Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet houdende de persoonsvolgende financiering voor personen met een handicap en tot hervorming van de wijze van financiering van de zorg en de ondersteuning voor personen met een handicap.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Van der Borght, verslaggever, heeft het woord.
Het verslag over dit ontwerp van decreet omvat 74 bladzijden. Gelet op het belang ervan veronderstel ik dat iedereen het zorgvuldig heeft gelezen en dat de woordvoerders van de verschillende fracties hier straks het spreekgestoelte zullen bestijgen om hun ziel te leggen in de bespreking. Ik zal me beperken tot het weergeven van de essentie van dit ontwerp van decreet.
De commissie Welzijn heeft met zes vergaderingen zeker de nodige aandacht besteed aan de bespreking van dit ontwerp van decreet. Na de toelichting door de minister werden gedurende twee dagen hoorzittingen gehouden met alle stakeholders. De hoorzittingen hebben ons duidelijk geleerd dat er in dit dossier twee kampen zijn. Het ene kamp is voorstander van het ontwerp van decreet, maar heeft de nodige bezorgdheden geformuleerd, niet het minst over het basisondersteuningsbudget. Het andere kamp bestaat uit de grote tegenstanders van dit ontwerp van decreet, met een bijzondere bezorgdheid over de toekomst van het persoonlijkeassistentiebudget (PAB).
Bij aanvang van de toelichting van het ontwerp van decreet was er een belangrijk politiek incident. Daags voordien had de N-VA immers in een brochure het basisondersteuningsbudget omschreven als “geen voorbeeld van goed en zorgvuldig beleid”. Het incident werd afgesloten met een verklaring van de N-VA-fractie, bij monde van mevrouw Stevens, dat zij ondanks dit politiek statement het ontwerp van decreet blijft ondersteunen.
De minister gaf toelichting bij zijn ontwerp van decreet, waarvan de essentie erin bestaat dat voorzien wordt in een tweetrapsmodel. De eerste trap voorziet voor alle personen met een handicap die een aantoonbare ondersteuningsnood hebben tegen 2020 in een basisondersteuningsbudget. Dat is een forfaitair bedrag dat vrij besteedbaar is. De financiering van dit budget gebeurt vanuit de zorgverzekering. Er zijn 110.000 potentiële rechthebbenden.
De minister verklaarde dat de volgende Vlaamse Regering op basis van een objectieve analyse werk zal moeten maken van een verdere timing en van een budgettair groeipad. Daartoe zullen bepaalde parameters nog verder moeten worden uitgewerkt, onder meer de hoogte van het basisondersteuningsbudget en de manier waarop de inschaling van de zorgzwaarte zal gebeuren.
Tegen 2020 zal elke persoon met een handicap en een ondersteuningsnood recht hebben op dit budget. Trap 2 voorziet in een budget voor niet-rechtstreekse toegankelijke zorg en ondersteuning voor personen met een handicap die nood hebben aan meer intensieve, meer frequente en/of erg gespecialiseerde ondersteuning. Het kan cash of met een voucher worden opgenomen, of in een combinatie van beide formules. Het budget van trap 2 kan niet worden gecombineerd met het budget van trap 1. De ondersteuning die via trap 1 kan worden gerealiseerd, zal ook via trap 2 mogelijk zijn.
Het budget van trap 2 is in eerste instantie bedoeld voor het financieren van zorg en ondersteuning aangeboden door de VAPH-vergunde diensten en voorzieningen of voor het aanwerven van persoonlijke assistenten, maar kan ook worden aangewend om zorg en ondersteuning buiten cirkel 5 te organiseren, bijvoorbeeld voor dienstencheques of hulpverlening door diensten voor gezinszorg of voor het vergoeden van vrijwilligers. Om toegang te krijgen tot trap 2 moet de persoon, naast de erkenning van zijn handicap, een ondersteuningsplan opstellen en moet zijn zorgzwaarte worden geobjectiveerd. Het ondersteuningsplan kan worden opgesteld door een reguliere welzijnsdienst, door een door het VAPH erkende dienst Ondersteuningsplan of door de persoon met een handicap zelf.
Aan de bespreking van dit ontwerp van decreet werd de conceptnota voor een nieuwe regelgeving van collega Mieke Vogels toegevoegd. In deze conceptnota, getiteld ‘Perspectief nu! Naar een krachtdadig beleid met recht op zorg en zorggarantie voor alle personen met een handicap’, pleit collega Vogels voor een regionale intersectorale benadering, met buurtgebonden zorg en ondersteuning in een woonzorgwijk. Zij pleit voor adl-ondersteuning – voor ondersteuning van activiteiten van het dagelijks leven – die men 24 uur op 24 uur kan oproepen, en die ook uit te breiden naar elke buurt, niet alleen voor personen met een handicap, maar ook voor ouderen en voor mensen die na een ziekenhuisopname thuiskomen.
Volgens collega Vogels moet per regio een “dienst ondersteuningsplan” worden opgericht en moet aan elke persoon met een handicap een trajectbegeleider met kennis van het zorgterrein worden toegekend. Die begeleidt – indien gewenst – de persoon met een handicap bij het opstellen van het ondersteuningsplan, waarbij wordt uitgegaan van de wensen van een persoon met een handicap en rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van de rechtstreeks toegankelijke hulp in de regio. De trajectbegeleider verdedigt het ondersteuningsplan bij de regionale evaluatiecommissie. Wanneer dat plan in vraag wordt gesteld, worden de persoon met een handicap en zijn omgeving gehoord. Eventueel kan een beroep worden ingediend bij een andere regionale evaluatiecommissie, die dan een beslissing neemt. De trajectbegeleider beschikt ook over een budget om crisissituaties op te vangen. Tot zover de essentie van de conceptnota van mevrouw Vogels.
De algemene bespreking van het ontwerp van decreet Persoonsvolgende Financiering werd voorafgegaan door een toelichting van de dienstdoende administrateur-generaal van het VAPH bij het document ‘Meerjarenanalyse. Achteruit- en vooruitblik op de ondersteuningsbehoeften van personen met een handicap’. Uit deze toelichting en bespreking is gebleken dat op basis van een aantal aannames het VAPH rekening houdt met het bestaan van 92.000 personen met een handicap en een aangetoonde ondersteuningsnood. Deze groep zal, uitgaande van de groei van de totale groep van personen met een handicap, toenemen tot 121.000 potentiële rechthebbenden. Het VAPH gaat er in zijn aannames van uit dat een betere afstemming van de ondersteuningsplannen op de echte ondersteuningsvragen ervoor zal zorgen dat 90 procent van de minderjarigen die thans mobiele, ambulante, semiresidentiële of tijdelijke residentiële ondersteuning krijgen of vragen, zal kiezen voor een basisondersteuningsbudget. Dit basisondersteuningsbudget kan worden gecombineerd met de rechtstreeks toegankelijke hulp. 10 procent van de minderjarige cliënten die residentiële ondersteuning krijgen, zou kiezen voor een basisondersteuningsbudget.
Het VAPH gaat eveneens uit van een keuze voor het basisbudget door 90 procent van de meerderjarige cliënten die ambulante en mobiele ondersteuning krijgen en door 90 procent van de volwassenen die tijdelijke residentiële ondersteuning krijgen. Voor deze aannames werd niet uitgegaan van een bepaald bedrag van het basisondersteuningsbudget. Op basis van al deze aannames zouden 74.000 van de 121.000 potentiële rechthebbenden een beroep doen op een basisondersteuningsbudget en 47.000 op een cashbudget of voucher.
Wat betreft de budgettaire inschatting van dit ontwerp van decreet stelt het VAPH dat het niet opportuun of zelfs niet mogelijk is deze te maken. Sommige aannames kunnen immers nog altijd veranderen bij de verdere uitwerking van het ontwerp van decreet. Bovendien zijn bepaalde elementen nog niet bekend, onder meer de hoogte van het basisondersteuningsbudget en van het gemiddelde persoonsvolgende budget. Het bepalen van die bedragen is volgens het VAPH een verantwoordelijkheid van de politieke overheid.
Op het ontwerp van decreet werden dertig amendementen ingediend, waarvan er 29 werden voorgelegd aan de Raad van State. De discussie bij de algemene en artikelsgewijze bespreking was zo omvangrijk dat ik me veroorloof om ook ditmaal te verwijzen naar het schriftelijk verslag om naam en toenaam van de sprekers terug te vinden.
De discussie centreerde zich rond volgende onderwerpen: de vijf concentrische cirkels en de mate waarin die al dan niet uitgeput moeten zijn om gebruik te kunnen maken van de vijfde cirkel, zijnde de cirkel van de handicapspecifieke zorg; de marge van de toetsing van het ondersteuningsplan door het VAPH; het onbekend zijn van het bedrag van het basisondersteuningsbudget en de wijze van financiering in het kader van de zorgverzekering; de bestedingsmogelijkheden van het budget niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning en het moment waarop de keuze voor cash of voucher moet worden gemaakt; de mate waarin met een cashbudget en een voucher een gelijke omvang en kwaliteit van zorg kan worden ingekocht; de vlotheid van de transitie van trap 1 naar trap 2; de omzetting van een cashbudget naar een voucher; de rol van de regionale prioriteitencommissie in een systeem waarbij wordt gewerkt met persoonsvolgende financiering en de ruime inspectiemogelijkheden in de woonvertrekken van de persoon met een handicap.
Van de dertig amendementen werden de vijf amendementen van de meerderheid aangenomen. Van deze amendementen werden er twee unaniem goedgekeurd. Amendement nummer 9 had betrekking op het formuleren van striktere voorwaarden voor het opleggen van begeleidende maatregelen voor de besteding en het beheer van het cashbudget en voor het omzetten van een cashbudget in een voucher. Amendement nummer 15 had betrekking op de structurele verankering van de huidige budgethoudersverenigingen, zijnde verenigingen met inbreng van en sturing door ervaringsdeskundigen.
De amendementen van Open Vld en Groen werden verworpen meerderheid tegen oppositie. Deze amendementen beoogden een specificatie van de bestedingsmogelijkheden van het budget niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning, de afschaffing van het basisondersteuningsbudget, de afschaffing van de regionale prioriteitencommissie, de explicitering van de beroepsmogelijkheden van personen met een handicap in de procedure tot het verkrijgen van een persoonsvolgend budget en een inperking van de inspectiemogelijkheden met betrekking tot de eigen woning van de persoon met een handicap.
Het ontwerp van decreet werd aangenomen met 8 stemmen tegen 3.
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ik wil in dit plenaire betoog over dit toch wel heel belangrijke ontwerp van decreet in zeven punten duidelijk maken waarom ik dit niet zal goedkeuren.
Eerst en vooral beweert dit ontwerp van decreet uitvoering te geven aan het VN-verdrag dat aan personen met een handicap gelijke rechten garandeert. Het is een VN-verdrag dat we ratificeerden in 2009 en waarbij we het engagement aangingen dat personen met een beperking zo ondersteund moeten worden dat ze maximaal kunnen participeren aan het gewone leven. Dat wil zeggen, als het even kan: wonen in een huis in de rij, arbeid of een beschutte vorm van tewerkstelling hebben en mobiel kunnen zijn in onze samenleving. Dit ontwerp van decreet voert dit verdrag niet uit. Het erkent immers de definitie niet van wat beperking is volgens het VN-verdrag. Het formuleert – eigenlijk een beetje pretentieus – zelf een nieuwe definitie. Dat heeft mevrouw Van der Borght ons al verteld als verslaggever. Ik wil haar trouwens danken voor het verslag en voor de mooie samenvatting van mijn conceptnota.
