Verslag plenaire vergadering
Verslag
Bespreking
Dames en heren, aan de orde is de motie van de dames Elisabeth Meuleman en Elke Van den Brandt tot onderzoek door het Rekenhof naar de financiering van het hoger onderwijs.
De bespreking is geopend.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Collega’s, het financieringsprobleem van het hoger onderwijs is niet van gisteren. Dat sleept al een tijdje aan. In de vorige legislatuur zijn er een aantal problemen geweest. We hebben de Actiegroep Hoger Onderwijs gehad, die zich ernstige vragen stelde en zelfs wat commotie teweeg heeft gebracht, omdat men zei dat door de manier waarop de hogescholen en universiteiten nu gefinancierd worden, op basis van het aantal publicaties, waardoor er een enorme publicatiedruk is, zij hun maatschappelijke taak niet meer kunnen vervullen.
We hebben in de vorige legislatuur ook het hele inkantelingsverhaal gehad, waarbij hogescholen en een deel van de opleidingen werden ingekanteld in de universiteiten. Ook dat bracht kosten met zich mee en had financiële gevolgen, die we op dat moment niet helemaal in kaart konden brengen.
We hebben de exponentiële toename gezien van het aantal studenten. Er zijn heel wat studenten bij gekomen, maar de financiering is niet gevolgd. Het resultaat is: overvolle aula’s, professoren kunnen dat aantal studenten niet meer op een kwalitatieve manier begeleiden, de aula’s kunnen het aantal studenten niet meer slikken, studenten moeten op de trappen zitten. Het zijn allemaal problemen die de kwaliteit van ons hoger onderwijs op dit moment echt onder druk zetten.
Wat zegt de Vlaamse Regering bij het begin van de nieuwe legislatuur? Wij vinden toch dat er nog wat bespaard kan worden op het hoger onderwijs. Wij gaan nog eens 80 miljoen euro inspanningen vragen van het hoger onderwijs om onze rekening te doen kloppen. Ook van onze studenten willen wij nog een extra inspanning.
En dan komen er allerlei pistes die rectoren of andere mensen uit de universiteiten en hogescholen naar voren schuiven. Ook de Vlaamse Regering zegt: waarom niet het inschrijvingsgeld verhogen? Wij laten het u toe! Je kunt het inschrijvingsgeld verhogen en op die manier het gat voor een stuk dichtrijden. Haal het geld bij de gezinnen, haal het geld bij de mensen.
Een aantal rectoren vindt dat toch niet zo’n superpiste en oppert het idee om een bindende oriënteringsproef in te voeren. Op die manier zullen we heel wat studenten weren, en dan zullen onze aula’s ook overvol zitten, stelt men. Ik weet niet of dat een supergoeie piste is.
Er zijn ook rectoren die zeggen: misschien kunnen we nog wat besparen op de externe kwaliteitszorg, misschien is dat een bende pottenkijkers in onze instellingen en moeten we daar wat geld zoeken. Dat zijn allerlei pistes, de een al waardevoller dan de ander, waarover toch een serieus debat moet worden gevoerd.
Wij hebben dan ook, vanuit de intentie om de hele discussie te objectiveren, een motie voorgesteld met een aantal objectieve onderzoeksvragen aan het Rekenhof. Die vragen zijn bijvoorbeeld: hoe kan het budget voor universiteiten en hogescholen worden aangepast aan de stijgende noden die er echt wel zijn in ons hoger onderwijs? Hoe kan het ook efficiënter? Wat kunnen we bijvoorbeeld doen met nieuwe technologieën en technische mogelijkheden? Is daar al een zicht op? Neen, dat is er niet.
Hoe zorgen we dat de middelen efficiënt worden ingezet om het doel van de democratisering van het hoger onderwijs te vrijwaren? Toch nog altijd een belangrijk streven. Maar ook: kunnen we nog voortgaan op de piste van een rationalisatie? Zijn er vormen van overaanbod? Is er overlapping? Is er misschien sprake van overdreven concurrentie tussen instellingen? Kunnen we op dat vlak rationaliseren en efficiëntiewinsten boeken?
Dan de besteding van de middelen van hoger onderwijs aan recruteringscampagnes en public relations. Soms zie je bussen met reclame op van bepaalde instellingen. Soms worden concerten gesponsord. Is dat een taak van onze hogeronderwijsinstellingen? Is dat een goede manier om de middelen te besteden? Dat is een legitieme vraag die we ons kunnen stellen.
