Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, collega’s, we hebben het – zeker in de plenaire vergadering – niet vaak over de geestelijke gezondheidszorg (ggz). Dat is ten onrechte. Heel wat mensen kampen met – soms zeer zware – psychische problemen. Een op zeven Vlamingen krijgt te maken met een depressie, en een op vier met ernstige gezondheidsproblemen op geestelijk vlak. We hebben een van de hoogste suïcidecijfers van Europa.
Er is dus alles aan gelegen om daar een zo sterk mogelijk apparaat tegenover te zetten om ervoor te zorgen dat mensen zo snel mogelijk, het liefst nog vóór er zich ernstige problemen ontwikkelen, behandeld kunnen worden, om er echt voor te gaan dat zo veel mogelijk mensen niet die fatale stap zetten, en om ervoor te zorgen – dat kan een gevolg zijn van een psychische aandoening – dat mensen niet in armoede verzeild geraken.
Proportioneel gezien hebben veel meer mensen die in armoede leven, ook te maken met geestelijke gezondheidsproblemen. Intuïtief kunnen we dat verklaren. Denk maar aan de stress die gepaard gaat met elke maand moeten krabben om rond te komen, stress die gepaard gaat met een slechte woonsituatie enzovoort. Heel vaak ook is het oplossen van psychische problemen een noodzakelijke hefboom om iets te doen aan de armoede.
De bestaande hulpverlening geraakt vaak niet tot bij deze doelgroep. Gelukkig waren er vier pilootprojecten – die zijn nu afgerond – onder de noemer ‘Oog voor elkaar, ook met elkaar’. Morgen is daarover een studiedag in het Vlaams Parlement. Uit de projecten blijkt dat als we ‘outreachend’ gaan werken, als we op de nulde en eerste lijn gaan zitten als hulpverlener, dat we deze mensen dan ook bereiken.
Minister, mijn eenvoudige en relevante vraag luidt: hoe gaat u om met de inzichten die uit de pilootprojecten komen? Gaan we ervoor zorgen dat we in de toekomst veel meer vraaggestuurd en in de eerste en nulde lijn gaan werken?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, er is morgen inderdaad een studiedag over de vier projecten. We hebben de projecten gedeeltelijk gefinancierd. Samen met Cera, de centra algemeen welzijnswerk (CAW’s), de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) en de verenigingen waar armen het woord nemen, werden ze uitgevoerd.
We leren uit de projecten dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg voor mensen in kansarmoede absoluut niet evident is. Er kleeft een stigma aan de geestelijke gezondheidszorg. Er is de onbekendheid en het gebrek aan inzicht bij zorgverstrekkers in de leefwereld van mensen die leven in armoede. Op die manier zijn de vier projecten zeer nuttig geweest. Ze hebben ons geleerd dat we moeten investeren in een betere bekendheid van en vertrouwdheid met de wereld van mensen in armoede bij degenen die in de geestelijke gezondheidszorg professioneel actief zijn. De brugfiguur die de twee werelden met elkaar in contact kan brengen, is van groot belang.
Ondertussen is er al een en ander gebeurd. We hebben de eerstelijns psychologische functie geïntroduceerd. We weten gewoon dat als we de geestelijke gezondheidszorg in de eerste lijn meer bij de betrokkene kunnen brengen, dat dan de toegankelijkheid groter wordt en het stigma kan verdwijnen. In die zin zijn dat heel goede ervaringen geweest.
Over de 107-projecten, met de psychiatrische zorg die buiten de muren is getreden, hoor ik ook zeggen dat, als men in de huiskamer van de mensen komt, men eigenlijk veel meer leert over de wereld van de patiënt, over zijn dagelijks leven. Ook dat lijkt me een belangrijk leermoment. De centra voor geestelijke gezondheidszorg hebben nu ook uniforme tarieven gekregen. Ook daar zijn er specifieke tarieven gemaakt, zijn er mogelijkheden gecreëerd om echt toegankelijk te zijn.
