Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over maatregelen voor betere slaagkansen in het hoger onderwijs
Actuele vraag over het voorstel tot verplichte verandering van studierichting voor niet-geslaagde eerstejaarsstudenten
Verslag
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Minister, het stond deze week nog eens in de kranten: een derde van de studenten behaalt zijn diploma niet in de normale, verwachte periode. We weten ook al veel langer dat in Vlaanderen de slaagkansen van de eerstejaars ongeveer 40 procent bedragen. Dat is zeer laag. Maar het echte nieuws deze week werd gemaakt door het studentenblad Veto, en dat werd overgenomen door de andere kranten, namelijk dat de KU Leuven denkt aan een oplossing waarbij men wil kijken naar de studie-efficiëntie en het aantal studenten dat slaagt voor een bepaald aantal vakken. Indien die studie-efficiëntie lager ligt dan 20 procent, wil de universiteit een verbod invoeren voor studenten om nog voort te studeren in diezelfde richting. Dat is een zeer dwingende, zeer forse maatregel die wordt voorgesteld.
Daarnaast heb je de Universiteit Antwerpen die het iets minder dwingend wil aanpakken. Men wil een vroegtijdig examen na zes weken invoeren, en studenten die dan te weinig studie-efficiëntie hebben en onvoldoende slagen in die vroege examens, heroriënteren naar andere richtingen binnen de universiteit of hogeschool.
De vereniging voor studenten begrijpt dat er iets moet gebeuren, vindt ook dat het binnen onze universiteiten grondig fout zit wat oriëntering en heroriëntering betreft, maar pleit voor een globale aanpak, niet totaal willekeurig per universiteit, maar geïnitieerd door de overheid en in samenspraak met universiteiten en studenten. Dat lijkt mij de logische aanpak.
Minister, gaat u daarop in? Wat bent u nog van plan deze legislatuur te doen voor een betere studieoriëntering en -heroriëntering?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik was niet verrast toen ik het standpunt van de KU Leuven en de Universiteit Antwerpen las. Toen wij met de hervorming van het secundair onderwijs bezig waren, was dit probleem reeds gekend. Ik ben tevreden dat men ook in de universitaire wereld aanvoelt en merkt dat er toch wel een probleem is. De getallen zijn gekend. Collega Vermeiren heeft ter zake op haar schriftelijke vragen antwoorden gekregen, waarbij er inderdaad dramatische cijfers zijn. Laat het duidelijk zijn: we willen alle studenten alle kansen geven, maar ik denk dat de maatschappij er alle baat bij heeft dat er zo goed mogelijk gepresteerd wordt, om alles zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Ik denk ook aan de betalende ouders.
Minister, we kennen het element van de oriëntatieproef die we in het masterplan hebben geschreven. Ik denk anderzijds dat het ook belangrijk is dat we meer tot modelprojecten komen, waarbij studenten goed weten waarvoor men verantwoordelijkheid draagt. Ik denk ook dat we over de flexibilisering met betrekking tot het leerkrediet duidelijke afspraken moeten maken. Ik ben me ook bewust van de autonomie van de instellingen ter zake.
Minister, op welke manier denkt u om samen met de hogescholen en de universiteiten ter zake maatregelen te nemen? Er worden een aantal pistes geponeerd door de universiteiten zelf, maar ook door politieke partijen. Ik denk dat we nu kunnen handelen ten bate van.
Mevrouw Moerman heeft het woord.
Minister, ik ben deze legislatuur op 14 oktober 2009 begonnen met een vraag over het voorstel tot oriënteringsproef aan de universiteiten. Ik wil ze dan ook niet beëindigen zonder hier nogmaals op terug te komen, dat begrijpt u wel.
Dit is al verschillende malen besproken in de plenaire vergadering en ook in de commissie. Het voorstel van de KU Leuven dat we gisteren konden lezen in de pers, is een andere variant op dezelfde problematiek: wat doen we met die vele studenten die beginnen te studeren aan de universiteit of aan de hogeschool en die zelfs niet op een minimale wijze slagen?
