Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over jongeren in de cel
Actuele vraag over de opvangtekorten in de gemeenschapsinstellingen
Actuele vraag over het tekort aan opvangplaatsen voor jongeren
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, vorige week werden we twee keer opgeschrikt. Eerst kwam een minderjarig meisje in het nieuws, een kind nog, in de prostitutie geduwd, dat nergens meer terechtkon. Daarna was het een jongen met een zware depressie en gedragsmoeilijkheden. Ouders noch hulpverlening wisten er weg mee, konden de jongen niet meer helpen en zochten naar opvang.
De twee kinderen kregen allebei een ‘nee’. Er was geen plaats in de crisisopvang voor jongeren en men heeft hen bij gebrek aan een crisisbed in de cel laten overnachten, gedurende meerdere nachten.
Uit navraag blijkt dat dit geen alleenstaande gevallen zijn. In Antwerpen zijn de problemen het grootst, maar ook in mijn eigen stad Gent gebeurt het geregeld dat een jongere of een kind moet overnachten in de cel omdat er geen plaats is in de crisisopvang.
Jeugdrechters hebben daarop een oproep gelanceerd – die ik zeker steun, en wellicht velen met mij – om meer capaciteit te creëren, maar het meest schokkende vind ik dat terwijl die kinderen in de cel overnachtten, er meerdere bedden vrij waren in de residentiële opvang. Het zijn wel geen ‘crisisbedden’ maar wel bedden in de gespecialiseerde opvanginstellingen voor jongeren. Toch zegt men: er is geen plaats, we gaan je in de cel houden.
Ik vraag me af waar het fout loopt. In principe zou via het nieuwe systeem toch een goede match moeten bestaan tussen het aantal plaatsen en het aantal aanvragen. Het zou toch niet mogen kunnen dat een kind in een cel overnacht, zeker niet als er eigenlijk een bed vrij is elders, meerdere bedden zelfs.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat geen kind of jongere meer moet overnachten in een cel in de toekomst? Hoe zult u ervoor zorgen dat de huidige mismatch tussen het aantal vrije bedden en het aantal aanvragen wordt weggewerkt in het nieuwe systeem? In theorie moet dat kunnen.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Voorzitter, minister, we hebben inderdaad allemaal in de pers de noodkreet gelezen van een twaalftal Antwerpse jeugdrechters. Ze zagen zich wegens een structureel tekort aan capaciteit verplicht van minderjarigen in een politiecel te stoppen. Nochtans, zeggen ze, gaat het in 90 procent van de gevallen niet om MOF-jongeren (als misdrijf omschreven feit), maar veelal om jongeren die zich in een problematische opvoedingssituatie bevinden. Dat maakt het overigens nog veel erger.
Minister, ten tijde van de stemming over het decreet werd er al gewaarschuwd voor een structureel capaciteitsprobleem. Ik moet u niet herinneren aan de internationale verplichtingen die we met ons land zijn aangegaan met het Kinderrechtenverdrag. Daarmee hebben we ons ertoe verbonden kinderen niet in een gevangeniscel en al evenmin in een politiecel te steken. Dat is de reden waarom destijds het federale centrum van Everberg is opgericht.
Minister, welk pakket aan maatregelen gaat u op de rails zetten? Ik heb het dan niet alleen over de oplossing van dat structureel capaciteitsprobleem, maar ook over een overleg, bijvoorbeeld met de jeugdrechters, om te zien hoe dergelijke situaties in de toekomst kunnen worden vermeden.
De heer Janssens heeft het woord.
Minister, we lazen inderdaad vorige week in De Standaard het dramatische relaas van een jong meisje dat volgens de jeugdrechtbank recht zou hebben of gebaat zou zijn om in de gemeenschapsinstelling in Beernem te verblijven, enerzijds om haar weg te halen uit de dramatische leefomgeving waarin ze verkeerde, anderzijds om opnieuw wat structuur in haar leven te brengen. Nadien zou er dan worden gezorgd voor een aangepast traject in de jeugdhulp.
