Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, de instroom van kinderen en jongeren in de bijzondere hulpverlening stijgt jaar na jaar. In 2000 kwamen 14.789 kinderen en jongeren in contact met de bijzondere jeugdzorg. In 2009 waren dat er 24.422 en vorig jaar werden 26.486 minderjarigen in de bijzondere jeugdzorg geteld.
23.833 daarvan kwamen er terecht vanuit een problematische opvoedingssituatie. Bijzonder verontrustend is de toename van het aandeel van kinderen en jongeren onder 15 jaar. Meer nog, bijna een kind op drie in de jeugdzorg is jonger dan 10 jaar.
De vraag naar het waarom van de groeiende instroom werd twee jaar geleden zeer uitvoerig besproken in de Commissie Jeugdzorg. We kwamen tot de conclusie dat er niet één enkele oorzaak is. Integendeel, het is een samenspel van factoren die maatregelen vragen op diverse beleidsdomeinen. Het gaat om de toegenomen druk en stress, en de hoge verwachtingen waaraan onze kinderen en jongeren moeten voldoen. Het gaat om sociale netwerken die vervagen en de individualisering die toeneemt. Het gaat om kansarmoede en maatschappelijke intolerantie. Het gaat om groeiende diversiteit en veranderende gezinssamenstellingen.
Deze diversiteit aan oorzaken maakt dat er natuurlijk ook niet één wondermiddel is om dit op te lossen. Een integrale aanpak en een beleidsdomeinoverschrijdende strategie zijn dan ook nodig om adequaat op problemen te kunnen inspelen. Het welzijn van onze kinderen is geen taak van Welzijn alleen: we hebben dat hier al vaak gezegd. Alle beleidsdomeinen hebben een verantwoordelijkheid en een plicht ter zake: het onderwijs, het jeugdbeleid, sport en recreatie, de huisvesting, de ruimtelijke ordening, het milieubeleid enzovoort. De maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg geeft de conclusies van de commissie weer, en in de motie van juni 2011 werd actie door de diverse beleidsdomeinen gevraagd. Het beleid van al die beleidsdomeinen moet zorgen voor een algemeen kind- en jongerenvriendelijk klimaat, voor ruimte voor kinderen, voor kansen voor kinderen, voor verdraagzaamheid tegenover kinderen, en ook voor zorg voor kinderen.
Soms is die gewone zorg echter niet voldoende en dringt meer gespecialiseerde hulp zich op. Tijdens de besprekingen binnen de Commissie Jeugdzorg kwamen ook binnen dit segment een aantal knelpunten aan bod, en de maatschappelijke beleidsnota formuleerde ook in dit verband een aantal aanbevelingen. Meermaals werd aangekaart dat vandaag niet altijd de hulpvraag het uitgangspunt is, maar dat er wordt beslist in functie van de beschikbare plaatsen. De herkenning van een aantal signalen waaruit blijkt dat hulp nodig is, blijkt ook vaak een knelpunt. Soms veroorzaakt te late detectie, doorverwijzing of niet de meest adequate hulp een escalatie van problemen. Ook informatiedoorstroming werd als algemeen aandachtspunt naar voren gebracht, en dat op heel wat domeinen. Niet alleen de communicatie tussen de diverse hulpverleningsinstanties, tussen consulenten en diverse diensten, kan en moet beter, ook de betrokkenheid van de jongere zelf en diens omgeving bij de gegevensverwerking en dossiervorming is belangrijk. CD&V pleitte in dat kader altijd al voor onder meer een grotere toegankelijkheid van de eerstelijnshulp, een uitbreiding van het ambulante hulpaanbod en de uitbouw en versterking van de rechtstreeks toegankelijke hulp. Ook pleiten we voor flexibiliteit in de hulpverlening, hulpverlening die gericht is op continuïteit en een naadloze overgang doorheen het hele traject, voor hulpverlening die de risicos op hervallen en een zwaarder worden van de problematiek beperkt. We pleiten voor een vertrouwenspersoon, zodat het kind of de jongere die met de jeugdhulpverlening in aanraking komt, altijd iemand heeft waar hij of zij op elk moment bij terechtkan.
CD&V is er ook een vurig voorstander van om hulp zo gezinsgericht mogelijk te maken. In dat kader verwijs ik graag naar het decreet Pleegzorg, dat we hier ongeveer een jaar geleden goedkeurden. Kort samengevat moet hulp voor ons bereikbaar, beschikbaar en begrijpbaar zijn. Hulp moet op een zo goed mogelijke manier worden aangeboden. Het is aan ons, aan de overheid, aan het beleid om daar de randvoorwaarden voor uit te tekenen. Het is aan deze vraag naar een goede, naar een betere jeugdhulpverlening dat het voorliggende ontwerp van decreet een oplossing wil bieden.
Over de organisatie van de jeugdhulp is er in de commissie Welzijn en in dit parlement al veel gediscussieerd. Als kinderen en jongeren in de problemen dreigen te komen en er hulp nodig is, dan is het onze absolute plicht ervoor te zorgen dat die hulp er ook daadwerkelijk komt, dat de weg erheen vlot verloopt en men zich niet vastrijdt in een kluwen, dat er een goede communicatie is tussen hulpverleners enzovoort.
Daar knelt momenteel vaak het schoentje. Niets doen en niet ingrijpen, vormt voor ons dan ook geen optie.
We zijn tevreden dat nu, bijna tien jaar na het eerste decreet, het ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp op tafel ligt. We weten allemaal dat de totstandkoming van dit ontwerp van decreet een oefening met een enorme omvang is geweest. Diverse sectoren zijn hierbij betrokken. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat binnen die sectoren veel vragen worden gesteld. Het is voor ons belangrijk eindelijk zekerheid te creëren. De mensen in de bijzondere jeugdhulp mogen niet langer in het ongewisse blijven.
Op het eerste gezicht lijkt het een zeer technisch ontwerp van decreet vol technische termen en procedures. We moeten en kunnen hier doorheen kijken. Het ontwerp van decreet is immers op een aantal heel duidelijke krachtlijnen gestoeld.
Een van die krachtlijnen bestaat uit het waarmaken van de vermaatschappelijking van de zorg in de jeugdhulpverlening. Een andere krachtlijn bestaat erin tijdig toegang tot de jeugdhulpverlening te verlenen. We moeten de continuïteit in de hulpverlening mogelijk maken. We moeten in verontrustende situaties de gepaste hulp organiseren. We moeten in crisisjeugdhulpverlening voorzien. We moeten de minderjarigen maximaal laten participeren aan de hulp waar ze gebruik van maken. We moeten de schotten tussen de verschillende sectoren wegwerken. Met betrekking tot al deze pijlers staat het belang van de hulpvrager voorop.
CD&V heeft al vaak een lans gebroken voor de vermaatschappelijking van de zorg en voor de behartiging van de zorg in en door de maatschappij. Door middel van dit ontwerp van decreet streven we die vermaatschappelijking ook na in de jeugdhulpverlening.
Van de hulpverleners wordt verwacht dat ze in eerste instantie de mogelijkheden van de jongere, zijn gezin en de context, aanspreken en versterken. Indien meer hulp nodig is en de eerstelijnshulp van Kind en Gezin, van het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) of van een centrum voor algemeen welzijnswerk (CAW) niet meer volstaat, moeten de hulpverleners de betrokkene de weg naar meer gespecialiseerde of meer ingrijpende hulp tonen.