U hebt daar niet zo lang geleden zelf iets over gezegd in dit parlement, namelijk in de commissie van 7 november 2013. U hebt op 27 september 2013 een werkgroep ingesteld “die tegen het einde van de legislatuur” – nu, dus – “concreet de krijtlijnen zal uittekenen voor een aangepast studievoortgangs- en oriëntatiebeleid”.
Minister, we zijn aan het einde van de legislatuur. Wat zijn de resultaten?
Wat de KU Leuven hier voorstelt, is het bindend studieadvies (BSA), zoals dat in Nederland al bestaat, maar op een heel bescheiden manier, voor studenten die niet slagen voor 20 procent van hun studiepunten. Minister, in Nederland zijn er verschillende universiteiten en hogescholen die studenten die op het einde van hun eerste jaar geen 40 van de 60 studiepunten halen, een bindend studieadvies geven: hetzij niet voortdoen, hetzij heroriënteren. Wat merkt men? Het studierendement in Nederland gaat er spectaculair op vooruit.
Minister Smet heeft het woord.
De cijfers zijn daarnet gegeven. We mogen niet vergeten dat uiteindelijk zeven op de tien van de studenten die starten in het hoger onderwijs, ook een bachelordiploma halen, weliswaar niet binnen de geplande nominale termijn van drie jaar. In sommige gevallen is dat ook perfect verklaarbaar. Er zitten namelijk werkstudenten bij en studenten die deeltijds studeren. Maar er zit dus ook een grote groep studenten in die hun studies niet afronden binnen die richttermijn van drie jaar.
U weet dat men een paar jaar geleden – niet zo lang geleden dus – het leerkrediet heeft ingevoerd en regelgeving rond studievoortgang in dit parlement heeft goedgekeurd. Het is nogal logisch dat je die regelgeving eerst toepast en afwacht hoe dat op het terrein verloopt.
We hebben daarover al beslissingen genomen. Die zijn nu in uitvoering. Er moeten nog bijkomende beslissingen worden genomen. Eerst en vooral wordt er het best structureel ingegrepen.
In het kader van de hervorming van het secundair onderwijs hebben we heel duidelijk afgesproken dat er een afstemming komt tussen de eindtermen van het secundair onderwijs met de startcompetenties in het hoger onderwijs. Voor de eerste keer in de geschiedenis hebben we tijdens deze legislatuur alle betrokkenen van het hoger onderwijs en het secundair onderwijs bijeengebracht en doen samenwerken om tot die afstemming te komen. Het is nogal logisch dat je, als je het secundair onderwijs verlaat en doorstroomt naar het hoger onderwijs, de competenties moet hebben om daarmee te starten. Die dialoog is opgestart.
Ten tweede hebben we in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs verder afgesproken dat er een screening, een doorlichting komt van alle studierichtingen in het secundair onderwijs. Op basis daarvan zal er een nieuwe indeling, een nieuwe ordening komen, namelijk: leidt de richting tot de arbeidsmarkt of tot een doorstroming in het hoger onderwijs. Daarbij wordt er toegevoegd dat je, als je in het secundair onderwijs een arbeidsmarktgerichte studierichting volgt, niet meer rechtstreeks kunt instromen in het hoger onderwijs, maar eerst een schakelproject moet volgen.
De derde structurele ingreep die werd beslist door deze regering, is dat er een verplichte, niet-bindende oriënteringsproef komt in het secundair onderwijs. Het draaiboek werd goedgekeurd door deze regering. Ook dat is nu in uitvoering.
In afwachting dat die structurele maatregelen worden ingevoerd, zijn we ook akkoord gegaan met een ijkingsproef. Op het moment dat men zich heeft ingeschreven in een instelling van het hoger onderwijs, kan die aan elke student – nogmaals, niet-bindend – verplichten om een ijkingsproef af te leggen. Dat wil zeggen dat men nakijkt of men over de startcompetenties beschikt die men nodig heeft om die bepaalde richting in het hoger onderwijs te volgen. Indien men die heeft, is er geen probleem. Indien men die niet heeft, vindt er een gesprek plaats of moet men zich tijdens de vakantie bijspijkeren om die startcompetenties te hebben.