De verslaggever heeft ons dus al verteld dat dit ontwerp van decreet werkt met een soort tweetrapssysteem. We gaan de personen met een beperking in Vlaanderen indelen in twee groepen: een groep mensen waarvan we vinden dat ze ondersteund moeten worden door hun eigen omgeving en door zogenaamde reguliere zorg zoals thuiszorg, en een tweede groep mensen, die wel recht hebben op gespecialiseerde zorg. Ik vind dit een fundamenteel foute benadering van zorg op maat. Ik sluit me eigenlijk aan bij mevrouw Stevens die in haar brochure het tweetrapssysteem als “slecht” en “niet goed” omschrijft. Alleen, mevrouw Stevens, snap ik niet waarom u hier vandaag op het groene knopje zult drukken. Ik heb de indruk dat de N-VA steeds vaker de Bijbel leest en zich terugtrekt achter mooie waarheden daaruit zoals: ‘luister naar mijn woorden en kijk niet naar mijn daden’. De N-VA zit gedurende twaalf jaar mee aan het roer van de Vlaamse Regering. Het is onbegrijpelijk dat u na die twaalf jaar een stap terug zet en een dergelijk ontwerp van decreet zou goedkeuren.
Collega’s, ik kom tot de tweede reden. Dit ontwerp van decreet voert het VN-verdrag niet uit omdat het mensen met een ondersteuningsnood niet steunt op maat. De zogenaamde personen met een beperking die het moeten stellen met hun eigen netwerken en reguliere hulpverlening, zullen misschien morgen een basisondersteuningsbudget krijgen. Dat is een lineair bedrag en dat kan 100, 200, 300 euro per maand zijn. Het is totaal niet aangepast aan de zorgnood van de persoon met een handicap en al helemaal niet aan de draagkracht van zijn omgeving. Dit staat haaks op het VN-verdrag.
– Mevrouw Veerle Heeren, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Het VN-verdrag vraagt dat we mensen op maat ondersteuning geven om te participeren aan het gewone leven.
Een derde reden houdt ook verband met het basisondersteuningsbudget. We zullen hier een lege doos goedkeuren. Ik niet, maar iedereen hier die voor stemt, stemt voor een lege doos. Er wordt momenteel in deze verkiezingsperiode, deze pre-electorale periode, aan alle partijen gevraagd om te berekenen wat de verkiezingsbeloften zullen kosten. Dat wordt in meerdere of mindere mate goed of slecht gedaan. Dat wordt dan beoordeeld door belangrijke journalisten en soms ook door professoren. Maar eigenlijk is het te gek voor woorden dat we bezig zijn met het berekenen van verkiezingsbeloften en tegelijk decreten goedkeuren en wetten stemmen waarvan geen enkele budgettaire berekening gemaakt is. Dat is toch ongelofelijk? We zullen echt een lege doos goedkeuren.
– Veerle Heeren, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Wij hebben geen enkel duidelijk antwoord gekregen over wat zo’n basisbudget precies zal zijn, over hoe groot het zal zijn, over wat men ermee kan doen. We hebben ook helemaal geen antwoord gekregen over wat het budgettair de komende jaren betekent. Trouwens, collega’s, ik heb hier door alle meerderheidspartijen dure eden horen zweren. Ze zeiden dat ze zich engageren om in de volgende regering in middelen voor het basisondersteuningsbudget te voorzien. Zij die volgende keer aan tafel zitten – of het nu onder leiding van mevrouw Homans of de heer Peeters of de heer Bourgeois is –, zullen in elk geval een zeer goede Toshiba bij moeten hebben om te berekenen hoe men het plaatje rond krijgt. De overheveling van de bevoegdheden betekent immers niet de overheveling van alle middelen om voort te doen met wat er vandaag gebeurt. Alleen al daarvoor zullen er heel wat bijkomende middelen moeten worden gezocht. Ik geloof niet dat er in dat klimaat ruimte zal zijn om iets nieuw op te starten, een basisondersteuningsbudget. Trouwens, collega’s, jullie die in de commissie dure eden hebben gezworen, ik heb in jullie berekende partijprogramma’s nergens iets gezien over de opstart van het basisondersteuningsbudget.
Het basisondersteuningsbudget is een niet- berekende, loze verkiezingsbelofte. Ik vind het onverantwoord tegenover al die mensen om te zeggen dat ze hun ondersteuningsnood zullen kunnen invullen door een basisondersteuningsbudget en om dit ontwerp van decreet dus goed te keuren zonder enige becijfering. Het was heel merkwaardig – mevrouw Van der Borght heeft er ook naar verwezen – dat de te elfder ure voorgestelde meerjarenanalyse van het Vlaams Agentschap maar één cijfer duidelijk heeft gesteld, namelijk dat er waarschijnlijk morgen 74.000 mensen nood zullen hebben aan een basisondersteuningsbudget en 47.000 aan handicapspecifieke zorg. 74.000 mensen dreigen morgen dus niets te hebben. Collega’s, dit is onverantwoord. Dit is kiezersbedrog.
Deze regering maakt handig gebruik van nieuwe tendensen in het denken over de westerse verzorgingsstaat. Ze komen allemaal tot de conclusie dat alle zorg en ondersteuning, die toenemend is, professioneel beantwoorden, niet betaalbaar, niet haalbaar en ook niet wenselijk is. Overal zie je systemen of ideeën rijzen rond vermaatschappelijking van zorg of rond de actieve verzorgingsstaat, zoals in Nederland. Er is wel een groot verschil tussen Nederland en Vlaanderen: in Vlaanderen is het een synoniem voor ‘trek uw plan’. Het basisondersteuningsbudget is niet alleen een lege doos, maar een persoon met een beperking wordt ook verwezen naar niet-bestaande reguliere zorg. Men zegt tegen die waarschijnlijk 74.000 mensen dat ze zich moeten wenden tot de thuiszorg om zich te laten ondersteunen bij de activiteiten van het dagelijkse leven, tot een soort taxibedrijf om hun mobiliteit in te vullen. Collega’s, die eerstelijns reguliere zorg bestaat vandaag niet. Op geen enkele manier zijn er meer middelen vrijgemaakt om bijvoorbeeld in de thuiszorg te investeren om de bijkomende groep van mensen met een beperking en een ondersteuningsnood – 74.000 mensen volgens de administratie – op te vangen. Er is al helemaal geen aanpassing van het systeem van thuiszorg om toe te laten om personen met een beperking ondersteuning te geven bij de activiteiten van het dagelijkse leven.
Thuiszorgdiensten werken alleen in de week, niet in het weekend. Je kunt toch moeilijk veronderstellen dat een persoon met een beperking het hele weekend in bed blijft of niet ondersteund wordt. Mensen zullen minder dan ooit weten waar ze terecht moeten.
Er is wel een heel groot verschil met de situatie in Nederland. Soms is het goed om eens over het muurtje te kijken. In Nederland zet men ook in op de actieve verzorgingsstaat. Maar daar zegt men duidelijk dat dat alleen kan als men er ook de structurele randvoorwaarden voor creëert. In Nederland is in 2007 de wet Maatschappelijke Ondersteuning goedgekeurd. Het is interessant om die eens van naderbij te bekijken.
Wat zegt die wet? Ten eerste: alle mensen moeten meedoen in de samenleving. Ten tweede: ondersteuningsnoden moeten in de eerste plaats worden gelenigd door de directe omgeving en de mantelzorg. Dat is een beetje parallel met wat wij in Vlaanderen zeggen met de vijf concentrische cirkels. Maar in Nederland zegt men: sociaal kapitaal moet worden gekoesterd. De overheid formuleert voor zichzelf de verantwoordelijkheid om naastenzorg, zoals men dat daar noemt, te stimuleren. Dit is en kan niet alleen een particuliere aangelegenheid zijn. Dit kan niet zijn: trek uw plan. Hier zijn wij mee verantwoordelijk voor.
In Nederland zegt men: dit kan alleen vanuit een wijkgebonden benadering. Gemeenten krijgen dan ook de verantwoordelijkheid en de middelen om dit in de praktijk te brengen. Dat is een wereld van verschil, collega’s, want in Vlaanderen blijven wij zweren bij een verkokerde organisatie van zorg en welzijn en worden de middelen voor de zorg in plaats van ze lokaal en intersectoraal overschrijdend in te zetten, opgesloten achter sectorale toegangspoorten.
Die toegangspoort is trouwens de vijfde reden waarom ik dit ontwerp van decreet niet zal goedkeuren. Die toegangspoort opent geen enkel recht op ondersteuning voor personen met een beperking. In de oorspronkelijke nota ‘Persoonsvolgende financiering’ die aan dit ontwerp van decreet voorafging, werd er heel vaak verwezen naar de toegangspoort zoals die functioneert in de integrale jeugdhulpverlening. Collega’s, wij hebben een paar weken geleden een gedachtewisseling gehad met de heer Vanhee, de verantwoordelijke voor de integrale jeugdhulpverlening, die in zijn uiteenzetting alleen maar ten overvloede bewezen heeft wat ik altijd al heb gevreesd, namelijk dat die toegangspoort een bureaucratisch waterhoofd is, waar de hulpvrager wordt gereduceerd tot een A1-formulier dat digitaal wordt ingebracht en door een bijna almachtige administratie wordt beoordeeld. Betrokken hulpvrager en zijn vertegenwoordiger worden zelfs niet gehoord. De vraag wordt niet vermenselijkt en verduidelijkt. Nochtans zijn voor mensen met een ondersteuningsvraag, die dikwijls zeer nijpend is, een antwoord en een gevoel van betrokkenheid cruciaal. Als je een dossier moet indienen, en achteraf via een brief het antwoord krijgt of je wel of niet toegang hebt tot die handicapspecifieke zorg, dan word je woest, dan word je radeloos. Wanneer is er perspectief? Wanneer zal ik eindelijk worden geholpen?
Ik geef u het voorbeeld van een mail die me een paar dagen geleden bereikte. Dergelijke mails worden steeds talrijker. Het gaat over een gezin met een zoon van 35 jaar. Die man heeft een degeneratieve spierziekte, maar hij werkt nog. Hij is steeds meer afhankelijk voor de activiteiten in zijn dagelijks leven. Hij moet door zijn ouders naar zijn werk worden gebracht en teruggehaald, hij moet uit bed worden gehaald enzovoort. De psychologische spanning in het gezin wordt stilaan onhoudbaar. Aan de ene kant is er de zoon die verschrikkelijk ongelukkig is omdat hij afhankelijk is van zijn ouders. Aan de andere kant zijn er de ouders die dat na 35 jaar eigenlijk niet meer zien zitten.
Die mensen dienen een vraag in voor een persoonlijke assistent om die man, die werkt en dus een inkomen heeft, te kunnen ondersteunen, om hem zelfstandig te laten wonen, zoals we dat hebben beloofd in het VN-verdrag. Zij krijgen steeds opnieuw het antwoord dat er schrijnender situaties zijn. Zij zeggen: “Wij houden het niet meer uit. Wanneer krijgen wij dan wel een positief antwoord?” Niemand kan dat zeggen.
Collega’s, ik vergelijk dit altijd met wat wij in de gezondheidszorg hebben. Als ik hier morgen naar beneden val en mijn heup breek, en die heup geneest niet goed, dan zal de arts zeggen: “Vogels, ge gaat in een karreke terechtkomen. Ge zoudt u best een nieuwe heup laten ‘steken’” – zoals ze dat zeggen met een nogal raar woord. Dan ga ik morgen naar een ziekenhuis en ik word daar geholpen. In de gehandicaptensector is het anders. Ik zit daar in een rolstoel. Daar zou men zeggen: “Vogels, een nieuwe heup! Het budget voor de heupen van dit jaar is op. Misschien volgend jaar. Maar weet ge, ge hebt toch nog een echtgenoot die u kan duwen? Uw geval is niet schrijnend. Dus wacht nog maar een tijdje!” Dat, collega’s, is wat wij op dit moment doen. En dan vraag ik u: wat moet ik deze vrouw in verband met dit decreet vertellen, deze vrouw met haar zoon van 35 jaar, bij wie het water tot boven de lippen staat en waar de spanningen in dat gezin steeds groter worden? Wat is het perspectief voor die mensen indien ik dit decreet zou goedkeuren? Nul. Niks.
Collega’s, wij zitten zo in dat coconneke van de gehandicaptensector dat wij bij het maken van dit decreet eigenlijk alle logica missen. Vergelijk het voorbeeld van die heup met wat wij in Vlaanderen durven te doen: aan personen met een handicap zeggen dat ze nog even moeten wachten.
