Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van het ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp.
Mevrouw Stevens heeft het woord.
Minister, u had gelijk toen u in de commissie stelde dat het in het algemeen goed gaat met de jeugd in Vlaanderen. Dat moeten wij absoluut voor ogen houden.
Tegen deze achtergrond gaat desondanks jaar na jaar het aantal hulpvragen van gezinnen en van jongeren naar omhoog, worden hun vragen complexer en zijn antwoorden hierop minder gemakkelijk te geven. Dat bleek onlangs opnieuw uit het jaarverslag 2012 van het Agentschap Jongerenwelzijn, waarin werd vastgesteld dat het aantal kinderen en jongeren in de jeugdhulp, ook heel kleine kinderen, groot is.
Ook de N-VA wil kinderen en jongeren alle kansen bieden. Na tien jaar integrale jeugdhulp zijn er nog steeds situaties waarin men om allerlei redenen niet kan tegemoetkomen aan de hulpvraag van de jongere. Dat is onaanvaardbaar.
Het ontwerp van decreet dat voorligt, is het eindresultaat van een werk van lange adem. Het fundament werd gelegd in 1999, toen het Vlaams Parlement hoorzittingen over jeugdzorg organiseerde in een ad-hoccommissie naar aanleiding van het stijgende aantal hulpvragen in de bijzondere jeugdbijstand. De vaststelling dat de hervorming van de jeugdhulpsector, waarmee al in 2004 van start was gegaan met het decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp, onvoldoende resultaten opleverde, leidde in 2010 en 2011 tot een nieuwe reeks hoorzittingen in dit parlement en een motie van aanbeveling bij de maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg. Dit alles resulteerde uiteindelijk in een ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp. Het is een heel lange procedure geweest, waarin heel wat mensen werden gehoord en waarin de sector werd geconsulteerd. Dit ontwerp van decreet is daarvan het resultaat.
Naast het aanbieden van maximale hulp op maat voor minderjarigen, ook voor kinderen in een zwakke context, zijn andere sterke punten van het ontwerp van decreet: het verzekeren van de betrokkenheid van minderjarigen, ouders en opvoedingsverantwoordelijken op alle niveaus, de samenwerking tussen voorzieningen en sectoren, een eenvoudiger landschap en transparante prioritering, en een beter zicht op de beschikbare capaciteit.
Een belangrijk onderdeel van het ontwerp van decreet is de installatie van een intersectorale toegangspoort. Deze intersectorale toegangspoort moet vanaf de opstart de toegang tot de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening organiseren. Immers, in de Commissie Jeugdzorg ging veel aandacht naar de hinderlijke schotten tussen de sectoren en dan vooral tussen de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptenzorg en de psychiatrie. Door die schotten weten minderjarigen en gezinnen niet bij wie ze voor welke problemen te rade moeten gaan, weten hulpverleners niet altijd wat ze wel en niet kunnen doen en zou gedeelde hulp soms onmogelijk worden gemaakt door sectorale regelgeving.
De intersectorale toegangspoort wil de schotten tussen sectoren wegnemen, de transparantie voor de hulpzoekende minderjarige en zijn ouders vergroten en de verantwoordelijkheden van de betrokken hulpverleners voor en achter de poort versterken en helderder maken. Hierdoor zullen de jongeren snel en op de meest gepaste wijze geholpen worden. Bovendien zullen er door het verdwijnen van de tussenschotten tussen de verschillende sectoren ook verschillende hulpverleningsvormen tegelijk mogelijk zijn.
Collegas, een intersectorale toegangspoort betekent ook dat er slechts één onafhankelijke bevoegde instantie zal zijn om minderjarigen waar nodig door te sturen naar de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Uiteraard moeten we hierbij opletten dat bij deze toegangspoort niet een soort van flessenhals ontstaat, met alle gevolgen van dien. De aanmelding bij deze toegangspoort zal gebeuren door de eerstelijnshulpverlening. Zo kunnen zij de problemen al vrij vroeg onder de loep nemen. Indien mogelijk, pakken de eerstelijnsdiensten deze problemen zelf aan zodat zwaardere vormen van hulpverlening zich kunnen bezighouden met de ernstigere problemen. In deze visie is het van belang om het aanbod van de centra voor algemeen welzijn (CAWs), de centra voor leerlingenbegeleiding (CLBs) en Kind en Gezin voldoende ruim uit te bouwen en bekend te maken. De rol van het algemeen welzijnswerk, Kind en Gezin en van de CLBs zit op de eerste lijn en in die zin zijn deze diensten rechtstreeks toegankelijk.
Bovendien, beste collegas, zal de werking van de intersectorale toegangspoort over twee afzonderlijk werkende teams verdeeld worden, namelijk het team indicatiestelling en het team jeugdhulpregie. Hierdoor krijgen die beide teams niet enkel de kans om hun eigen expertise uit te bouwen, maar wordt er ook een scheiding gecreëerd tussen hulpvraag en hulpaanbod. Men stelt vast dat wat jongeren en gezinnen echt nodig hadden aan hulp soms gekleurd werd door wat er aan hulp beschikbaar was. Door die twee teams afzonderlijk te organiseren wordt gepoogd een juister antwoord op de geformuleerde hulpvraag te bieden waarna uiteindelijk kan worden gematcht met het gepaste aanbod.
Uiteraard zal er met de installatie van de intersectorale toegangspoort een hertekening plaatsvinden in de rollen en opdrachten van de verschillende partners in de jeugdhulpverlening. Hierdoor komen hulpverlener en hulpvrager dichter bij elkaar te staan bij de vraagstelling en het onderzoek of hulpverlening achter de toegangspoort wel aangewezen is. Vervolgens zorgt een procesmatige aanpak in de toegangspoort zelf voor een grotere mate van flexibiliteit en snelheid. Aanvragen die weinig verder onderzoek vereisen, kunnen snel tot de realisatie van niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening leiden, voor hulpvragen die meer interactie vergen tussen toegangspoort en hulpvrager is er meer tijd beschikbaar. Meer dan voorheen zal de hulpvrager weten waar hij aan toe is, welke stappen al zijn gezet en wat hij van wie nog mag verwachten.
Hierbij moet er steeds goed gewaakt worden over het verzekeren van de continuïteit in de jeugdhulp. De grenzen tussen onder meer voorzieningen, organisaties en sectoren mogen niet als effect hebben dat het traject van de cliënt verbrokkeld verloopt. Als het traject van de cliënt vrij complex in elkaar zit of als de hulpverlening niet verloopt zoals iedereen het wenst, is dat vaak het geval. In het belang van het kind of de jongere moet de hulpverlening naadloos of toch minstens met zo weinig mogelijk breuken in het traject verlopen. Het is de bedoeling dat de procedures meer transparant worden en dat de output in de mate van het mogelijke meetbaar wordt. Toegegeven, het is niet altijd mogelijk om alles 100 procent te meten, maar binnen de jeugdhulp moet alles goed worden opgevolgd, zodat we vanuit het beleid kort op de bal kunnen spelen en zaken waar nodig kunnen bijsturen.
Collegas, positief is dat de minderjarige in elke fase van de procedure gehoord zal kunnen worden. Namens de N-VA-fractie wil ik beklemtonen en herhalen dat het van groot belang is dat de minderjarige en/of diens gezin centraal staan binnen de hulpverlening en niet de verschillende structuren. Het ontwerp van decreet is op dit gebied een grote stap voorwaarts. Immers, dit decreet gaat in tegen verkokering en verbetert de afstemming tussen verschillende sectoren, wat zal leiden tot een heldere werkwijze, een principe waar N-VA een groot voorstander van is. Het is hierbij van levensbelang om duidelijke werkafspraken te maken met de kinder-, en jeugdpsychiatrie die niet binnen het toepassingsgebied van dit decreet vallen.
