Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer DHulster heeft het woord.
Minister, onze voetbalclubs zitten in een negatieve spitaal. De afgelopen jaren zijn er tientallen clubs verdwenen. Uit een bevraging door Het Nieuwsblad blijkt dat er heel wat knelpunten zijn op het terrein. Die knelpunten liggen volledig in de lijn met de resultaten van de sportenquête die we vorige week hebben besproken in de commissie. Het gaat over dezelfde knelpunten: te weinig vrijwilligers, te veel administratieve overlast en te weinig bestuurscapaciteit, gebrek aan jeugdwerking, te weinig inkomsten waardoor steeds meer inkomsten moeten worden gegenereerd via lidgelden en waardoor die lidgelden stijgen.
Minister, we zijn het erover eens dat die voetbalclubs een ongelofelijk maatschappelijk kapitaal zijn binnen onze samenleving. Op basis van de foto die we nu hebben genomen in de sportenquête die Bloso in uw opdracht heeft uitgevoerd en van het signaal dat we krijgen van de voetbalclubs, moeten we nagaan welke maatregelen we kunnen nemen om die clubs te steunen en hun overlevingskansen te vergroten.
Minister Muyters heeft het woord.
Het aantal clubs schijnt inderdaad te dalen. Op zich is dat geen ramp. Indien clubs daardoor groter worden, biedt dat een meerwaarde. Zo heeft een grotere club relatief gezien minder vrijwilligers nodig. Daarnaast kan het geld beter worden ingezet en kan ook de jeugdwerking beter functioneren. Bovendien ligt de kwaliteit hoger en kan men beter inschatten hoe men kan omgaan met ethisch sporten.
Wij blijven inzetten op clubs. Waar mogelijk, kan er een fusie of samenwerking tot stand komen. Dat moet wel plaatselijk worden bekeken. We hebben dat vorige week besproken. Vraag is hoe we daar met het nieuwe decreet op het lokaal sportbeleid vanaf 2014 verder kunnen op inspelen. Verder zijn er ook de middelen voor de facultatieve opdrachten van de federaties, die rechtstreeks dienen aangewend te worden ten voordele van de clubs.
Vorige vrijdag is er een nieuw boek voorgesteld Vlaanderen sport! Vier decennia sportbeleid en sportparticipatie. Op bladzijde 103 en 104 staat dat er nooit eerder zoveel mensen aan het sporten waren, maar dat dat minder in clubs gebeurt dan in het verleden. Het gaat dan vooral over kinderen en jongeren. Volwassenen zitten meer in clubs dan in het verleden.
Welke conclusies verbinden de onderzoekers hieraan? Twee elementen spelen daarin mee.
Een, men is minder afhankelijk van een sportclub dan vroeger. Om goed te kunnen trainen, moest je vroeger naar een sportclub gaan, maar kun je dat vandaag op ik noem maar wat een Finse piste. Een goed trainingsschema kon je vroeger alleen krijgen bij je trainer, vandaag vind je dat op internet en bij Start to weet-ik-wat-allemaal. Je bent dus minder afhankelijk van de clubs.
Twee, er is meer individualisering. Men wil veel meer volgens zijn eigen agenda sporten. De onderzoekers zeggen dat het goed zou zijn dat de clubs uitzoeken hoe ze kunnen inspelen op de aanvullende voordelen die een club bieden. Dit lijkt me een interessant gegeven in het geheel.
Minister, u geeft aan dat samenwerking niet noodzakelijk fusie hoeft te betekenen. Een van de sleutels zal zijn ervoor te zorgen dat dat op tijd gebeurt. Ik denk dat clubs beginnen na te denken over fusies en samenwerkingen op het moment dat ze al in de problemen zitten. Als we hen ertoe kunnen aansporen om dat wat sneller te doen, met logistieke zaken en het opstellen van trainingsschemas, dan kunnen we misschien wat soelaas bieden.
Mevrouw Werbrouck heeft het woord.
Minister, vorige week hebben we een gelijkaardige enquête besproken met dezelfde pijnpunten: te weinig vrijwilligers, de kwaliteit van de trainers die moet verbeteren, de financiële druk. Kan Vlaanderen nog veel meer maatregelen nemen om dat te remediëren? Ik heb daar twijfels over.
