Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het behalen van de streefcijfers inzake de stageplaatsen voor jongeren
Verslag
De heer Rzoska heeft het woord.
Minister, collega’s, ik was toch enigszins verbijsterd toen ik de laatste dagen de kranten las. Ik was verbijsterd om de heel eenvoudige reden, minister, dat u op de rug van duizenden jonge werklozen een spelletje speelt en kibbelt met uw federale collega. Zij schuift u de zwartepiet door, en u schuift hem dan weer vanuit Vlaanderen door naar het federale niveau. Daar hebben de vele jonge werklozen de dag van vandaag geen boodschap aan.
Minister, het verwondert mij dat u in de kranten verklaart dat de stages van Monica De Coninck niet passen in uw Vlaams beleid. Ik leg u twee citaten voor die u zelf met betrekking tot die stages hebt uitgesproken in de commissie. Ik fris even uw geheugen op. In oktober 2012 zei u over de instapstages letterlijk het volgende: “Na veel overleg is de federale overheid bereid gevonden een aantal aanpassingen door te voeren. Hierdoor kan het instrument nu in ons Vlaams beleid worden ingepast.” Op 21 maart 2013 legde u als een onderwijzer aan de commissie uit welke instrumenten u allemaal inzet voor jeugdwerkloosheid, en dan kwamen die instapstages opnieuw ter sprake. Ik citeer: “Zij had dat voor een bredere groep, wij definiëren het strenger, voor de groep van de ongekwalificeerde uitstroom. De instapstages zijn dus het vervlaamste Monica De Coninckvoorstel, als ik het zo mag noemen. We veranderen de doelgroep.” Dat zijn uw woorden.
Minister, volgens mij gaat het om modaliteiten waarover u zelf hebt onderhandeld. Ik vraag me af hoe u erin slaagt de zwartepiet nu naar minister De Coninck door te schuiven.
Gisteren heeft minister De Coninck in De Tijd een opening gelaten. Voor haar zijn die modaliteiten geen fetisj. Zult u die uitgestoken hand in de naam van vele duizenden jongeren aanvaarden en uw verantwoordelijkheid nemen of zult u opnieuw niets doen en beweren dat het uw schuld niet is?
De heer Janssens heeft het woord.
Voorzitter, vorige week hebben we in de commissie een uitvoerig debat gevoerd over de jeugdwerkloosheid in een brede context. We hebben het toen ook over de instapstages gehad.
Sindsdien hebben de Vlaamse minister van Werk en de federale minister van Werk, helaas vooral in de media, veel gecommuniceerd. Hoe meer ze hebben gezegd, hoe onduidelijker het voor iedereen is geworden. We hebben in feite een verbaal steekspel tussen twee bedenkelijke protagonisten met als enige inzet hun ego mogen aanschouwen. Ondertussen hebben zij allebei veel werk verricht. Minister Muyters en minister De Coninck hebben gedurende enkele dagen de krantenpagina’s gevuld en hebben samen in nieuwsuitzendingen op televisie gefigureerd. Zij hebben de zwartepiet heen en weer geschoven. Wat zij niet hebben gedaan, is ook maar één schoolverlater of werkzoekende aan een job geholpen.
Minister, hebt u voorafgaand aan de lancering van deze maatregel overleg gepleegd met de federale overheid? Hoe zit het met die instapstages? Ik wil dat weten, maar ook onze bedrijven en onze werkzoekenden willen dit weten. Is er overleg geweest over deze maatregel? Volgens minister De Coninck is dit gebeurd. Indien dit volgens u niet is gebeurd, zult u dan alsnog een initiatief nemen om ervoor te zorgen dat voor onze jonge werkzoekenden niet nog meer tijd verloren gaat?
Minister Muyters heeft het woord.
Voorzitter, deze actuele vragen en vooral de toon die wordt aangeslagen, verbazen me eigenlijk. Ik heb de kranten exact hetzelfde meegedeeld als ik in de commissie heb verklaard. Mevrouw Peeters, de heer Laurys, mevrouw Vermeiren, mevrouw Quintens, mevrouw Turan, de heer Janssens en mevrouw Fournier hebben daar vragen om uitleg over gesteld. Het verbaasde me toen al dat de heer Rzoska er niet bij was.