We hebben hier daarover al verschillende keren gepraat. Het is eigenlijk een bevoegdheid van de instellingen. Vorig academiejaar hebben al meer dan duizend studenten dit afgelegd. We hebben de commissie-Melis opgericht, onder leiding van de voormalige vicerector van de KU Leuven, die de hogeronderwijsinstellingen op een structurele manier, ondersteund door de overheid, bijstaat op het vlak van die ijkingsproeven en dat ook opvolgt. Het is natuurlijk gemakkelijk om te zeggen dat die ijkingsproef nodig is, maar op dit moment is er weinig wetenschappelijk bewijs dat het ook wetenschappelijke waarde heeft. We moeten daar wat mee oppassen. Sommige dingen zijn gemakkelijk gezegd, maar daarom is het niet zo gemakkelijk in de praktijk. Maar goed, dat loopt. Bovendien heb ik 200.000 euro uitgetrokken om de instellingen te ondersteunen, wetenschappelijk te begeleiden en op te volgen. Het is dus een heel proces. We hebben het beslist en het wordt uitgevoerd.
Daarnaast is er een andere werkgroep die, voor het einde van de legislatuur of juist voor het begin van de volgende, parallel aan heel de evaluatie van het Financieringsdecreet, het leerkrediet en de studievoortgang moet herbekijken. Je hebt een termijn nodig bij nieuwe regelgeving. Je moet dat een aantal jaren in de praktijk laten lopen, om te kijken wat er kan worden bijgestuurd.
Ik wil er nog even aan herinneren dat de instellingen vandaag binnen de huidige bevoegdheden al heel wat kunnen, dat ze vandaag niet opnemen. Zoals de heer Van Dijck heeft gezegd, is het een bevoegdheid van de instellingen zelf.
Ik ben het eens met de Vereniging van Studenten dat het beter is om een globaal plan van aanpak te hebben. Dat hebben we ook gevraagd en er wordt overlegd, maar het is niet altijd evident om een consensus te bereiken onder de instellingen. De ene zegt dit, dan zegt de andere dat. Soms verandert het standpunt ook om de twee tot drie maanden. Men is er nog niet uit.
Maar ik moet de autonomie van de instellingen respecteren. Bovendien was er een doorlooptijd nodig om het effect van de recente decreetgeving te kunnen inschatten. Op basis daarvan verwacht ik toch dat er de komende maanden concrete voorstellen op tafel komen die worden gedragen door de meeste instellingen, om inderdaad tot een beter studierendement te komen, waarbij de ‘time to graduation’ – zoals het in het jargon heet – beperkt wordt.
Wat mij betreft, kunnen er nog andere pistes op tafel liggen. Nu kun je vakken meenemen. Maar is het logisch dat je, als je nog geen bachelordiploma hebt, kunt starten in een master? Misschien is het logisch dat je eerst slaagt voor alle vakken van de bachelor voor je start in de master.
Globaal gezien hebben we dus onze verantwoordelijkheid genomen. Veel is in uitvoering. Er moeten nog wat bijkomende maatregelen worden genomen om onderling een voorstel uit te werken; dat is nu aan de instellingen. Die consensus is er nog niet.
Wij zullen de komende maanden nog bijkomende data ter beschikking stellen, zodat men heel goed weet wat na een bepaalde richting in het secundair onderwijs de kans op slagen is in het hoger onderwijs en ook de ‘time to graduation’. We hebben die data nu. Ze worden op dit moment verwerkt om ze op een toegankelijke manier ter beschikking te stellen aan ouders en jongeren. We hebben dus wel degelijk actie ondernomen en we moeten het de komende maanden voortzetten met de instellingen.
Minister, er is een groot verschil. Enerzijds heb je een ijkingsproef, die wordt georganiseerd door de instellingen hoger onderwijs en de verschillende vakgebieden of richtingen, en waaruit blijkt of je geschikt bent en de juiste competenties hebt om een specifieke richting aan te kunnen. Daar zijn wij geen voorstander van. Anderzijds heb je een oriënteringsmoment, studiekompas of oriënteringstraject, waar wij wel voorstander van zijn, en waarbij je vrij vroeg in de carrière van leerlingen in het secundair onderwijs gaat kijken waar hun talenten zitten en welke studies geschikt zouden zijn voor hen. Je kijkt dus niet of ze het al dan niet kunnen, maar wat voor iemand het beste is, in het secundair onderwijs.