Een nieuwe intersectorale toegangspoort regelt de toegang tot de hulp die niet rechtstreeks toegankelijk is. Aangezien alle hulpvragen door een enkele instantie worden behandeld, blijft de meest ingrijpende hulp voorbehouden voor de jongeren die deze hulp het meest nodig hebben. Bovendien zal op die manier hulpverlening uit verschillende sectoren kunnen worden gecombineerd. Iedereen zal moeten toegeven dat dit een roep is die we ook al jaren horen.
Dankzij de permanente beschikbaarheid en de rechtstreekse toegankelijkheid van het crisismeldpunt moet het mogelijk zijn te reageren op situaties die dringende hulpverlening vergen. De doelstelling van het aanbod in de crisisjeugdhulpverlening bestaat erin de minderjarige, zijn ouders en desgevallend de opvoedingsverantwoordelijke in een crisissituatie snel een gepaste vorm van hulpverlening te geven.
De dialoog tussen alle betrokkenen is in dit proces van groot belang. Het betreft hier een subsidiair hulpprogramma. Dit betekent dat de inzet van een crisisinterventie, van een begeleiding of van opvang enkel mogelijk is indien de aanmelder zelf, het eigen netwerk van de minderjarige of een andere vorm van hulpverlening onvoldoende oplossingen voor de crisissituatie kunnen bieden.
In het voorliggend ontwerp van decreet blijft de vrijwilligheid van de hulpverlening een evident en belangrijk uitgangspunt. Ook in situaties die de hulpverleners als zeer verontrustend inschatten en waarin de betrokkene geen blijk geeft vrijwillig een beroep op de hulpverlening te doen, zijn er mogelijkheden om de jongere te helpen. Het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg heeft op dit vlak een belangrijke opdracht. Een grote toegankelijkheid en een zo groot mogelijke bereikbaarheid zijn van groot belang. Ik zou de minister dan ook willen vragen het engagement na te komen dat hij in de commissie is aangegaan en in een zo ruim mogelijke permanentie te voorzien. Eens een minderjarige bij de jeugdhulpverlening heeft aangeklopt of is aangemeld, is het van groot belang steeds de meest adequate hulp te bieden. De hulpverlening moet zo lang als nodig blijven doorlopen.
Het is voor ons van groot belang dat de jongere in het proces over iemand beschikt die hij in vertrouwen kan nemen.
In dat kader hebben wij sterk gepleit voor de mogelijkheid tot het aanstellen van een vertrouwenspersoon. In het oude decreet van 7 mei 2004 wordt gesteld dat de jongere het recht heeft een bijstandspersoon aan te duiden. Daar zijn echter een aantal voorwaarden aan verbonden. We weten allemaal, collegas, dat die mogelijkheid in de praktijk weinig of niet gebruikt wordt. Met het nieuwe ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp, dat we vandaag bespreken, moeten we dat veranderen. De vertrouwenspersoon moet ingang kunnen vinden, als baken van de jongere in de jeugdhulp.
Veel jongeren krijgen nu een kortstondige begeleiding, waarna de hulpverlening stopt. De minderjarige en zijn ouders staan er dan opnieuw alleen voor. Vaak leidt dat tot problemen, regressie en een nieuwe aanmelding. Daarbij moet de jongere altijd hetzelfde verhaal doen, nieuwe inzichten of diagnoses moeten worden gesteld enzovoort. Daarom is de mogelijkheid van een vaste vertrouwenspersoon doorheen het hele hulptraject nodig. Op elk moment kan de vertrouwenspersoon al bemiddelend aftoetsen of de geboden hulp nog afdoende beantwoordt aan de hulpvraag. Samen met de jongere en de betrokken actoren wordt afgestapt van of gewijzigd naar een ander traject. Enkel op die wijze en door middel van dergelijke bemiddeling kan herzienbare, flexibele hulp op maat geboden worden. Met het hierover goedgekeurde amendement komen we aan die nood tegemoet.
Opdat niet enkel professionelen, maar ook mensen uit de omgeving van de minderjarige zouden kunnen optreden als vertrouwenspersoon, werd de vereiste van het beroepsgeheim bij de aanstelling ervan niet behouden. Natuurlijk is ook de integriteit belangrijk, en de mogelijkheden tot voldoende ondersteuning en opleiding.
In een ander amendement nemen we bovendien de kwaliteitseisen van het overleg of de bemiddeling op, die moeten bijdragen tot de continuïteit van de jeugdhulpverlening. De bemiddeling kan de vastgelopen hulpverlening weer ontknopen en opnieuw op gang brengen.
Het ontwerp van decreet beoogt ook maximale participatie van de minderjarige aan de hulp waarvan hij of zij gebruik maakt. En wanneer de jongere daarover met een probleem zit, wanneer bijvoorbeeld zijn rechten niet worden nageleefd, moeten de betrokkenen het recht en de mogelijkheid hebben om bij een onafhankelijk orgaan een klacht te formuleren. CD&V is van mening dat het klachtrecht en het externe toezicht breder moeten worden gezien dan enkel voor dit ontwerp van decreet. We zullen daaromtrent dan ook een afzonderlijk parlementair initiatief nemen.
U merkt het, collegas, het is een veelomvattend ontwerp van decreet en het tot stand komen ervan is een oefening geweest met een enorme omvang en betrokkenheid van diverse actoren. We hebben heel wat tijd besteed aan dit ontwerp van decreet, uitgebreid hoorzittingen gehouden, artikelsgewijze besprekingen gedaan en amendementen besproken. We hebben opmerkingen gehoord, we hebben kritiek en suggesties gekregen. Maar we hebben ook van heel veel kanten gehoord: ga ervoor, we staan achter de basisideeën, we staan achter de krachtlijnen van het ontwerp van decreet, laat de integrale jeugdhulp van toepassing worden.
Nu is dan ook het moment aangebroken om er effectief voor te gaan, collegas. Dit ontwerp van decreet beoogt immers de maximale realisatie van hulp op maat voor minderjarigen die het nodig hebben, ook voor kinderen in een zwakke context. Het doel is ook een maximale betrokkenheid van de minderjarige en zijn ouders en/of opvoedingsverantwoordelijke te verzekeren bij het aanvragen en inzetten van jeugdhulpverlening, zowel op casusniveau als in de processen en op het beslissingsniveau.
Het ontwerp van decreet maakt bovendien de broodnodige samenwerking verder mogelijk op alle niveaus, casusgericht, tussen voorzieningen en tussen sectoren. Het landschap van de hulpverlening wordt grondig hertekend, maar tegelijk vereenvoudigd. De wijze van prioritering van hulpvragen wordt transparanter voor alle partijen die een stem hebben en samenwerken. Er komt bovendien een beter zicht op en beheer van de beschikbare capaciteit tot stand.
De implementatie van de hervormingen die vervat zijn in het ontwerp van decreet zullen voldoende tijd nodig hebben, meer nog dan initieel in het ontwerp van decreet was bepaald. Om tijdens de opstartfase de gelegenheid te creëren om praktische problemen op het spoor te komen en operationele lessen te trekken, wordt de initiële inwerkingtreding dan ook verschoven naar 1 maart 2014.