Er is dus al wat gebeurd, maar het is mijn overtuiging dat we nu met de partners die aan die vier projecten hebben meegewerkt, moeten bekijken hoe we daar een vervolg aan kunnen breien. Dat zal toch voornamelijk moeten gaan over de vraag hoe de inzichten in de wereld van mensen in armoede kunnen worden vergroot bij de professionals, bij de zorgverstrekkers, die dan ook het best in de settings komen waar die mensen kunnen worden benaderd, bijvoorbeeld als groep. Het gaat ook over het investeren in brugfiguren, die het stigma kunnen helpen afbouwen dat nog altijd op de geestelijke gezondheidszorg rust. Met de betrokken organisaties zal ik in het licht van het voorgaande bekijken hoe we dat kunnen vervolgen. Het zal niet hetzelfde zijn, maar we zullen bekijken hoe we de geleerde lessen kunnen omzetten in andere initiatieven.
Minister, u hebt het over een vervolg. Gezien de inzichten en ook gezien de problematiek zou ik willen pleiten voor uitrol. Als de psycholoog een bekend gezicht wordt bij de sociale kruidenier, bij het sociaal restaurant, dan kan dat de drempel wederzijds ook kleiner maken. U hebt dit terecht beschreven als twee werelden die vandaag al te ver van elkaar staan. Dan kunnen die twee werelden bij elkaar komen. De analyse die we hier maken van de geestelijke gezondheidszorg, is enigszins het beeld van wat we in de welzijnssector op zich moeten doen. Vandaag is die misschien wat gesloten voor sommigen, is die verkokerd en aanbodgestuurd. Laten we er maar voor zorgen dat die meer vindplaatsgericht, meer multidisciplinair, flexibel en outreachend naar mensen gaat.
Mijn bijkomende vraag heeft betrekking op iets dat u zelf hebt vermeld, namelijk het systeem van de uniforme bijdragen. Sinds 2012 hebben we eigenlijk een getrapt systeem van 0 euro, 4 euro en 11 euro. We hebben er alles aan gedaan, ook bij diverse besprekingen, om ervoor te zorgen dat dit absoluut geen drempelverhogend effect zou hebben. De bedoeling is dat na twee jaar te evalueren. Ik weet dat het vroeg is, maar ik wil vragen dat erover wordt gewaakt dat de bijdrage absoluut geen bijkomende drempel vormt.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Voorzitter, de heer Van Malderen kaart deze problematiek terecht aan, maar die is niet nieuw. De relatie tussen de geestelijke gezondheid en mensen die in armoede leven, is absoluut geen evidentie. Dat was in het verleden nooit zo, en dat is ook vandaag niet zo.
Minister, dit is geen nieuwe kwestie. Bij het begin van de legislatuur was ook die problematiek heel bekend. U weet dat ik zo eerlijk ben om niet te zeggen dat er deze legislatuur niets is gedaan. Er zijn bepaalde maatregelen genomen, maar die zijn absoluut onvoldoende. Het lijkt me heel belangrijk dat er meer wordt ingezet op deze problematiek. Er is geen antwoord gekomen op de vraag van de heer Van Malderen wat u nu nog bij hoogdringendheid zult doen, in de tijd die u nog rest.
De heer Gysbrechts heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, we kunnen ons daarbij aansluiten. De gedane vaststelling is ook logisch. Voor de mensen die bezig zijn met het armoedebeleid, is dat een vanzelfsprekendheid. Het gaat heel vaak, en hoe langer hoe meer, over het feit dat de toegankelijkheid voor mensen in armoede steeds een probleem is, in diverse domeinen van het welzijnsbeleid. Ik verwijs maar naar onze opmerking over de Huizen van het Kind. Die hadden ook een doel met betrekking tot armoede. Wij hebben gezegd dat dit moeilijk bereikbaar is, want dat zij de laatsten zijn die daarheen gaan.
Minister, we moeten dus inderdaad veel meer inzetten en concrete zaken doen. We horen ook heel veel de roep om ervaringsdeskundigen in te zetten. Steunt u ook die oproep? Ik meen immers dat slechts via ervaringsdeskundigen meer mensen in armoede kunnen worden gemotiveerd om stappen te zetten. Dat lijkt me cruciaal voor de komende periode.
De heer De Bruyn heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de thematiek die is aangehaald, illustreert mooi wat als we als partij altijd hebben gezegd. Als we naar armoede kijken, moeten we proberen om een beleid uit te voeren dat minder projectmatig, maar meer structureel middelen en inzichten inzet. Zo kunnen we voorkomen dat men naast elkaar op eilandjes gaat werken, maar kunnen we kennis en expertise samenbrengen.