– De heer Jan Peumans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
Kunt u zich voorstellen dat een zo belangrijke beslissing over het leven van mensen wordt genomen door een administratie die geen enkele verplichting heeft om te motiveren waarom men wel of waarom men niet beslist heeft dat iemand toegang heeft of dat een ondersteuningsplan al dan niet wordt goedgekeurd? Dat is ongelooflijk in een rechtsstaat. Er is ook geen enkele beroepsmogelijkheid. Mensen krijgen betekend dat ze het verder zullen moeten doen met hun onmiddellijke omgeving en met de reguliere zorg, en verder krijgen ze niets. Wat zijn de rechten van personen met een handicap? Hoe past dit in het VN-verdrag?
Mevrouw Van der Borght en ikzelf hebben hier in de commissie herhaaldelijk op aangedrongen. Wij hebben ook amendementen ingediend. De meerderheid bleef daarvoor Oost-Indisch doof. Een van de drie amendementen die wij vandaag opnieuw indienen, betreft een motivatieplicht voor de administratie, om het de mensen minstens mogelijk te maken om in rechte op te treden voor de arbeidsrechtbank en om minstens hun rechten te kunnen afdwingen.
Een zesde reden waarom ik dit decreet niet zal goedkeuren, is dat dit decreet voor mij het einde betekent van de vrijheid van de persoon met een handicap om te kiezen tussen opvang in een voorziening of een persoonlijkeassistentiebudget.
Collega’s, ik heb jullie al verteld over die toegangspoort, waar mensen misschien binnen mogen en misschien niet. Als iemand toch door die toegangspoort geraakt, heeft hij recht op gespecialiseerde hulpverlening voor personen met een handicap. Die persoon kan dan kiezen tussen enerzijds een soort van voucher, een cheque die hij in een voorziening kan inruilen voor hulp vanuit die voorziening, en anderzijds een cashbudget, dat wordt gestort op zijn rekening.
– Jan Peumans, voorzitter, treedt als voorzitter op.
Waarover het tweede meeste vragen zijn gesteld tijdens de hoorzittingen, waren de bestedingsmogelijkheden van dat cashbudget. Dat is essentieel. Kan ik dat cashbudget besteden aan niet-erkende handicapspecifieke zorg? Kan ik dat bijvoorbeeld besteden aan iemand die als thuisverzorger het huishouden doet, die me naar mijn werk brengt en terug, die mijn tuin in orde brengt? Kan dat of kan dat niet, zoals dat vandaag wel kan met het persoonlijk assistentiebudget: ik leef zelfstandig, ik organiseer mijn ondersteuning zelf?
Tijdens de hoorzittingen waren de reacties op de vraag of je dat geld kunt besteden aan dingen die niet erkend zijn door het Vlaamse Agentschap heel dubbel. Van het Vlaams Welzijnsverbond hoorden we dat het alleen kan voor handicapspecifieke zorg. Vanuit de gebruikers, de twee organisaties Absoluut en Onafhankelijk Leven, was er de uitdrukkelijke vraag om dat cashbudget ook te kunnen gebruiken om diensten in te kopen die niet erkend zijn door het VAPH.
Ook de bepaling dat persoonlijke assistenten voortaan zullen vallen onder het paritair comité 319 – wat een duur paritair comité is, een paritair comité voor de opvoeders –maakt me heel bezorgd. Persoonlijke assistenten zijn heel vaak mensen die assistentie geven bij de activiteiten van het dagelijkse leven, zoals helpen bij activiteiten en mensen vervoeren. Een persoon met een handicap die zelf zijn assistentie organiseert, heeft absoluut geen behoefte aan opvoeding, als hij of zij alleen een ondersteuningsnood heeft. Ik snap niet waarom persoonlijke assistenten in alle gevallen onder het dure paritair comité 319 moeten vallen. Het zal de persoonlijke assistentie stukken duurder maken. Personen met een handicap hebben niet noodzakelijk betutteling en opvoeding nodig – in een aantal gevallen absoluut wel, maar mensen met een fysieke beperking hebben dat absoluut niet nodig.
Ook de aanvraag door voorzieningen om vanuit de voorziening persoonlijke assistentie te organiseren, stemt me bezorgd en maakt me ongerust. Op de vraag om eindelijk duidelijk te maken hoe het nu zit – kun je met dat cashbudget ook zaken inkopen die niet door het VAPH zijn erkend? – heeft de minister uitdrukkelijk ‘ja’ geantwoord. Dat zal in het verslag staan, en ook in de memorie van toelichting. Maar, collega’s, in de tekst van het decreet staat het niet. U hebt inderdaad een amendement ingediend dat een beetje dubbelzinnig was. In het oorspronkelijke decreet stond dat het cashbudget alleen zou worden gestort op een rekening om handicapspecifieke zorg mee aan te kopen. Dat is vervangen, maar het decreet laat dat nu blauwblauw. Het is niet uitdrukkelijk opgenomen dat het wel kan. Als u dat echt wilt, zet het er dan duidelijk in. Dan is het voor iedereen duidelijk.
Daarom hebben wij een tweede amendement ingediend – twee van de drie, we zijn heel bescheiden geweest, het zijn er maar drie – om dit uitdrukkelijk op te nemen in de tekst van het decreet. De memorie van toelichting of een verslag bindt een volgende minister niet.
Soms helpt het om de mechanismen bloot te leggen in de organisatie van zorg en welzijn in Vlaanderen, waar heel veel lippendienst wordt bewezen aan de vraaggestuurde zorg, maar waar de aanbieders nog altijd aan het roer zitten, en waar transitie heel vaak synoniem is voor restauratie.
Voorzitter, ik denk dat ik wel reclame mag maken voor eigen werk. Het zou mij te ver leiden om dit hier allemaal uit te leggen. Ik raad u aan om ‘De rekening van de verzuiling’ te lezen, een boek dat ik tot afscheid van mijn carrière heb geschreven en waarin ik een aantal van die mechanismen blootleg. Ik denk dat er dan veel duidelijk zal worden.
Het is trouwens niet alleen een aanklacht. Het bevat ook zeven hefbomen om het op een andere – en wat mij betreft betere – manier te doen.
De zevende reden waarom ik dit niet zal goedkeuren, is omdat er geen enkele zorggarantie is. Weet u, mensen zijn mee met die vermaatschappelijking van zorg. Eigenlijk zijn mensen daar altijd al in mee geweest. Ik denk dat mensen met een kind of een ander familielid met een beperking bereid zijn om heel veel te doen. Dat bewijzen ze ook permanent. Maar ze willen één ding: dat je ze garandeert dat er een oplossing komt als het echt niet meer gaat.
Zo is er een vrouw die al 35 jaar de zorg draagt voor haar zoon, maar het nu echt niet meer aankan. Of ouders die ondertussen zelf een eind in de 60 zijn, het echt niet meer aankunnen en hopen dat er voor de zoon of dochter met een mentale beperking ook een oplossing zal zijn op het moment dat zij er niet meer zullen zijn. Zo is er een moeder wier kind naar het bijzonder onderwijs gaat, die dat kind voor en na school zelf opvangt. Ze krijgt daarbij veel hulp van haar moeder, de oma. Op een bepaald moment werd er borstkanker vastgesteld bij de oma. Zij moest dringend worden opgenomen en viel dus van de ene op de andere dag weg. De moeder zit nu met de handen in het haar.
Die mensen vragen aan ons om hen de garantie te geven dat ze op dat moment zullen worden geholpen. Collega’s, met dit ontwerp van decreet gebeurt dat niet. Absoluut niet, integendeel. Want zelfs mensen die door de toegangspoort geraakt zijn en een ondersteuningsplan hebben, moeten zelf op zoek gaan naar een verdere invulling. Als ze geen oplossing vinden, kunnen ze opnieuw een beroep doen op die vermaledijde regionale prioriteitencommissie. Voor de collega’s die minder vertrouwd zijn met dit domein: de regionale prioriteitencommissie werkt per provincie. Daarin zitten vertegenwoordigers van voorzieningen, vertegenwoordigers van gebruikers en ook mensen van de administratie. Zij moeten oordelen welk dossier het schrijnendst is, zodat dat eerst kan worden aangepakt. Op die manier wordt aan de gebruikersorganisaties gevraagd om de schaarste te verdelen. Ik vind dat de omgekeerde wereld. Bij die toegangspoort, op het moment dat er moet worden beoordeeld of een ondersteuningsplan al dan niet wordt goedgekeurd, worden de gebruikers niet betrokken. Dat is de verantwoordelijkheid van de administratie. Maar als het gaat om het verdelen van de schaarste, om het doen van de ‘vuile commissies’, worden de gebruikers wel betrokken.
Collega’s, als tijdens de hoorzitting iedereen het over één zaak unaniem eens was, is het over het feit dat die regionale prioriteitencommissies niet deugen en dat ze moeten worden afgeschaft. Ik kan nog begrijpen dat u zegt dat dat niet kan van de ene op de andere dag. Maar er is toch nog Perspectief 2020? In 2020 gaan alle mensen die door die toegangspoort geraken, bij zware zorgnood zorggarantie hebben. Dat is toch ongeloofwaardig? Waarom wordt er in dit ontwerp van decreet dan een regionale prioriteitencommissie verankerd? Dat staat er toch haaks op? Om die reden, collega’s, hebben wij een derde amendement ingediend, dat volgens mij de logica zelf is. Ik zie niet in hoe u daartegen zou kunnen stemmen. Wij wilden die regionale prioriteitencommissie afschaffen, net als iedereen op het werkterrein. Wij hebben dat amendement in de commissie ingediend, maar jullie hebben dat verworpen. Wij dienen nu als het ware een subamendement in, waarin we zeggen dat er een houdbaarheidsdatum komt aan die regionale prioriteitencommissie. Ten laatste 1 januari 2019 vervalt die en vervalt ook dat systeem van regionale prioriteitencommissies.
Wie nog gelooft in wat hij over Perspectief 2020 heeft gezegd, moet dit amendement goedkeuren.
Dat dit ontwerp van decreet veel emoties oproept, is tijdens de voorbije vakantieperiode duidelijk geworden. Een aantal formele stakeholders heeft zich in een platform verenigd. Ze hebben alles uit de kast gehaald om de partijvoorzitters en zelfs de fractievoorzitters ervan te overtuigen dat ze dit ontwerp van decreet moeten goedkeuren. Wat hen bindt, vind ik nogal zwak. Hun motto is: “stilstaan is geen optie”.
Ik heb de voorbije weken en dagen tientallen mails ontvangen van mensen die vinden dat dit ontwerp van decreet hen geen perspectief biedt. Dit is niet wat ze vragen. Ze willen dat we dit ontwerp van decreet niet goedkeuren. Allicht maken een aantal van de mensen die dergelijke mails hebben verstuurd ook deel uit van de formele stakeholders.
Ik hoop dat ik met mijn zeven punten duidelijk heb gemaakt waarom ik dit ontwerp van decreet met veel overtuiging niet zal goedkeuren. Mijn motto is: “liever stilstaan dan achteruitgaan”. (Applaus van mevrouw Güler Turan)
Mevrouw Jans heeft het woord.
Voorzitter, vandaag vindt een belangrijke stemming plaats. Dat dit thema niet enkel ons, maar ook vele anderen beroert, is ondertussen duidelijk. De aandacht in de media, de interesse van de vele betrokkenen, de aanwezigheid van veel publiek tijdens de hoorzittingen en de scherpe politieke discussies bewijzen dit. De afgelopen jaren zijn in de commissie en ook tijdens plenaire vergaderingen talrijke discussies gevoerd. Zoals hier al eerder is gesteld, zou het ons te ver leiden al deze discussies nu opnieuw te voeren. Ik verwijs hiervoor naar de goede en duidelijke verslagen.
Wat van belang is, is dat het ontwerp van decreet vandaag ter stemming voorligt. Dit ontwerp van decreet is het resultaat van een beleid dat al gedurende jaren wordt uitgetekend. Bij de start van deze legislatuur leek een echte persoonsvolgende financiering nog ver van ons verwijderd. Misschien dachten velen in dit halfrond wel dat we dit nooit zouden waarmaken. Vandaag is het echter een feit.