Maar alsof de toestand nog niet schrijnend genoeg was voor het meisje in kwestie, bleek dat er in de gemeenschapsinstelling in Beernem ook nog eens geen plaats vrij was. Er werd dus beslist om haar enkele nachten in een politiecel te laten doorbrengen. Volgens een aantal Antwerpse jeugdrechters gaat het helemaal niet om een alleenstaand geval. Voor alle duidelijkheid: het gaat niet over jonge criminelen, maar wel degelijk om jongeren die het slachtoffer zijn van wat men in het vakjargon een dramatische leefsituatie noemt.
Deze situatie is schrijnend, minister. Deze situatie is ook onaanvaardbaar en ze is de verantwoordelijkheid van de Vlaamse Regering. Mijn vraag aan u is dan ook zeer logisch en zeer duidelijk: hoe zult u voorkomen dat jongeren in een politiecel moeten verblijven in plaats van in een aangepaste instelling?
De heer Parys heeft het woord.
Voorzitter, collega’s, minister, ik haak in op wat mijn collega’s voor mij hebben gezegd, namelijk dat het onaanvaardbaar is dat kinderen een nacht doorbrengen in een politiecel.
De noodkreet die de Antwerpse jeugdrechters daarop hebben laten horen in De Standaard, is bij ons allemaal heel hard aangekomen en gaat door merg en been. Maar er is ook een andere vraag die we ons moeten stellen, en dat is hoe het komt dat de toestroom in de bijzondere jeugdzorg zo groot geworden is. Hoe komt het dat er 27.000 kinderen op jaarbasis in aanraking komen met bijzondere jeugdzorg? Dat is een verdubbeling ten opzichte van een dikke 10 jaar geleden. Er zitten dus op jaarbasis evenveel kinderen in de jeugdzorg als de stad Aarschot inwoners telt.
Dat is de dubbele vraag die ik heb voor u, minister. Hoe kunnen we iets doen op korte termijn aan dat schrijnend plaatstekort voor crisisopvang, zeker in een provincie zoals Antwerpen? Wat is de verantwoordelijkheid van ons allemaal samen om ervoor te zorgen dat die instroom naar jeugdzorg ook beperkt wordt? Wat kunt u daaraan doen op langere termijn? Wat zijn de effecten van het decreet Integrale Jeugdhulp die u eventueel vandaag al kunt waarnemen?
Voor de duidelijkheid: de minister hoeft maar op één vraag te antwoorden. Een actualiteitsvraag is altijd één vraag. U stelt de minister drie vragen. U stelt ook de vraag wat het effect is van het nieuwe decreet Integrale Jeugdhulp. Als de minister dat hier helemaal moet gaan uitleggen …
Minister, kunt u dat in 8 minuten? Ik denk het niet. We moeten ons eraan houden dat we één vraag stellen, want dat is de bedoeling van een actuele vraag, mijnheer Parys.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, ik stel voor dat we een debat over hoe het komt dat er zoveel jongeren in contact komen met bijzondere jeugdzorg, op een ander moment eens grondig voeren. Het is duidelijk dat onze samenleving steeds hectischer wordt, steeds meer druk zet, meer verwacht en heel veel prikkels geeft. Er zijn heel wat zaken die ver buiten het welzijnsbeleid liggen en die dit mee kunnen veroorzaken.
Uiteraard zijn de aangeklaagde feiten niet goed te keuren. We moeten absoluut kijken hoe we daar betere antwoorden op kunnen geven.
Wat betreft de capaciteit, proberen we al een aantal jaren consequent in te zetten op een uitbreiding ervan. Er is nooit beweerd dat de integrale jeugdhulp het capaciteitsvraagstuk zou oplossen. We weten dat we in aanbod, zowel rechtsreeks toegankelijk als achter de poort, in het jargon uitgedrukt, inspanningen moeten doen.