De hamvraag van de vorige legislatuur was: wat is de verhouding tussen onderzoek en onderwijs en de middelen die daaraan worden besteed? Hoe zit het met die outputfinanciering en blijven er nog voldoende middelen over voor kwalitatief onderwijs voor de maatschappelijke, dienstverlenende taak? Een heel belangrijke vraag.
Dan zijn er ook vragen over de infrastructuur, over het rationeel gebruik van onze onderwijsinfrastructuur, over samenwerking bij het gebruik van die infrastructuur. Nu zijn er veel hogescholen met bepaalde laboratoria die niet gedeeld worden gebruikt. Dat zou er kunnen komen. Het zou nuttig zijn om het multifunctioneel gebruik te onderzoeken.
Op dit moment is er sprake van privaat-publieke samenwerking binnen universiteiten, maar dat is niet ongevaarlijk. Als je te veel gebruikmaakt van private financiering in universiteiten, hoe zul je dan de onafhankelijkheid van het onderwijs garanderen? Dat is een vraag die het onderzoeken waard is.
Ten slotte de vraag over de kwaliteitscontrole. Kan de verantwoording die instellingen voor hoger onderwijs afleggen aan de overheid en de maatschappij efficiënter worden georganiseerd, zonder de administratieve rompslomp die er is? Moeten we daarbij de externe kwaliteitszorg toch niet behouden? Moeten we daar geen debat over voeren?
Dat is een hele reeks vragen die ik vorige week ook al heb gesteld. Mijnheer Van den Heuvel, vorige week hebt u al een beetje geantwoord op mijn motie. U zei dat dat onderzoek niet nodig is, want dat onderzoek loopt. Enerzijds zijn er onderzoeken geweest van het Rekenhof. Zelf hebt u aangegeven dat die onderzoeken over de inkantelingsoperatie gingen. Die vraag stel ik me ook, maar daar moeten we geen extra onderzoek meer naar doen. Die onderzoeksvraag zit dan ook niet meer in mijn motie vervat. Het onderzoek van het Rekenhof waar u naar verwees, heeft op geen enkele manier betrekking op mijn vragen in deze motie.
Mijnheer Van den Heuvel, een tweede onderzoek waar u naar verwees – dat u daarmee schermt, daar moest ik bijna mee lachen – is het onderzoek van de administratie over de evaluatie van het Financieringsdecreet. U weet dat we een nieuw Financieringsdecreet hebben goedgekeurd in 2008. U was er toen al bij, mijnheer Van Dijck. Dat was onder toenmalig minister Vandenbroucke. Over het nieuwe Financieringsdecreet, dat ten dele was gebaseerd op de fameuze outputfinanciering, is veel discussie geweest. Dat was het voorwerp van een groot debat, en het werd uiteindelijk goedgekeurd, maar er waren toch enkele voorwaarden ingeschreven. Onder andere dat de evaluatie die decretaal was verankerd – houd u vast – aanvankelijk klaar moest zijn op 1 januari 2014. Dat weet u, mijnheer Van den Heuvel. Die is er toen niet gekomen. Vervolgens zou de evaluatie klaar zijn in mei 2014, maar die evaluatie was niet klaar in mei 2014.
Dan zou de evaluatie klaar zijn op 30 juni 2014. De evaluatie was niet klaar op 30 juni 2014. Het is nog steeds wachten, mijnheer Van den Heuvel, op de evaluatie door de administratie waarnaar u verwees om te stellen dat mijn motie overbodig was. U zei dat die evaluatie loopt. Maar het is een publiek geheim dat die evaluatie niet zo vlot loopt. Wij zitten daar al zeer lang op te wachten. Ze is er nog altijd niet.