Nooit eerder zijn dergelijke ingrijpende veranderingen genoteerd als tijdens de afgelopen vijf jaar. Er is tegelijkertijd gewerkt aan een sterke uitbreiding en aan een fundamentele koerswijziging. Geen van beide is als excuus gebruikt om het andere niet voluit te doen.
De resolutie die op het einde van de vorige legislatuur is goedgekeurd, vormde de eerste stap. In die resolutie is gevraagd om vraagsturing en zorgvernieuwing tijdens de daaropvolgende legislatuur, die we weldra afsluiten, in de sector structureel in te zetten. Hierop volgde het Vlaams regeerakkoord. De vraagsturing is hier daadwerkelijk in opgenomen. Er staat te lezen dat de ondersteuning in functie moet staan van de nood, de zorgzwaarte en de draagkracht van de persoon met een handicap. Die klemtonen zijn op hun beurt vertaald in de conceptnota Perspectief 2020.De krijtlijnen waren en blijven duidelijk. Tegen 2020 moet er vraagsturing en zorggarantie voor de meest zorgbehoevenden zijn. Het sluitstuk is dit ontwerp van decreet, dat deze hele omslag in de praktijk brengt. Het gaat om een grote systeemwijziging en om een fundamenteel andere financieringswijze.
Ik heb de chronologie geschetst om aan te tonen dat in verband met dit dossier niet snel-snel is gewerkt. Er is bewust gekozen om in stappen en weloverwogen te werken. Dit is de laatste plenaire vergadering van de legislatuur in het Vlaams Parlement. Wat mij betreft, heb ik liever een ontwerp van decreet dat na een grondig proces, met de nodige inspraak en betrokkenheid van de mensen die het ontwerp van decreet ten uitvoer moeten brengen, tot stand is gekomen, dan een ontwerp van decreet dat enkele maanden eerder snel-snel wordt behandeld.
Vlaanderen heeft het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap geratificeerd. Daarmee hebben wij ons ertoe geëngageerd om het beleid inzake personen met een handicap af te stemmen op het emancipatorisch ondersteunings- en burgerrechtenperspectief, dat stelt dat elke persoon met een handicap recht heeft op inclusie en zelfbeschikking. Dat komt neer op een volwaardige plaats in onze samenleving. Dat betekent dat je het recht hebt om de regie over het eigen leven in handen te nemen.
Ondanks talrijke initiatieven en evoluties, worden de zorg en ondersteuning voor personen met een handicap nog altijd georganiseerd en gefinancierd volgens een veeleer aanbodgericht model.
Bovendien is er daardoor een maatschappelijk niet langer te verantwoorden kloof gegroeid tussen twee groepen. Veel personen met een handicap beschikken over een kwaliteitsvol all-in aanbod in een door het VAPH erkende voorziening of over een PAB, waarmee ze de nodige zorg en ondersteuning op diverse levensdomeinen kunnen organiseren. Maar er is en blijft ook een grote groep die geen handicapspecifieke ondersteuning krijgt. Ik, en met mij mijn partij, wil me hier niet langer mee verzoenen. Met dit ontwerp van decreet wordt een volledig nieuw financieringssysteem geïnstalleerd, waarbij het budget de persoon met een handicap volgt. De persoon met een handicap krijgt de regie. De macht wordt verlegd van de zorgaanbieders naar de persoon zelf en zijn omgeving. Dat is een fundamentele omwenteling.
De persoon met een handicap en zijn netwerk zullen in de toekomst kunnen rekenen op een persoonsvolgende financiering. Dat kan op twee manieren: een basisondersteuningsbudget, en, voor wie dat niet volstaat, een tweede trap met een cashbudget en/of een voucher, voor de personen met een handicap die zwaardere of echt handicapspecifieke ondersteuning en zorg wensen.
In tegenstelling tot vandaag, verbreden we onze focus. Wij kijken niet langer naar de bestaande bedden of plaatsen, maar focussen op een grote groep van mensen met een handicap en hun potentiële vragen. Bovendien wordt er een wettelijke basis gecreëerd, zodat het VAPH ondersteuning kan financieren voor personen met een vermoeden van handicap: artikel 21. Dat is belangrijk, om duidelijk te maken dat we de groep niet gaan verengen, maar net verbreden. Wij verdedigen dat met overtuiging, ook omdat we geloven dat er geen andere optie is. Dat is tijdens deze legislatuur duidelijk gebleken.
We hebben de afgelopen jaren, tegen de stroom van besparingen in, enorm veel geïnvesteerd in nieuwe plaatsen: 145 miljoen euro voor bijkomende nieuwe plaatsen, en dat boven op een jaarlijkse dotatie van intussen meer dan 1,3 miljard euro. Ja, er zijn mensen die het altijd te weinig zullen vinden, maar ik hoop dat iedereen die nu terecht en uit overtuiging opkomt voor de personen met een handicap, dat ook zal doen in de volgende legislatuur. Ook dan is er immers nog veel werk.
Ondanks de vele middelen krijgen ik en heel wat collega’s hier berichten van mensen aan wie niet de juiste of niet voldoende zorg kan worden geboden. Ook al droegen al onze budgetten bij tot extra plaatsen en werden er veel meer zorgen beantwoord, toch durven we nu onomwonden te stellen dat we er zo niet komen. Niet alleen doen we die vaststelling, we komen ook met een haalbaar en realiseerbaar alternatief: niet alleen voortbouwen op een financiering waarin we ons geloof eigenlijk voor een stuk hebben verloren, maar durven de tanker te keren, langzaam, weloverwogen, maar wel zeker.
Dat is ook de belangrijkste reden waarom ik geloof in het Perspectiefplan en zijn doelstellingen, en ook nu dit ontwerp van decreet verdedig. Ik ben ervan overtuigd dat we meer mensen met een handicap kunnen ondersteunen en hun de mogelijkheid geven om hen de zorg te laten organiseren op maat van hun nood en van hun sociale omgeving, en dat we, voor hen die er vandaag geen directe nood aan hebben, wel de garantie op zorg kunnen geven als het probleem zich in de toekomst voordoet. Dat is zorggarantie.
Ik stel ook met teleurstelling vast dat er een minderheid van mensen zal zijn en ook zal blijven – en misschien is dat wel goed voor het debat – die dit ontwerp vanuit een uiterst wantrouwige of negatieve visie lezen en interpreteren. Ik ben echter hoopvol en ervan overtuigd dat we met dit ontwerp wél een reële omslag kunnen bewerkstelligen en voor veel mensen een verschil kunnen maken, zeker nadat ik – en de collega’s met mij – tijdens de hoorzittingen zoveel vertegenwoordigers, elk vanuit de eigen ervaringen en de verschillende posities en strekkingen, zich positief heb horen uitspreken over dit ontwerp en de kansen die het decreet zal bieden. Tijdens onze hoorzittingen hebben zowel de twee grote koepels als de diverse gebruikersverenigingen en andere sprekers, zoals de heer De Witte van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, zich positief uitgesproken over het ontwerp. Voor hun concrete verhalen en argumenten verwijs ik ook hier naar het verslag van de hoorzitting. Dat is lijvig, maar wel duidelijk. Het allemaal herhalen zou ons te ver leiden. Ik onthoud dat ze hebben aangegeven dat er een groot draagvlak bestaat voor dit ontwerp van decreet.
Het belangrijkste signaal ontvingen we echter vorige week: een open brief van de sector van de personen met een handicap, die inderdaad de titel ‘Omdat stilstand geen optie is’ had. Dat is echter niet wat hen bindt. Wat hen bindt, staat in die open brief, die werd ondertekend door Absoluut, de Federatie van Ouderverenigingen en Gebruikersraden in Instellingen voor Personen met een Handicap (FOVIG), Inclusie Vlaanderen, Verbond Sociale Ondernemingen, Onafhankelijk Leven, Vereniging Personen met een Handicap (VFG), Katholieke Vereniging Gehandicapten (KVG) en het Vlaams Welzijnsverbond. Ik citeer uit de brief: “Deze open brief is een oproep, een oproep om te luisteren naar de sector van personen met een beperking. Een roep voor verandering. (…) Omdat wij geloven dat het decreet op de persoonsvolgende financiering een fundamentele stap vooruit is. Omdat er een breed maatschappelijk draagvlak voor is. Allemaal en eensgezind vragen wij, als representatieve vertegenwoordigers van personen met een handicap en de voorzieningen, aan u op 23 april te stemmen voor het decreet (…).”
Collega’s, natuurlijk bestaan er nog veel vragen en onzekerheden. Die vloeien inderdaad voort uit het feit dat dit een kaderdecreet is en dat de uitvoeringsbesluiten, die de uitvoering zullen concretiseren, in opmaak zijn en nog zullen volgen. Maar ook wat dit betreft, is het stellige voornemen op dezelfde manier te werken, met inspraak, participatie en betrokkenheid van hen die het decreet tot uitvoer moeten brengen: de gebruikers, de voorzieningen, de vakbonden, de experts. Zij worden geconsulteerd en betrokken.
Het vraaggestuurde systeem dat we met dit ontwerp van decreet installeren, maakt het mogelijk dat mensen ondersteuning op maat en volgens de eigen behoeften kunnen organiseren. Alle bronnen nodig om de persoonlijke behoeften te lenigen, kunnen worden vergoed met een persoonsvolgend budget. Dit is inderdaad uitvoerig besproken in de commissie. Het is meermaals in een gedachtewisseling met de minister aan bod gekomen. Dit werd echter ook onomwonden bevestigd door de leidend ambtenaar van het VAPH.
De verworvenheden van het persoonlijkeassistentiebudget en het persoonsgebonden budget zullen blijven bestaan. Meer nog, ze waren model voor wat er nu wordt geïnstalleerd. Met het basisondersteuningsbudget kan dan elke persoon zijn eigen zorg en ondersteuning organiseren, op zijn maat, op maat van zijn gezin, voor en met zijn mantelzorger. Het is echter een basisbudget, een budget waarmee je weliswaar al wat kunt doen, maar dat niet voor iedereen voldoende zal zijn. Wat kun je ermee doen? Vele dienstencheque-uren of een waardering voor de mantelzorgers, uren gezinshulp, beurten bij een psychotherapeut, thuisbegeleidingen van het VAPH. U, als persoon met een handicap, beslist. U vult dat in.
Dat bedrag is inderdaad voor iedereen hetzelfde, om zo een financiële incentive te kunnen geven en die vermaatschappelijking van de zorg waar te maken. In dit systeem nemen mantelzorgers een heel belangrijke rol op zich. Ze moeten op tijd worden gespaard en verdienen waardering, en die eerste trap biedt net ondersteuning aan de mantelzorger.
Mevrouw Jans, ik heb aandachtig geluisterd naar uw betoog. U stelt dat je met dat basisondersteuningsbudget heel wat kunt doen en u geeft een opsomming. Natuurlijk ontbreekt vandaag een cruciaal element: de grootte van dat bedrag. Gezinsondersteuning bijvoorbeeld is vandaag gebaseerd op hulpverlening voor bejaarde mensen. Het bedrag dat die mensen moeten betalen wordt berekend op basis van hun inkomen. We weten vandaag niet hoe dat allemaal gaat gebeuren voor de personen met een handicap. Als zij al die zaken moeten betalen met een basisondersteuningsbudget, is het van cruciaal belang te weten hoe groot dat bedrag zal zijn, om te zien of je dat er allemaal mee kunt betalen. Dat is de open vraag.
Het is mooi dat u het verdedigt. Het is uw goed recht en ook uw taak. Maar een van de cruciale vragen blijft vandaag onbeantwoord. U kunt een opsomming geven van hier tot in Tokyo van wat je er allemaal mee kunt doen, maar als we niet weten over welk bedrag je beschikt, is het immens moeilijk om dat in te vullen. (Applaus bij het Vlaams Belang en Open Vld)
In de omschrijving van het basisondersteuningsbudget in het ontwerp van decreet staat niet het exacte bedrag. Dat is ook al vaak het onderwerp geweest van onze debatten in de commissie. Maar de opsomming en de voorbeelden die ik geef, heb ik niet verzonnen. Ik zie het ook niet als mijn taak om dat te verdedigen. Ik verdedig het omdat ik dat heb gehoord van de mensen die erop wachten, die ermee gediend zullen zijn en die ernaar uitkijken. Als de gebruikers zeggen dat ze geholpen kunnen zijn met een basisondersteuningsbudget, wie zijn wij dan om daartegen te zijn? Het exacte bedrag moet worden bepaald. Maar u weet ook dat er simulaties zijn die enkele honderden euro’s uit elkaar lopen.