Wat zijn die inspanningen? Vorig jaar hebben we extra ingezet, een half miljoen euro, op samenwerking tussen de psychiatrie en andere vormen van jeugdhulp. Want zoals u het ook in de cases hebt aangehaald, is dat vaak het probleem. Het zijn jongeren met vele problemen. Ze hebben psychiatrische zorg nodig, hebben een mentale handicap, vertonen agressie en noem maar op. Je moet een bepaalde setting hebben om daar goede hulp voor te kunnen bieden. Daar hebben we middelen voor ingezet. Die middelen worden nu na evaluatie verduurzaamd. Het gaat om een capaciteit van een half miljoen euro voor de samenwerking.
Ook gaan we inderdaad in 2015 snel capaciteit in onze gemeenschapsinstellingen creëren. Ondertussen is het gebouw in de Succursale totaal gerenoveerd en klaar, en we hebben de nodige schikkingen getroffen om geleidelijk aan, gefaseerd veertig bijkomende plaatsen in gebruik te nemen. Dat is ongeveer 14 procent extra capaciteit in de gemeenschapsinstellingen.
We hebben ook een aantal projecten, waaraan we heel wat middelen besteden, om speciaal die heel problematische of hardnekkige situaties aan te pakken. Niet toevallig bevinden ze zich allebei in de provincie Antwerpen. In Antwerpen zelf is er een project voor meisjes, samen met de kinderpsychiatrie. In de stad Mechelen, mijnheer de burgemeester, is er een project voor de re-integratie van jongeren die een zeer sterk beveiligde setting nodig hebben. Dat gaat over 1,2 miljoen euro en vijftig bijkomende plaatsen qua capaciteit. Het is de bedoeling dat die echt zware hulpvragen daarin kunnen worden opgevangen.
We werken natuurlijk ook aan doorstroming, want het volstaat natuurlijk niet om capaciteit te creëren. We moeten er ook voor zorgen dat ook de opvolging in de private settings goed kan worden georganiseerd. Ook volgend jaar zullen we dus proberen extra middelen in te zetten in het aanbod om ook de capaciteit – rechtstreeks en onrechtstreeks toegankelijk – buiten de gemeenschapsinstellingen te verbeteren.
Dat zijn allemaal dingen die we doen om dat aanbod te verbeteren, maar zoals anderen ook al hebben opgemerkt, gaat het natuurlijk niet alleen over het verbeteren van het aanbod. We gaan ook de processen bekijken. De integrale jeugdhulp is nu zes maanden bezig. We hebben een eerste evaluatie gemaakt, waarvan we trouwens ook melding hebben gemaakt in de pers, in de vakantie. We gaan nu een tweede evaluatie maken. Uiteraard hebben we al ondertussen een groep samengesteld van mensen die op het terrein betrokken zijn. Ook de jeugdrechters moeten uiteraard daarbij worden betrokken. Die groep moet bekijken wat de effecten van die grote ambitie zijn, namelijk één unieke toegangspoort voor jongeren en niet twee, veel meer intersectorale samenwerking, op maat, meer rechtstreekse toegankelijkheid zonder dat men de toegangspoort moet passeren, als we die procedures op het terrein ontwikkelen. We wisten en weten dat het absoluut verantwoord is om nu te kijken naar de eerste ervaringen en daar lering uit te trekken. Als dit op zo’n manier wordt georganiseerd dat jeugdrechters niet meer rechtstreeks zoeken naar plaatsen, maar wordt geprobeerd die regie centraal te organiseren, en dat leidt tot een zekere onderbenutting van de capaciteit, dan moet dat uiteraard in deze groep – en die is al een tijdje aan het werk – worden gedetecteerd en bijgestuurd. Dat is heel belangrijk. We moeten echter natuurlijk ook absoluut proberen het intersectorale karakter te bewaken. Dat is de grote ambitie van het decreet.