De onderzoeksvragen van die evaluatie, die door de administratie wordt doorgevoerd, zijn ook beperkt. We kennen de onderzoeksvragen, want ze zijn verankerd in het decreet. Sommige van die vragen zijn best interessant. Onder andere de vraag naar de impact van de output financiering op de instroom van studenten. Of de eerste onderzoeksvraag: naar de impact van de verschillende financieringsstromen op de instroom, de doorstroom en de uitstroom van studenten, meer in het bijzonder van studenten uit ondervertegenwoordigde groepen. Ook daar is de nadruk op diversiteit en op studenten uit sociaal minder begoede milieus broodnodig. Met onze universiteiten, hogescholen en hoger onderwijs bereiken we die studenten absoluut niet goed. Een recente studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) toont aan dat studenten uit gegoede milieus met hoger opgeleide ouders zes keer meer kans hebben om toegelaten te worden of om het te maken en door te stromen naar het hoger onderwijs dan kinderen van lager opgeleide ouders. U weet dat ook, want u volgt dit ongetwijfeld ook op. Interessant is dat in landen met lage of geen inschrijvingsgelden die kloof grotendeels wordt toegereden. In Scandinavische landen bijvoorbeeld stromen een pak meer studenten uit sociaal minder gegoede milieus met lager opgeleide ouders toch door naar het hoger onderwijs. In landen zoals de Verenigde Staten en Engeland, waar je nog hogere inschrijvingsgelden hebt, is het nog moeilijker en scoren kinderen uit minder gegoede milieus nog slechter.
Wat doen wij, zonder de evaluatie van de administratie af te wachten? Wij beslissen om de inschrijvingsgelden te verhogen en dus de democratisering een beetje teniet te doen. Nochtans was en blijft het de bedoeling van het decreet om de ondervertegenwoordigde groepen beter te laten doorstromen en om te onderzoeken hoe we dat kunnen doen. Maar u wacht de evaluatie, die al lang klaar moest zijn, niet eens af en u verhoogt de inschrijvingsgelden.
Meer nog, u neemt nog een beslissing. Ik heb het programmadecreet gezien dat de Vlaamse Regering vrijdag heeft goedgekeurd. Ik viel achterover. Behalve de verhoging van de inschrijvingsgelden zien we ook dat het aanmoedigingsfonds, dat ook in het decreet stond, wordt aangepakt. Ook daardoor is het decreet op de financiering van de hogescholen en universiteiten er doorgekomen: omdat het aanmoedigingsfonds erin ingeschreven stond. Het was ook van dat Aanmoedigingsfonds de bedoeling om ervoor te zorgen dat we een betere democratisering zouden krijgen, dat de groepen die het moeilijk hebben, beter zouden doorstromen. Er werden in de commissie al veel vragen gesteld over het Aanmoedigingsfonds, onder andere door mevrouw Helsen. Zij stelde daarover in 2013 een zeer interessante vraag aan Pascal Smet. Zij stelde dat het Aanmoedigingsfonds de bewustwording voor de diversiteit, doorstroom en begeleiding van studenten nuttig was geweest. Mevrouw Helsen stelde dat wij het Aanmoedigingsfonds moesten voortzetten en structureel verankeren. Zij vond dat Aanmoedigingsfonds belangrijk. Zij was er een voorstander van. Wat blijkt nu? Het Aanmoedigingsfonds wordt in het programmadecreet zomaar geschrapt. Die middelen worden opgenomen in de basisfinanciering, maar bij de doelstellingen bij de doorstroom van kansengroepen, en bij de diversiteit in onze hogescholen en universiteiten, waar we zo slecht scoren, stel ik mij grote vragen.
We hebben de verhoging van de inschrijvingsgelden en de schrapping van het Aanmoedigingsfonds, en er is nog iets waarvan ik achterover val: de studentenvoorzieningen. Een in 2012 goedgekeurd decreet voorzag in een groeipad voor de studentenvoorzieningen, die er ook zijn om studenten uit moeilijke groepen die het anders niet maken en die extra ondersteuning nodig hebben aan onze universiteiten en hogescholen, beter te ondersteunen. Wat zie ik in dat programmadecreet staan? Een besparing van 5 procent op de studentenvoorzieningen, een niet-indexering van de werkingsmiddelen, en dan nog eens een schrapping van het groeipad dat werd goedgekeurd in het decreet van 2012. Daar wordt ook 1,5 miljoen euro bespaard.
Dat zijn drie maatregelen die grondig ingrijpen op de financiering van hogescholen en universiteiten en grondig ingrijpen op een manier die volgens mij de democratisering tenietdoet. En dat keurt CD&V goed!