Collegas, met de bijsturingen die in de commissie werden aangenomen, voornamelijk met betrekking tot bemiddeling, de vertrouwenspersoon en het klachtenrecht, hebben we er in ieder geval alle vertrouwen in dat de jeugdhulpverlening op een goede manier kan worden hervormd en dat deze hervorming ten bate is van alle kinderen en jongeren die er ooit mee te maken krijgen. Zal het gemakkelijk gaan, collegas? Neen. Zal er nog moeten worden geleerd uit ervaringen en zullen bijsturingen nog nodig zijn? Ja, daar zijn we ons van bewust. Maar als er geen stappen worden gezet, blijven we in het ongewisse, blijft een hele sector met vragen en, het allerergste, blijven kinderen en jongeren in de kou staan.
Collegas, toon veel begrip voor de vragen die we krijgen vanuit de sector. Het is heel begrijpelijk dat er koudwatervrees is, maar die koudwatervrees zal niet verminderen door aan de kant te blijven staan. De enige manier om die te verslaan is door erin te duiken en te beginnen zwemmen. Collegas, het gaat hier over onze kinderen en onze jeugd, het gaat hier over onze toekomst. Het is aan ons om mee de randvoorwaarden voor die toekomst uit te schrijven. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Voorzitter, ministers, collegas, vandaag ligt het lang verwachte ontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulpverlening ter bespreking. Het is al heel lang aangekondigd, de geschiedenis gaat zelfs enkele legislaturen terug. Er is heel veel voorbereidend werk aan voorafgegaan. Iedereen binnen de sector heeft ruimschoots de tijd en gelegenheid gekregen om zijn zeg te doen, om inspraak te hebben enzovoort.
Aanvankelijk was het wel de intentie van de meerderheid de bespreking van dit bijzonder belangrijke ontwerp van decreet op één commissiezitting erdoor te jagen. Gelukkig heeft de meerderheid ingezien dat dit niet haalbaar was, waarvoor dank aan de voorzitter, en dat het ontwerp toch wel wat bijsturing nodig had. Collegas, het is absoluut noodzakelijk dat we een ernstig antwoord bieden op de toch wel heel fundamentele kritiek vanuit het werkveld dat, als puntje bij paaltje komt, verantwoordelijk zal zijn voor de uitvoering.
Collegas, dit ontwerp van decreet heeft als doelstelling de jeugdhulp fundamenteel te hervormen. Ik heb al gezegd dat we hiermee in Vlaanderen al zeer lang bezig zijn. Er is de maatschappelijke beleidsnota uit 1998. Er zijn hierover talrijke debatten gevoerd. Er was de Commissie Jeugdzorg en de resolutie die in 2011 unaniem werd aangenomen in het Vlaams Parlement.
Er wordt beoogd een nieuwe regeling tot stand te brengen van de jeugdhulp, die hulp en zorg op maat biedt aan minderjarigen, hun ouders, hun opvoedingsverantwoordelijken en betrokken personen uit hun leefomgeving. Deze hulp en zorg op maat moeten met een grote mate aan flexibiliteit de hulpvraag proberen te beantwoorden. Dit staat in dit ontwerp van decreet als missie omschreven. Dit wilt u realiseren door een sectoroverschrijdende samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders en een intersectorale afstemming van het jeugdhulpaanbod.
Collegas, ondanks de mooie doelstellingen en enkele amenderingen tijdens de commissiebesprekingen, blijft dit ontwerp van decreet vele vragen oproepen en blijven er nog behoorlijk wat lacunes. De adviesorganen hebben bij dit ontwerp van decreet een aantal kritische bedenkingen geformuleerd. Dan hebben we de hoorzittingen gehad waar verschillende deskundigen een meer dan kritische stem hebben laten horen. Ook vanuit het werkveld zelf waren er toch wel fundamentele bedenkingen en bezwaren. Het zijn opmerkingen, collegas van de meerderheid, waar u rekening mee moet houden, opmerkingen die rechtstreeks betrekking hebben op de slaagkansen van dit ontwerp van decreet, en dus op de slaagkansen van de toekomst van de integrale jeugdhulpverlening.
Voorzitter, collegas, ik ga bondig in op een aantal van de punten van kritiek en van de bedenkingen.
Op de eerste plaats moet het mij van het hart dat dit ontwerp van decreet heel veel algemene, vage formuleringen bevat. De Raad van State is hierover zeer kritisch en heeft het terecht over formuleringen met een weinig normatieve inhoud of waarvan de normatieve inhoud niet duidelijk is. Collegas, ik heb hier al talloze malen bepleit dat een decreet duidelijk, afdwingbaar en werkbaar moet zijn, anders leidt het tot rechtsonzekerheid in de praktijk. Want hoe moeten dergelijke vage formuleringen concreet worden toegepast? Hoe moet een en ander worden geïnterpreteerd? Het kan daarenboven aanleiding geven tot niet-bedoelde toepassingen. Op dit punt betreur ik dan ook dat het ontwerp niet werd aangepast met verduidelijking en meer heldere formuleringen.
Het is een kaderdecreet dat op vele vlakken een verregaande machtiging aan de Vlaamse Regering geeft. Heel veel aspecten dienen te worden uitgewerkt in uitvoeringsbesluiten. Ik moet zeggen, minister, dat ik dat voor een groot deel kan begrijpen. U kunt nu eenmaal niet alles regelen in een decreet. Maar een dergelijke delegatie kan juridisch niet altijd. Er zijn aangelegenheden die de Grondwet nu eenmaal voorbehoudt aan de decreetgever. Ook de Raad van State merkt dit op.
Ik ben blij dat u aanwezig bent, minister Smet, zodat ik dat ook tegen u nog eens duidelijk kan zeggen. Bijvoorbeeld bepalingen die betrekking hebben op de CLBs moeten worden geregeld via decreetgeving. Waarom geeft de Vlaamse Regering, deze meerderheid, geen gevolg aan deze belangrijke opmerkingen? U legt eigenlijk de Grondwet naast u neer. Collegas, dat is niet echt een fraai staaltje van correct juridisch handelen.
Daarnaast moet het decreet duidelijk aangeven wat juist aan de Vlaamse Regering wordt gedelegeerd, maar ook daarover blijven ernstige vragen. En wie gaat u betrekken, ministers, bij de uitwerking van de uitvoeringsbesluiten? Nagenoeg alle adviesorganen hebben gevraagd dat ze voorafgaandelijk aan de uitvoeringsbesluiten hierbij worden betrokken. Ik hoop dat u daaraan gevolg zult geven.
Collegas, komen we nu tot een echte integrale jeugdhulpverlening? Ik heb daarstraks al de missie omschreven. Ik heb even nagekeken in Van Dale waarvoor het woord integraal staat. Het betekent: een geheel uitmakend, allesomvattend, waaraan niets mag ontbreken. Maar wanneer we de tekst van dit ontwerp van decreet gedetailleerd doorlopen, is er niet echt sprake van een echte integrale jeugdhulpverlening. Er wordt nog al te veel vertrokken vanuit de sectoren. De tussenschotten tussen de verschillende sectoren worden niet weggewerkt. Bijzondere jeugdzorg, de CLBs, de geestelijke gezondheidszorg enzovoort zullen naast elkaar blijven werken. Er komt geen extra budget. De vraag is dan ook of de verschillende sectoren elk in hun begroting wel voldoende aandacht zullen besteden aan de integrale jeugdzorg. Deze kritiek is talloze malen in de hoorzittingen aan bod gekomen, ook in de adviezen van de SAR. Ik betreur dat er geen betere oplossing wordt uitgewerkt.