Ten slotte is met betrekking tot het decreet ook de hele ICT-kwestie een aandachtspunt, waarmee we zeker ook bezig zijn. We zijn de eerste maanden doorgekomen met de inspanningen van velen, maar het is heel duidelijk dat we ook naar de gebruiksvriendelijkheid en de stabiliteit moeten kijken. Ook wat dat betreft zijn er – een aantal weken geleden trouwens – initiatieven genomen om daarover het gesprek met de mensen te voeren.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp dat u inziet dat er een structureel capaciteitstekort is. Ik ben ook blij dat de regering daar iets aan wil doen. Ik blijf echter een beetje op mijn honger wat de vraag over de mismatch betreft. Op papier kan dat systeem goed werken. Ik denk dat dit op papier zeker voordelen biedt. Vandaag, terwijl de evaluatie bezig is, is het echter zo dat er enerzijds bedden vrij zijn en er anderzijds jongeren in een cel slapen. Wat zult u doen om ervoor te zorgen dat, wanneer we nog eens een vraag naar crisisopvang krijgen en er geen crisisbed is, er een systeem bestaat? Als het informaticasysteem nog niet op punt is, dat men hen dan een tijdje laat rondbellen: gewoon een belronde om te zien waar er residentieel een bed is, zodat dat kind ten minste niet in een cel moet slapen of dag na dag van de ene naar de andere instelling moet verhuizen. (Applaus bij sp.a en Groen)
Minister, ik juich toe dat u hier aankondigt dat er een uitbreiding van de capaciteit komt. In een periode van schaarse middelen lijkt dat me een heel goede zaak, en dat is ook heel belangrijk in dezen. Het is goed dat men evalueert, maar men kan natuurlijk niet blijven evalueren indien men op het terrein problemen vaststelt. Ik wil dus aandringen op een heel snel overleg met de jeugdrechters om ervoor te zorgen dat alle capaciteit volledig benut wordt en de jongere daar terechtkomt waar dat het beste is voor die jongere in kwestie.
Minister, u hebt verwezen naar het kaderdecreet Integrale Jeugdhulp. U zegt dat er weliswaar een evaluatie nodig is, maar dat u ervan overtuigd bent dat dit decreet werkt. Dan horen we die twaalf jeugdrechters, die met de praktijk bezig zijn en die een heel andere mening toegedaan zijn.
Sta mij toe, voorzitter, om één citaat uit dat opiniestuk te brengen, omdat het toch de moeite waard is. Het geeft ook aan dat er al eerder signalen in uw richting zijn gekomen, minister, waar blijkbaar niets mee gebeurd is. Zo stellen de twaalf Antwerpse jeugdrechters: “Enkele maanden geleden waarschuwden jeugdmagistraten, jeugdadvocaten en jeugdhulpverleners er al voor dat het nieuwe decreet over integrale jeugdhulp, dat de sector grondig hervormt, de kans verhoogt dat er meer jongeren in de cel belanden bij gebrek aan crisisopvang. De inspanningen die de Vlaamse overheid doet, zijn ontoereikend.” Uw theorie doorstaat de proef met de realiteit dus niet, minister.
U verwijst naar een gefaseerde capaciteitsuitbreiding, maar de problematiek is wel zeer precair. Wanneer denkt u met die gefaseerde uitbreiding te beginnen? En vooral: wanneer zal ze beëindigd zijn?