Ik heb dit bij de spreker in de hoorzitting opgemerkt: hij gaf een hele opsomming van wat we allemaal met dat basisondersteuningsbudget kunnen doen, terwijl enkele collega’s van de oppositie beweren dat je er niets mee kunt. Daarop heeft die persoon geantwoord – het staat in het verslag, maar ik herhaal het graag – dat hij is uitgegaan van wat hij allemaal extra zou kunnen doen met 400 euro per maand. Wordt het dat? Dat hebt u mij niet horen zeggen. Ik vond het interessant om iemand uit de sector te horen vertellen wat allemaal mogelijk zou zijn met dat bedrag.
Zoals ik zei, is het enkel een basisondersteuningsbedrag. Daarnaast blijft er de uitermate belangrijke tweede trap.
Mevrouw Jans, als u dat zo belangrijk vindt, waarom is dat dan niet opgenomen in het berekende verkiezingsprogramma van CD&V? Daar zie ik nergens een lijntje staan voor het opstarten van het basisondersteuningsbudget.
U ziet daar waarschijnlijk wel een budget staan van vele honderden miljoenen euro’s. Ik noem het bedrag dat onze partij wil uittrekken: 750 miljoen euro. Ik wil heel graag met u het debat aangaan over ons verkiezingsprogramma en onze prioriteiten na de verkiezingen. Ik kijk ernaar uit om dat in de campagne te doen.
Mevrouw Vogels, de Vlaamse Regering heeft het ontwerp van decreet goedgekeurd. Onze partij maakt daar deel van uit en heeft de minister geleverd die verantwoordelijk is voor dit beleidsdomein. Het spreekt dus toch voor zich dat wij in de nodige middelen zullen voorzien om het decreet uit te voeren! Dat is toch de logica zelf. Denkt u nu werkelijk dat wij hier vijf jaar lang met de administratie, het kabinet en de politieke vertegenwoordigers keihard werken aan wat voor ons een cruciaal decreet is, met de zorggarantie en de vraagsturing, en dat we dan de volgende keer zeggen dat we er het geld niet voor hebben? Dit was voor ons een prioriteit en het blijft een prioriteit. Dat blijkt uit de berekeningen die wij bekend hebben gemaakt met ons socio-economisch plan en onze 3D-nota. Misschien bespreken we dat beter elders, al wil ik dat ook hier doen, als u dat wenst.
Mevrouw Jans, ik wil u even in herinnering brengen dat in 2009 net voor de verkiezingen het nieuwe Woonzorgdecreet is goedgekeurd, met een aantal belangrijk bepalingen, zoals het ontwikkelen van zorgnetwerken en assistentiewoningen.
Ik heb de minister daar een tweetal maanden geleden over ondervraagd. Van heel dat Woonzorgdecreet is nauwelijks iets uitgevoerd. Zeg me dus niet dat wanneer iets wordt goedgekeurd, het ook wordt uitgevoerd.
Verder zou het voor alle personen met een handicap aan wie u belooft dat ze morgen een basisondersteuningsbudget krijgen, heel aangenaam zijn indien ze op zijn minst de term basisondersteuningsbudget in het berekende verkiezingsprogramma van uw partij zouden terugvinden. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Vogels, we hebben dit debat al vaak gevoerd. Daarbij gaat het niet zozeer over wie het meeste belooft en wie het meeste empathie heeft. U vertrekt vanuit een andere visie dan de onze. Ik moet u teleurstellen, want politiek vertrekt vandaag niet vanuit het niets maar vanuit een huidige situatie. Hoe is de situatie vandaag en hoe kunnen wij die verbeteren? Mijn antwoord was altijd dat de regionale prioriteitencommissie nu nodig is. Daarom moeten wij nu prioriteiten leggen. Wij beloven het basisondersteuningsbudget niet aan iedereen voor morgen, maar wij schrijven een ontwerp van decreet waarbij wij geloven dat, als er voldoende budget is en als er uitvoering wordt gegeven aan dit ontwerp van decreet, wij meer mensen kunnen helpen. Mensen kunnen dan meer zelf hun zorg organiseren. Zo kunnen we de sector verbeteren en meer doen met de middelen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Vogels, het Woonzorgdecreet was een van de eerste besluiten die de Vlaamse Regering heeft genomen bij de start van de legislatuur. De waarheid gebiedt ook te zeggen dat de voorbereiding van de uitvoeringsbesluiten dateert van de vorige legislatuur. Het begrip ‘assistentiewoning’ is geoperationaliseerd en zowat alles uit dat decreet is uitgevoerd, op één element na, namelijk de creatie van de zorgnetwerken.
In tegenstelling tot dit ontwerp van decreet staat in het Woonzorgdecreet niet geschreven op welk moment alles in werking moet treden. Dat is een groot verschil tussen het voorliggende ontwerp van decreet en het Woonzorgdecreet. U was een grote tegenstander van het begrip ‘woonzorgnetwerk’, en nu bent u degene die zegt dat we het niet hebben uitgevoerd. Dit ontwerp van decreet heeft een datum en treedt op een bepaald moment in werking. Wanneer men voor personen met een beperking een echte grondige wijziging wil doorvoeren en een einde wil maken aan het aantal vreselijke situaties waarmee mensen kunnen worden geconfronteerd – we kennen die uit mails en contacten –, dan moet men twee zaken doen. Eerst en vooral moet er een ander systeem in werking treden waarop de middelen worden ingezet. Het ontwerp van decreet heeft geen andere ambitie dan aan de vooravond van de verkiezingen die wijziging vast te leggen. Daardoor kan de vraag hoe groot het budget zal zijn dat we moeten mobiliseren om dat te realiseren, de inzet zijn van verkiezingen, debatten, campagnes, maar vooral van onderhandelingen tussen diegenen die bij de volgende regeringsvorming de gesprekken moeten voeren.
Dat is geen nieuwe techniek, dat is een techniek die ook aan het einde van de vorige legislatuur is toegepast. Toen heeft het parlement een resolutie goedgekeurd waarin een aanbeveling werd gedaan over de groei van het budget dat nodig zou zijn tijdens de volgende legislatuur. Het resultaat van die aanpak was inderdaad dat bij de vorming van deze Vlaamse Regering, dat budget ook is vastgelegd.
Om dit ontwerp van decreet uit te voeren, en om aan de problematiek een antwoord te bieden, ten gronde en in de diepte, zullen we belangrijke sommen geld nodig hebben. Het gaat dan niet over een paar miljoenen euro. Om dat soort beslissingen te nemen moet het moment worden gezocht waarop een koerswijziging kan worden doorgevoerd tussen de partijen die een regering ondersteunen, en hopelijk breder dan dat en dus in het volledige parlement. Dat moment doet zich voor naar aanleiding van regeringsonderhandelingen. Ik denk dat dit een heel goede methode is.
Als het parlement deze wijzigingen goedkeurt, dan moeten er nog veel uitvoeringsbesluiten worden uitgewerkt. Het klopt dat veel mensen daar nog veel vragen over hebben. We zijn er ons allemaal van bewust dat dit nog tot moeilijke discussies zal leiden. Ik weiger het perspectief te aanvaarden dat we deze systeemwijzigingen niet zouden doorvoeren en dat de volgende regering het hele werk van bij de aanvang opnieuw zou moeten doen, en de meerderheid deelt die mening. Die mening wordt trouwens ook gedeeld door veel mensen en organisaties die de belangen van de sector en zijn rechthebbenden vertegenwoordigen. De vergelijking met het Woonzorgdecreet is dan ook niet terecht.
Om geen onduidelijkheid te creëren: ik ben een grote voorstander van zorgnetwerken, maar dan wel van wijkgebonden zorgnetwerken. Toen ik minister was, heb ik dat eigenlijk al via het decreet inzake het lokaal sociaal beleid – via de versterking van de lokale dienstencentra – op gang getrokken. Het Woonzorgdecreet heeft dat tenietgedaan. Men heeft er niet – zoals in Nederland – voor gekozen om een wijkgebonden zorg uit te bouwen, maar wel om te kiezen voor een verkokerde zorg. De toenmalige meerderheid noemde de zorgnetwerken essentieel en een van de belangrijkste elementen van het Woonzorgdecreet, want daar gebeurt de coördinatie van de zorg voor een persoon. Dat was in 2009. Men wou dat van onderuit laten groeien. Een partner zou rond zich een aantal bevriende gelijkgezinden verzamelen. Ik stel vast dat vijf jaar later dit erg belangrijke onderdeel van het Woonzorgdecreet niet is uitgevoerd. Ik ben dus wel degelijk een voorstander van zorgnetwerken, maar dan wel van wijkgebonden zorgnetwerken.
Ik kan u echt niet goed volgen, en dat is de jongste tijd wel meer het geval. U pleit voor een ander concept dan wat in het Woonzorgdecreet staat. U zegt dat u het Woonzorgdecreet te vuur en te zwaard hebt bestreden. Maar nu verwijt u me dat ik een onderdeel ervan niet heb uitgevoerd. Overigens staat in het decreet geen deadline voor die uitvoering. Bovendien is de rest van het decreet, dankzij de nodige uitvoeringsbesluiten, ook voor de gewijzigde aspecten, in de praktijk gebracht. U bezorgt me het gevoel dat het er enkel om te doen is om tegen de meerderheid te zijn.
U gaat te kort door de bocht, minister. Overigens: ik verschil inderdaad met u fundamenteel van mening. De zogenaamde transitie die u nu doorvoert, is wat mij betreft totaal fout. Het moet anders, maar niet op deze wijze.
We verschillen inderdaad van mening.
Ik had het over het basisondersteuningsbudget, en wil afronden met enkele woorden over de belangrijke tweede trap. Het gaat dan over het cashbudget en/of werken met een voucher voor personen met een handicap die zwaardere en handicapspecifieke ondersteuning en zorg nodig hebben. Het kan gaan om cash, zorg in natura of een combinatie van beide. De keuze ligt bij de gebruiker. Het persoonlijk ondersteuningsplan wordt mee de basis voor het budget dat iemand ontvangt. De persoon kan zich hierin laten coachen door een dienst ondersteuningsplan. Dat kan, maar moet niet. Ook later, wanneer de persoon een budget heeft ontvangen, kan de persoon zich laten bijstaan voor de besteding van het cashbudget, inclusief voor onderhandelingen met potentiële aanbieders. Ik zeg dit om duidelijk te maken dat we de mensen niet alleen laten staan, wel integendeel.
In Perspectief 2020 en in dit decreet wordt voor deze groep de zorggarantie ingeschreven en nagestreefd. Dat is ons vast uitgangspunt. Er wordt zelfs een wettelijk engagement voor een groeipad verankerd. Dat groeipad zal voor zorggarantie zorgen. Keuzevrijheid realiseren, daar draait het in het ontwerp van decreet om. Het is een ontwerp van decreet met concrete doelstellingen en een verankerd groeipad. Zo willen we echte kansen bieden om maatschappelijk te participeren, echte keuzes aanbieden om te kiezen wie ondersteunt en welke zorg wordt aangewend. Wij geloven dat dit decreet tegemoetkomt aan de vragen en de noden van veel personen met een handicap en van veel voorzieningen. Met dit decreet evolueren we meer naar een inclusieve samenleving, naar een samenleving mét zorggarantie. We zullen dit decreet dan ook goedkeuren. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, mevrouw Van der Borght, dank u voor uw duidelijke en degelijke verslag.