De N-VA-fractie wil mee de schouders zetten onder dit ontwerp van decreet, dat moet leiden tot een betere jeugdhulpverlening in Vlaanderen omdat het meer afgestemd is op de noden van de kinderen of de jongeren of hun gezin. Dit ontwerp van decreet is natuurlijk geen eindpunt, eerder een startschot voor verandering. (Applaus bij N-VA)
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, oordeel nooit voor woensdag is de slogan van een belangrijk weekblad. Inderdaad, in dat belangrijk weekblad zag ik vanmorgen een mooie foto van u, mooier dan de mijne van een paar weken geleden. De tekst erbij maakte me minder gelukkig want u zei dat u niet begreep dat mensen kritiek hadden op de integrale hulpverlening en dat men tegenwoordig in Vlaanderen niets meer kan veranderen. Zo antwoordde u op de journalist die zei dat er nogal wat kritiek was op uw voorstel integrale jeugdhulp.
Minister, ik nodig u uit om toch nog eens de verslagen van de ad-hoccommissie van een paar jaar geleden te lezen, om eens bij de jeugdconsulenten langs te gaan, want dan zult u horen dat die kritiek er wel degelijk is. Je kunt hier niets meer veranderen: ik denk dat de meeste mensen op het terrein en ook diegenen die hier op de tribune staan, absoluut niet tegen verandering zijn, maar je kunt iets veranderen en het slechter maken of je kunt iets veranderen en het beter maken. Dat is allebei verandering, en verandering op zich is nooit goed of slecht.
Ik zou de integrale jeugdhulpverlening kunnen vergelijken met een trein die vertrok in 1999 en die een droomtraject wilde rijden in een land waar een ondoorzichtige jeugdhulpverlening bestond, waar jongeren en cliënten absoluut niet centraal stonden en waar jongeren in nogal wat carrousels terechtkwamen. Dat traject ging richting het beloofde land waar voldoende tijdige hulp zou zijn die laagdrempelig en toegankelijk is, hulp die vraaggestuurd is, die duidelijk de vraag ziet en zich afvraagt hoe de hulp zo snel en laagdrempelig mogelijk kan worden georganiseerd zodat de jongere actief deelneemt aan een hulpverleningsproces dat naadloos op elkaar aansluit en waar een trajectbegeleider is die de reisgezel is van de jongere doorheen het kluwen van de jeugdhulpverlening.
Minister, die treinreis naar het beloofde land heeft uiteindelijk lang, veel te lang geduurd. De reis is begonnen met een heel enthousiaste trein, vol mensen die wilden meedoen. In 2004 is er door dit parlement zo goed als unaniem als ik me goed herinner bij decreet een reisweg uitgetekend, maar tussen 2004 en 2009 zijn er drie verschillende machinisten geweest. Die hebben het traject niet gevolgd en hebben de trein laten stilstaan, met als gevolg dat heel wat enthousiaste passagiers zijn uitgestapt omdat ze er niet meer in geloofden dat die trein ooit zou aankomen.
Het siert u, minister, dat u hebt gezegd dat u de trein opnieuw aan het bollen wilt krijgen, alleen hebt u de verkeerde wissel getrokken. U koos een wissel waarop de trein via een ander spoor teruggereden is naar het land waar de verkokering heerst, waar de cliënt niet centraal staat en waar absoluut geen vraaggestuurde zorg heerst.
Alle mensen die onderweg uit de trein stapten, zien dit ontwerp van decreet niet zitten, maar toch gaat u ermee door. En dat kan omdat er onwaarschijnlijk veel apathie is op het terrein. Mensen zeggen: Er is toch niets meer aan te doen, laat het maar gebeuren. Dat kan ook omdat heel veel mensen hun mond niet meer open durven te doen, ze worden vakkundig het zwijgen opgelegd. Denken we maar aan onze hoorzitting waar een gepensioneerde consulent het standpunt van de consulenten moest komen verdedigen. De consulenten waren zo onder druk gezet dat ze eigenlijk verzocht werden om geen kritiek meer te komen leveren. En dat kan omdat dit ontwerp van decreet in de beste Vlaamse traditie totaal, maar dan ook totaal onleesbaar en onbegrijpelijk is.
De heer Gysbrechts is nu even niet aanwezig, maar we hebben samen het Koninklijk Atheneum van Mortsel ontvangen: 18-jarigen van het algemeen vormend onderwijs. Ze wilden het decreet Integrale Jeugdhulpverlening bespreken. Je krijgt dat aan die mensen niet uitgelegd! Het is nochtans het publiek ervoor. Jongeren van 18 jaar van het algemeen vormend onderwijs begrepen niets van het decreet over de jeugdhulpverlening.
De kinderrechtencommissaris zegt dat hij het decreet moet uitleggen aan kinderen en jongeren. Hij noemt het integralees en hij zegt dat hij het niet kan verkopen.
Waarom wordt er niet gereageerd? Het is allemaal zo ingewikkeld dat niemand er nog iets van verstaat.
Collegas, ik ben u heel erkentelijk dat u op dit uur nog komt luisteren naar een debat over de integrale, en ik zal mijn best doen om in mensentaal te illustreren waarom dit ontwerp van decreet de foute keuzes maakt en waarom het niet mag worden goedgekeurd.
Laten we daarvoor terugkeren naar de basisprincipes: er moet voldoende laagdrempelige en toegankelijke hulp zijn. En destijds droomden we van één aanspreekpunt voor jeugdhulpverlening in elke zorgregio. Dat is heel belangrijk omdat we zien dat op dit moment 40 procent van de vragen die bij het comité voor bijzondere jeugdzorg komen, eigenlijk al op de tweede lijn zitten, dat ze er eigenlijk niet thuishoren. En daarnaast zien we dat een aantal mensen de weg naar de jeugdhulpverlening niet vinden, waardoor ze veel te lang wachten en bij wijze van spreken meteen in een instelling moeten worden geplaatst.
Voor een goed begrip: met dit ontwerp van decreet schaffen we de comités voor bijzondere jeugdzorg af. Er is niet één aanspreekpunt opgericht, er werd gekozen voor een brede instap. Iedereen die een vraag heeft in verband met jeugdhulpverlening, moet nu ofwel naar Kind en Gezin, ofwel naar het algemeen welzijnswerk, ofwel naar een CLB.
Laten we het concrete voorbeeld nemen van een moeder met een zoon van 16 jaar. Ze heeft een ernstig vermoeden dat de zoon drugs gebruikt. De resultaten in de school gaan achteruit, hij zit er dikwijls verdwaasd bij en ze mist regelmatig geld uit haar geldbeugel. Die moeder zit met een enorm probleem en ze wil snel ingrijpen en ervoor zorgen dat het niet van kwaad naar erger gaat, en dat was ook de bedoeling van heel onze integrale. Waar moet die moeder nu naartoe voor jeugdhulpverlening? Niet naar Kind en Gezin, want dat richt zich uitdrukkelijk op kleine kinderen van 0 tot 5 jaar. Het algemeen welzijnswerk is absoluut niet uitgebouwd over heel Vlaanderen en vertoont zich in heel verschillende gedaantes: het gaat zowel over daklozenwerking als over jongerenadviescentra (JACs), maar die richten zich tot jongeren, niet tot de ouders. Naar de CLBs dan, minister van Onderwijs? Dat is natuurlijk niet evident voor een moeder die wil zeggen dat ze vermoedt dat haar zoon drugs gebruikt. Het zou wel eens kunnen dat die school een heel specifiek beleid heeft over drugsgebruik en dat de moeder het eigenlijk niet vertrouwt om met haar probleem naar een CLB te gaan. In het huidige voorstel is de kans groot dat de moeder op zoek gaat, maar dat ze niet vindt waar ze terecht kan met haar vraag.