Een andere heel belangrijke vraag is of er voldoende financiering komt om een echt recht op hulp te garanderen. Dit ontwerp van decreet voorziet in een maximaal recht op jeugdhulp. Dat is prima, daarvoor krijgt u onze steun. Maar hoe gaat u dat daadwerkelijk realiseren en waarborgen? Zoals vele dossiers valt of staat het slagen van deze operatie met het ter beschikking stellen van de nodige budgetten om alles op een degelijke wijze te organiseren. Tijdens de commissiebesprekingen ben ik niet echt wijzer geworden over de budgettaire kant. Eén zaak hebben we wel gehoord: dit decreet moet budgetneutraal zijn, want er komen niet meer middelen. Maar, collegas, als er geen bijkomende middelen worden vrijgemaakt, zal het niet lukken en zal het recht op jeugdhulp niet kunnen worden gewaarborgd. Ministers, dat beseft u zelf heel goed, want het staat ingeschreven in het ontwerp van decreet zelf.
Ik zal voor een keer een artikel citeren, namelijk artikel 6, en dat is duidelijk : Binnen het beschikbare jeugdhulpaanbod en de beschikbare kredieten heeft elke minderjarige maximaal recht op jeugdhulp.
Twee maal de term beschikbaar, bij jeugdhulpaanbod en kredieten. Met andere woorden, zolang er geen voldoende aanbod is en zolang de beschikbare kredieten ontoereikend zijn, is dit recht op jeugdhulp geen echt recht, geen recht dat kan worden afgedwongen.
Verschillende instanties hebben in hun adviezen gewaarschuwd dat hiermee het recht op jeugdhulp wordt ondergraven en dat de toegankelijkheid van de integrale jeugdhulp wordt gerelativeerd. En dit staat haaks op de mooie doelstellingen van dit ontwerp van decreet. Eigenlijk gaat het hier slechts om een minimaal recht op jeugdhulp. Dit zal blijven leiden tot een aanbodgerichte instelling, en dat is onvoldoende. Ministers, indien u niet echt een recht op hulp kunt waarborgen, mag dit ook niet worden ingeschreven in dit ontwerp van decreet.
Er is nood aan continuïteit, hebben we hier verschillende keren gehoord. Alle jeugdhulpaanbieders zijn samen verantwoordelijk voor de continuïteit. Maar wie draagt de eindverantwoordelijkheid? Garandeert dit ontwerp van decreet voldoende continuïteit in hulpverlening en duidelijkheid over die verantwoordelijkheid om een echte trajectbegeleider overbodig te maken? Ik heb daar vragen over.
Dankzij amendering is trajectbegeleiding geen trajectbegeleider gepland. Dit is een verbetering, dat geef ik toe, maar absoluut nog niet voldoende. Er komt een vertrouwenspersoon voor de minderjarige die zal fungeren als aanspreekpersoon door het hele traject van de jeugdhulpverlening. Maar wie gaat die vertrouwenspersoon zijn? Het kan, maar het moet geen professioneel zijn. En zal er voor elk kind, voor elk kind en elke jongere die een vertrouwenspersoon nodig heeft, een vertrouwenspersoon kunnen worden gevonden? Dat is een cruciale vraag waar geen antwoord op komt. Anders geformuleerd: zal elke minderjarige de weg wel vinden naar een vertrouwenspersoon? Ik heb daar vragen bij.
Ik blijf ervoor pleiten niet alleen in trajectbegeleiding te voorzien, maar in een echte professionele trajectbegeleider. Het ontbreken van een professionele trajectbegeleider is één van de gemiste kansen bij deze hervorming.
Dat heeft ook zware consequenties voor de rechtspositie van de minderjarige. Uit de hoorzittingen is gebleken hoe belangrijk een professionele trajectbegeleider is vanwege de vertrouwensband die zo kan worden opgebouwd met de minderjarige. Een professionele trajectbegeleider die vanaf de eerste stap volledig betrokken is en zijn taak uitvoert met hart en ziel ik ben ervan overtuigd dat dat in de meeste gevallen ook zal gebeuren , zal het vertrouwen winnen van de minderjarige en zijn omgeving. Hij zal ook op een professionele manier kunnen werken met voldoende kennis van het dossier en voldoende achtergrond. Iemand die geen professionele vorming heeft, hoe goedbedoeld die inspanningen ook mogen zijn, heeft niet voldoende achtergrond en knowhow om de minderjarige gedurende het hele traject te begeleiden.
Werken met een vertrouwenspersoon is onvoldoende. Een professionele trajectbegeleider kan de jongere begeleiden tot op het ogenblik dat hij geen beroep meer moet doen op jeugdhulp, en misschien zelfs nog langer, wat in vele gevallen nuttig kan zijn. Dit is de enige garantie dat de jongere niet iedere keer opnieuw zijn verhaal moet doen.
Ik betreur dat de meerderheid, dat u, ministers, niet wilde ingaan op de begeleiding van een advocaat. Voor we begonnen zijn met de besprekingen in de commissie, hebt u van de Orde van Vlaamse Balies, een volledig uitgewerkt en haalbaar amendement gekregen dat geen enkele financiële weerslag heeft op uw begroting. Tijdens de hoorzittingen hebben zowel de Orde van Vlaamse Balies, het jeugdparket als de jeugdmagistraten drie heel belangrijke partners in dit verhaal gepleit voor het inschrijven van een verplichte bijstand door een advocaat bij elke gerechtelijke en administratieve procedure die de jongere aanbelangt.
Zonder die bijstand kunnen de rechten van de jongere in het gedrang komen. Zolang er op federaal niveau geen wet is uitgewerkt over advocaten voor minderjarigen, moeten wij er hier op Vlaams niveau rover waken dat de nodige garanties worden ingebouwd. Ik heb het al gezegd, de orde heeft een amendement bezorgd en ik blijf aandringen om dit amendement nog te willen aanvaarden.
Voorzitter, ik heb de moeite gedaan om dat amendement hier opnieuw in te dienen, het zal bij de artikelsgewijze bespreking ter sprake kunnen komen. Collegas van de meerderheid, u hebt nog een paar uur de tijd om hierover na te denken. Overleg nog eens, en ik blijf het herhalen ik heb het in verleden al gezegd en in het verleden is men er een paar keer op ingegaan : als u niet graag hebt, dames en heren van de meerderheid, dat dit amendement wordt aangenomen enkel en alleen omdat mijn naam daarop staat, schrap mijn naam dan. Neem het letterlijk over, want ik heb enkel en alleen maar een zeer deskundige tekst overgenomen van de Orde van Vlaamse Balies, de jeugdparketten en de magistratuur. Voor mij hoeft het absoluut geen amendement zijn van mezelf, van mij als persoon. Voor mij is het doel, de inhoud veel belangrijker. Denk dus alstublieft na, en neem het voor mijn part over. Alleen hoop ik dat u mijn bezorgdheid wil delen. Ik blijf hierop aandringen.
Collegas, bijstand van een advocaat betekent immers niet noodzakelijk dat er sprake is van een onmiddellijke juridisering, zoals u, minister, hebt geantwoord tijdens de commissiebesprekingen. Alleen al advies kan vaak zeer nuttig zijn en vele latere problemen voorkomen.