De ijkingsproef is er gekomen, en daar zitten vooral de instellingen voor hoger onderwijs achter. Voor het tweede hebt u de belangrijkste verantwoordelijkheid. Het staat ingeschreven in het masterplan, maar er is nog maar weinig van in huis gekomen, noch bij de CLB’s, noch bij de hervorming van het secundair onderwijs. Er is te weinig aandacht voor. Er is nog niet veel gebeurd op dat vlak deze legislatuur. Ik had graag van u gehoord dat u een tandje bij zou steken voor die oriëntering.
Minister, dank u wel voor het zeer uitvoerige antwoord. De problematiek moet op verschillende domeinen met verschillende facetten worden aangepakt. Ik ben er ook van overtuigd dat er al wel wat is gebeurd ter zake, in verband met de oriëntering en de ijkingsproef.
Sta me toe om van hieruit een lans te breken, ook richting universiteit en hogescholen, om beter te werken met een aantal modeltrajecten, zodat er ook klaarheid is voor studenten. Nu stellen we vast dat men door het leerkrediet als het ware in het derde jaar zit – al mag je niet meer over jaren spreken – en nog een aantal trajecten moet doorlopen van het eerste jaar. Zo kom je in een impasse waarvoor niemand vragende partij is. Samen met hen, wat ook belangrijk is, zouden we tot duidelijke modeltrajecten moeten komen.
Ik probeer een kleine deconstructie van deze woordenstroom te doen. Het komt er dus op neer, minister, dat het enige dat u concreet hebt gezegd in de commissie, namelijk dat er een werkgroep was die over het studievoortgangsbeleid en de oriëntering een rapport klaar zou hebben tegen het einde van de legislatuur, er niet is. Nu hebt u het al over het begin van de volgende legislatuur.
Met andere woorden, gezien het moment waarop we nu staan: tegen het begin van het volgende academiejaar verandert er niets. Ik geef toe dat de instellingen niet van de gemakkelijkste zijn, want ze willen allemaal meestal iets anders, maar wat de instellingen die iets zouden willen doen, wel willen, is dat zij de toestemming zouden krijgen om inderdaad het bindend studieadvies door te voeren. Daarvoor hebben ze u wel nodig. Ze moeten toestemming krijgen om de ‘harde knip’ in te voeren, zoals dat in Nederland heet: dat je niet begint aan een master zonder bachelordiploma. Dat zijn heel goede maatregelen, maar er gebeurt op dit moment niets. Op 25 mei zijn er verkiezingen, en u slaagt er zelfs niet in om aan uw opvolger, wie het ook moge wezen, een rapport van een werkgroep achter te laten. (Applaus bij Open Vld)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, CD&V heeft altijd een sterk pleidooi gehouden voor een zeer goede studiekeuzebegeleiding tijdens de hele loopbaan van leerlingen, in het bijzonder in het secundair onderwijs. Een oriënteringsproef is daar volgens ons een van de instrumenten die zinvol kan zijn, maar zeker niet het instrument dat zaligmakend is. Het is een van de elementen in een heel traject dat leerlingen het best doorlopen vooraleer zij een keuze maken met betrekking tot het hoger onderwijs.
Vanuit het hoger onderwijs wordt nu gereageerd en wij weten dat het belangrijk is om na te gaan op welke manier wij kunnen voorkomen dat studenten mislukken. Het is voor het zelfvertrouwen dat zij moeten opbouwen niet goed dat studenten vele mislukkingen oplopen.
Ik vind het interessant dat de Vlaamse overheid ook een zicht krijgt op de begeleiding die de hogeronderwijsinstellingen organiseren voor de studenten. Vooraleer er bindende maatregelen worden genomen, moeten wij ook zicht krijgen op het begeleidingsproces dat daar wordt georganiseerd. Hoe verloopt dat? Met welke successen? Of welke successen worden daar niet geboekt?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Wij hebben een zeker begrip voor wat de universiteiten nu willen doen. Wij zijn de laatsten om ter discussie te stellen dat er aandacht moet zijn voor kwaliteit, ook voor de kwaliteit van de instroom. Men mag de lat zeker niet te laag leggen. Wij begrijpen ook dat er tijdsdruk is. De problemen van de universiteiten worden in deze legislatuur niet meer opgelost.