Het tweede belangrijke principe van de integrale jeugdhulp was dat de jongere centraal moet staan. De hulpvrager moet centraal staan. Dan is het heel belangrijk dat, als er een vraag komt, je onmiddellijk ziet hoe het precies in elkaar zit. Hoe kunnen we de context in kaart brengen en hoe kunnen we proberen om zo laagdrempelig en zo snel mogelijk hulp te bieden?
Ik maak dit concreet met een typisch voorbeeld van iets waarmee je bij de CLBs terecht kunt. Een school meldt het feit dat een jong meisje steeds vaker spijbelt. Het CLB spreekt met dat meisje. Uit dat eerste contact blijkt dat achter dat spijbelen een verhaal zit van een gezin waar van alles misloopt. Het meisje groeit op bij een alleenstaande moeder en heeft een broertje dat vrij druk is. De moeder heeft een jaar geleden haar job verloren, heeft ondertussen zon stapel onbetaalde facturen, kan de eindjes niet meer aan elkaar knopen, geraakt steeds dieper in een depressie en heeft ook niet meer de energie om haar jonge puberdochter van 14 jaar te begeleiden.
Minister van Onderwijs, als de CLBs hiermee vandaag worden geconfronteerd, verwijzen ze door naar de comités voor bijzondere jeugdzorg om met dat gezin aan de slag te gaan. Morgen, en dat is al maart 2014, bestaan die comités niet meer. De CLBs zullen de taak van die comités moeten overnemen. Dat wil zeggen dat de medewerker van het CLB zal moeten spreken met die moeder en met dat meisje, en dat hij een ondersteuningsplan zal moeten opstellen waarbij contact moet worden opgenomen met het OCMW om ervoor te zorgen dat er een schuldbemiddeling wordt opgestart, zodat die achterstallige facturen niet leiden tot een uithuiszetting of tot het afsluiten van de elektriciteit. Hij moet er ook voor zorgen dat er wordt gewerkt aan de situatie van die moeder. Zij moet uit haar depressie worden geholpen. Het zou ook heel goed zijn indien die twee kinderen we zijn nu begin juli niet een hele vakantie thuiszitten bij die moeder, die toch geen geld heeft om ermee weg te gaan. Je moet er door middel van een preventieve sociale actie voor zorgen dat die drukke gast op een sportkamp gaat en dat dat meisje ook een vakantie heeft. Dan moet er ook een afspraak worden gemaakt met dat meisje dat ze in september met een nieuwe lei begint.
Die taken moeten vanaf september in Oost-Vlaanderen en maart in heel Vlaanderen worden uitgevoerd door de CLBs. Ik durf betwijfelen of de CLBs ertoe in staat zijn om dat allemaal over te nemen. De hulp moet naadloos aansluiten. Er moet een trajectbegeleider zijn voor die jongere, die verschillende soorten hulp nodig heeft. Hij moet ervoor zorgen dat dat met het OCMW in orde komt, dat die vakantie gepland wordt, dat er in september bekeken wordt of dat meisje goed gestart is enzovoort. Die hulp moet naadloos zijn en de trajectbegeleider moet de reisgezel zijn van de jongere en haar omgeving.
Ik geef nog een voorbeeld, een dat vandaag zou thuishoren in het comité voor bijzondere jeugdzorg. We nemen opnieuw een meisje van vijftien jaar. Zij weigert om naar huis te komen. Zij woont ondertussen bij haar volwassen vriend. Haar vader ziet dat totaal niet zitten en dreigt ermee om naar de politie te gaan. Dat meisje wil niet meer naar huis gaan omdat haar vader een relatie heeft met de beste vriendin van haar oudere zus, omdat hij de moeder het huis heeft uitgestuurd en omdat die moeder zwaar getormenteerd verdwenen is.
Dit is duidelijk een dossier van bijzondere jeugdzorg, want de integriteit van het jonge meisje is in gevaar. Het meisje wil absoluut niet dat haar vader naar de politie gaat. Maar waar moet zo iemand vandaag terecht? Het comité voor bijzondere jeugdzorg bestaat niet meer. Bij Kind en Gezin? Nee, want het is een tiener van 15. Het algemeen welzijnswerk? Als er toevallig een Jongerenadviescentrum (JAC) in de buurt is, zou dat een oplossing kunnen zijn. Of bij het CLB? Het is niet evident om met dat soort problemen naar een CLB te gaan dat verbonden is aan de school. Iedereen wil graag naar het CLB dat verbonden is aan de eigen school.
Dat meisje stapt toch naar het CLB. Ze ziet geen andere oplossing. Ze vindt daar een CLB-medewerker die met haar de hele weg wil afleggen. Hij brengt de context in kaart. Praat met de moeder, met de vader enzovoort. Uiteindelijk, na veel gesprekken, komt men tot de conclusie dat het meisje het best bij haar moeder kan intrekken. Met de vader komt het niet meer goed, die wil zijn jonge vriendin niet loslaten. Op dat moment echter heeft de moeder geen onderkomen. Misschien kan het meisje eerst, zo kort mogelijk, in een voorziening of pleeggezin terecht, het liefst in de buurt van de school en van haar sociaal netwerk. Iedereen is het daarover eens.
De brave CLB-medewerker kan dat niet zelf beslissen. Een plaatsing zit achter de toegangspoort. Daar kan een CLB-medewerker niet over beslissen. Je zou verwachten dat de CLB-medewerker die zo veel geïnvesteerd heeft, samen met het meisje en de vader naar de toegangspoort stapt, dat hij daar het ondersteuningsplan op tafel leg en vraagt om samen naar een oplossing te zoeken. Maar nee, nee, nee, zo werkt dat niet! De toegangspoort is een soort onneembaar fort, ze praten daar niet met jongeren of met mensen, ze werken uitsluitend met dossiers. Ik nodig u uit om op de site van de integrale jeugdhulpverlening het dossier op te zoeken dat bij de toegangspoort moet worden ingediend. Het moet worden ingevuld volgens het juiste sjabloon, als iemand van de eerste lijn, onze brave CLB-medewerker, een aanvraag doet voor een residentiële plaats. Die arme CLB-medewerker is daar een halve dag zoet mee. Het sjabloon raakt ingevuld en wordt verstuurd naar de toegangspoort. Dan is het wachten. Noch de tiener, noch de CLB-medewerker, noch de vader worden gehoord. Men werkt op basis van het dossier, want dossiers hebben geen angstige ogen. Dossiers bevrijden van de gevoeligheid van de situatie.
Ik geef u op een briefje wat er dan volgt. Die vader heeft toegegeven om niet naar de politie te gaan. Hij wil het op deze manier proberen. Maar dan plots hoort hij niets meer. Het dossier is in behandeling bij de toegangspoort. Als hij een week of tien dagen later nog niets hoort, neemt hij contact op met de CLB-medewerker waar hij een vertrouwensrelatie mee opgebouwd heeft. Die weet ook van niets. Het zit in de poort. Ik zeg het u: die vader gaat naar de politie! Die vertrouwt het niet meer. En wat doet de politie? Die geeft de zaak door aan de jeugdrechtbank. En wat doet de jeugdrechtbank? Die neemt een bewarende maatregel omdat de integriteit van het jonge meisje in gevaar is. De bewarende maatregel leidt waarschijnlijk tot een plaatsing, ergens waar er plaats is op dat moment.
