Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Minister, deze week verscheen er een artikel in de krant over de oprichting van een Facebookpagina, namelijk The Gentlemom. Die werd opgericht door twee jonge mama’s die zelf werden getroffen door een postnatale depressie. In een mum van tijd hadden ze bijna vierduizend likes.
Een op zes vrouwen lijdt aan een postnatale depressie. Als een vrouw bevallen is, dan verwacht men dat ze op een roze wolk zit en niet op een grijze wolk. Vele vrouwen weten niet dat ze niet alleen zijn met die problematiek. Ze voelen zich volledig geïsoleerd, durven daar met niemand over te praten. Zo krijgen zij geen hulp, soms zelfs te laat.
Er heerst een enorm taboe rond postnatale depressies, niet alleen bij vrouwen maar ook bij hulpverleners. Vrouwen moeten weten dat een postnatale depressie bestaat, dat zij zich niet schuldig moeten voelen en dat zij niet alleen zijn. Hulpverleners moeten de symptomen herkennen en vooral kennen en daar ook naar handelen.
Suïcide is de belangrijkste doodsoorzaak van vrouwen na de geboorte van hun kind. In uw actieplan suïcidepreventie hecht u belang aan de preventie van zelfmoord. Ik hoop dat deze vrouwen daarin zijn opgenomen.
Ik heb ook een schriftelijke vraag ingediend om te informeren of er screeningsinstrumenten kunnen worden gebruikt om psychische problemen bij vrouwen vroegtijdig op te sporen. Ik kreeg daar een veeleer afwijzend en summier antwoord op.
Minister, gaat u initiatieven nemen om het taboe op postnatale depressie aan te pakken en om het vroegtijdig opsporen van psychische problemen te versterken, bij de zwangerschap al, om zo het psychische leed van tienduizenden vrouwen te voorkomen?
Mevrouw Saeys, er is een document ontwikkeld met Vlaamse en Nederlandse experts over de symptomen, het herkennen ervan en de manier waarop je als hulpverlener moet reageren als je geconfronteerd wordt met een moeder die mogelijk een postnatale depressie heeft. Die informatie en die tools bestaan en zijn beschikbaar. Ze worden actief gebruikt. Kind en Gezin verspreidt die ook. Voor de bevalling al, met alle distributiekanalen en contactpunten waarover Kind en Gezin beschikt, worden zwangere vrouwen daarop attent gemaakt en gesensibiliseerd over dat thema. Dat gebeurt ook via het zwangerschapsboekje en alle documenten die Kind en Gezin verspreidt naar de huisartsen, gynaecologen en noem maar op.
Zodra een kind geboren is, gaan ouders met het kind naar het consultatiebureau. Op zes weken en drie maanden, dat is het ritme, denk ik. Daar zijn de mensen opgeleid om te kijken naar signalen die wijzen op een duurzame depressie, een postnatale depressie. Dan wordt er uiteraard doorverwezen en worden de contacten gelegd naar de hulpverlening. We hebben de regioteams van Kind en Gezin. We gaan ook aan huis, bij moeders thuis. Die teamleden zijn ook opgeleid om die signalen te herkennen. Zij kunnen doorverwijzen of mensen aanraden om met de hulpverlening contact op te nemen.
Binnenkort start er een webapplicatie, specifiek voor alle mensen in de hulpverlening die er mogelijk mee worden geconfronteerd, om te kijken hoe je ermee omgaat. Het is de bedoeling om die informatie van Kind en Gezin meer te verspreiden. De Huizen van het Kind zijn ongetwijfeld ook een plaats om die competenties te verspreiden. We proberen echt wel te zorgen voor voldoende competenties op de plaatsen waar de zwangere vrouw of de moeder die bevallen is, contacten heeft met de mensen van Kind en Gezin, de Huizen van het Kind en alle mogelijke partijen.
Kind en Gezin moet met deze initiatiefnemers contact opnemen, denk ik. Het is juist dat de sociale media ook een belangrijke rol kunnen spelen. Het is een thema dat bij Kind en Gezin hoog op de agenda staat. Zij proberen te sensibiliseren en kijken met experts uit Vlaanderen en Nederland hoe mensen in de omgeving van deze mogelijke risicogroep kunnen worden ondersteund om dat te herkennen en dan ook door te verwijzen.