Ik deel de mening van de eerste twee vraagstellers. Wij zijn uiteraard blij dat er extra capaciteit komt. Ik wil aan de minister vragen om rekening te houden met een billijke geografische spreiding van die extra plaatsen. Vandaag zien we dat het belang van het kind in bijvoorbeeld de provincie Vlaams-Brabant niet gelijk is aan het belang van het kind in de provincie Limburg, gewoon omdat een jeugdrechter vaak beslissingen neemt op basis van het aantal beschikbare plaatsen en de beschikbare capaciteit. Dat is iets wat we heel scherp in het oog moeten houden, want dat kan natuurlijk niet.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
In 1912 heeft België een wet aangenomen inzake jeugdbescherming. We waren toen als land enorm vooruitstrevend, omdat wij al in 1912 inschreven dat jongeren niet in een cel kunnen worden opgevangen. Tijdens de Septemberverklaring heeft onze minister-president gezegd dat we het beter hebben dan in 1914. Dat was de opening van zijn speech. Ik moet vaststellen dat als het aankomt op het opvangen van jongeren in nood, wij honderd jaar terug in de tijd zitten en wij opnieuw jongeren in de cel opvangen, een wet die wij honderd jaar geleden hebben ingevoerd.
De jeugdrechters trekken vandaag aan de alarmbel. Op het moment dat het decreet Integrale Jeugdhulp goedgekeurd is, heeft Groen er hier samen met andere partijen voor gewaarschuwd. We worden in 2014 geconfronteerd met zeer schrijnende berichtgeving, minister. U belooft extra capaciteit. Ik hoop dat die er komt. U belooft om extra in te zetten op zorg buiten de instelling en preventie. Ik hoop dat daar inderdaad extra wordt op ingezet – dus niet enkel bestendigen, maar extra inzetten.
Maar wat gaat u doen als er morgen een nieuwe vraag komt en er geen opvang is? Welke overgangsmaatregelen zult u, in afwachting van nieuwe capaciteit, nemen, zodat we vanaf morgen geen enkel kind nog in de cel moeten opvangen? (Applaus bij sp.a en Groen)
Collega’s, op het ogenblik dat het decreet werd ingevoerd, is in alle duidelijkheid gezegd dat het een zodanig grote transformatie is, die inderdaad ook van magistraten een ander proces in het zoeken van plaatsen veronderstelt, dat we ongetwijfeld na enige tijd lessen zouden moeten trekken en bekijken hoe we kunnen bijsturen en daarmee omgaan. Dat is toen in alle duidelijkheid gezegd, omdat het over een dermate grote operatie gaat, waarbij zoveel partijen, sectoren, visies op zorg en hulpverlening betrokken zijn, dat je daar tijd voor nodig hebt. Dat is geen kwestie van goedpraten.
Dat is ook de reden waarom we al in de vakantie, los van de incidenten en de open brieven, initiatieven genomen hebben om te zien wat de eerste ervaringen zijn en hoe we de gebruikers en de betrokken partijen samen kunnen brengen om na te denken, lessen te trekken en bij te sturen. En dat zullen we nog een tijd moeten doen, voor alle duidelijkheid.
Als met betrekking tot de crisishulpverlening blijkt dat er vragen kunnen worden gesteld over de mobiliseerbaarheid van de capaciteit, dan moet zo snel mogelijk gekeken worden hoe je daarop kunt reageren, zodat men vanuit de toegangspoort, de regie en anderen die daarbij betrokken zijn, snel kan reageren.
We hebben al een aantal zaken gedaan in de crisishulpverlening. Ik sluit niet uit dat daar in het uitbreidingsbeleid volgend jaar ook extra initiatieven voor moeten worden genomen. We moeten dat zorgvuldig aanpakken. Nu moeten we goed luisteren, in het grote besef dat er ongetwijfeld een aantal verbeteringen mogelijk zijn.
Ik stel alleen vast dat we zes maanden ver zijn. De maand september is traditioneel een moeilijke maand. We zijn nu oktober, en ik denk dat we, met het overleg dat al een tijdje bezig is, die aanpassingen ongetwijfeld kunnen doen. Ik wil daar graag over rapporteren, ook aan het parlement.