Vandaag bespreken we hier een belangrijk ontwerp van decreet, een ontwerp van decreet waar binnen de sector met heel veel verwachting wordt uitgekeken. Door persoonlijke omstandigheden, minister, ben ik niet in de gelegenheid geweest de zeer uitvoerige besprekingen in de commissie nauwlettend te volgen, waarvoor nogmaals mijn verontschuldigingen, maar als u eerlijk bent, weet u dat dit niet mij gewoonte is, zeker niet wanneer het de belangen van personen met een handicap betreft.
Toch neem ik de vrijheid hier vandaag het woord te nemen. Ik zal niet ingaan op alle details, dat zou niet correct zijn, maar ik heb toch een aantal algemene bedenkingen. Die maak ik niet, mevrouw Jans, zoals u juist meende te moeten opmerken, vanuit een negativisme. Het was allesbehalve correct om dat te zeggen over de leden van de oppositie. Ik spreek vanuit een oprechte bezorgdheid.
Het is een belangrijk ontwerp van decreet, dat al lange tijd werd aangekondigd. Het ontwerp van decreet, ik geef dat toe, bevat een aantal mooie principes waar, denk ik, iedereen zich kan in terugvinden. Het ontwerp van decreet wil ingrijpende wijzigingen verwezenlijken binnen de sector van personen met een handicap met een fundamenteel andere manier van werken, denken en financieren. Maar als geheel is het een gemiste kans. En dat betreur ik bijzonder.
Reeds meer dan tien jaar wordt er door de Vlaamse Regering een definitieve oplossing ten gronde aangekondigd. Toen ik in het commissieverslag las dat collega Van Malderen vindt dat wie beweert dat een transitieproces op enkele jaren tijd kan worden beslecht, de mensen een rad voor de ogen draait, moest ik toch wel even de wenkbrauwen fronsen. In meer dan tien jaar had meer gerealiseerd kunnen worden. Al meer dan tien jaar formuleren de verschillende Vlaamse regeerakkoorden duidelijke beloften, maar wanneer we naar de praktijk kijken, moeten we durven erkennen dat er weinig is veranderd.
In het Vlaams regeerakkoord van 2004 – toen zat u ook in de meerderheid – konden we lezen dat de toenmalige coalitie, op Open Vld na dezelfde als de huidige coalitie, de wachtlijsten zou wegwerken tegen het einde van de legislatuur, tegen mei 2009. Daar was de vorige Vlaamse Regering na vijf jaar niet in geslaagd.
In extremis werd tijdens de laatste zitting van het parlement de fameuze resolutie-Martens aan bod. De resolutie werd zo genoemd omdat sommige partijen de naam van mijn partij hier niet bij wilden vermelden, ook al had ik hard meegewerkt aan de voorbereidingen en ook al had toenmalig minister Heeren in de commissie gezegd dat dit voor haar geen probleem was.
U lacht, mevrouw Jans, maar u zult zich de hele discussie nog wel herinneren. Het Vlaams Parlement heeft toen de resolutie-Martens unaniem, gelukkig, goedgekeurd.
In 2009 heeft Vlaanderen het VN-verdrag geratificeerd, waarbij aan elke persoon met een handicap het recht op inclusie en zelfbeschikking werd gegeven. Elke – met de klemtoon op elke – persoon met een handicap heeft volgens dit VN-verdrag recht op een volwaardige plaats in de samenleving en op de regie van zijn of haar eigen leven. Het is de plicht van de overheid erover te waken dat personen met een handicap volledig kunnen participeren aan de samenleving. Tot op vandaag is dit niet gerealiseerd. Een echt inclusief beleid is in Vlaanderen vandaag onbestaande.
Deze legislatuur kwam er ook Perspectief 2020, waarin het principe van streven naar zorggarantie voor personen met een handicap naar voren werd geschoven. Dat is een mooi principe, maar ‘streven naar zorggarantie’ is nog geen waarborg op de realisatie van zorggarantie. Streven naar zorggarantie houdt geen recht op zorg in, en dat is wat Vlaanderen moet garanderen aan iedere persoon met een handicap: een echt, juridisch afdwingbaar recht op zorg zoals er zoveel andere afdwingbare rechten juridisch zijn verankerd in de Grondwet, in wetten en in decreten.
Minister, collega’s, er zijn tijdens deze legislatuur inspanningen gedaan, dat geef ik toe. Er zijn behoorlijk meer middelen vrijgemaakt en er zijn plaatsen gecreëerd. Ondanks deze inspanningen blijven de wachtlijsten nog altijd stijgen. U kent mijn pleidooi: als Vlaanderen echt een oplossing wil, maar dan met een andere invulling van de beschikbare financiële middelen, moeten we durven te erkennen dat er meer mogelijk zou zijn. U kent mijn visie: stop met aan iedere minister zijn deel van de taart te geven, maar kijk eerst naar de echte noden in Vlaanderen en pak die prioritair aan. Dit is een van de dossiers die bij prioriteit zouden moeten worden aangepakt.
Collega’s, we moeten toch de vraag durven te stellen waarom het zo lang heeft geduurd vooraleer de Vlaamse Regering met een ontwerp van decreet naar het Vlaams Parlement is gekomen.
En ik geef toe, mevrouw Jans, dat men in dit soort dossiers niet over één nacht ijs mag gaan. Er zijn voorbereidingen en grondige besprekingen nodig met de sector, binnen het parlement, de administratie, de meerderheid enzovoort.
Dat is nodig, maar we moeten toch ook durven te zeggen dat deze Vlaamse Regering dit veel vroeger had moeten doen. Ze wist – dat mag ook wel eens worden onderstreept – dat ze kon rekenen op de steun van de oppositie over alle partijgrenzen heen. Iedereen is het erover eens dat dit een dossier is dat absolute topprioriteit verdient.
Net zoals de resolutie-Martens, die unaniem werd goedgekeurd door het Vlaams Parlement op het einde van vorige legislatuur, ruikt ook dit ontwerp van decreet naar een soort verkiezingspropaganda. Dat kan geen echt ernstig decretaal werk worden genoemd.
Vandaag bespreken we eindelijk het langverwachte decreet. De vraag is alleen wat hiervan concreet zal worden gerealiseerd. Mevrouw Vogels had het er ook al uitvoerig over in haar betoog. Ik heb hierbij heel veel vragen. Het is het zoveelste kaderdecreet dat aan het Vlaams Parlement wordt voorgelegd en waarin een aantal principes naar voren worden geschoven, maar waarbij er heel weinig duidelijkheid bestaat over de concrete invulling ervan.
De concrete invulling zal moeten blijken uit de uitvoeringsbesluiten, maar, collega’s, dat zal het werk worden van een volgende Vlaamse Regering. Welke zekerheid is er vandaag dat een nieuwe Vlaamse Regering hieraan prioriteit zal geven? Welke zekerheid is er vandaag dat een nieuwe Vlaamse Regering dit decreet zal uitwerken in de praktijk? En op welke wijze?
Minister, het is al gezegd, maar ik wil toch ook nog even beklemtonen dat de houding van de N-VA, toch ook een coalitiepartner van u, me opvalt. In haar verkiezingspropaganda – die nota bene werd voorgesteld op de dag voor de bespreking van dit ontwerp van decreet in de commissie – verdedigt ze de lijn van dit ontwerp van decreet allesbehalve en voert ze eigenlijk oppositie tegen de uitgestippelde krijtlijnen ervan. Ik heb daar mijn grootste twijfels bij.
En het budget? Er komt een volledig nieuw financieringssysteem. In de toekomst zal het budget de persoon met een handicap volgen. Het wordt opgesplitst in twee trappen. Er komt een basisfinancieringsbudget waarmee een persoon met een handicap de eigen zorg en ondersteuning op maat kan organiseren, een budget dat voor iedereen gelijk zal zijn – zo heb ik toch kunnen lezen. En er komt een tweede trap met cash en/of voucher voor wie zwaardere en handicapspecifieke zorg nodig heeft.
Maar wat houdt dit financieringssysteem concreet in wanneer we kijken naar de budgetten die ter beschikking moeten worden gesteld om dit systeem in de praktijk mogelijk te maken? Hoe groot zal het basisondersteuningsbudget zijn? Als dit niet voldoende hoog is om personen met een handicap echt te ondersteunen, zal het slechts een pleister op een houten been zijn en zullen personen met een handicap er niet op vooruitgaan, integendeel. Als deze ondersteuning onvoldoende groot zal zijn, waarschuw ik u nu reeds dat de toekomst voor personen met een handicap nog minder rooskleurig zal zijn.
En dan de belangrijke tweede trap: hoe zal die worden gerealiseerd en concreet worden vertaald? Wie gaat bepalen wat de omvang van het cashbudget en/of de voucher zal zijn? Hoe zal de toepassing en invulling van de voucher worden gerealiseerd? Hier blijven vele vragen open. Ze zijn gesteld in de commissie, ik heb het hele verslag nauwkeurig gelezen en ik heb nergens het antwoord gelezen. Zal iedere persoon met een handicap gelijke toegang krijgen tot alle mogelijkheden die op de markt beschikbaar zijn? Op welke wijze zal er controle gebeuren op de kwaliteit van de diensten die met een voucher kunnen worden gefinancierd? Hierover bestaat niet de minste duidelijkheid. Nochtans zijn de slaagkansen van dit decreet sterk afhankelijk van de middelen die ter beschikking worden gesteld. En voor alle duidelijkheid, de invoering van de zorgvoucher op zich is positief. Het is een essentiële mijlpaal richting zorgzekerheid.
Wie zal recht hebben op een basisondersteuningsbudget? Zal iedere persoon met een handicap minstens een basisbudget krijgen zoals gepland is in de conceptnota persoonsvolgende financiering? Of komt er toch een programmatie zoals minister van Financiën Muyters heeft gesteld? Als er sprake zal zijn van een programmatie waarbij op jaarbasis een maximaal aantal toe te kennen budgetten wordt bepaald, zal dit in de praktijk uitdraaien op nieuwe wachtlijsten. Dit kan en mag zeker niet de bedoeling zijn.
Voor veel personen met een handicap met een grotere nood aan ondersteuning zal het basisondersteuningsbudget niet voldoende zijn . De ondersteuning in de tweede trap – de zogenaamde vijfde cirkel – zal toegankelijk zijn voor personen met een handicap voor wie het basisondersteuningsbudget onvoldoende is, op voorwaarde dat ze behoren tot de groep met de grootste ondersteuningsnood. Welke criteria zullen worden gehanteerd om te bepalen wat de grootste ondersteuningsnood is? Wanneer er geen correcte invulling van dit principe wordt gegarandeerd, zal er geen sprake zijn van echte zorg op maat wat nochtans noodzakelijk is, wil Vlaanderen het verdrag van de Verenigde Naties naleven.
Ik kan hier vandaag alleen de hoop uitdrukken dat iedereen de kans krijgt zijn zorg zo goed mogelijk zelf te kunnen organiseren. Vandaag staan veel personen met een handicap op een wachtlijst zonder uitzicht op verbetering. Voor veel gezinnen wordt de toestand bijzonder schrijnend en ondraaglijk. Welke zekerheid hebben deze mensen, als ze niet behoren tot de groep met de grootste ondersteuningsnood, dat zij echt vooruitgeholpen zullen worden, dat ze niet enkel een basisondersteuning zullen krijgen, maar ook middelen om echte ondersteuning te realiseren?
Minister, ik zal hier nogmaals een veelgestelde vraag herhalen, in de hoop in extremis duidelijkheid te krijgen. Mevrouw Vogels heeft zich daarnet tot mevrouw Jans gericht, ik richt mij tot u. Minister, licht eens een tipje van de sluier op. Geef eindelijk eens meer duidelijkheid over de financiering van het hele systeem dat hier in dit ontwerp van decreet naar voren wordt geschoven. Zal er in de budgettaire context van de volgende Vlaamse Regering voldoende marge zijn om dit nieuw systeem uit te rollen, zeker nu in uitvoering van de zesde staatshervorming er zoveel extra bevoegdheden naar Vlaanderen komen maar zonder de nodige financiële middelen?
De regionale prioriteitencommissies zullen moeten bepalen wie een beroep kan doen op budgetten voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning. Zij zullen de prioriteiten bepalen.