U sprak inderdaad over een checklist die zou worden gebruikt bij de consultatiebureaus van Kind en Gezin. Dat is mooi in theorie, maar wordt weinig uitgevoerd in de praktijk. Er gaat vooral aandacht naar het kind. Daarenboven moet de checklist niet enkel daar liggen, maar vooral op de plaatsen waar de vrouwen tijdens de zwangerschap worden opgevolgd: bij de huisarts, de vroedvrouw en de gynaecoloog. Daarbij, niet elke pas bevallen vrouw neemt contact op met de consultatiebureaus van Kind en Gezin. Sommigen gaan rechtstreeks naar de huisarts. Daar zit nog een hiaat dat zeker moet worden aangepakt.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is inderdaad van belang dat vrouwen al tijdens de zwangerschap worden begeleid. Kind en Gezin heeft zeker een rol, net als de Huizen van het Kind. Na de bevalling is het belangrijk dat signalen worden herkend door hulpverleners, door Kind en Gezin, maar ook door mensen in de omgeving van de moeders.
Ik wil ook wijzen op de moeder-kindafdelingen, zoals er twee zijn in Vlaanderen. Die verrichten heel goed werk, niet alleen residentieel, maar ook ambulant, ook in dagverzorging, voor mama’s met hun kind die daar worden behandeld en die lijden aan een postnatale depressie. Minister, het lijkt me een gelegenheid voor Vlaanderen om die diensten verder te ondersteunen en uit te bouwen. Met de zesde staatshervorming vallen die opnieuw onder de bevoegdheid van Vlaanderen: vroeger was dat al zo, nadien niet meer, en nu opnieuw. Ik wil u met aandrang vragen om zeker ook hun werk verder te ondersteunen, want ze doen onmisbaar werk.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorzitter, ik wil ook heel graag de oproep van mevrouw Saeys ondersteunen. Minister, misschien kunt u extra inzetten op preventie. Een paar maanden geleden is er een heel interessant onderzoek opgeleverd van professor Raes van de KU Leuven. Hij heeft aangetoond dat de mate waarin een zwangere vrouw tijdens haar zwangerschap blije gevoelens onderdrukt, een zeer goede voorspeller is voor de mate waarin ze achteraf kans heeft om een postnatale depressie te ontwikkelen. Dat kan heel eenvoudig worden gedetecteerd, omdat men die zelf rapporteert wanneer ernaar wordt gevraagd. Er wordt natuurlijk al curatief gewerkt: als mensen een depressie hebben, dan tracht men dat op te sporen en hen te helpen. Daarnaast kan men echter een heel preventief onderdeel ontwikkelen, dat vandaag niet bestaat, door simpelweg de juiste vragen te laten stellen door de gynaecoloog, bij wie vrouwen toch op consultatie komen wanneer ze zwanger zijn. Zo kan men detecteren wie echt een grote kans maakt op een postnatale depressie. Zo kan men die vrouwen op tijd hulp aanbieden, om te vermijden dat het zover komt. Minister, bent u bereid om op basis van dat recente onderzoek contact op te nemen met de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (VVOG), om te bekijken of zij dat misschien in praktijk kunnen brengen, om ervoor te zorgen dat veel minder vrouwen en hun kinderen dergelijke drama’s moeten meemaken?
De heer Persyn heeft het woord.