Ik heb toen geantwoord wat met betrekking tot elk onderdeel de knelpunten zijn, op welke wijze we dit aanpakken en waarom die knelpunten er zijn. Op het ogenblik dat Groen dit weer op de federale agenda heeft geplaatst, heb ik het antwoord dat ik in de commissie heb gegeven, gewoon aan De Standaard doorgegeven. Het nieuws wordt gemaakt door de mensen die het nieuws willen maken. Zij moeten dat maar doen. Het verbaast me dat mijn antwoord iemand heeft verbaasd. Ik zou bijna denken dat de vraagstellers die commissievergadering niet hebben bijgewoond. De heer Janssens heeft toen echter een vraag om uitleg gesteld, en als ik me niet vergis, was ook de heer Rzoska aanwezig. Ik heb toen net hetzelfde gezegd. Volgens mij kunnen alle andere aanwezigen dit bevestigen.
Er zijn drie redenen. Ten eerste heb ik wat opstarttijd nodig gehad. Ten tweede is er een mismatch tussen het aanbod van de bedrijven en de competenties van de moeilijke doelgroep die we bereiken. Ten derde vertoont het geheel ook een discontinu karakter.
Als ik me niet vergis, heeft minister De Coninck deze maatregel tijdens een 1 meiviering van sp.a voor het eerst gelanceerd. Uiteraard is er na de lancering van het basisidee van 10.000 stageplaatsen overleg geweest. Ik wilde er immers voor zorgen dat de maatregel zou passen in het beleid dat we in Vlaanderen ten aanzien van deze jongeren voeren. Daar hoort heel de rimram van de werkinleving, de individuele beroepsopleidingen en andere maatregelen bij.
De maatregel paste niet zomaar in het geheel. In die omstandigheden kan iemand op twee manieren reageren. Hij kan toeteren en blazen dat hij het niet zal doen of hij kan proberen die maatregel maximaal in het eigen beleid in te passen. Ik heb nooit naar voren geschoven dat het om 4450 zou moeten gaan. Dat is een federale beslissing geweest.
Om redenen die ik in de commissie uitvoerig heb toegelicht, heeft het geheel vertraging opgelopen en hebben we nog niet meer plaatsen. Ik beschik nu over 1100 stageplaatsen en slechts over 500 jongeren die we naar die plaatsen kunnen leiden.
Ik wil ook even op het discontinue karakter ingaan. Er is me gevraagd of ik verder overleg wil plegen. Een aantal van de moeilijkheden liggen in de aard van de federale maatregel. Dit is een van de drie problemen die ik in dit verband heb geciteerd.
Om de discontinuïteit op te lossen, moet de door minister De Coninck naar voren geschoven basisregel worden verlaten. Zij wil de wachtuitkeringen inzetten om jongeren ertoe aan te zetten instapstages in te vullen. Indien we dit sneller doen, komen we in concurrentie met onze werkinleving. Indien we dit pas later doen, duurt het langer dan een jaar en krijgen ze sowieso al een wachtuitkering.
Die discontinuïteit, een van de drie problemen die ik heb geciteerd in de commissie, zal er sowieso zijn en blijven. Daar moet ik niet over overleggen, tenzij die maatregel helemaal herzien wordt, maar het is ook niet goed om maatregelen zo te herzien.
Dan zijn er de andere twee problemen. De opstartproblemen zullen dan wel voorbij zijn. Volgende keer zullen we met de opstart vlugger kunnen beginnen want in januari heb je een nieuwe lading jongeren die in aanmerking komen.
Het andere probleem, met name de mismatch, heb ik ook in de commissie duidelijk naar voren gebracht. Ik heb toen twee voorbeelden gegeven. Een aantal van die jongeren worden voor de klanten gebruikt en hebben onvoldoende kennis van het Nederlands. We zullen in de zes maanden die we hebben voor die jongeren, proberen dat element te verhelpen. Een tweede voorbeeld dat ik heb gegeven zult u zich zeker herinneren, namelijk dat van bpost dat graag bereid is om te zorgen voor een heel pak stageplaatsen, maar dat vraagt dat de jongeren een rijbewijs hebben. Wat dat betreft zijn we in overleg met bpost om daaraan te verhelpen zodat die plaatsen vanaf januari beter ingevuld worden.