Dat meisje is natuurlijk niet meer alleen kwaad op haar vader, maar op de hele wereld. Ze voelt zich zo onheus behandeld. Er waren afspraken met de CLB-medewerker en nu gebeurt er iets totaal anders. Als gevolg en dat zien we vaak revolteert het meisje; ik zou verdomme hetzelfde doen. Ze loopt weg uit de voorziening, komt in crisishulpverlening terecht, dan in de volgende voorziening. Ze komt in een carrousel terecht tot ze 18 wordt en wordt dan met een rugzak vol frustraties en kwetsuren weer de samenleving in gestuurd.
Is dat de integrale jeugdhulpverlening die we willen? Dat is de realiteit. Minister Smet, u moet dat ontwerp van decreet eens goed lezen.
Geachte leden, als u vandaag dit ontwerp goedkeurt, dan is er morgen niet meer jeugdhulpverlening, zoals sommigen u hier willen doen geloven. Immers, alle gewicht verschuift van de comités voor bijzondere jeugdzorg naar de zogenaamde brede instap. Die brede instap wordt verantwoordelijk voor de vermaatschappelijking van de zorg, moet de context in kaart brengen, moet een hulpverleningsplan opmaken, moet indien nodig dossiers indienen bij de toegangspoort, moet toeleiden naar rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en moet de jongere blijven volgen op het moment dat dat dossier achter die toegangspoort wordt behandeld.
Minister Smet, ik heb u hier uitgenodigd omdat ik echt met u de rekening eens wil maken. Het jaarverslag van het agentschap Jongerenwelzijn leert me dat er vandaag 23.000 jongeren in de jeugdhulp zitten. Nog eens een dikke 3000 jongeren wachten want ook daar zijn er wachtlijsten op de juiste hulp. Van die 23.000 dossiers stroomt 60 procent in via de jeugdrechtbank. Die instroom blijft dezelfde, Of neen, die zal zelfs toenemen als gevolg van het slechte systeem, maar dat blijft dus. 40 procent stroomt in via de comités. Laten we zeggen dat er vandaag ongeveer 10.000 dossiers instromen via de comités, waarbij het in 10 procent van de dossiers gaat over kleine kinderen. Die zullen voortaan dus instromen via Kind en Gezin. De rest, dus 8000 à 9000 dossiers, stroomt in via het algemeen welzijnswerk en de CLBs. Dat algemeen welzijnswerk is absoluut niet regiodekkend, de CLBs wel. Ik ben er dus zeker van dat de overgrote meerderheid van de dossiers voortaan via die CLBs zullen instromen.
Minister, op dit moment stromen tienduizend dossiers in via de comités voor bijzondere jeugdzorg. Vandaag worden die dossiers behandeld door tweehonderd jeugdconsulenten. Zij onderzoeken de context, zetten jeugdhulpverleningsplannen op enzovoort. Ze zijn ook voor een deel de trajectbegeleider. Die tweehonderd mensen komen niet mee naar de CLBs: die blijven allemaal ergens achter die toegangspoort of in het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg. U krijgt er dus achtduizend dossiers bij voor uw CLBs, zonder dat er één personeelslid bij komt. U schudt van neen, maar het is wel zo. Het goedgekeurde decreet zou in september ingaan in Oost-Vlaanderen. Vanaf september zijn er geen comités voor bijzondere jeugdzorg meer. Vanaf maart volgend jaar gaat het in in de rest van Vlaanderen. Hebt u een plan van aanpak om meer mensen in uw CLBs te zetten, zodat ze die nieuwe toestroom aankunnen? Hebt u die mensen?
Ik heb ook gelezen dat er in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs een audit wordt uitgevoerd om de hele werking van de CLBs qua effectiviteit en efficiëntie door te lichten. Ik heb me al in dat debat gemengd. De resultaten van die audit zouden de basis vormen voor de hervorming. Die audit zou van september tot volgend voorjaar plaatsvinden, maar ondertussen komt die nieuwe stroom binnen bij uw CLBs. Hoe zult u dat opvangen? U lacht, maar dit is wel de realiteit.
Daarstraks heb ik nog over een proefperiode horen spreken. Die proefperiode bestaat niet. Dat is afgeschaft. Het heet nu de voorstart. Dit betekent dat tussen september 2013 en maart 2014 zal worden onderzocht welke dossiers, IT-programmas en modules nog niet in orde zijn.
Tijdens een commissievergadering heb ik dit met de verantwoordelijke voor de integrale jeugdhulp besproken. Ik heb toen allerlei zaken over IT-programmas en over dossiers gehoord. Het woord jongere heb ik geen enkele keer gehoord.
Die jongeren en die ouders met hun terechte hulpvragen kunnen binnenkort bij de CLBs terecht. In de CLBs is hiervoor echter geen personeel aanwezig. Is in bijkomend personeel voorzien? Is er een plan B?
Ik heb dit mensen uit de jongerenwelzijnssector besproken. Ze hebben me gelijk gegeven. Vanaf volgend jaar zullen al die dossiers langs de CLBs binnenlopen. Dat is echter niet meer hun verantwoordelijkheid. Hun verantwoordelijkheid is op basis van dit ontwerp van decreet herschreven. Vanaf nu hoort dit bij het beleidsdomein Onderwijs.
Ik heb minister Vandeurzen gevraagd wie het dan zal betalen. Volgens hem betreft het een gedeelde verantwoordelijkheid. Als ik de administratie dezelfde vraag stel, krijg ik echter te horen dat dit door de minister van Onderwijs moet worden betaald. De CLBs vallen immers onder Onderwijs.
Als ik de partijgenoten van minister Smet aanspreek, wordt het nog erger. Ik heb hun gevraagd of ze niet merken wat er aan het gebeuren is. Uiteindelijk is minister Vandeurzen een koekoek die zijn ei in het nest van minister Smet legt. (Rumoer)
Hij exporteert zijn wachtlijsten van de CBJs naar de CLBs. Wie nu in Antwerpen naar een comité voor bijzondere jeugdzorg belt, wacht zes weken tot drie maanden. Binnenkort zal diezelfde persoon bij het CLB wachten. Minister Smet zit opgescheept met de wachtlijsten die vanuit het beleidsdomein Welzijn naar zijn beleidsdomein zijn geëxporteerd.
Ik heb de heer Van Malderen hierover aangesproken. Ik heb hem hierop gewezen. Hij heeft me geantwoord dat dit toch pas in maart 2014 in werking treedt, dat het in mei 2014 verkiezingen zijn en dat het daarna zijn probleem niet meer is. Het staat immers in de sterren geschreven dat het beleidsdomein Onderwijs de volgende legislatuur bij de N-VA zal terechtkomen. De N-VA moet het probleem dan maar oplossen. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck. Rumoer)
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, ik zou mevrouw Vogels toch willen vragen me het citaat te bezorgen waarin ik dat zou hebben gezegd. We hebben hierover al eerder van gedachten gewisseld. Zoals al eerder is aangehaald, is dit ontwerp van decreet een kaderdecreet. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Tussen de goedkeuring van het kader en de uitvoering zit behoorlijk wat tijd. Die tijd moet toelaten het landschap aan een nieuwe realiteit aan te passen. Mevrouw Vogels pikt er nu één element uit. Ik ben ervan overtuigd dat alles met het nodige overleg en expertise zal gebeuren. Voor het overige wacht ik op het citaat.