Voorzitter, ik deel de bezorgdheid van mevrouw Saeys volledig. Er is een adagium dat zegt: men vindt wat men zoekt en men zoekt alleen wat men kent. Ik denk dat daar het schoentje knelt. Ik denk dat de instrumenten, de kennis, de expertise bestaan, maar disparaat aanwezig zijn. Ik zou dat willen plaatsen in het ruimere kader van de discussie die onlangs opnieuw werd gevoerd over het inkorten van het verblijf van de moeder in het ziekenhuis na de bevalling. Experts van alle partijen en beroepsverenigingen doen de aanbeveling dat men zou komen tot een soort perinataal zorgpad, waarbij er vóór de bevalling, bij de eerste contacten met de arts, de gynaecoloog of de vroedkundige, al oog is voor alarmsignalen, zowel qua complicaties bij de bevalling als qua problemen van postnatale depressie. Nu die bevoegdheden, zoals mevrouw Schryvers zegt, inderdaad naar Vlaanderen komen, wil ik ervoor pleiten dat we met alle fracties samen werk zouden maken van een dergelijke totaalaanpak, van een perinataal zorgpad waarbij ieder zijn verantwoordelijkheid neemt, met duidelijke werkafspraken tussen de diverse corporaties. Minister, ik reik u en de andere fracties dus de hand om daar tijdens deze regeerperiode werk van te maken.
Dat lijken me allemaal pertinente, waardevolle suggesties. U hebt ongetwijfeld in de beleidsnota gelezen dat we inderdaad een klemtoon gaan leggen op het jonge kind en op de periode van de zwangerschap. In het kader van de preventie zal dat zeker een grote prioriteit krijgen. In die zin kunnen we de suggesties voor een mogelijke aanpak zeker mee in overweging nemen en dat opnemen met Kind en Gezin. Wel moet men zorgvuldig zijn, want daar zitten uiteraard nogal wat relaties in met de ziekteverzekering. We moeten ook enigszins de coherentie van dat verhaal bekijken, maar ten gronde is daar veel over te zeggen.
Indien er studies zijn waaruit zou blijken dat je voor een bepaalde af te bakenen groep signalen kunt herkennen die mogelijk zouden kunnen wijzen op een verhoogd risico op depressie of, in een andere fase, suïcide, dan moeten we die dingen uiteraard opnemen. We hebben een Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP). Ik zal uiteraard vragen of zij kennis hebben van de studies, en of er voldoende wetenschappelijke evidentie is opdat we binnen het bestaande actieplan, waarin wordt gewerkt met een aantal afgebakende groepen, nog een initiatief zouden kunnen nemen ter zake.
Dames en heren, de kwestie is natuurlijk dat we moeten proberen om coherentie te bewaren in de boodschappen aan de vrouwen tijdens een zwangerschap. De komende jaren ziet u het komen in ons preventief beleid. De ene boodschap is: stop met roken of rook niet. De andere boodschap is: let op met het verhoogd risico op diabetes, want zwangerschapsdiabetes plaatst u daarna in de groep met een verhoogd risico.
Er zijn nogal wat preventieboodschappen voor deze groep. We moeten ervoor zorgen dat ze voldoende coherent zijn en voldoende ingebed in een goed facettenbeleid. We kunnen natuurlijk verschillende campagnes naast elkaar voeren, maar de komende jaren moeten we voor het preventieve gezondheidsbeleid ten aanzien van deze groep, proberen om zo geïntegreerd en coherent mogelijk te werken zodat de boodschappen stevig kunnen worden gemaakt. Zo worden de mensen die met deze vrouwen in contact komen, zoals gynaecologen en huisartsen, voldoende ondersteund.
Kind en Gezin doet dit wel degelijk voor dit thema. Het probeert om de zorgverstrekkers voldoende te ondersteunen en te informeren. Met de zaken die u vandaag aangeeft, zijn er nog mogelijke impulsen. Ik zal aan Kind en Gezin vragen om ze mee op te nemen. Ik zal aan het Expertisecentrum Suïcidepreventie vragen om de studie op te zoeken en te bekijken of er iets mee kan worden gedaan.
Minister, ik hoop echt van harte dat het taboe van de postnatale depressie kan worden doorbroken. Ik hoop ook dat er screeningsinstrumenten geïmplementeerd zullen worden om vroegtijdig te kunnen detecteren. En ik hoop dat de moeder-kindeenheden kunnen worden uitgebreid naar alle provincies. Ik hoop, wellicht samen met tienduizenden vrouwen, dat dit zeker zal worden aangepakt. (Applaus)
De actuele vraag is afgehandeld.