Het klachtenrecht is uiteindelijk tijdens de commissiebesprekingen met een amendement opgenomen in dit ontwerp van decreet, maar niet echt decretaal verankerd. Ik betreur dat. Een goed werkend klachtensysteem is noodzakelijk. Nu wordt er in het ontwerp van decreet aangekondigd dat de Vlaamse Regering daar werk van gaat maken. Maar op welke wijze u dat gaat organiseren, is niet duidelijk. Of het werkelijk afdwingbaar zal zijn, is evenmin duidelijk. U vond dat een belangrijk amendement collega Schryvers heeft dat daarnet nog eens beklemtoond , want zo is er niet alleen extern toezicht maar ook een klachtenrecht los van elkaar. Maar waarom gaat u het niet werkelijk decretaal uitwerken? Collega Schryvers, het argument dat u in de commissie hiervoor gebruikt hebt dat er te weinig tijd is: neemt u mij niet kwalijk, maar dat is vrij ongeloofwaardig. We hadden nog wel eventjes kunnen samenzitten, u met de meerderheid had ook nog wel even tijd om samen te zitten. U kunt dat trouwens vandaag nog doen, u hebt nog enkele uren tijd. Maak er alstublieft werk van.
Collega Dillen, ik denk dat we allebei het klachtenrecht en het extern toezicht zeer belangrijk vinden. Waarom we dat niet verankeren in dit decreet maar het afzonderlijk willen doen en ik kan u bevestigen dat we daar wel echt mee bezig zijn is omdat we dat natuurlijk ook willen doen voor de gemeenschapsinstellingen.
Ik ben benieuwd wanneer u hiermee naar dit parlement zult komen. Volgens mijn bescheiden mening was het beter geweest om daarin hier in dit decreet te voorzien. Ik ben benieuwd waarmee u naar het parlement zal komen.
U weet dat wij altijd voorstellen van de meerderheid steunen als wij akkoord gaan met de doelstellingen ervan en als ze op een correcte manier zijn uitgewerkt. Ik durf alleen suggereren dat, wat het klachtenrecht betreft, men eens naar onze buren, naar het Nederlandse model moet kijken. Dit model werd zeer uitvoerig toegelicht tijdens de hoorzitting en daar blijkt dat systeem zeer goed te werken. Ik was ervan onder de indruk, het was een zeer leerrijk model. Ik denk dat we daar toch wel wat inspiratie kunnen halen.
Wordt er voldoende rekening gehouden met de minderjarige zelf? Het is heel belangrijk om de minderjarige zelf voldoende te betrekken. Vele minderjarigen hebben vele mogelijkheden, collegas, maar hier wil ik toch wel opmerken dat ze helaas niet allemaal die mogelijkheden hebben.
Terecht kunnen we lezen in een zeer boeiende tekst van de Denkgroep Vergeten Jongeren dat we vanuit ethisch oogpunt moeten vertrekken van de mogelijkheden en het recht op zelfbeschikking maar dat we ook rekening moeten houden met de handicap en de kwetsbaarheid van sommige jongeren die zorgondersteuning, sturing en bewindvoering nodig hebben. De structurerende benadering die voor mensen met een lichte tot matige verstandelijke beperking nodig is, staat soms op gespannen voet met de huidige emancipatorische gedachtegang waarin de eigen regie en zelfbeschikking van de cliënten centraal staan. Ook daar moeten we rekening mee houden. En het is niet altijd eenvoudig daar een goede balans in te vinden.
Een ander belangrijk knelpunt is de vraag of er op dit ogenblik voldoende bereidheid is in het werkveld. Tijdens de hoorzittingen heeft het werkveld toch wel heel veel kritische kanttekeningen geplaatst bij de werkbaarheid van dit ontwerp van decreet. Er werd zelfs een pleidooi gehouden voor het in overweging nemen van een heel andere constructie dan wat hier voorligt of minstens van een grondige bijsturing.
Ministers, bent u ervan overtuigd dat het werkveld zelf het zijn zij die dit ontwerp van decreet in de praktijk moeten brengen voldoende overtuigd is? Zullen ze voldoende ondersteuning, middelen en mankracht krijgen om deze belangrijke nieuwe opdracht te vervullen? Er rijzen vragen uit talrijke hoeken. In elk geval zal een mentaliteitswijziging noodzakelijk zijn.
Het is ook absoluut noodzakelijk om alle beleidsdomeinen te betrekken die enige band hebben met de jeugdhulp. Of zoals de strategische adviesraad het stelt: één jeugdhulp binnen de ruimere samenleving.
Dwarsverbindingen naar gezinsbeleid, wonen en huisvesting, jeugdbeleid, sportbeleid, gezondheidsbeleid, beleid inzake ruimtelijke ordening enzovoort zijn nodig. Dat stond trouwens ook in de visietekst van de Staten-Generaal voor de Jeugdhulp Met de kracht van de jeugd! en in de motie van aanbeveling bij de maatschappelijke beleidsnota Jeugdzorg.
Een andere vraag is of er wel voldoende rekening is gehouden met de volgende staatshervorming. Bij de volgende staatshervorming zal het jeugdsanctierecht worden overgeheveld naar Vlaanderen. Dat zal leiden tot meer coherente bevoegdheidspakketten inzake de gerechtelijke dwangmaatregelen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Op welke wijze zal daar rekening mee worden gehouden? Dit ontwerp van decreet geeft daarover geen duidelijkheid.
Heeft intussen ook het overleg met de andere regeringen plaatsgevonden? Dit ontwerp van decreet bevat bepalingen die betrekking hebben op de opvolging van maatregelen die kunnen worden genomen ten aanzien van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd. Overleg met de federale overheid is hier noodzakelijk. Deze overlegverplichting vormt een bevoegdheidsverdelende regel. Het Grondwettelijk Hof is daarover duidelijk. Een schending van deze verplichting kan leiden tot de vernietiging van het betrokken decreet. Ik hoop dat u oor hebt voor deze belangrijke vormvereiste.
Tot slot een laatste bedenking. Dit ontwerp van decreet raakt rechtstreeks het belang van personen jonger dan 25 jaar. Dat is voor iedereen duidelijk. Een kindeffectenrapport is dan ook absoluut noodzakelijk. Ik verwijs daarvoor naar het decreet 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid. Dat is er niet, ook niet nadat de Raad van State naar aanleiding van het voorontwerp een duidelijk advies had gegeven en u nog de tijd had om dat kindeffectenrapport te laten uitvoeren. Ik betreur, heren ministers, dat u de eigen Vlaamse decreten en dit is toch wel een belangrijk decreet dat hier eenparig door dit parlement is goedgekeurd niet respecteert. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Gysbrechts heeft het woord.
Minister, voorzitter, collegas, dit ontwerp van decreet heeft inderdaad al een heel lange voorbereiding achter de rug. Er was de Commissie Jeugdzorg. We hebben allemaal heel veel gesprekken gevoerd met de sector. In de commissie was er de algemene en artikelsgewijze bespreking, gebundeld in een verslag.
Collegas, de idee van integrale jeugdhulp werd voor het eerst gelanceerd in 1999, naar aanleiding van een motie van aanbeveling bij de maatschappelijke beleidsnota Bijzondere Jeugdzorg. Het eerste decreet dateert van 7 mei 2004. Sindsdien is er enthousiasme geweest bij de basis en is er oneindig veel vergaderd bij de basis en de Vlaamse administratie. Hulpverlening werd in modules vertaald. De toegangspoort die er op 1 januari 2008 moest zijn, werd telkens opnieuw uitgesteld. De basis zag dat het niet vooruitging en raakte ontmoedigd en gelaten. Koepels hebben het verhaal weer opgenomen. De basis verkeert in dubio. Het beeld is verdeeld.