Bovendien zegt CD&V dan nog dat ze de evaluatie van het decreet niet zal afwachten. Meer nog, ze vinden dat een verder onderzoek niet nodig is, hoewel ze wel beseffen dat het niet goed zit – want ook daarover zijn al veel vragen gesteld – met de huidige evaluatie die door de administratie wordt gedaan.
Dus, mijnheer Van den Heuvel, u haalde vorige week twee argumenten aan. Het eerste argument, dat het wordt onderzocht door het Rekenhof, houdt geen steek, want dat ging over de inkanteling. Wat uw tweede argument betreft, dat er binnen de administratie een evaluatie loopt: ja, maar daar wachten we nu al een eeuwigheid op, het is de processie van Echternach. Bovendien komen de onderzoeksvragen niet overeen met de onderzoeksvragen in mijn motie.
Dus, mijnheer Van den Heuvel, zie ik geen enkel argument meer om mijn motie niet goed te keuren, om toch te gaan naar een objectivering van die financieringsstromen binnen onze hogescholen en universiteiten om op die manier eindelijk een broodnodig goed beleid te kunnen voeren wat de financiering van onze universiteiten en hogescholen betreft.
Het is geen politieke discussie. Het gaat niet over ideologie. Het is gewoon een zeer pragmatische vraag naar een objectivering van de cijfers aan het Rekenhof. Ik vraag mij af wie daar nu tegen kan zijn. (Applaus bij sp.a en Groen)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, ik ga vanop mijn plaats een bemerking formuleren. Mevrouw Meuleman, u stelt een hele reeks vragen aan het Rekenhof voor met de bedoeling – dacht ik toch, dat was vorige week de hoogdringendheid – om dat te kunnen implementeren, te kunnen gebruiken met het oog op de begroting 2015. Dat heb ik in uw betoog vandaag niet meer gehoord.
Er zijn ook een aantal vragen waarvan ik mij afvraag of ze wel aan het Rekenhof moeten worden gesteld. Zo is er de vraag hoe je gebouwen multifunctioneel kunt inzetten. Mijns inziens zijn dat geen budgettaire zaken, geen rekeningen noch betalingen, maar gaat het over een ordentelijk gebruik van een patrimonium.
Mevrouw Meuleman, ik vind dat u er nogal licht overheen gaat naar de heer Van den Heuvel toe. Het Financieringsdecreet is een belangrijk decreet. Wanneer die doorlichting of de evaluatie daarvan even op zich zal laat wachten, ga ik ervan uit dat dat te maken heeft met een aantal complexiteiten ter zake. Ik wil inderdaad geen politiek spel spelen, maar ik denk dat we heel aandachtig naar die evaluatie moeten kijken, om er een aantal gevolgtrekkingen uit te kunnen maken. Dat is het standpunt van mijn fractie: dat we de evaluatie van dit Financieringsdecreet, dat ook enorm veel sterke elementen bevat, zaken die vanuit het buitenland erg gewaardeerd werden, bijvoorbeeld de manier waarop we die financiering aanpakten, met een onderwijsluik, een onderzoekluik en het kliksysteem dat erin werd verwerkt, ten gronde doen alvorens verder te werken.
Mijnheer Van Dijck, de vraag over die gebouwen lijkt mij wel een nuttige vraag aan het Rekenhof. Als het gaat over de middelen die je zou kunnen uitsparen en de manier waarop je de middelen efficiënter zou kunnen inzetten, door bijvoorbeeld verder te rationaliseren en door hogescholen en universiteiten die zich allemaal in dezelfde stad bevinden te laten samenwerken en gebruik te laten maken van elkaars labo’s en technische ruimten en instrumenten, dan kan het Rekenhof toch uitrekenen en bekijken wat dat aan efficiëntiewinsten zou kunnen betekenen. Ik denk dat het een zinvolle en nuttige onderzoeksvraag is.
U zegt dat het vorige week hoogdringend was. Nee, vorige week hebben wij gevraagd om de agenda te wijzigen en het op de agenda te zetten. U hebt dat geweigerd. Ik vraag het nu opnieuw. Het is misschien een illusie te denken dat het Rekenhof klaar zou zijn vooraleer het Programmadecreet klaar was. Maar hoe sneller we met zo’n evaluatie starten, hoe liever. U hebt duidelijk ook niet gewacht op de evaluatie van de administratie dat zo’n onderzoek in het licht van de beslissingen voor de rest van de legislatuur nog altijd dringend blijft.