Mijnheer Van Malderen, u kunt natuurlijk het licht van de zon ontkennen. Indien u hier straks op het groene knopje duwt, schaft u vanaf 1 september 2013 en vanaf 1 maart 2014 alle comités voor bijzondere jeugdzorg af. Dat is duidelijk. U beslist dan al het personeel dat nu voor die comités werkt, in de sector van jongerenwelzijn blijft en het grootste deel van de dossiers van de rechtstreeks toegankelijke hulp, de zogenaamde laagdrempelige hulp, langs de CLBs zal instromen. Er is echter in geen enkele euro voorzien om meer personeel voor de CLBs aan te werven.
Ik kan nog leven met een dergelijk cynisme als het om betonprojecten gaat. Maar hier gaat het verdomme om kwetsbare jongeren in grote problemen. U laat die in de kou staan. Dat vind ik verschrikkelijk.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, het gaat hier om het belang van onze kinderen en jongeren. Ik vind het dan ook niet netjes dat mevrouw Vogels er een karikatuur van maakt. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
De mensen in de bemiddelingscommissies en in de comités hebben gedurende al die jaren heel prachtig werk verricht.
Maar hier beweren dat alle kinderen, jongeren en ouders perfect de weg naar die comités kenden, is niet correct. Ze stonden niet dicht bij de kinderen, jongeren en ouders die een hulpvraag hadden. En dat is waaraan we nu tegemoet willen komen, niet alleen door de CLBs, maar ook door de CAWs en Kind en Gezin. Daarnaast zijn er ook nog de ondersteuningscentra jeugdzorg ( OCJs) en de vertrouwenscentra. Het is niet correct om te stellen dat het alleen de CLBs zijn.
Het klopt dat de CLBs een belangrijk aanspreekpunt zullen worden. En ja, dat vinden wij goed, net omdat die dicht bij de kinderen en jongeren staan.
En wie zal dat allemaal opvangen bij die CLBs, mevrouw Schryvers? Ik ben begonnen met te zeggen dat de integrale jeugdhulpverlening de bedoeling had om laagdrempelige toegankelijke hulp te bieden, wat de comités nu niet kunnen. Mijn conclusie is dat er na dit ontwerp van decreet nog minder rechtstreeks toegankelijke hulp zal zijn, tenzij u massaal investeert in de centra voor leerlingenbegeleiding en in het algemeen welzijnswerk, dat ook niet klaar is om al die bijkomende dossiers op te vangen. U steekt de kop in de grond.
U maakt er zelf een karikatuur van, door zeemzoeterig te gaan zeggen dat het allemaal beter wordt. Probeer op het terrein maar eens uit te leggen hoe de CLBs het vanaf september in Oost-Vlaanderen en vanaf maart volgend in heel Vlaanderen moeten aankunnen. Zeg het mij!
Mevrouw Vogels, ik heb in de commissie al herhaaldelijk gezegd dat de CLBs een enorm belangrijke taak hebben in het kader van welzijn. Denk bijvoorbeeld maar aan de preventiecoaches. We zullen inderdaad bepaalde hervormingen moeten doorvoeren. Dat zal een grote uitdaging zijn voor de ministers van Onderwijs en Welzijn. Maar ik denk dat de CLBs ook aanvoelen dat dat nodig is en dat er een grote bereidheid is om ook die taak op te nemen, en niet alleen die taak van leerlingenbegeleiding. En ja, het kan dat er dan bijkomende inspanningen nodig zullen zijn. Dan vinden wij dat ook absoluut verantwoord.
De heer Sanctorum heeft het woord.
Ik ben absoluut geen specialist inzake bijzondere jeugdzorg. Ik luister dus zowat onbevangen naar dit boeiende debat. Ik heb vooral gehoord dat mevrouw Vogels een aantal interessante, pertinente vragen heeft gesteld aan de regering, en in het bijzonder aan de minister van Onderwijs. Maar we hebben nog altijd geen antwoorden gehoord.
Wordt er voor de CLBs in bijkomend personeel voorzien? Ik zou daar graag een antwoord op horen.
Ik zal alle vragen in één keer beantwoorden. Ik stel voor dat mevrouw Vogels eerst haar vragen stelt. Die kunnen vrij snel en eenvoudig beantwoord worden.
Ik wil nog een andere zaak aanhalen, minister. Weet u dat de verhouding tussen de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, waar het CLB een heel belangrijk onderdeel van wordt, en de niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp, de zogenaamde toegangspoort, een bijzonder hiërarchische situatie wordt?
Ik heb hier een infobundel casussen volgens de processen, waar de grote winkel van integrale uitlegt hoe in de toekomst via welke stroomschemas er moet worden samengewerkt tussen CLBs en de toegangspoort. Dan zie ik daar dat de CLBs permanent opdrachten krijgen. Bijvoorbeeld is er niet met de ouders gepraat, men geeft dat door aan het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg. Dat zegt dan: we gaan aan het CLB vragen dat ze die ouders nog eens rond de tafel brengen en toch nog eens proberen. Ik heb hier in het verslag staan: De CLB-medewerker reageert zeer onthutst en misnoegd en vraagt zich af wat de positie van het CLB is. Moeten wij dat allemaal doen in uitvoering van wat die toegangspoort ons opdraagt? Hier wil ik graag een kort en eenvoudig antwoord op als dat kan. De CLBs zullen vanaf september in Oost-Vlaanderen en vanaf maart in heel Vlaanderen twee meesters dienen. Ze zullen het Onderwijsdecreet in het kader van hun onderwijsopdracht, en het CLB-decreet uitvoeren, en ondertussen nog het onderwerp van een audit zijn en tegelijkertijd moeten ze het decreet Integrale Jeugdhulpverlening uitvoeren. Dat wordt een enorm spagaat, want als er niet meer personeel is, dan zie ik niet in welke taken ze als eerste gaan doen. Mijn vraag aan u is: wat zal de prioriteit van de CLBs zijn, met het te beperkte personeel: de opdrachten in het kader van het CLB-decreet of de opdrachten in het kader van het decreet Integrale Jeugdhulp?
Collegas, een van de belangrijke opmerkingen van de kinderrechtencommissaris, die ik voor meer dan 150 procent deel, is het feit dat de jongere niet meer centraal staat en dat achter die toegangspoort er alleen met dossiers wordt gewerkt. Ik had vorige week nog een gesprek met een consulent uit het comité van Antwerpen. Die zei dat het de derde keer op drie weken was dat hij echt geen oplossing vond voor een minderjarige, ook niet binnen de crisishulpverlening. Hij had een meisje van 16 jaar, een niet-begeleide minderjarige, die op straat stond en zag de angst in de ogen van dat kind. Hij kon ze toch niet s nachts gewoon terug op straat sturen? Vanaf nu, collegas, zullen consulenten de bange ogen van kinderen en jongeren niet meer zien, maar alleen nog dossiers, en dossiers hebben geen bange ogen. De verantwoordelijke zegt dan tegen de consulenten: als jullie jullie dossiers op een correcte manier afhandelen, dan hebben jullie jullie werk gedaan. Dat staat haaks op de vele getuigenissen die we in de hoorzittingen gehoord hebben over participatieve hulpverlening, samen met de jongere zoeken naar een oplossing en een klein beetje inleven in de context en de vraag van de jongere. Alles wat hier moet worden goedgekeurd, staat daar haaks op.