Ik zie vooral een voortrekkersrol voor de Vlaamse overheid in het opentrekken van de discussie over een opleidingsvergoeding of een jeugdfonds, en de mogelijke decretale verankering hiervan. Ik las in de krant dat u daarmee bezig bent. Hoever staat het daarmee?
De heer Sauwens heeft het woord.
Minister, ik wil nog twee zaken meegeven. U bent, meer dan u zelf laat blijken, zelf absoluut voorstander van de ploegsporten omdat men daar in de ontwikkeling van sociale vaardigheden een enorm sociaal weefsel opbouwt, dat men ook in zijn latere carrière in bedrijven enzovoort absoluut nodig heeft.
De individualisering bestaat natuurlijk, maar we hebben er alle belang bij om de clubs, ook de kleinere clubs, in stand te houden. Daar moeten we ons uiterste best voor doen. Het is niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid, maar in grote mate ook van de voetbalbond en de federaties. Ik vraag me af of we er niet in kunnen slagen, zoals in bepaalde andere sporttakken en in het buitenland bestaat, de massas geld elk jaar steeds meer die naar televisierechten en transfers gaan voor de internationale spelers, gedeeltelijk over te dragen naar de jeugdopleidingen. Daar bestaan systemen voor. We zouden dat in overleg en eventueel decretaal beter moeten kunnen organiseren om die clubs te ondersteunen, want ze hebben het inderdaad nodig.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister, ik heb met veel belangstelling de artikelenreeks gelezen die in Het Nieuwsblad loopt, en waarop de actuele vraag van de heer DHulster is gebaseerd. We hebben die discussie inderdaad al gevoerd. De problematiek is mij niet vreemd. Ik verwijs naar mijn favoriete voetbalploeg FC Azalea in derde provinciale A in Oost-Vlaanderen, een Gentse club die ook met die problematiek wordt geconfronteerd.
Minister, ik kan u ten dele volgen als u zegt dat minder clubs niet noodzakelijk negatief hoeft te zijn, maar we moeten er de nodige aandacht voor blijven hebben. Ik vraag u om in het Sport voor Allen-decreet in te zetten op de ondersteuning van de lokale sportclubs. We mogen de kleinere clubs in ons land zeker niet vergeten.
De heer Gysbrechts heeft het woord.
Ik begrijp de meerderheid niet zo goed in deze actuele vraag. We hebben vorige donderdag deze sportclubenquête besproken. Het ging over deze problematiek, clubs, vrijwilligers, financiële middelen enzovoort.
Een beetje als gevolg daarvan verschijnt vandaag een artikel in een krant. Vrijdag hebben we ook de voorstelling gehad van een boek. En dan krijgen we hier een actuele vraag waarvan ik, met alle respect, het actualiteitsgehalte niet begrijp. Niet dat het probleem niet acuut is, maar dat was het vorige donderdag ook. In de commissie hebben we gezegd dat we met die enquête een aantal dingen kunnen doen en dat we het werk zullen voortzetten. Minister, zouden we dit dan niet beter in de commissie voortzetten?
Minister, als ik dan toch vandaag één nieuw feit uit Het Nieuwsblad haal, dan wel dat u voorstander bent van de opleidingsvergoeding. Dat is nieuws en dat had dan wel een actuele vraag kunnen zijn want, minister, in 2010 liet u verstaan geen voorstander te zijn van een opleidingsvergoeding. Dit is aanvullende informatie en daarom wou ik het hier meegeven.
Mijnheer Sauwens, ik ben niet tegen ploegsport. Integendeel, ik ben zelf een grote ploegsporter. Ik ben altijd coach en trainer geweest. Wat zou ik tegen ploegsport zijn? Ik zeg enkel wat in deze studie staat: veel meer mensen gaan sporten, maar dat gebeurt minder in clubverband. Daarvoor worden twee redenen genoemd. De eerste is het individualisme. Ik zeg niet dat ik dat goed vind; ik zeg wat die studie naar voren brengt. De tweede reden is dat men minder afhankelijk is van een club om kwalitatief te kunnen sporten.