Nu zijn we dus aan ons tweede ontwerp van decreet, met als vooruitzicht een pilootproject in september en de inwerkingtreding van het decreet in maart volgend jaar. Ja, minister, de sector is nog steeds vragende partij voor een nieuw decreet. En neen, minister, alles bij het oude laten, hoeft niet.
Jongeren benaderen vanuit hun eigen noden, een beroep doen op de krachten die aanwezig zijn in het netwerk en deze ondersteunen, diensten die elk vanuit hun domein bezig zijn met jongeren laten of doen samenwerken, bemiddelen wanneer de hulpverleningsrelatie in het slop is geraakt: het zijn stuk voor stuk principes waar we kunnen achterstaan. En het zijn die principes waar bij aanvang de sector door begeesterd raakte. Het zijn die principes die een aantal goed werkende voorzieningen vandaag al toepassen, maar daarbij vaak op heel wat regels stuiten.
Het principe van integrale zorg is dus goed. Een aantal positieve wijzigingen zijn tijdens de bespreking bij amendement doorgevoerd. Zo kan iedereen verontrustende situaties aanmelden bij het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg. We definiëren nu toch ook een paar criteria waaraan bemiddelaars moeten voldoen. Verder worden preventieve sociale acties losgekoppeld van het ondersteuningscentrum. Ten slotte zal het pilootproject nu toch enkele maanden langer duren.
Maar, collegas, de vraag blijft of de randvoorwaarden wel gecreëerd zijn om het principe van integrale jeugdhulp te kunnen realiseren en of de voorliggende tekst zal toelaten wat nu verhinderd wordt door regelgeving. Dat is de grond van de discussie vandaag. Waarover gaan die randvoorwaarden? De minister heeft het samen met zijn collega, minister Smet, geformuleerd in een persbericht op 6 maart van dit jaar: tijdige toegang tot jeugdhulp daaruit leid ik af voldoende capaciteit , maximale participatie van de minderjarige en zijn gezin aan de jeugdhulpverlening, het garanderen van hulpcontinuïteit en dus het verminderen of vermijden van breuken in de hulpverlening. De meerderheid is ervan overtuigd dat die voorwaarden vervuld zijn, de oppositie heel wat minder.
De eerste achilleshiel van bijzondere jeugdzorg en de andere betrokken sectoren is en blijft ook na dit ontwerp van decreet de capaciteit of, beter gezegd, het gebrek aan capaciteit. Tot nu toe blijven we in het ongewisse over hoe we dat probleem gaan verhelpen. De regering is zich bewust van dit probleem, want ofschoon het ontwerp van decreet spreekt over een recht op integrale jeugdhulp, perkt het dat recht al direct fors in door het te kaderen binnen de beschikbare budgetten en plaatsen. De minister heeft in de commissie ook duidelijk gezegd dat het ontwerp van decreet budgetneutraal moet zijn.
De tweede achilleshiel is de vermaatschappelijking van de zorg. Hoe empoweren we jongeren en hun ouders en opvoedingsverantwoordelijken? Zoals vaak in de geschiedenis slaat de slinger in deze of gene richting door. Ongetwijfeld heeft ons rigide welzijnssysteem dat aanbodgericht denkt tot nu toe weinig de aanwezige krachten in het netwerk benut. Daar is dus zeker verbetering mogelijk. Het is goed dat we appelleren op wat burgers zelf kunnen doen. Zoals ook vaak in de geschiedenis nemen we dan maatregelen waardoor de slinger doorslaat naar de andere richting. Dat is wat we toch wel vrezen. En ik heb in vele adviezen gelezen dat we niet de enigen zijn die dat vrezen.
Dat impliceert dat die vermaatschappelijking van de zorg goed moet worden ingepast. Er zijn amendementen ingediend voor de diensten ondersteuningsplan om duidelijke kaders te scheppen, goede afspraken te maken, goed in te schatten wat het netwerk aankan en wat door professionelen uit de reguliere of handicapspecifieke zorg moet gebeuren.
Maar ook dat vergt middelen, en als liberalen zouden we die middelen liever investeren in de brede instap om die opdracht waar te maken. Maar mevrouw Vogels heeft wel gelijk als ze stelt dat het op dit ogenblik niet duidelijk is hoe die vermaatschappelijking van de zorg, dat appelleren aan de krachten van mensen, op een goede manier kan gebeuren, op een manier waardoor dat engagement van het sociale netwerk ook op lange termijn kan worden volgehouden.
We zien ter zake vraagtekens als het gaat over personen met een handicap. Wie niet-handicapspecifieke hulp geniet, zal in de toekomst 300 tot 400 euro krijgen, maar of dit toelaat dat hij zijn engagement jarenlang fysiek en psychisch volhoudt, is zeer maar dan ook zeer de vraag. Vermaatschappelijking van de zorg is een moeilijke evenwichtsoefening. We hopen dat wie zich engageert, daar uiteindelijk niet de dupe van wordt. Op een bepaald moment moet gespecialiseerde zorg kunnen overnemen. Op dat moment moet die ook toegankelijk zijn, en dat brengt ons terug bij het probleem van de capaciteit.
De derde achilleshiel is een voldoende aanbod in de brede instap waar de jongeren in eerste instantie terechtkomen. Indien zwaardere zorgvormen moeten worden ingezet, moeten jongeren zich aanmelden bij de toegangspoort. Ik ga het niet terug hebben over de problematiek van de capaciteit die zich ook afspeelt in de brede instap. Maar samen met velen stel ik mij de vraag of die brede instap bij jongeren en hun ouders gekend is. Niet voor niets pleitte de kinderrechtencommissaris voor één meldpunt bij de brede instap.
De vierde achilleshiel is de positie van de minderjarige in heel dit proces. De kinderrechtencommissaris heeft het zeer zuinig omschreven als een minimale invulling van de participatie van de minderjarige aan het beslissingsproces. Dé voorwaarde voor het slagen van een jeugdhulpverlening is de medewerking van de minderjarige en in het beste geval zijn ouders en/of jeugdhulpverleners aan het jeugdhulpverleningsproces. Dat kan alleen door in dialoog te treden met die minderjarige, door ervoor te zorgen dat hij goed weet wat er van hem verwacht wordt, door niet te veel breuken in zijn zorg te laten optreden, zodat zijn vertrouwen niet nog meer geschaad wordt. De minderjarige heeft geen rechtstreekse toegang tot de toegangspoort, behalve in welomschreven gevallen die gepaard gaan met het voorleggen van een reeks documenten. Op cruciale beslissingsmomenten wordt hij niet automatisch gehoord en kan hij dus niet mee participeren in dat beslissingsproces. Er wordt over de minderjarige beslist op basis van documenten als was hij een nummer. Het laat zich raden dat wanneer dat nummer zich later niet kan vinden in die beslissing, hij zich niet participatief zal gedragen. Daarom betreur ik dat ons amendement dat bijstand van een advocaat inschreef in het decreet, niet werd aangenomen.
Studies tonen aan dat de minderjarige in de bijzondere jeugdzorg heel veel breuken in de hulpverlening ervaart. Vertrouwen dat moeizaam wordt opgebouwd, wordt verbroken, vaak telkens opnieuw. Dat is dodelijk voor een hulpverleningsproces; dat is ook dodelijk voor de psychische en emotionele ontwikkeling van de jongere.