Collegas, het kan anders. Ik zal afronden met te verwijzen naar de veertig amendementen die ik heb ingediend om aan te tonen dat er een alternatief is, waar je werkt met Diensten Ondersteuningsplan, waarbij trajectbegeleiders werken. CLBs, algemeen welzijnswerk en Kind en Gezin die op een bepaald moment zien dat er in een gezin moet worden opgetreden, kunnen een beroep doen op die Diensten Ondersteuningsplan. Die Diensten Ondersteuningsplan zijn ingebouwd in de regio, weten perfect wat er in die regio aan hulpaanbod voorhanden is, niet alleen in de jeugdhulpverlening maar ook via de OCMWs en andere initiatieven. De trajectbegeleider maakt een jeugdhulpplan op, het CLB keurt het goed en de trajectbegeleider voert dat verder uit. Denk aan mijn eerste voorbeeld van het spijbelende meisje, waarvoor op korte termijn een aantal duidelijke ingrepen nodig waren om erger te voorkomen.
Voorzitter, ik rond af.
Collegas, wie meer wil weten over mijn visie op hoe het anders kan, op een maner die veel meer beantwoordt aan het basisprincipe van integrale hulp, nodig ik graag uit om de amendementen eens te lezen.
Ik wil tot slot één zin voorlezen uit een mail die ik heb gekregen van iemand die jaren aan de kar heeft getrokken in de Regionale Stuurgroep Integrale Jeugdhulp in Antwerpen: Deze hele ontwikkeling behoort voor mij tot de grootste ontgoochelingen uit mijn professionele loopbaan, heel deze operatie, die zo sterk gestart is en zo veel verwachtingen heeft gewekt, er zijn een paar mensen beter van geworden, maar niet één kind, niet één jongere. Ik deel zijn mening, collegas. Ik hoop dat, als u vandaag op het groene knopje duwt, u er binnen zes maanden niet verschrikkelijk veel spijt van zult hebben. (Applaus bij het Vlaams Belang, Open Vld en Groen)
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik dank de collegas voor de opmerkingen, de ene uiteraard al wat meer dan de andere. Iedereen die van ver of nabij is betrokken bij dit ontwerp van decreet weet dat het het resultaat is van een heel lange oefening. Ik deel de mening van mensen die zeggen dat het wellicht te lang heeft geduurd.
Op een bepaald ogenblik moet je van een idee tot een operationalisering daarvan komen. Het idee dat de integrale jeugdhulp inspireert, is dat we moeten proberen een jeugdhulp te organiseren die veel dichter staat bij de zorg op maat die jongeren nodig kunnen hebben, dat het een hulp moet zijn die investeert in de eigen kracht en het sociale netwerk, de context van de jongere, en dat de jeugdhulp moet vertrekken vanuit de nood en niet vanuit de logica van de organisaties, die allerlei vormen van zorg en hulp aanbieden.
Dat idee is verwerkt in een ontwerp van decreet, dat ook een technisch decreet moet zijn, omdat het gaat om jargon en begrippen moeten worden geüniformeerd. De taal van de verschillende sectoren moet op elkaar worden afgestemd. Het is juist dat het ook procedurele regels bevat. Maar anders dan in 2004 is het ook een decreet dat heel duidelijk meegeeft wat de ambitie is, wat bedoeld wordt met goede hulpverlening, wat verwacht wordt qua verantwoordelijkheid, collectief en individueel, van iedereen die in de hulpverlening geëngageerd is. Dat is de reden waarom ik denk dat dit voor de eerste keer in Vlaanderen zeer expliciet inzet op een hulpverleningsmodel dat inzet op vermaatschappelijking.
Er zitten een aantal bewegingen in die wij de komende jaren moeten maken. Niemand in het halfrond zal ontkennen dat er noden zijn, vaak meer noden dan wat we met het aanbod kunnen lenigen. Wellicht moeten we dus nog jaren investeren in het vergroten van dat aanbod. Alleen is de vraag of we dat doen in de vertrouwde sectorale concepten dan wel of we wat komt moeten ontwikkelen in een andere context en het in een ander kader gieten. Onze overtuiging is dat we echt wel moeten afstappen van de sectorale benadering. Twee poorten, twee ingewikkelde organogrammen. Als u de huidige situatie op elkaar legt, maakt u eveneens een ingewikkeld organogram. We moeten daarvan af en proberen resoluut in te zetten op één goede diagnose en indicatiestelling, één geïntegreerde hulpverlening, met een taal en modules, met dingen die met elkaar communiceren, die samen en flexibel inzetbaar zijn.
Dat betekent ook dat we de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp moeten vergroten. In artikel 12 van het ontwerp van decreet wordt daarom zeer uitdrukkelijk gezegd dat 30 procent van wat aan niet-residentiële hulp achter de poort beschikbaar is in het jargon ook voor de poort inzetbaar moet zijn. Dat betekent meteen dat de capaciteit voor de poort op een serieuze manier vergroot. Er wordt ook uitdrukkelijk gezegd dat, als we in de toekomst het hulpaanbod vergroten in al de betrokken sectoren, men consequent moet inzetten op een capaciteit die ook voor de toegangspoort rechtstreeks toegankelijk is.
Dat dit geen theorie is, bewijzen de ontwikkelingen in de sector personen met een beperking, waar consequent is geanticipeerd en waar de flexibilisering van het rechtstreeks toegankelijk aanbod al een feit is.
Uiteraard wordt in het ontwerp van decreet ook ernstig ingezet op een goede reactie op verontrusting. Het is een beetje eigenaardig en ik begrijp dat niet zo goed. Het is nochtans heel duidelijk dat, door in te zetten op de ondersteuningscentra jeugdzorg, waarin een belangrijk aantal consulenten actief zullen zijn, en op de vertrouwenscentra, de thematiek hoe kun je daarop reageren, hoe kun je aanklampend reageren? wordt omgezet in een zeer goed uitgerust landschap. We gaan zorgen dat we daar dekkend mee aan de slag komen. Het is door amenderingen in de commissie dat de ondersteuningscentra rechtstreeks toegankelijk zijn. Je kunt je er echt melden. Mevrouw Vogels doet dan altijd alsof dat geen deel van de realiteit is. Als er aanduidingen zijn die te maken hebben met verontrusting, dan kun je ook daar terecht.
Dat ondersteuningscentrum zal aanklampend zijn. Het kan ondersteunend zijn voor degenen die rechtstreeks toegankelijke hulp en adviezen vragen, maar het is ook de bedoeling dat ze het traject opnemen en zich daaraan vastklampen. Als er situaties van verontrusting zijn, laten ze niet los en zorgen ze voor zorgcontinuïteit en trajectbegeleiding.
Het ontwerp van decreet zet ook in op continuïteit. Daarover bestaan verschillende meningen. Sommigen zeggen dat je nog een nieuwe partij moet creëren in het landschap: de trajectbegeleider. Dat idee is niet gevolgd. Dat wil niet zeggen dat specifieke trajectbegeleiding geen module kan zijn in het hele aanbod. Het is in de commissie bevestigd: dat kan wel.