Collega’s, in dat opzicht wil ik me aansluiten bij de vraag van de heer Gysbrechts. Als ik de minister hoor zeggen dat hij wil inzetten op het verhogen van kennis van mensen die binnen het welzijnspakket met mensen in armoede omgaan over specifieke elementen van armoede, dan kunnen ervaringsdeskundigen een oplossing zijn. De minister houdt al lang een pleidooi om ketenzorg zo nauw mogelijk te laten aansluiten. Ziet hij nog andere mogelijkheden dan de ervaringsdeskundigen, die al gesuggereerd werden?
Voorzitter, dames en heren, u weet uiteraard ook dat de grote ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg zich niet zullen voltrekken op het Vlaams niveau, maar zich moeten situeren binnen het RIZIV. De erkenning van de psycholoog zal daar een belangrijk element van zijn. De omzetting van middelen van binnen de psychiatrische ziekenhuizen naar de ambulante en ‘outreachende’ geestelijke gezondheidszorg is een andere belangrijke evolutie die we zeker moeten ondersteunen. Het maken van een nieuw zorgcircuitnetwerk voor kinderen en jongeren is een ander element. Dit zijn allemaal zaken op het federale niveau waarover ik graag nog eens bevestig dat we ter zake intensief samenwerken met de federale overheid.
Een deel is natuurlijk de ervaringsdeskundigheid. Het is een beproefde methodiek die waarde heeft. Het gaat om de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat bij degenen die zorg verstrekken inzicht bestaat over de leefwereld van de patiënt of de potentiële patiënt die zich aandient. In die zin is het zeker relevant.
U vraagt naar andere mogelijkheden zoals de vermaatschappelijking van de zorg: de algemene beweging om de zorg in de vertrouwde leefwereld van de mensen te brengen. In die beweging zouden ook de projecten 107 van de federale collega’s zich situeren, want dat is natuurlijk een andere belangrijke methode. Uit de vier projecten blijkt ook het belang van brugpersonen. Dat zijn mensen die in de zorg zitten, maar die zich bekwamen in het verwerven van het inzicht in die leefwereld en die dat inzicht met directies en collega’s willen delen en er ook vorming over willen opzetten.
Mijnheer Van Malderen, u vroeg naar de evaluatie van de tariefpolitiek. Het is daarvoor, eerlijk gezegd, nog te vroeg. We zijn nog maar zes à zeven maanden bezig, dat is niet lang genoeg om al een evaluatie te maken. Het signaal dat u geeft, is terecht. We moeten die evaluatie zeker ernstig nemen om te zien of er op dat vlak nog dingen moeten worden bijgestuurd.
Wat staat er nog te gebeuren in deze legislatuur? We zullen natuurlijk geen grote en nieuwe budgettaire manoeuvres kunnen organiseren. Naar aanleiding van de studiedag morgen moet worden bekeken wat ontwikkeld is aan ervaring. We moeten bekijken wat we van de projecten die we mee hebben gefinancierd en ondersteund, kunnen omzetten in een verankerd gegeven binnen de ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg. We zullen hier naar aanleiding van de studiedag uiteraard het gesprek over voeren met de CAW’s, de cgg’s en de verenigingen waar armen het woord nemen.
Voorzitter, minister, ik dank u voor het antwoord en ook voor het engagement. Het is een boutade om te zeggen dat arm zijn al te vaak ziek maakt en dat ziek zijn al te veel mensen arm maakt. Het antwoord is inderdaad samenwerking, ontkokeren en drempels verlagen. We stellen vast dat uit de vier proefprojecten een aantal heel interessante inzichten zijn ontstaan. Ik kan bij dezen van deze tribune gebruikmaken om mijn pleidooi te herhalen om die inzichten zo snel en zo breed mogelijk ingang te laten vinden in de sector en om vooral te blijven bewaken wat op zich goed is: een uniform bijdragesysteem en geen bijkomende financiële drempels voor mensen die het al te vaak ook al te moeilijk hebben.
De actuele vraag is afgehandeld.