De belangrijkste conclusie van de hoorzittingen in de Commissie Jeugdzorg was dat er nood was aan een trajectbegeleider. Een trajectbegeleider is iemand met een zeer goede kennis van de sector, iemand die aan de kant van de jongere gaat staan, zijn hulpverleningsproces bewaakt, zijn belangen behartigt, zorgt dat de jongere de hulp krijgt die hij nodig heeft, dat procedures niet blijven aanslepen, dat bemiddeling wordt ingeroepen wanneer de jeugdhulpverleningsrelatie in het slop dreigt te geraken.
Bij de bespreking in de commissie is duidelijk dat we die rol allemaal anders ingevuld zagen. Voor Open Vld was het een soort van professionele bewaker van de belangen van de jongeren, voor de meerderheid was het de verantwoordelijkheid van elke jeugdhulpverlener. De conclusie van het verhaal is dat elke jeugdhulpverlener verantwoordelijk is voor continuïteit van de zorg, maar terecht werd opgemerkt dat wanneer iedereen verantwoordelijk is, het meestal eindigt dat niemand verantwoordelijkheid neemt. Het niet duidelijk benoemen van een trajectbegeleider die niet een hulpverlener is en die niet de bijstandsfiguur is, is ook voor ons absoluut een gemiste kans.
Globaal genomen is er nog de grote bezorgdheid of het blijven werken met de verschillende agentschappen al dan niet voor hun hele bevoegdheid op termijn de gedachte van integrale jeugdhulp niet zal ondermijnen.
Dit ontwerp van decreet ademt een sectorgebonden politiek uit. Het zijn de sectoren die de integrale jeugdhulp moeten financieren en het is jongerenwelzijn dat de toegangspoort organiseert en dus een enorm impact zal krijgen op andere agentschappen. Eerst wordt gedacht in termen van de sector, dan pas vraagt men zich af of het ook past in de integrale jeugdzorg. De vraag is of op termijn de integrale jeugdhulp niet op het tweede, maar op het derde of vierde plan zal terechtkomen.
Ten slotte dring ik aan op een goed overleg met de federale actoren in dit verhaal. Jeugdrechters, jeugdparketten en politie zijn onmisbare schakels om dit verhaal tot een goed einde te brengen. Dat overleg is er niet geweest en als het er geweest is, was het in elk geval onvoldoende. Dat betekent dat al van bij de start wordt vertrokken vanuit een houding van wantrouwen in plaats vanuit een samenwerkingsmodus. Zeker op dit vlak zal het pilootproject ons veel moeten leren. Ik dring dan ook aan op een goede evaluatie van het pilootproject. Ik hoop op de moed om bij te sturen indien er en wij vrezen dat het zo zal zijn uit het pilootproject zou blijken dat er serieuze problemen zijn.
Het is dan ook logisch dat wij vandaag concluderen dat de randvoorwaarden die nodig zijn om dit proces te doen slagen onvoldoende aanwezig aan. En ook daarom zullen we dit ontwerp van decreet vandaag niet goedkeuren. (Applaus bij Open Vld en het Vlaams Belang)
Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Voorzitter, heren ministers, collegas, het werd al door een aantal collegas aangehaald dat we al een hele weg hebben afgelegd voor we dit ontwerp van decreet hier vandaag in de plenaire vergadering konden bespreken. We hebben de vergaderingen gehad in de commissie Welzijn, maar uiteraard ook in de Commissie Jeugdzorg, waar ik als voorzitter het privilege had om samen met heel wat collegas, heel wat hoorzittingen met een groot aantal sprekers te volgen. Daardoor kregen we een heel duidelijk zicht op de situatie en volgden de maatschappelijke beleidsnota en de motie van aanbevelingen. De voorbije weken lagen die aan de grondslag van dit ontwerp van decreet. We hebben met heel wat van de opmerkingen die aan bod zijn gekomen in de hoorzittingen, absoluut ook rekening gehouden en we zullen ze in de toekomst blijven opvolgen.
Ik zal de cijfers niet herhalen mevrouw Schryvers heeft ze heel goed weergegeven , maar ze geven ons natuurlijk een heel duidelijk beeld. We beseffen ook al te goed dat heel veel mensen denken dat deze jongeren feitenplegers zijn die heropgevoed moeten worden, het liefste met de strenge hand. We weten echter uit ervaring dat het nochtans zo is dat het overgrote deel van onze kinderen en jongeren nooit met delinquentie te maken krijgen en er zelfs nooit mee in aanraking komen. Het gaat vooral om kinderen in kansarmoede, om de toenemende stress die aanwezig is in de samenleving en om problematische thuissituaties.
Jeugdhulp is dus meer dan ordehandhaving en heropvoeding. Jeugdhulp gaat over het recht van jongeren om hulp te vragen en vooral ook te krijgen. Het is een politieke keuze voor een sociaal beleid om jongeren de kans te bieden om die rechten ook effectief uit te oefenen, om te kiezen voor zorg en ruimte die jongeren en kinderen beschermen en om mogelijkheden te bieden om zich te ontwikkelen en om te streven naar een grotere gelijkheid. Willen we iedere jongere dezelfde kansen bieden en te allen tijde de belangen van de cliënt centraal stellen, dan moeten we dit ook centraal durven te stellen in het hele verhaal van integrale jeugdhulp. Hulp moet bereikbaar en beschikbaar zijn, want jeugdhulp is een recht voor alle kinderen.
Minister, met dit ontwerp van decreet beogen we dan ook om hulp op maat te organiseren voor de minderjarigen, hun ouders en hun opvoedingsverantwoordelijken op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen alle betrokken sectoren binnen de integrale jeugdhulp. Voor de implementatie van de intersectorale jeugdhulp, zorgt men ervoor dat de hinderlijke schotten tussen de sectoren verdwijnen, vooral die tussen de bijzondere jeugdzorg, de gehandicaptenzorg en de psychiatrie. Het zijn schotten waardoor minderjarigen en gezinnen niet weten bij wie ze met welke problemen te rade moeten gaan, waardoor hulpverleners niet altijd weten wat ze wel en wat ze niet kunnen doen en waardoor gedeelde hulp en zorg soms onmogelijk worden gemaakt door sectorale regelgeving.
De intersectorale toegangspoort wil dan ook de schotten tussen de sectoren wegnemen en de transparantie, zo belangrijk voor de hulpzoekende minderjarige en zijn ouders en gezin, vergroten, en de verantwoordelijkheid van de betrokken hulpverleners voor en achter de poort sterker en vooral helderder maken.
Naast het evenwichtig gespreide aanbod van de CLBs en de voorzieningen van Kind en Gezin, dient ook het aanbod van de CAWs in deze instap voldoende ruim en evenwichtig uitgebouwd te worden. De rol van het algemeen welzijnswerk is complementair ten opzichte van het gelijkaardige aanbod van Kind & Gezin en de CLBs.
We moeten vooral ook gaan naar echte participatie. Zowel bij de totstandkoming als tijdens het hulpverleningstraject is participatie een basisvoorwaarde voor een succesvolle hulpverlening. Dat betekent dat men het kind en zijn context ernstig neemt en vooral ook centraal plaatst.