Er is in het ontwerp van decreet gekozen en dat werd versterkt door amenderingen voor een dynamiek in het systeem, die ervoor zorgt dat het traject niet wordt losgelaten, dat het niet in een impasse terechtkomt en eindigt in een verhaal dat niemand verantwoordelijk is. Vandaar zijn er rollen als contactpersoon, het casemanagement van de vertrouwenscentra, de ondersteuningscentra, het cliëntoverleg, de bemiddeling, de module trajectbegeleiding, de regisseur. Er wordt gedaan alsof er een geïnstitutionaliseerde functie bestaat en die wordt wel gecreëerd in dit ontwerp van decreet die zegt dat het tot iemands kerntaak moet behoren om niet los te laten als er dringende vragen worden gesteld.
Het ontwerp van decreet zet ook in op crisishulpverlening en participatie van de cliënt. Het staat met zoveel woorden en bij herhaling in het ontwerp van decreet. Het wordt beschreven als inherent aan het proces van de integrale jeugdhulp. Ik maak me niet veel illusies dat we degenen die hier niet veel geloof aan hechten, zullen overtuigen. Ik heb niet veel nieuws gehoord.
Misschien nog een woordje over de instroom naar de CLBs. Het is totaal onjuist de indruk te wekken dat alle dossiers nu plots langs de CLBs moeten verlopen. De huisarts, het OCMW, het rechtstreeks toegankelijk aanbod, dat is allemaal beschikbaar. Als er sprake is van verontrusting, als er aanklampend moet worden gewerkt, als er zich niet-rechtstreeks toegankelijke hulp aandient, dan kunnen die allemaal worden gemobiliseerd en dan kan die poort door al die mensen worden gecontacteerd.
Het is niet correct om te doen alsof al die last op de schouders van de CLBs komt te liggen. Natuurlijk zullen de CLBs hierin een rol moeten spelen. Van de 10.000 meldingen die nu bij de comités toekomen, zijn er al minstens 2500 die door politie en justitie gebeuren en dus waarschijnlijk rechtstreeks naar de ondersteuningscentra zullen gaan. Het zijn allemaal zaken die niet correct zijn. Bovendien zijn er van de 10.000 maar 40 procent die effectief een opvolging kennen.
De CLBs zullen ook een beroep kunnen doen op rechtstreeks toegankelijk aanbod. Ze zullen daar mensen kunnen inschakelen, meer dan nu het geval is. Dat zijn zaken die uit de voorbeelden vallen en dat is jammer, want het creëert de indruk dat we met de ogen dicht het grote moeras in rijden. Dat is in alle eerlijkheid niet waar.
De eerste signalen die mij bereiken van op het terrein bevestigen mij toch alleszins dat men met het concept aan de slag gaat, en dat inderdaad de sector met believers en non-believers vraagt dat het parlement duidelijkheid schept en dat men eindelijk probeert het kader stabiel te maken en te verankeren waarin de ontwikkelingen in de volgende jaren ten bate van onze jongeren natuurlijk moeten gebeuren.
Dat zijn de belangrijke elementen die ik in het debat nog wil inbrengen. Er zijn veel punctuele vragen gesteld, waarop ik uiteraard op een aantal zaken kan antwoorden. Mevrouw Dillen, u verwijst naar de vraag van het overleg met de federale overheid. Maar na het advies van de Raad van State zijn alle bepalingen die te maken hebben met jongeren die een als misdrijf omschreven feit plegen uit het decreet gehaald. Dat punt is niet aan de orde. Men heeft de screening van de jongeren en kindeffectrapportage (JoKER) wel degelijk voor de indiening in het parlement gedaan.
Er zijn een aantal vragen gesteld die te maken hebben met de verwachtingen na de poort en de manier waarop de dingen kunnen worden gecombineerd. Ik denk in alle eerlijkheid dat door het moduleren er veel zaken flexibeler mogelijk zullen zijn in de volgende jaren. We gaan natuurlijk proberen te blijven investeren in capaciteit en groei van capaciteit. Dat zijn we verplicht, want de noden zijn aanwezig.
Het is ook juist, en dat moeten we niet verdoezelen, dat een aantal situaties die nu al moeilijk zijn door dit decreet niet van de ene op de andere dag allemaal anders zullen verlopen. Er zijn een aantal gebieden, en ik noem maar Antwerpen, waar we ongetwijfeld de volgende jaren de prioriteit die we trouwens in de laatste uitbreidingsronde ook gelegd hebben zullen moeten volhouden.
Collegas, dit is een zeer belangrijke evolutie. Ik maak mij geen illusies, dat zal een verhaal zijn van leren en bijsturen. Maar de grond van de zaak, een jeugdhulp die veel meer gericht is op wat het beste is om jongeren nieuwe perspectieven te geven, dat is iets dat in het decreet zit ingebakken. Ik hoop dat u het decreet dan ook zal goedkeuren om eindelijk de mensen in Oost-Vlaanderen bij voorrang, en dan de rest van Vlaanderen de kans te geven om ermee aan de slag te gaan.
Minister Smet heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Vogels heeft heel lief gezegd dat ze mij uitgenodigd heeft om te komen. Ik wil ook heel lief zeggen dat toen ik haar bezig hoorde, ik mij afvroeg of de boem boem-Mieke Vogels niet gereïncarneerd is als een heel sombere, onruststokende Madame Soleil die een beetje lijkt op de ambtenaar die al lang uitgestorven is en telkens als je met een verandering komt een hele waslijst problemen ziet en dan denkt dat de wereld gaat vergaan. Dat is, op een lieve manier samengevat, de karikatuur die u gemaakt hebt van het nieuwe ontwerp van decreet. Ik denk dat u daar te ver bent gegaan. (Opmerkingen van mevrouw Mieke Vogels)
Ik pas me aan. Maar dat was even als inleiding.
Sinds Jo Vandeurzen minister van Welzijn is en ikzelf minister van Onderwijs hebben wij heel hard gewerkt om die onderwijswereld en die welzijnswereld samen te brengen en vooral te zorgen dat die ook samenwerkt. Jo Vandeurzen heeft het terecht al gezegd, veel van die kinderen die problemen hebben, zitten nu ook al in onderwijs. Ze zijn ook al het voorwerp van CLB-bezorgdheid, als ik het zo mag uitdrukken. Het is totaal verkeerd om voor te stellen dat die CLBs nu plotseling met 27.000 kinderen zullen worden geconfronteerd die ze niet kennen en dat ze overladen worden met al het werk. Dat klopt dus niet, en ik wil ook geen welles-nietesspelletje over het aantal dossiers. Wij denken dat die CLBs daar wel toe in staat zijn. Ik kan alleen maar vaststellen dat de CLBs in de provincie Oost-Vlaanderen waar het pilootproject moet starten, wel positief zijn. Ze staan wel te popelen om te beginnen te werken en te zien wat er komt en wat er niet komt.
Inderdaad, het zal een proces zijn van vallen en opstaan, dat klopt. Daarom hebben we ook een nieuw meetinstrument uitgewerkt, mevrouw Vogels, dat in de toekomst in alle CLBs zal worden gebruikt om de werklast te meten. Het gaat dan over de werklast vandaag die ze moeten doen in het kader van het CLB-decreet, maar ook de werklast die ze in de toekomst moeten doen in het kader van dit decreet dat we bespreken. Dit zal ons toelaten om te objectiveren wat de werklast is en als je meet, kun je daar natuurlijk gevolgen uit trekken.
Er is ook een pilootproject dat ons zal toelaten te zien wat dit concreet betekent op het terrein.