Minister, het is herhaaldelijk aan bod gekomen in de commissie, onder andere naar aanleiding van vragen om uitleg en interpellaties, dat er vandaag veel kritiek is op de wijze waarop deze regionale prioriteitencommissies werken. Zij oordelen al te vaak dat personen met een handicap die nog een beroep kunnen doen op hun omgeving, moeten blijven wachten, ook al is de situatie voor de omgeving absoluut onhoudbaar geworden. Ik hoop dat er waarborgen komen dat deze manier van denken wordt verlaten en er meer objectieve criteria zullen worden gehanteerd bij de beoordeling en dat in de nieuwe visie iedereen op gelijke voet zal worden behandeld, wat vandaag niet het geval is.
Collega’s, dit ontwerp van decreet geeft aan de reguliere welzijnszorg een belangrijke opdracht. De vraag die we hierbij moeten stellen, is of deze sector voldoende voorbereid is om deze opdrachten ook in praktijk uit te voeren. Er moet bijvoorbeeld binnen gezinshulp voldoende personeel beschikbaar zijn, en deze diensten moeten, in tegenstelling tot vandaag, voldoende flexibel kunnen werken. Ze moeten ook bereid zijn om op onregelmatige uren te werken en waarborgen geven op het vlak van continuïteit.
Nog veel belangrijker is de vertrouwensband met de persoon met een handicap. Wanneer we vandaag kijken naar het systeem van persoonlijke assistentie, is er één assistent met wie de persoon met een handicap een vertrouwensband kan opbouwen en behouden. Binnen gezinshulp bijvoorbeeld is dit niet het geval. Nochtans is die vertrouwensband, zeker voor personen met een handicap, zeer belangrijk.
Er is ook de mogelijkheid een beroep te doen op het systeem van dienstencheques. Positief, geen commentaar, maar in praktijk moeten we vaststellen dat de laatste tijd de kostprijs van de dienstencheques sterk is gestegen en dat het aantal dienstencheques waar men op jaarbasis mee kan werken, sterk beperkt is. Ook hiermee moeten we rekening houden. Zal dit op een andere manier worden opgevangen?
Dan is er de waardering van de mantelzorg. Collega’s, mantelzorgers krijgen in dit ontwerp van decreet een belangrijke verantwoordelijkheid. Ik hoor leden van de meerderheid graag verkondigen dat mantelzorgers waardering verdienen. Dat is een mooi principe en een belangrijk uitgangspunt. Dat is ook iets wat in alle partijprogramma’s terug te vinden is. Maar concreet heb ik nog geen enkele meerderheid gekend –ik zit hier nu toch al enkele jaren – die daar ook werk van heeft gemaakt.
Ik heb enige tijd geleden een voorstel van resolutie ter zake ingediend, dat echt werk maakt van waardering voor de mantelzorg. Als het u echt na aan het hart ligt, steun dat dit voorstel en vertaal het mooie principe van waardering voor de mantelzorg dan ook daadwerkelijk in de praktijk.
Collega’s, het nieuwe financieringssysteem rekent vooral op de omgeving, op het persoonlijk netwerk van de persoon met een handicap. Vandaag stellen we in praktijk vast dat dit al realiteit is. Maar wat zal er in de toekomst gebeuren wanneer de situatie van de omgeving, van het gezin waar de persoon met een handicap leeft, onhoudbaar is geworden? Zal er zekerheid aan die mensen worden gegeven dat ze onmiddellijk opvang krijgen, dat er een plaats in een voorziening zal worden gegarandeerd? Ook daar krijgen wij geen antwoord op. Wordt er minstens over gewaakt dat ze kunnen rekenen op een plaats in de dagbesteding of op thuisbegeleiding? Als ik het goed begrepen heb, zitten permanente activiteiten in een dagcentrum bijvoorbeeld achter de toegangspoort. Moeten die mensen daar eerst geraken vooraleer ze er een beroep op kunnen doen? Zullen ze daar snel een beroep op kunnen doen? Als dat niet het geval is, dan kunnen we zeker niet spreken van inclusie. Dit ontwerp van decreet verhoogt de druk op de omgeving van de persoon met een handicap en dit mag zeker niet de bedoeling zijn.
Gaan de wachtlijsten verdwijnen? Misschien zullen ze, althans in theorie, kleiner worden omdat enkel personen met een handicap die toegelaten worden tot de tweede trap in het financieringssysteem, de zogenaamde vijfde cirkel, in aanmerking zullen komen voor deze wachtlijsten. Maar ik vrees dat een grote groep personen met een handicap gewoon uit de wachtlijsten zal verdwijnen, omdat hun zorgbehoefte niet zwaar genoeg zal worden geacht en ze geen beroep kunnen doen op bijkomende financiering.
Terecht waarschuwde mevrouw Vogels er tijdens de commissiebesprekingen voor dat de overgrote meerderheid van mensen met een zorgbehoefte, zoals erkend door het VN-verdrag, uit het systeem zullen worden gesloten en het zullen moeten stellen met een basisondersteuningsbudget, waarover de grootste onduidelijkheid bestaat. Het aantal mensen dat geen gebruik kan maken van het recht op ondersteuning om volwaardig te participeren aan de samenleving, zal daardoor groeien in plaats van krimpen. De armoede en vereenzaming van die groep zullen toenemen, met als gevolg geen inclusie maar uitsluiting.
Het decreet moet in principe in werking treden op 1 januari 2015. Dat is binnen een halfjaar. De vraag moet worden gesteld of dit echt realistisch is. Minister, welke garanties hebt u dat een volgende Vlaamse Regering hieraan prioriteit zal willen geven en snel werk zal willen maken van de uitvoeringsbesluiten? Ik heb daar ernstige twijfels bij, zeker gelet op de houding van de N-VA. We mogen er toch van uitgaan dat deze groep in de volgende coalitie zeer sterk vertegenwoordigd zal zijn.
Voorzitter, ik vroeg daarnet aan de heer Van Hauthem of een laatste speech in het parlement ook een naam heeft, zoals de eerste speech, die men een maidenspeech noemt. (Opmerkingen van de heer Matthias Diependaele)
Dat vind ik, mijnheer Diependaele, niet echt een compliment.
Ik ken daar de naam niet van, maar alle gekheid op een stokje: dit zal hier mijn laatste speech zijn.
Voorzitter, ik heb in een mail die wij gisteren hebben gekregen, kunnen lezen dat, ondanks vele pijnpunten, de gebruikers vrij tevreden zijn met dit ontwerp van decreet. Zij beschouwen het als een geruststelling dat de volgende Vlaamse Regering de lat hoger zal leggen. Hoop doet leven, wordt gezegd, maar dit is misschien wel naïef, want hierover bestaat geen zekerheid. Ik kan alleen de hoop uitdrukken dat de volgende Vlaamse Regering deze mensen niet zal ontgoochelen. Ik zal er niet meer bij zijn om erover te waken.
Er blijven vele vragen onbeantwoord. Er blijven veel onduidelijkheden. Mijn fractie wenst vooral snellere garanties op zorgzekerheid en de invoering van een echt juridisch afdwingbaar recht op zorg, want dat is en moet het streefdoel blijven.
Voorzitter, ik zeg met zeer veel pijn in het hart dat ik niet de kans krijg om een nieuw mandaat op te nemen hier in het Vlaams Parlement, waar ik gedurende meer dan twintig jaar heb mogen werken en waar ik in de commissie Welzijn – ik durf dat te zeggen – toch vrij actief ben geweest. Iedereen weet dat ik het dossier van personen met een handicap altijd bijzonder nauwgezet heb opgevolgd. Hopelijk – en ik zal proberen daarover te waken – zullen nieuwe collega’s van mijn fractie de volgende legislatuur met evenveel inzet en gedrevenheid de belangen van personen met een beperking verdedigen want, collega’s, er is helaas nog veel, bijzonder veel werk aan de winkel. (Applaus)
Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Dillen, voor mij is het ook geen maidenspeech maar een afscheidsspeech.
Voorzitter, minister, collega’s, het voorliggende ontwerp van decreet is tijdens deze legislatuur op vele ogenblikken het onderwerp geweest van heel wat debatten, gedachtewisselingen, hoorzittingen en parlementaire vragen. Zonder twijfel is de idee die aan de basis ligt van dit ontwerp van decreet liberaal: de budgetten in handen geven van de mensen en niet van de structuren.
In de tien jaar dat ik in het parlement zit, heb ik meer dan eens het pleidooi gehouden om het persoonsgebonden budget algemeen in te voeren. Nu, met het voorliggende ontwerp van decreet, zou je denken dat het eindelijk zover is gekomen. Nochtans is de discussie hierover nooit heviger geweest dan nu. In de afgelopen maanden hebben we constant gedebatteerd over heel veel bezorgdheden die niet alleen leven bij de oppositie, maar ook bij de personen met een handicap, en ja, ook bij koepels van voorzieningen. En ja, mevrouw Jans, ook wij hebben de open brief gekregen. We hebben die met veel aandacht gelezen. U hebt een opsomming gegeven van wat er allemaal in staat. Ik ga geen opsomming geven van wat er in de andere brieven staat. Zoals ik in de verslaggeving heb toegelicht, zijn er inderdaad twee groepen: zij die het ontwerp van decreet een kans willen geven en zeggen: beter iets dan niets, en zij die zeggen: halt, doe niet verder.
Het zijn dus geen hersenspinsels van een volksvertegenwoordiger uit de oppositie, of vanuit een negatieve ingesteldheid. Het zijn echte bezorgdheden. Het gaat bijvoorbeeld over het basisondersteuningsbudget, over de meerwaarde ervan of net het ontbreken van de meerwaarde ervan. Het gaat over de concentrische cirkels en wat die betekenen voor de mate waarin van mantelzorgers wordt verwacht dat ze de zorg op zich nemen, moeten of kunnen nemen, en wanneer de overstap naar de handicapspecifieke zorg zal worden aanvaard.
Al die discussies hebben sowieso een meerwaarde opgeleverd. Ze brachten toch enkele verhelderingen. Minister, zo hebben u en de meerderheid verklaard dat het persoonsvolgend budget zal kunnen worden ingezet voor de financiering van alles wat vandaag met een PAB kan worden gefinancierd. Daarop zou niet worden ingeboet.
Minister, u hebt ook verklaard dat de keuze voor een cashbudget of een voucher gebeurt na de bepaling van de hoogte van het budget. Dat is niet onbelangrijk. U hebt ook verklaard dat men met een cashbudget evenveel zorg zal kunnen kopen als met een voucher, die zoals het decreet duidelijk stipuleert, een zorggebonden en een organisatiegebonden component bevat, maar dat het technisch niet gemakkelijk zal zijn.
Minister, ondanks uw verklaringen blijven er nog veel vragen overeind. Het feit dat we niet de minste indicatie hebben over de hoogte van een basisondersteuningsbudget, is iets wat mij mateloos stoort. Ik verwacht van u niet dat u me dat bedrag tot op de euro kunt meedelen, maar wel dat u iets kunt zeggen over de grootteorde. U verwijst naar de volgende regering, maar – we moeten eerlijk zijn – als het basisondersteuningsbudget niet een minimaal bedrag is, dan is het een illusie te denken dat mensen zullen kiezen voor een basisondersteuningsbudget en geen vraag zullen stellen naar een budget niet-rechtstreekse zorg en ondersteuning.
In de meerjarenanalyse van het VAPH, van wie we een toelichting hebben gevraagd en ook gekregen, lazen we dat het VAPH verwacht dat een heel groot deel van de mensen met een handicap van hun huidige handicapspecifieke ondersteuning volledig of deels zouden overstappen naar een basisondersteuningsbudget. Het VAPH gaat uit van 90 procent van deze mensen. Dat is een fikse veronderstelling, zeker als je weet dat er nog niet eens een bedrag werd gekleefd op het basisondersteuningsbudget. Laat me toe te stellen dat dit voor mij een toch wel opmerkelijke werkwijze is.