Met het nieuwe Jeugdhulpdecreet wordt deze zomer weer een belangrijke stap richting meer integrale jeugdhulp gezet. Het huidige jeugdhulplandschap is te versnipperd en te weinig transparant. Als gevolg hiervan vallen nog heel wat jongeren uit de boot. Daarom wil dit ontwerp van decreet de jeugdhulp hertekenen tot een efficiëntere en meer intersectorale werking. Essentieel is de ondersteuning voor het ondersteuningscentrum jeugdzorg en de vertrouwenscentra kindermishandeling als gemandateerde voorzieningen, en voor één intersectorale toegangspoort naar alle niet-rechtstreeks toegankelijke hulp.
Verder wordt het rechtstreeks toegankelijke aanbod aanzienlijk verruimd en wil het ontwerp van decreet beter de continuïteit in de jeugdhulp garanderen. Het nieuwe Jeugdhulpdecreet verschuift 30 procent van de middelen voor niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp naar de rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp. Door de jeugdhulp te vermaatschappelijken en vragen dicht bij de cliënten te beantwoorden, wil de overheid voorkomen dat er een zwaardere vraag ontstaat, wat toch vaak ook wel het geval is.
De bemiddelingscommissies, zoals we ze vandaag kennen, worden vervangen door een andere manier van bemiddelen. Het is dan ook aangewezen om de kwaliteitseisen op te nemen van het overleg of de bemiddeling, die moeten bijdragen tot de continuïteit van de jeugdhulpverlening. Zo moeten bijvoorbeeld de voorzitter van het overleg in de jeugdhulpverlening en de bemiddelaars minstens eenmaal per jaar een opleiding volgen. Ze moeten deelnemen aan intervisie en ze zijn in elk geval onafhankelijk van de betrokken jeugdhulpaanbieders.
Collegas, centraal staat dat de bemiddeling geen substituut is voor de hulpverlening, maar wel een ontknoping kan brengen op momenten dat de hulpverlening of het conflict is vastgelopen. Dat vormt als het ware een parallel circuit ten opzichte van de hulpverlening. Bemiddeling draagt bij tot een subsidiaire hulpverlening. Verondersteld mag worden dat het zelf zoeken naar oplossingen voorkomt dat een zwaarder ingrijpen nodig is.
De functie bemiddeling, zoals ze nu wordt vormgegeven en weergegeven, heeft wel een opdracht in het bemiddelen in conflictsituaties, maar geen opdracht om te handelen in situaties van verontrustende maatschappelijke noodzaak, bijvoorbeeld een doorverwijzing naar het parket.
Telkens is bemiddeling erop gericht om het conflict tussen beide partijen bespreekbaar te maken: opnieuw die transparantie en helderheid. Beide partijen moeten daarbij tot een afdoend akkoord worden gebracht, waardoor het conflict kan worden afgesloten. Dit akkoord of de overeenkomst kan in de context van jeugdhulp inhouden dat de bestaande hulpverlening wordt stopgezet, voortgezet, aangepast of opgestart. Flexibiliteit is hierin zeer belangrijk.
Een aantal collegas gaven het al aan: ook de rol van de vertrouwenspersoon is expliciet in het ontwerp van decreet opgenomen, iemand die de jongere doorheen het hele hulpverleningstraject kan begeleiden en opvolgen zodanig dat de jongere niet iedere keer opnieuw het hele verhaal moeten vertellen. Dat hebben we van de jongeren toch vaak moeten horen. Hij moet iemand hebben met wie hij echt het vertrouwen kan opbouwen, iemand van wie hij weet dat hij dat hele verhaal niet opnieuw moet vertellen. We hebben vaak moeten horen dat jongeren het daardoor vaak opgeven. Daarom is het belangrijk dat we die vertrouwenspersoon hier kunnen inbrengen. Het moet iemand zijn die de jongere zelf aanduidt, die te allen tijde zijn belangen mag verdedigen, en die de voorgestelde hulp ter discussie mag en kan stellen. Hij adviseert samen met de jongere adviezen voor de voortzetting van de hulpverlening of bij een nieuwe hulpverleningsfase. Hierdoor blijft de jongere zelf de regisseur van de hulpverlening. Te veel betutteling wordt als te negatief ervaren door de jongere. De participatie van de jongere en zijn omgeving moet ernstig worden genomen. Enkel op die manier kan herzienbare, flexibele hulp op maat worden geboden. Bovendien blijft een naadloze overgang naar de volwassenenhulp een permanent aandachtspunt.
Collegas hebben het al gezegd en het kwam ter sprake tijdens de hoorzitting: er is behoefte en dat is cruciaal in deze aangelegenheid aan een onafhankelijk, neutraal en extern adviesorgaan, waar niet alleen de cliënten maar ook de hulpverleners terechtkunnen. Mevrouw Schryvers heeft het al gezegd: we zullen hiervoor een parlementair initiatief nemen. Belangrijk is dat het niet alleen op dit ontwerp van decreet van toepassing wordt, maar ruimer wordt bekeken.
Zowel de consulenten van het ondersteuningscentrum jeugdzorg als de medewerkers van de vertrouwenscentra kindermishandeling hebben een belangrijke opdracht om de verontrusting rond de opvoedingssituatie van het kind te objectiveren. Ze kunnen na consult door een hulpverlener of iemand uit de omgeving van het kind beslissen om de situatie te observeren of over te gaan tot actie als ze vermoeden dat maatschappelijke hulp noodzakelijk is. Ze nemen initiatieven rond het inzetten van die hulp. Ze volgen een case echt van nabij op. Zowel beslissing over de maatschappelijke noodzaak als over de inzet van de hulp ligt in de toekomst bij de medewerkers van de toegangspoort.
Er werd al naar verwezen: we hebben een heel traject, een hele periode achter ons. We hebben heel wat contacten gehad, allemaal denk ik, met mensen uit het werkveld. Er was zowel constructieve kritiek als opmerkingen. We hebben daar zoveel mogelijk rekening mee gehouden. De sector benadrukt dat men moet kunnen starten met dit veranderingsproces. We moeten door die evaluatie. We moeten daarmee aan de slag. Dit ontwerp van decreet is geen eindpunt. Het is vooral vertrekken. Het is de beginfase. Is het perfect? Niemand van ons zal dat beweren. We zullen het goed moeten opvolgen. We zullen het samen correct moeten invullen. We zullen dit constant moeten evalueren, bijsturen en monitoren.
Mijn partij en ikzelf zijn er ten stelligste van overtuigd dat vandaag investeren in de jeugdzorg rendement betekent in de toekomst. Het is onze plicht om de meest kwetsbare kinderen te helpen in plaats van hun de toekomst nog eens bijkomend te bezwaren. Laat ons hun die kans geven via die nodige participatie en inspraak, voldoende laagdrempelige en vrijwillige hulpverlening. Laat hen vertrouwen met iemand opbouwen, dat is zo belangrijk voor deze jongeren. We zullen dit ontwerp van decreet goedkeuren. De vertrouwenspersoon, de bemiddeling, het klachtrecht, een ruim eerstelijnsaanbod, flexibiliteit en participatie staan centraal.
Tot slot vind ik dit moment zeer geschikt om mijn dank te betuigen aan al degenen die de voorbije periode heel hard hebben meegewerkt om tot dit resultaat te komen, hier in het parlement en vooral in het werkveld. Ze staan klaar om de stap te zetten, om er samen aan te werken en de nodige monitoring en bijsturing te kunnen verzekeren. (Applaus bij de meerderheid)
We gaan na het actualiteitsdebat en de actuele vragen verder met de bespreking van het ontwerp van decreet.