U zegt dat men in het buitenland kijkt naar een aantal systemen die wij hebben ingevoerd, zoals het kliksysteem. Net daar stel ik mij serieuze vragen bij, omdat het kliksysteem het aantal leerlingen en de toename van het aantal studenten absoluut niet is gevolgd. Soms was er een toename van studenten met 3,5 procent, maar het kliksysteem werkt maar per 2 procent toename. Er is dus een groot verschil en het kliksysteem volgt te weinig en loopt achterop. En u beslist nu om het kliksysteem niet te laten doorgaan in de periode 2015-2016 en om een klik over te slaan. Dat is een extra besparing, zonder een evaluatie af te wachten. En u zit hier nu uw systeem te verdedigen en te zeggen dat men er vanuit het buitenland naar komt kijken. Een klik overslaan, betekent een extra probleem voor universiteiten en hogescholen. U geeft me dus nog een bijkomend argument om zeker die financiering verder te onderzoeken.
De heer Diependaele heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, ik vraag me af of u eigenlijk ooit een rapport van het Rekenhof hebt gelezen. Het is niet zo dat u zich de vraag kunt stellen wat nieuwe mogelijkheden zijn om infrastructuur multifunctioneel te gebruiken. Dat lijkt mij een technische vraag, waar je met de mensen op het terrein over moet praten. Het Rekenhof zal daar geen uitspraak over doen omdat het niet aan hen is om daar uitspraken over te doen. Eens die mogelijkheden er zijn, kunt u laten narekenen wat eventueel de opbrengsten zijn. Wat zijn die nieuwe mogelijkheden? Op die vraag gaat het Rekenhof nooit antwoorden.
Het is inderdaad geen optimale formulering, mijnheer Diependaele, maar u weet natuurlijk wat ik bedoel. Ik ga niet aan het Rekenhof vragen om eens een gesprek te voeren met de universiteiten om na te gaan wat nieuwe mogelijkheden zijn voor het gebruik van hun infrastructuur. Dat bedoel ik niet. Ik ben me ervan bewust dat we dat kunnen doen, maar dat het Rekenhof dat niet moet doen. Ik ben ervan overtuigd dat het Rekenhof wel kan berekenen wat de financiële gevolgen van een efficiënter ruimtegebruik zouden kunnen zijn.
Mijnheer Diependaele, voel u vrij om, als u nog bedenkingen hebt bij bepaalde formuleringen in mijn motie, die lichtjes te amenderen. Ik heb daar zeker geen probleem mee en ik wil ze aanpassen als het ervoor kan zorgen dat u dan toch ingaat op mijn vragen.
Collega’s, mevrouw Meuleman heeft vorige week gevraagd om het punt aan de agenda toe te voegen. Ze heeft geen beroep gedaan op hoogdringendheid.
Ik dacht dat er vorige week wel verwezen werd naar de begrotingsopmaak 2015.
De heer De Potter heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, ik ben een believer van het Rekenhof. Het kan altijd nuttig zijn om vragen te stellen aan het Rekenhof omdat vragen aan het Rekenhof en rapporten van het Rekenhof een effectief controlemiddel kunnen zijn, die het parlement nuttig kan gebruiken.
We moeten ons de vraag stellen wat de meerwaarde is en wat de kosten en de baten zijn. Er is, zoals de heer Van Dijck al heeft gezegd, nog een onderzoek lopende, een onderzoek dat eigenlijk al klaar had moeten zijn. Gelet op de complexiteit, zal het wel de nodige vertraging met zich mee hebben gebracht. In dit geval zie ik eigenlijk de meerwaarde niet van een extra onderzoek door het Rekenhof, gelet op het feit dat er nog een onderzoek lopende is. De toenmalige minister van Onderwijs, minister Smet, heeft vorig jaar in de commissie geantwoord en wat meer duiding gegeven bij het lopende onderzoek. Hij heeft gezegd dat de beleidsevaluatie die gebeurt, bijzonder breed is en dat er ook een grote betrokkenheid is van heel wat actoren. Ik heb het eens opgezocht en het gaat over een evaluatie met een rol weggelegd voor de stuurgroep hoger onderwijs waarbij een begeleidingscommissie is toegevoegd, de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) en de studentenvertegenwoordigers. Er zijn klankbordgroepen. Er komt een analyse van instroom, doorstroom en uitstroom van studenten hoger onderwijs. De financiering van het onderzoek via onderwijs wordt onderzocht, evenals de transparantie van het huidige financieringsmodel. Al deze zaken komen in het onderzoek aan bod. Als het klopt – en wie ben ik om te twijfelen aan de woorden van de vorige minister – dat de beleidsevaluatie zo breed is en dat er heel wat betrokkenheid is van heel wat actoren, dan loont het volgens mij de moeite om de eindrapportering af te wachten voor we aan een nieuwe doorlichting en een nieuw onderzoek beginnen.