Het is ook verwonderlijk dat we vandaag, 23 april, nog steeds geen antwoord kunnen bieden op de vraag wat we ons moeten voorstellen bij dat basisondersteuningsbudget. Collega’s, we moeten goed beseffen dat het decreet in werking zal treden op 1 januari 2015. Vanaf die dag zal aan een eerste groep van mensen zo’n basisondersteuningsbudget moeten worden uitgekeerd. Dat is binnen ruim een halfjaar. Hoe gaan we dit in godsnaam geregeld krijgen, niet het minst budgettair? Intussen zijn er nog eens verkiezingen, gevolgd door mogelijk weken- of maandenlange regeringsonderhandelingen. En welke financiële verwachtingen zal je creëren, laat staan engagementen waartoe je een volgende regering nu al verplicht?
In de tweede trap van financiering kunnen mensen een beroep doen op een groter, persoonsvolgend budget, het zogenaamde budget niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning. Dat kan worden besteed aan de verschillende vormen van zorg in de vijf concentrische cirkels en daarbuiten. Tenminste, dat verklaarde u, minister. De meerderheid heeft uiteindelijk zelfs nog een amendement in die zin ingediend om dat te verduidelijken in een artikel. Wij hadden ook een amendement ingediend, eerder expliciet stellend waarvoor je het cashbudget zoal zou kunnen gebruiken. Zeer ruim, niet-limitatief. Maar de meerderheid weigerde dat amendement. En dus gaan we dit vandaag opnieuw indienen, zoals mevrouw Vogels al zei. Wat we duidelijk in een decreet kunnen schrijven, moeten we als wetgever niet nalaten. ‘Goede afspraken, goede vrienden’, zoals het spreekwoord zegt. Ik denk dat dit hier ook het geval is.
Als zo’n amendement een essentiële bekommernis bij de oppositie kan wegnemen en klaarblijkelijk ook overeenstemt met wat jullie zelf wensen, waarom zouden we het dan niet gewoon goedkeuren?
Het spijt mij dat de heer Sauwens net de zaal heeft verlaten, want dit is nu net een voorbeeld van wat hij daarnet stelde. Meerderheid en oppositie zouden elkaar moeten kunnen vinden in iets wat ten goede komt aan diegene voor wie we het decreet maken.
Dan komen we bij de vermaatschappelijking van de zorg, het betrekken van de hele maatschappij in het opnemen van de verantwoordelijkheden ten aanzien van de medemens. Wie kan daartegen zijn? Niemand. Echt niemand. Maar de vraag is alleen hoe rekbaar die vermaatschappelijking van de zorg is. Hoe vrij is de keuze van de persoon met een beperking om in meer of mindere mate een beroep te doen op zijn netwerk? En omgekeerd: hoe vrij is de keuze van het netwerk om op een bepaald ogenblik de handdoek in de ring te gooien? En wat als iemand met een beperking gewoon geen beroep wil doen op zijn of haar gezin, familie of vrienden? Wat als iemand weigert om zijn of haar netwerk tot het uiterste uit te putten, de zogenaamde drie cirkels? Zullen die mensen dan vlot kunnen of mogen doorschakelen van hun basisondersteuningsbudget naar een budget niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning als ze duidelijk meer zorg nodig hebben? U zegt zonder enige twijfel ja. Maar sta mij toe te zeggen dat ik daar niet zo zeker van ben.
Net gisterenavond heb ik in mijn bus het semestrieel verschijnende krantje ‘De Mantelzorger’ gevonden. Achteraan heb ik een artikel gelezen over een overigens door de Vlaamse overheid betaald boekje getiteld ‘Mijn mama of papa heeft zorg nodig’. We denken vaak dat het altijd gaat om ouders die voor kinderen zorgen. Het omgekeerde bestaat echter ook. In dit boekje wordt aan kinderen de vraag gesteld hoe het voor hen is als hun mama of papa zorg nodig heeft.
Ik citeer even een aantal antwoorden: “Ik maak me de hele tijd zorgen”, “Ik help veel in het huishouden”, “Ik help mama of papa met wat hij niet kan”, “Ik ben soms moe van al dat helpen”, “Ik heb niet altijd tijd genoeg voor mezelf”, “Ik voel me soms schuldig omdat ik niet altijd zin heb om te helpen”, “Ik ben kwaad omdat niemand begrijpt hoe het is”, “Ik ben verdrietig omdat andere kinderen of volwassenen het nog erger maken met hun stomme opmerkingen”. Dat zijn een aantal citaten van mantelzorgers.
Ik stel vast dat dit ontwerp van decreet inhoudt dat nog steeds met een prioriteitencommissie zal worden gewerkt. Ook andere sprekers hebben hier al naar verwezen. Ik weet natuurlijk dat onbeperkte budgetten een illusie zijn en dat een prioritering van de zorgvragen aan de orde zal blijven. Ik merk echter wat opnieuw de bedoeling is. Na alle miserie die we de voorbije jaren hebben meegemaakt, zal opnieuw met een prioriteitencommissie worden gewerkt. Ik vraag me af of we dan echt geen lessen hebben geleerd.
We hebben gezien dat de prioriteitencommissies vooral bezig waren met de verdeling van de schaarste. Het VAPH heeft de prioriteitencommissies in het leven geroepen om zich van de eigen verantwoordelijkheden te ontlasten. Het VAPH heeft enkele mensen bij elkaar gezet en gevraagd zich uit te spreken over de vraag welke zorgvraag nu eigenlijk het meest urgent is. Ze zijn echter allemaal even urgent.
Minister, vaak was het feit dat iemand het eigen netwerk niet wilde of niet kon inschakelen net de doorslaggevende reden om zijn zorgvraag al dan niet voorrang te geven. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de zorggebruikers, de personen met een handicap of hun ouders, die deel van de Oost-Vlaamse prioriteitencommissie uitmaakten er uiteindelijk de brui aan hebben gegeven. Ze konden het mentaal niet langer aan te moeten kiezen uit de zovele zorgvragen waarmee ze werden geconfronteerd. Ze wisten immers dat elke keuze voor iemand zou resulteren in drama’s voor anderen. Met uw ontwerp van decreet wilt u, samen met uw meerderheid, dit instrument in stand houden.
Het ontwerp van decreet beoogt bovendien een zorggarantie met betrekking tot alle zorgvragen. Die garantie zal er weliswaar pas tegen 2020 zijn. Indien u zich nu sterk maakt dat er ten gevolge van dit ontwerp van decreet tegen 2020 geen wachtenden meer zullen zijn, hebt u toch geen prioriteitencommissie meer nodig?
Ik vraag me dan ook af waarom ons amendement is weggestemd. Misschien zal iedereen tijdens de middagpauze nog tot inzicht komen. Hopelijk zal iedereen ons subamendement deze namiddag wel steunen.
Ik merk dat velen twijfels hebben bij de vele tientallen miljoenen euro’s die we nodig zullen hebben om het basisondersteuningsbudget te kunnen financieren. We zullen tientallen miljoenen euro moeten inzetten. Zal er daarnaast nog voldoende financiële ruimte zijn voor de financiering van de tweede trap, de veel belangrijker niet rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning en dan vooral de dure handicapspecifieke zorg en ondersteuning? Zal er hiervoor nog voldoende geld zijn?
Het is een economische wetmatigheid, collega’s, dat men een euro maar één keer kan uitgeven. Dat leidt ons tot een cynische vaststelling, minister. U stelde en stelt nog steeds dat het tweetrapsfinancieringsmodel dat u voorstelt, nodig was en is omdat de uitvoering van het oorspronkelijke PGB-decreet van meer dan tien jaar geleden onbetaalbaar zou zijn. Ik moet zeggen dat ik daar tot op vandaag nog steeds geen zinnige uitleg voor gekregen heb. Niets, maar dan ook niets in het PGB-decreet heeft ons belet om te werken met beperkte budgetten voor al die personen met een handicap die, omringd door de zorgen van hun netwerk, slechts een heel beperkt stukje nood aan zorg en ondersteuning hebben.
Meer zelfs – en vandaar mijn cynisme: met uw eigen ontwerp van decreet roept u niet alleen een persoonsvolgende financiering in het leven, maar ook nog een basisondersteuningsbudget erbovenop. Daardoor riskeert u zelf een gigantische, niet te overziene budgettaire kost te creëren.
Daarenboven blijft het een heel bizar gegeven dat een van uw collega-meerderheidspartijen, de N-VA, straks dit ontwerp van decreet wel zal goedkeuren, maar enkele weken geleden in een verkiezingsbrochure stelde dat het basisondersteuningsbudget een schoolvoorbeeld is van een slecht en onzorgvuldig beleid. Als uw eigen regeringspartners dat al zeggen, wie zijn wij dan om dat tegen te spreken?
Collega’s, dit ontwerp van decreet treedt in werking op 1 januari 2015. We hebben nog acht maanden te gaan. Ik hoop dat we niet zullen terechtkomen in de scenario’s die we kennen van bij het decreet Kinderopvang, dat begin deze maand in werking trad en dat de zelfstandige opvang in rep en roer zette, dat we niet zullen terechtkomen in een situatie zoals met het decreet Integrale Jeugdhulp, dat in werking trad op 1 maart van dit jaar en waarbij collega Else De Wachter, alweer een coalitiepartner van u, opriep tot het opschorten van de uitrol over heel Vlaanderen.
Ik hoop dat op 1 januari 2015 elke actor op het veld zal weten wat het te lopen traject is, wat de rol is die hij moet spelen in het vernieuwde landschap, maar ik hoop vooral dat de persoon met een handicap duidelijk zal weten wat zijn of haar positie is, waar hij of zij terecht kan en dat hij de zorg zal krijgen die hij nodig heeft, op de wijze die hij of zij verkiest.
Minister, voor Open Vld zijn er te veel onduidelijkheden. Onduidelijkheden zijn ergens wel logisch in zo’n omvangrijk ontwerp van decreet, maar niet op de kernelementen ervan. Zoals reeds gesteld, hebben wij amendementen ingediend om een en ander duidelijker te formuleren. De meerderheidspartijen zijn daar niet op ingegaan.
Dan is er ook nog de grote budgettaire mist over dit ontwerp van decreet. Nochtans weten we dat dit ontwerp van decreet heel veel middelen zal vergen. Als het VAPH niet eens een raming kan maken van de kosten, waar zijn we in dit parlement dan mee bezig? Ik kan dan ook niet anders dan mijn opmerkingen en bekommernissen te herhalen, tot het allerlaatste moment, tot vandaag in de plenaire zitting. Ik wil niet dat iemand op 4 januari 2015 zal moeten zeggen: “We hadden dit niet kunnen voorzien.” Al die elementen maken dat wij onze goedkeuring niet aan dit ontwerp van decreet kunnen hechten.
Collega’s, ik heb me de voorbije tien jaar in dit parlement steeds consequent opgesteld in het brengen van mijn verhaal over welke richting we in ons zorg- en welzijnsbeleid moeten uitgaan. Ik ben die boodschap, voor sommigen ongetwijfeld tot vervelens toe, blijven herhalen, zowel in de oppositie als in de meerderheid. In die laatste situatie moet je in staat zijn om compromissen te sluiten. Maar ook in de oppositie heb ik getracht om over de grenzen van meerderheid en oppositie heen tot een gezamenlijke indiening of goedkeuring van resoluties of decreten te komen, steeds constructief via overleg of via amendementen.
Ook bij de bespreking van dit ontwerp ben ik mijn boodschap blijven herhalen, ben ik de hand blijven uitsteken. Een visie consequent uitdragen, maar waar mogelijk in alle constructiviteit en redelijkheid ook trachten te komen tot een consensus. Tien jaar lang heb ik gepleit voor sturing van zorg en ondersteuning door de zorggebruiker. Tien jaar lang was ik vragende partij voor de gelijke behandeling van alle initiatiefnemers op het werkveld. Vanuit de oppositie heb ik die visie niet altijd beleidsmatig kunnen vertalen in wetgevend werk, maar ik kan wel zeggen dat ik een steentje in de rivier heb verlegd, dat de geesten zijn gerijpt. Zelfgenoegzaamheid is echter niet op zijn plaats, want het werk is zeker niet af. Ik hoop dat mijn opvolgers in dit parlement mijn strijd tot de hunne zullen maken. (Applaus)