Minister, inderdaad, u hebt dat geantwoord in de commissie. Toch vond ik dat er groot verschil was tussen wat u in de commissie hebt gezegd en wat u verklaard hebt in de pers. U moet er zelf maar eens de persartikels in De Tijd op nalezen. U gebruikt zelfs het beeld dat je met plastieken messen en vorken geen biefstuk kunt snijden. Dat is uw beeld, niet het mijne. Op het moment dat wij in de commissie terecht vragen hebben en ook een uitleg krijgen over wat er fout loopt, vind ik dat een zeer merkwaardig signaal naar uw federale collega die gisteren de hand uitstak en over een aantal van die modaliteiten die u problematisch hebt genoemd in de commissie, wilt heronderhandelen. U doet dat blijkbaar niet. U zegt: neen, ik ga daar niet over onderhandelen.
U hebt inderdaad terecht een aantal problematieken naar voren geschoven die er de oorzaak van zijn dat die jongeren niet in de stages geraken. Mijn vraag aan u is of u ook uw eigen instrumenten zult bijsturen en of u bijvoorbeeld die stages verplichtzult maken, wat de werkgevers vragen, en in overleg met uw collega bevoegd voor onderwijs zult gaan naar een verplichte stage binnen het onderwijs?
Voorzitter, minister, als er een ding duidelijk was in deze door u en minister De Coninck gecreëerde vaudeville, dan is dat wel het feit dat niemand weet hoe deze instapstages nog werken, en dan vooral de bevoegde ministers zelf.
Begrijp me niet verkeerd, ik ben geen voorstander van het zogenaamde samenwerkingsfederalisme, maar zolang we in dit onwerkbare land leven – deze kwestie bevestigt dat nogmaals – en zolang er elementaire bevoegdheden verdeeld blijven tussen het federale en het regionale niveau, is een tewerkstellingsmaatregel op elkaar afstemmen toch wel het minste wat de bevoegde ministers kunnen doen. Dat is de taak van een minister van Werk, zowel Vlaams als federaal. Een jonge schoolverlater of een jonge werkzoekende heeft er geen boodschap aan om te weten of iets er is dankzij minister Muyters of minister De Coninck is, die wil gewoon zekerheid over zijn toekomst, die wil gewoon een job, die wil gewoon werkervaring opdoen, en dat is jullie verantwoordelijkheid. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Van den Heuvel heeft het woord.
Voorzitter, zoals de minister al zei hebben we daar vorige week donderdag al ruim een uur over gediscussieerd in de commissie en komen er nu eigenlijk weinig nieuwe elementen in de discussie aan bod.
De opstart blijft, zoals toen is gezegd, onder de zeer ambitieuze doelstellingen die door het federale niveau zijn geformuleerd. Wij hebben er enkele honderden, maar ook in de andere gewesten, mijnheer Rzoska, loopt dat wat trager. In het Waalse Gewest zijn er geen honderden, het zijn er een aantal. Om maar te zeggen dat het niet klopt dat het Vlaamse niveau deze federale maatregel zou tegenwerken. Ook de andere gewesten kampen met het probleem om de nodige inlooptijd te hebben.
Ook over de mismatch is al voldoende gepraat. U hebt terecht aangehaald, en we hebben dat vorige week ook gezegd, dat het onderwijs daar een kapitale rol in speelt. Ik denk dat de verstandhouding tussen die twee beleidsdomeinen, Onderwijs en Werk, moet worden geoptimaliseerd. Dat is een uitdaging, niet alleen hier in Vlaanderen maar in heel West-Europa. Voor onze fractie is het natuurlijk een vanzelfsprekendheid dat, waar er kan worden verbeterd tussen de twee beleidsniveaus, elke kans moet worden gegrepen ten voordele van alle werkzoekenden.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister, de twee vraagstellers hebben een punt wanneer zij zeggen dat het absoluut not done is dat twee ministers, een federale en een Vlaamse, in de pers ruzie maken over maatregelen om de jeugdwerkloosheid tegen te gaan.
Minister, u hebt vorig jaar in uw beleidsbrief een drietrapsraket gelanceerd om de jeugdwerkloosheid aan te pakken en om jongeren ervaring te laten opdoen zodat zij rijp zouden worden voor de arbeidsmarkt. Zo is er de individuele beroepsopleiding (IBO) en zijn er de werkinlevingstrajecten voor jongeren (WIJ!) en de federale maatregel over de instapstages. Vorige week hebben we het daar in de commissie heel uitgebreid over gehad. Daaruit bleek dat zowel de Vlaamse maatregelen als de federale maatregelen hun doelstelling absoluut niet halen. Voor de IBO was het streefcijfer 15.500. Daar zitten we aan ongeveer 4000. Het streefcijfer voor de WIJ!-trajecten was 1275. We zitten aan 900. Voor de instapstages was het streefcijfer 4450 en zitten we aan 479. Noch de federale noch de Vlaamse maatregelen halen de streefcijfers. Het is dan ook tijd voor een bijsturing.