Ik ben het natuurlijk helemaal met u eens wat betreft de vaardigheden die je in team- en clubverband aan jongeren kunt meegeven, ook bij individuele sporten. Mocht daarover een misverstand bestaan, dan wil ik dat bij dezen rechtgezet zien. Dat blijkt ook uit alles wat we voor de ondersteuning doen. Neem de twee criteria waaraan bij Sport voor Allen het meeste gewicht is gegeven: dat gaat allemaal naar clubsport. Of neem de facultatieve opdracht voor federaties met betrekking tot kwaliteitsverhoging, tot gezond sporten voor jeugd, enzovoort: dat is allemaal gericht op clubs. Ik zet net als u mee in op de clubs.
Het kwam vorige donderdag aan bod, en ik zet er ook op in. Kijk naar het Vlaams Bureau voor Sportbegeleiding (Vlabus), waarmee we de vrijwilligers sportief willen ondersteunen, en Dynamo, waarmee we bestuurders willen ondersteunen. Al deze elementen moeten ertoe bijdragen dat de vrijwilligers beter worden geholpen. Ook daar blijkt wat uit deze studie blijkt: het individualisme bestaat ook bij de vrijwilligers. Ze willen wel hulp bieden maar ze willen zich niet permanent engageren, zoals dat vroeger werd gevraagd. We moeten erover nadenken hoe ook clubs daarop kunnen inspelen.
Mevrouw Werbrouck en mijnheer Gysbrechts, jullie hebben het over het Opleidingsfonds. Ik hoor bij vele clubs, zeker voetbalclubs, dat er op geen enkele manier een stimulans is om op niveau opleiding te geven aan de jeugd. Bij basket bestaat er een regeling. Ik heb in de krant gezegd dat ik samen met de voorzitter van de Voetbalfederatie Vlaanderen, Herman Wijnants, wil bekijken of het systeem van het basket met een opleidingsfonds en dus niet een nieuwe zaak-Bosman of nieuwe transfers of een nieuwe individuele betaling van de ene naar de andere kan worden overgeheveld en een stimulans kan betekenen voor de jongerenopleiding bij het voetbal.
Mijnheer DHulster, uit dit boek blijkt nog iets interessants over het lidgeld van voetbalclubs. Voor jongeren is dat lidgeld een van de belangrijkste elementen in de totale kostprijs. Een fiets kopen is duurder dan shoes kopen. Het lidgeld van een voetbalclub, dat wordt gebruikt voor het onderhoud van terreinen en dergelijke, bedraagt één derde. Dat is veel hoger dan bij de andere sporten. U zegt dat het lidgeld verhoogt. Relatief gezien is het nog vrij laag in vergelijking met de overige kosten. Ik ben het er helemaal mee eens dat we dat verder moeten blijven volgen en erop inzetten, ook als het gaat over de financiering van de clubs.
Met dit boek, dat voor de vierde keer verschenen is, en nu ook met de enquête van Het Nieuwsblad, hebben we alle gegevens om het beleid te voeren. Ik ben het eens met de heer Gysbrechts dat het beleid dat nu gevoerd wordt, al maximaal probeert in te spelen op wat er leeft bij de clubs.
De heer Sauwens had aan de commissievoorzitter voorgesteld om het boek te bespreken en de auteurs uit te nodigen in de commissie. Er staan enorm veel gegevens in, dus dat lijkt mij een interessant voorstel.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is deze week de Week van de Vrijwilliger, collegas. Dat is een van de grootste pijnpunten die naar voren komen in zowel de sportclubsenquête als in de enquête van Het Nieuwsblad. Niet alleen de sporter is individueler en minder afhankelijk geworden, maar ook de vrijwilliger. Er zijn nog wel veel mensen met veel engagement, maar die verdelen dat liever. Vroeger had je de materiaalmeester die van maandagochtend tot zondagavond voor de club in de weer was. Die figuren raken stilaan uit roulatie. We moeten die vervangen door een nieuw type vrijwilliger. We kunnen de clubs op dat punt wel wat ondersteunen.
De actuele vraag is afgehandeld.