Universiteiten en hogescholen zullen bevestigen dat zo’n doorlichting en onderzoek heel wat administratieve lasten en procedures met zich meebrengt voor de instellingen die worden onderzocht. Ik denk dat we beter het ene afwachten vooraleer we aan het andere beginnen.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Meuleman, u hebt verwezen naar een vraag die ik vorige legislatuur in de commissie heb gesteld. U hebt ook weergegeven wat mijn reactie was op dat moment. Ik het verslag van de commissievergadering erbij genomen en ik wil toch wel heel duidelijk stellen dat de manier waarop u mij citeert, niet correct is. Ik heb vragen gesteld aan de minister. De heer De Potter verwijst net naar het antwoord dat de minister heeft gegeven. Hij heeft een zeer uitgebreid antwoord gegeven waarin hij alle elementen heeft opgenomen van de onderzoeken die lopende zijn en waaruit blijkt dat er heel wat op ons afkomt. De reactie die ik daarop heb gegeven, is naar voren gekomen in het advies van de Vlor. Verder heb ik gewoon gezegd dat de zeer uitgebreide informatie die de minister heeft gegeven, de moeite is om door te geven en dat wij in blijde verwachting zijn van de resultaten van de rapporten. Maar ik heb daarbij geen persoonlijke mening gegeven over het Aanmoedigingsfonds. Ik vind het belangrijk om dat hier correct te stellen.
Mevrouw Helsen, het is een kwestie van door welke bril u een aantal zaken leest. Ik heb het verslag hier ook bij mij. De evaluatie maakte duidelijk dat door het inzetten van de middelen uit het Aanmoedigingsfonds een dynamiek inzake diversiteit is ontstaan of geïntensifieerd binnen het hoger onderwijs, wat heel positief is, zegt u letterlijk. Daaruit is het moeilijk voor mij om af te leiden dat u een voorstander bent van het schrappen van het Aanmoedigingsfonds. Neem me niet kwalijk dat ik dat daar niet in lees, mevrouw Helsen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de toelichting van mevrouw Meuleman. Het kan absoluut niet dat besparingen op hoger onderwijs, als er al bespaard moet worden op onderwijs tout court, een verhoging van het inschrijvingsgeld of een vermindering van de kwaliteit van ons onderwijs inhouden. Ik wil daaraan toevoegen dat met de besparing op de sociale toelages opnieuw de meest kwetsbare studenten worden getroffen. De doorlichting van het Rekenhof kan daarom een goede manier zijn om na te gaan of de middelen efficiënter kunnen worden ingezet zonder dat er aan kwaliteit of aan democratisering van ons onderwijs wordt ingeboet.
De heer Janssens heeft het woord.
Ik wil heel kort onze stem verklaren die wij zo dadelijk geacht worden uit te brengen. Wij hebben in dit parlement een voorzitter die er voorstander van is om het Rekenhof zo veel mogelijk bij onze werking te betrekken. Dat betekent uiteraard niet dat we dat te pas en te onpas telkens opnieuw moeten inroepen. Ik denk echter dat er in dezen voldoende objectieve redenen zijn om het Rekenhof een antwoord te laten formuleren op minstens een aantal in deze motie terecht gestelde vragen. Indien er over de formulering van een aantal andere vragen bedenkingen zijn vanuit de meerderheid, dan staat het hen natuurlijk vrij om die te amenderen. Het principe om het Rekenhof in dezen te horen, willen wij zeker ondersteunen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De bespreking is gesloten.
We zullen zo dadelijk de hoofdelijke stemming over de motie houden.