Dan over de capaciteitsuitbreiding: de succursale in Wingene is klaar. Dat wil zeggen dat we die investeringen in de vorige legislatuur hebben gedaan. Het is niet zo dat ik hier vandaag in het kader van het incident van de dag kom vertellen dat we er een lap op gaan geven. We wisten dat we gestaag capaciteit moesten opbouwen, en nu zijn we zover. De infrastructuur is klaar. Ondanks de besparingen is er budgettaire ruimte gecreëerd om de bestaffing te organiseren.
Nogmaals, het is niet alleen een kwestie van capaciteit, regie en efficiëntie in het invullen van alle kleine mazen in het aanbod als er vacatures zijn, het is ook een kwestie van de juiste plaats voor de jongeren. Vaak is er een samenwerking tussen psychiatrische zorg, de gehandicaptensector, de bijzondere jeugdzorg, de mensen van Justitie en de integrale jeugdhulp. Als er een idealistische ambitie is, dan is dat om deze actoren in één setting te brengen en aan te sporen om in de hulpverlening niet te vertrekken vanuit de eigen organisatorische logica: “Ik ben de gehandicaptensector, en dus ga ik jongeren belegeren met de regels, inzichten en diagnosemethoden van de gehandicaptenwereld.” Neen, dat moeten ze doen vanuit een unieke diagnose en indicatiestelling.
Dat dat een belangrijke inspanning vraagt in de eerste maanden en dat daarover heel wat kan worden verteld, geloof ik graag, maar ik blijf erbij: op deze grote ambitie moeten we inzetten en blijven inzetten. Ik ben iedereen die daar in de eerste maanden mee de schouders onder heeft gezet, bijzonder dankbaar.
Minister, ik vind het prima dat u het systeem evalueert. Dat is ook gepland en nodig, maar er is een acuut probleem dat een onmiddellijk antwoord behoeft. Dat is: een jeugdrechter die een vraag stelt voor een crisisbed, krijgt het antwoord: neen. Daarna belt hij zelf naar een instelling en die zegt: kom maar, want we hebben plaats. Ik hoop dat u mijn vraag toch nog wilt meenemen: hoe zult u ervoor zorgen dat de rechter niet het hele land moet rondbellen, maar dat uw poort dat doet, en dat ze desnoods, als het informaticasysteem niet werkt, zelf rondbellen? Dit is een acuut probleem, los van uw grotere evaluatie, waar u iets aan moet doen om te vermijden dat er morgen opnieuw een jongere in een cel slaapt in plaats van in een bed, terwijl er bedden vrij zijn. (Applaus bij sp.a en Groen)
Minister, het zou goed zijn als de jeugdrechter op heel korte termijn duidelijkheid kan krijgen over welke mogelijkheden er zijn. Het is goed dat er wordt geëvalueerd, maar men kan dat niet tot in den treure blijven doen. Indien men afspraken maakt met de jeugdrechters over hoe ze moeten reageren, wat er beschikbaar is, kan dat de situatie op heel korte termijn alleen maar verhelpen. Ik hoop dat u daar de nodige tijd voor neemt.
Minister, we moeten helaas concluderen dat zowel de vorige als de huidige Vlaamse Regering er niet in slaagt de Vlamingen met een grote zorgnood de zorg te geven waar ze recht op hebben. Of het nu gaat om personen met een handicap, mensen die recht hebben op een sociale woning, of mensen die plaats zouden moeten krijgen in een jeugdinstelling, telkens opnieuw is er een wachtlijst of plaatsgebrek. Als deze Vlaamse Regering één ambitie moet hebben, dan is het om kwetsbare Vlamingen de zorg te geven waar ze recht op hebben.
Ik wil even terugkomen op de interventie van Groen, die lijkt te suggereren dat kinderen in 1912 het beter zouden hebben gehad dan in 2014. Daar kunnen we absoluut niet mee akkoord gaan.
Ik ben vooral heel blij dat we naar een evaluatie gaan van het decreet en dat we gaan bijsturen waar nodig, en daar werken we graag aan mee.
De actuele vragen zijn afgehandeld.