Langs de andere kant denk ik dat wat de universiteiten nu willen doen, een brug te ver is. Iedereen heeft het recht om te mislukken. Het is niet zo dat iemand die mislukt in het eerste jaar per definitie onbekwaam is om die richting te volgen. Het heeft soms ook met maturiteit te maken.
Wij zijn wel voor studie-oriëntering, en wel zo vroeg mogelijk. Daar zijn wij het eens met de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS): al vanaf het middelbaar onderwijs moet dit gebeuren. Men moet zoveel mogelijk werken met oriënteringsproeven die niet bindend zijn maar die de leerlingen toch een idee geven wat voor hen mogelijk is en wat niet. Daarbovenop moet er een afstemming zijn: het moet inderdaad mogelijk zijn dat sommige diploma’s geen toegang geven tot de universiteit, tenzij na een schakeltraject. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Sommigen vergeten dat er in dezen een spanningsveld is tussen vrijheid en overheidsoptreden. Je moet weten wat je wilt. U hebt daar al dingen gezegd die niet stroken met wat u twee maanden later zegt. De contradicties zijn enorm.
Mevrouw Moerman, u zegt dat u aan deconstructie doet. Daar bent u inderdaad zeer goed in. Maar het is misschien beter om te construeren en op te bouwen.
Wat ligt er nu op tafel? Men zegt mij dat de overheid het samen met de instellingen moet bekijken. De instellingen kunnen al veel. Zij zeggen dat het hun vrijheid is om iets te doen. Maar zij zijn nog niet gekomen tot iets wat door de meeste instellingen wordt gedragen. Dan moet je kiezen: gaan we het opleggen of niet? Maar de wetgeving is nog niet zo oud. Je moet toch de kans geven om dit te doorlopen. Ik weet dat, als ik moet volgen wat daar wordt gezegd, de wetgeving elke maand moet worden veranderd. Maar dat gaat niet. Je moet het ook eens de tijd geven om de effecten op het terrein te zien.
Wij zien nu dat er een studievertraging optreedt. We zien ook dat de geesten rijpen: in het parlement, maar ook in de instellingen. We zien ook dat er vandaag nog geen consensus is over wat we moeten doen. Laat dat rijpingsproces dus nog wat lopen.
We hebben wel degelijk zaken beslist. Er zijn knopen doorgehakt die nu in uitvoering zijn. Maar jullie laten uitschijnen alsof dat allemaal een-twee-drie realiseerbaar is, alsof wij dat allemaal moeten opleggen. We proberen dat te doen waar we kunnen, maar dan krijgen we de kritiek dat de overheid de vrijheid van onderwijs niet respecteert.
Mevrouw Meuleman, van die oriëntatieproef zegt het secundair onderwijs vandaag dat het zijn bevoegdheid is. Wij zeggen: we hebben het aan hen opgelegd. Zij zeggen: het is onze bevoegdheid om dat te doen. Als de Guimardstraat een memorandum op tafel legt dat ze meer vrijheid moeten hebben, is dat net omdat we hebben beslist dat ze het moeten doen. Bovendien raad ik u aan om eens naar www.onderwijskiezer.be te surfen. Hebt u dat al gedaan? Dan zult u merken dat er al heel wat oriëntatieproeven op staan. Trouwens, heel wat secundaire scholen doen dat vandaag ook al. U moet dus niet doen alsof dat allemaal niet bestaat. Dat bestaat vandaag wel degelijk. Alleen hebben we met het secundair onderwijs afgesproken dat we nagaan hoe we dat kunnen veralgemenen en verbeteren.