Verder komt er ook een audit in het kader van de hervorming van het secundair onderwijs. We gaan geen jaren wachten om die uit te voeren, dat zal op heel korte termijn gebeuren. Bedoeling is om vanuit welzijn en onderwijs te kijken waar de noden juist zitten. Mevrouw Schryvers heeft terecht gezegd dat men na de goedkeuring van het ontwerp van decreet moet nagaan of de opdrachten uit dat decreet kunnen worden uitgevoerd met het beschikbare personeel. Wanneer op een bepaald moment objectief wordt vastgesteld dat er een personeelsbehoefte is, dan moet die uiteraard worden ingevuld. Men moet natuurlijk ook een beetje vertrouwen hebben in de mensen van het CLB. Veel kinderen die problemen hebben, zitten in de scholen en behoren nu al tot de doelgroep van de CLBs.
Het is ook totaal verkeerd, en daarmee beaam ik wat minister Vandeurzen heeft gezegd, nu te doen alsof men nu alleen via de CLBs zal binnenkomen. U zegt dat, maar de toekomst zal uitwijzen wie er gelijk heeft. Ik wil dat toch sterk relativeren.
Dit is een goed ontwerp van decreet, dat zich volledig inschakelt in de goede samenwerking tussen Welzijn en Onderwijs. CLBs die een belangrijke opdracht hebben, krijgen vandaag overigens al een bijkomende financiering wanneer ze als een multidisciplinair team zijn erkend. Die bijkomende financiering zal ook in de toekomst blijven. Wanneer die CLBs worden geconfronteerd met kinderen op het snijvlak tussen onderwijs en welzijn, dan is het logisch dat zij een heel belangrijke rol spelen. Het zou vanuit een efficiënte overheid en organisatie totaal verkeerd zijn om die taak niet mede aan de CLBs te geven. Ik begrijp niet goed waarom u zon somber beeld schetst van die CLBs. Daarmee zorgt u voor onrust. Veel mensen die daarmee begaan zijn, willen starten en dit in de praktijk brengen. Zij zijn positief ingesteld ten aanzien van dat pilootproject in Oost-Vlaanderen. We moeten die mensen de kans geven om dat te doen.
Samengevat, het meetinstrument waarmee we de werklast zullen meten, is ontwikkeld. We hebben dit pilootproject om daar lessen uit te trekken. Er is ook de audit die zal worden uitgevoerd. Verder is er het engagement dat er bijkomende middelen ter beschikking worden gesteld indien dat nodig blijkt.
Ik ben echt niet overtuigd van het antwoord. Minister Vandeurzen zegt altijd hetzelfde maar gaat niet in op de heel concrete zaken die ik naar voren schuif.
Minister Smet, zowel de CLBs als het algemeen welzijnswerk hebben tijdens de hoorzitting gezegd dat bijkomend personeel om te starten met de integrale jeugdhulp een sine qua non is om het geheel te laten slagen en al die bijkomende opdrachten te laten uitvoeren. Het getuigt absoluut niet van goed bestuur om te zeggen dat u later wel zult zien of er bijkomend personeel nodig is. Vanaf 1 maart zullen alle jongeren en ouders en het gaat niet alleen over jongeren en over onderwijsgebonden situaties die bij het CLB terecht willen, voor een gesloten deur staan, want dat CLB bestaat niet meer. Zij zullen een uitweg zoeken. De bedoeling van integrale jeugdhulpverlening is om snel laagdrempelige hulp te krijgen via een aanspreekpunt, niet alleen wanneer het om een maatschappelijke noodzaak gaat. Ik heb daar totaal geen antwoord op gekregen.
Ik vrees dat de toekomst me gelijk zal geven. Ik hoop echter dat dit niet het geval zal zijn, want het gaat hier over kwetsbare jongeren die beter verdienen dan op wachtlijsten te komen en voor gesloten deuren te staan.
Minister Smet, het verhaal over de CLBs zoals u het schetst, klopt voor een deel. Het CLB is een belangrijke partner in dit verhaal en is daar nodig.
De mensen van het CLB staan er positief tegenover, maar ze hebben er ook vragen bij. Ik weet niet of u die mensen gehoord en gezien hebt. Zij zeggen dat ze dat wel willen en dat ze het positief inzien, maar dat ze een tekort aan mankracht hebben en dat er middelen tegenover moeten staan. Ik vind dat u daar zeer licht over gaat. Ik heb de vraag daarnet al gesteld: zijn de CLBs klaar voor die nieuwe opdracht? Het is een nuttige opdracht, maar zijn ze er wel klaar voor?
Ze twijfelen eraan. Ze willen wel. Ze zullen een belangrijke partner zijn. Er zijn inderdaad de CAWs. Maar de minister heeft zelf nog gezegd dat de CLBs heel belangrijk zijn en heel dicht, misschien wel het dichtst, bij de jongeren staan. Ze zijn het beste gekend door de jongeren. Daarom zullen ze vaak worden geconsulteerd. Dat is in se goed. Het is een probleem dat ze niet bereikbaar zijn tijdens de vakantie, maar voor de rest is dat goed. Er zijn echter gevolgen aan verbonden. De vraag is of de CLBs daar klaar voor zijn. Ik denk dat we dat niet mogen onderschatten en dat het wel onderschat wordt.
We zullen dat goed monitoren. Ik heb wel vertrouwen in de CLBs. Bij het pilootproject in Oost-Vlaanderen wordt er heel constructief meegewerkt. Ze staan te popelen om te beginnen. Laat ons het een kans geven. Laat ons het goed monitoren en opvolgen. Uiteraard zullen de CLBs anders moeten werken. Dat ontkennen we niet. We mogen echter toch ook wel wat vertrouwen hebben in onze mensen.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1952/8)
De artikelen 1 tot en met 38 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement op artikel 39. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2012-13, nr. 1952/9)
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Minister, ik wil een laatste poging doen. Ik richt mij tot u, eminent jurist, in een vorig leven advocaat en minister van Justitie. Ik wil u vragen om dit amendement in overweging te nemen.
Er is een heel uitvoerige motivering bij. U zult inmiddels de gelegenheid hebben gehad om die te lezen. Het is trouwens geen nieuwe motivering. U weet dat het amendement niet van mezelf komt, maar werd geschreven door de Orde van de Vlaamse Balies, gesteund door de jeugdparketten en de jeugdmagistraten.
Minister, de bijstand van een advocaat voor minderjarigen is absoluut noodzakelijk in dit verhaal om de rechten van die minderjarigen te kunnen waarborgen. Ik zal niet de hele motivatie voorlezen. In ieder geval, minister, is dit bijzonder belangrijk. De aanstelling van een advocaat heeft ook tot gevolg dat de minderjarige beter kan worden gemotiveerd om vrijwillig mee te werken, waardoor er mogelijk geen gerechtelijke tussenkomst nodig is. Dat moet u toch zeker in overweging nemen. Het heeft geen enkele financiële weerslag op uw budgetten of uw begroting. Niets. Nul. Het vraagt enkel de goodwill van de meerderheid om hier gevolg aan te geven.
Collegas, ik weet dat een amendement van mezelf of mijn partij hoe goed het ook moge wezen nooit zal worden aangenomen in dit parlement. Na meer dan twintig jaar ervaring heb ik mij daar allang bij neergelegd. Nogmaals, collegas, ik ben bereid mijn naam terug te trekken en er de naam onder te schrijven van mevrouw Schryvers, mevrouw De Wachter of mevrouw Stevens. Voor mij is enkel en alleen de inhoud belangrijk, niet het feit om hier iets te realiseren. Minister, ik durf er bij u absoluut op aan te dringen dit in overweging te nemen. Het is in het belang van de minderjarigen.
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
De artikelen 40 tot en met 107 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.