Mevrouw Turan heeft het woord.
Sinds de eerste dag dat ik hier ben, tracht ik samen met heel wat collega’s om de jeugdwerkloosheid prioritair op de agenda te plaatsen. Dat is uiteindelijk gelukt en ik ben daar heel dankbaar voor. Nu moeten we er echter voor zorgen dat de uitvoering ook goed en ten voordele van onze jongeren verloopt.
Minister-president, ik wil u er eigenlijk graag nog even bij.
Minister, u hebt in de commissie verwezen naar de moeilijke opstart en naar de moeilijke toeleiding voor wat de werkateliers betreft. Dat is nu passé composé. Ik heb eens even gekeken naar onze doelgroep. Elk jaar worden er bij de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) 8500 laaggeschoolde schoolverlaters genoteerd. 4500 van deze jongeren zijn 6 maanden later nog altijd werkloos. Wat de mismatch betreft en het feit dat we maar 500 jongeren te begeleiden hebben ondanks alle opsommingen die u maakt: ik zie de verklaring eigenlijk niet. Wat moeten we nog meer doen?
Minister-president, minister, wij vragen aan de privésector om te doen wat ze kunnen maar wat doen wij zelf? Hoeveel jongeren zitten vandaag in WIJ!-trajecten of instapstages bij de Vlaamse overheid of bij dochters of aanverwanten?
De heer Sabbe heeft het woord.
Ik pik graag in op wat mevrouw Turan net heeft gezegd. In eerste instantie moeten we ons afvragen of het aan federaal minister De Coninck was om dit nog te beslissen aan de vooravond van de overdracht van de meeste bevoegdheden van de federale naar de Vlaamse overheid in 2014. Daarnaast is er het probleem dat maatregelen die zowel de federale als de Vlaamse overheid neemt, niet worden getoetst aan de realiteit en aan de praktijk. Die maatregelen zijn administratief zo complex dat ze voor een bedrijf niet werkbaar zijn. Men moet 7 tot 12 maanden werkloos zijn, men moet ongeschoold zijn enzovoort. Dat zijn allemaal hinderpalen om een consequent aanwervingsbeleid te voeren. Dat is de basis van het probleem naast het feit dat er geen homogene bevoegdheden zijn. Ik heb dan ook liever geen maatregelen dan dergelijke maatregelen waarbij men door het bos de bomen niet meer ziet. Ik pleit voor veralgemeende maatregelen die efficiënt zijn en die praktisch en administratief gemakkelijk omzetbaar zijn.
Mevrouw Peeters, ik ben het helemaal niet met u eens. Ik heb dat ook in de commissie al gezegd. Wat de WIJ!-trajecten betreft, halen we tegen maart 2014 met gemak 1275. En dan zijn we een jaar bezig. Wat de IBO betreft, komt er een nieuw actieplan en een versoepeling van een aantal maatregelen om de instroom te versterken. Ik heb daarnet de problemen van de instapstages nog opgesomd. De streefcijfers van de instapstages zijn in Vlaanderen trouwens nooit gevraagd. Het federale niveau heeft beslist dat er 10.000 instapstages zouden komen voor heel het land. 4450 daarvan waren voor Vlaanderen. Daar is niet over gediscussieerd.
Ik ben het eens met de vraagstellers over één ding: we zijn hier niet bezig een discussie te voeren op kap van de jongeren. Dat is ook mijn bedoeling niet. Die boodschap hebben we ook tegenover de jongeren. Ik wil hier heel duidelijk zeggen dat het gaat om een heel specifieke groep. Soms wordt immers geroepen dat het gaat over alle jongeren, maar het gaat over ongekwalificeerde jongeren, voor de instapstages, die al zes maanden werkloos zijn. Mijnheer Rzoska, ik ben niet van plan daar een verplichting van te maken. Een bedrijf dat die jongere wil, moet dat geëngageerd doen. Die jongeren, net als vele anderen, hebben begeleiding nodig als ze morgen stage komen lopen in een bedrijf. Het zijn ongekwalificeerde jongeren, die heel wat talenten en heel wat competenties hebben, maar die ook al zes maanden werkloos zijn.