Nogmaals, in sommige hogeronderwijsinstellingen heeft men dat ook al ingezien. Het is gemakkelijk om te zeggen dat men een ijkingsproef moet hebben, maar om dat met de nodige voorspellende waarde uit te werken, is wel wat anders. Je kunt voor een ingenieur vrij gemakkelijk inschatten wat de wiskundekennis is die hij nodig heeft. Maar er zijn nog andere factoren die bepalen of je wel of niet kunt slagen. Zo’n ijkingsproef wordt al wat moeilijker als je filosofie gaat studeren. Het is dus allemaal wat gemakkelijker gezegd dan gedaan.
We hebben dat beslist en het ligt in handen van de commissie-Melis, die er nu mee bezig is. Er zullen ingrepen nodig zijn over de studievoortgang en het leerkrediet. Dat heb ik ook gezegd. We hebben gevraagd om een gedragen voorstel uit te werken, maar men is vandaag nog niet in staat om tot een gedragen voorstel te komen. Dat moet je mij niet verwijten, dan moet je in het geheel bekijken hoe het komt dat we nog niet zover zijn. Daarvoor heb je een rijpingsproces nodig. Laat ons dus niet aan deconstructie doen. Laat ons niet lijden aan het syndroom van een chronisch gebrek aan werkelijkheid onder ogen zien. Nee, laat ons de werkelijkheid onder ogen zien. Dan zien we dat er een issue is ontstaan. Dat pakken we nu aan. We hebben beslissingen genomen. Die worden uitgevoerd. Er is geld gepland voor die uitvoering, en laat ons dat nu in de komende weken en maanden op het terrein daadwerkelijk invoeren.
Minister, als we de werkelijkheid onder ogen willen zien, dan zien we dat er in deze legislatuur, behalve een structuurhervorming van het hoger onderwijs, de inkantelingsoperatie die grotendeels was getrokken door parlementsleden en door commissievoorzitter Moerman, bitter weinig is gebeurd. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
We zitten nog steeds met overvolle aula’s, de werkdruk voor professoren is bijzonder hoog, op het vlak van oriëntering is er nauwelijks iets gebeurd, de evaluatie van het Financieringsdecreet had er moeten zijn, en dat is er nog niet. Daar komt ook de hele flexibiliseringsoperatie en het leerkrediet bij kijken. Voor het hoger onderwijs is er tijdens deze legislatuur dus bijzonder weinig gebeurd, behalve een structuurhervorming die door het parlement was getrokken.
Minister, de vraag die ik u stelde, behelst niet alleen u. Ik heb heel duidelijk gezegd dat dit een gedeelde verantwoordelijkheid is van de decreetgever, de minister, maar ook van de instellingen, van de universiteiten. Iedereen heeft hier zijn of haar verantwoordelijkheid te nemen. Als volksvertegenwoordiger heb ik het recht en de plicht om wat ik denk dat noodzakelijk is, in alle bescheidenheid, vanuit de overheid, maar ook vanuit de instellingen zelf, vanop deze tribune duidelijk te stellen. Dat is de boodschap die ik geef aan u, maar ook aan de universiteiten, om maatregelen te nemen en plausibele oplossingen te vinden om aan deze problemen het hoofd te bieden.
Minister, 14 oktober 2009: we bespreken in de plenaire vergadering de problematiek die nu voorligt. 26 maart 2014: we bespreken in de plenaire vergadering dezelfde problematiek. Wat is er daartussen veranderd om die problematiek te verhelpen? Niets. Want we zitten nog altijd met dezelfde cijfers. Dan zeggen dat er een spanningsveld is tussen vrijheid en overheid? In het Engels zouden ze zeggen: ‘no shit’, echt waar? Dat weten we allemaal wel. Maar u, minister, moet de instellingen een beetje begeleiden en helpen. Als ze vragen om een bindend studieadvies (BSA) te mogen doen, misschien moeten we daar dan de middelen voor scheppen. Dat zal nu te laat zijn.
Als u zelf een werkgroep instelt en als u zegt dat de conclusies er op het einde van de legislatuur zullen zijn, dan is het wel uw verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat u er eens een tikje op geeft zodat de conclusies er zullen komen. Dan kunnen we iets doen in de volgende legislatuur – ik niet meer, maar anderen. Voor de rest: het Brussels onderwijs heeft u nodig. (Applaus bij Open Vld)
De actuele vragen zijn afgehandeld.