Mijnheer Sabbe, het gebeurt niet vaak dat we het eens zijn in een commissie of een plenaire vergadering, maar deze keer ben ik het met u eens: als een bedrijf een jongere aanneemt, dan moet dat een engagement zijn van dat bedrijf, en dat leg je niet op.
Ten overstaan van die jongere – en op dat punt heeft mevrouw Peeters gelijk – hebben we daadwerkelijk een drietrapsraket. Ik heb die drietrapsraket net geïnstalleerd om ervoor te zorgen dat de federaal uitgedachte maatregel kon worden ingepast in het Vlaamse beleid. Ik meen nog altijd dat we daarmee de beste score neerzetten. Ik zie dat ook: wij hebben vijfhonderd plaatsen kunnen scheppen. Mocht de reden de moedwil van de N-VA zijn geweest tegen die Federale Regering, wat natuurlijk altijd zou kunnen, dan zou ik er minder hebben gehad dan Brussel en Wallonië, en dat is niet het geval. Ik heb er vijfhonderd, ik geloof dat Wallonië er vier heeft en Brussel een tiental. Dan zeg ik: oké, het zal niet de moedwil zijn, maar de moeilijkheid om een dergelijke maatregel in te passen in het eigen beleid, om de juiste stageplaatsen te vinden, om die jongere op de goede manier toe te leiden en de begeleiding door een bedrijf te verzekeren, zodat die jongere er ook iets aan heeft. Die jongeren hebben immers niets aan een stageplaats als ze daarna niets opdoen, zodat ze de verdere stap kunnen zetten. Dat is de bedoeling van een stageplaats.
Natuurlijk kan dit nog worden verbeterd. Ik heb ook gezegd waar de knelpunten zijn die we zien, en hoe ik die wil oplossen. Ik heb dat in de commissie gezegd. Ik heb dat daarnet gezegd. Ik denk dus dat Vlaanderen, in het belang van de jongere, probeert de federale maatregel in te passen in een algemeen beleid. (Applaus bij de N-VA)
Minister, ik denk dat u mijn vraag over die verplichte stages niet goed hebt begrepen. Ik zag een verplichting in het onderwijs, niet voor de werkgevers.
Mijnheer Van den Heuvel, mijnheer Sabbe, het lijkt me toch iets te gemakkelijk om te verwijzen naar Wallonië, dat het veel slechter doet. Iedereen weet immers dat ze daar veel later begonnen zijn met de instapstages, in augustus. Als uw minister een opstartfase vraagt, dan geeft u die ook aan de anderen.
Mijnheer Sabbe, zolang Werk niet volledig is overgekomen, mag een minister dan geen beleid voeren? Had ze dat niet gedaan, dan had de N-VA op federaal niveau vermoedelijk gezegd dat deze regering te weinig doet, wat ze trouwens vandaag zegt. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
Dat zeggen wij inderdaad ook.
Minister, we zijn het er allemaal over eens dat werkervaring van belang is. Daarom zullen morgen, op Zuiddag, een aantal organisaties, waaronder mijn fractie, een aantal scholieren werkervaring laten opdoen, net zoals de VDAB, net zoals de stad Antwerpen. Het kabinet van uw collega, minister Lieten, neemt ook een aantal vrijwillige studenten en scholieren mee. Ik stel vast dat er één kabinet is dat dit niet doet. Het is symbolisch: de minister van Werk heeft morgen geen werk voor scholieren, om hun eerste werkervaring op te doen. Pijnlijk. Pijnlijk.
Minister, u moet het falen van uw eigen beleid niet proberen te verbergen achter het nog slechter presteren van de andere regio’s. Dat is totaal ongeloofwaardig. Als u vandaag echter met één boodschap naar huis gaat, dan is dat dat u de onduidelijkheid die door de twee ministers van Werk is gecreëerd, moet wegnemen. Dat bent u allebei verplicht aan onze jonge schoolverlaters, aan de werkzoekenden. Het gaat om 4450 stageplaatsen, 4450 jongeren die we een perspectief kunnen bieden door hun werkervaring te laten opdoen. Dat moet de inzet zijn, en niet welke minister waarvoor al dan niet de schuld heeft.
Ik richt me daarom in mijn slotwoord tot u en tot minister De Coninck, die dit debat ongetwijfeld volgt. Ministers, houd op politieke spelletjes te spelen op kap van onze werklozen en ga aan de slag, zodat onze jonge, kwetsbare werkzoekenden eindelijk ook aan de slag kunnen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De actuele vragen zijn afgehandeld.