Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de IWT-steun aan bedrijven
Actuele vraag over de valorisatie van de innovatieprojecten, in het bijzonder bij kmo's
Verslag
De heer Vereeck heeft het woord.
Minister, u bent misschien een beetje te laat maar u bent er tenminste nog. Dat is het goede nieuws.
Minister, we weten al jaren dat heel wat, eigenlijk het gros, van onze innovatiesteun naar grote bedrijven gaat. Maar we wisten niet wat we daar precies beleidsmatig mee moesten doen. Was dat nu goed of slecht? Daarover konden wij tot voor kort weinig uitspraken doen. Uit een studie die een half jaar geleden verscheen, blijkt dat er eigenlijk niet zon directe band bestaat tussen innovatiesteun en tewerkstelling. En sinds gisteren, dankzij door u ter beschikking gestelde cijfers, waarvoor dank overigens, weten we er wel iets meer over. De top twintig van de grote slokoppen van de innovatiesteun zijn de afgelopen tien jaar gaan lopen met 360 miljoen euro, terwijl de tewerkstelling is gedaald met zevenduizend eenheden of 25 procent.
Het gaat om een nettoverlies, want er zijn wel degelijk bedrijven die innovatiesteun krijgen waar de tewerkstelling stijgt. Toeval of niet, maar dat zijn allemaal kmos, terwijl de grote besparingen in de werkgelegenheid in de multinationals en de grote bedrijven gebeuren. We weten dat die kleine bedrijfjes dat geld goed kunnen gebruiken. Onderzoek en ontwikkeling (O&O) geeft natuurlijk geen garantie op een nieuw product of op een commercialiseerbaar product. En daar waar de grote bedrijven voldoende financiële buffers hebben, hebben die kleintjes dat niet, en bij het derde of vierde project dat niets oplevert, gaan ze overkop. Vandaar de rationale om in te zetten op innovatiesteun voor de kleintjes.
Minister, u hebt begin dit jaar al een kleine hervorming, een administratieve vereenvoudiging, doorgevoerd. Die zal zeker ten goede komen van de kmos, en dat is dus een goede zaak. Maar bent u, wetende wat we sinds gisteren weten, van plan om nog meer te doen om dat innovatiebeleid op een kmo-leest te schoeien?
De heer Diependaele heeft het woord.
Minister, we weten dat er daar een probleem is. Ik heb in december 2012 de cijfers opgevraagd. Ik kom dan ook tot dezelfde analyse als de heer Vereeck. De overgrote meerderheid van het geld gaat naar de grote bedrijven, terwijl we weten dat de meerwaarde vaak veeleer bij de kmos kan worden gemaakt. Zowel het eerste als het tweede rapport-Soete bracht diezelfde analyse naar voren. We werden aangemaand om ervoor te zorgen dat er meer centen naar de kmos gingen.
De algemene vaststelling is dezelfde: we willen allemaal meer geld voor innovatie. Maar dan moeten we er ook voor zorgen dat het geld dat we daaraan uitgeven, op zon manier terechtkomt dat het zo veel mogelijk meerwaarde creëert. De analyse die de heer Vereeck maakte, delen we allemaal. Hoe zorgen we er nu voor dat de kmos meer ondersteund worden om aan innovatie te doen?
Ik heb nog een andere analyse gemaakt op basis van die cijfers. We zien namelijk ook dat slechts één op de twee kmos die gebruik hebben gemaakt van de kans om geld te krijgen van het IWT, nadien terugkomt om opnieuw een steunaanvraag in te dienen. Dat lijkt mij zeer bizar. Waarom gaan kmos maar één keer op die vraag in? De conclusie is dat het systeem vrij ingewikkeld is. We hebben te maken met een vrij moeilijke paperasserie, veel papieren en bureaucratie.
De algemene vraag is: hoe kunnen we kmos meer helpen om aan innovatie te doen?
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, we zijn allemaal overtuigd van het belang van innovatie. Het is ook een sleutelelement in Vlaanderen in Actie, ons aller toekomstproject. We hebben heel wat bedrijven die aan innovatie doen. Slechts een beperkt deel gebruikt de steun van het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT). Een groot deel van die steun gaat bovendien naar grote bedrijven.
Het goede nieuws is dat heel veel IWT-projecten effectief succesvol zijn. Slechts 2 procent van de IWT-projecten blijkt echt een mislukking te zijn, zo blijkt uit het antwoord op een schriftelijke vraag van een paar weken terug. Het probleem is echter dat er slechts bij 45 procent van de projecten ook een positief effect is op de tewerkstelling, een economische toegevoegde waarde. Dat is een nog te geringe factor. Het is enerzijds belangrijk om meer bedrijven te betrekken in ons innovatiebeleid, meer bedrijven en kmos te ondersteunen bij hun innovatie-inspanning, maar anderzijds moeten we er ook voor zorgen dat die innovatieprojecten ook effectief tot iets leiden, dat die projecten effectief naar de markt worden gebracht en werkgelegenheid kunnen genereren. We moeten onze steun focussen op een maximaal rendement van onze innovatiesteun op het vlak van tewerkstelling en toegevoegde waarde.
Minister, op welke manier zult u onze bedrijven, en onze kmos in het bijzonder, ondersteunen om meer inspanningen te kunnen doen inzake innovatie, en om ervoor te zorgen dat die innovatieprojecten ook effectief resulteren in bijkomende werkgelegenheid in Vlaanderen?
Minister Lieten heeft het woord.
Ik ben een beetje verbaasd, maar tegelijk blij dat we hier eindelijk nog eens over kmos en innovatiesteun kunnen spreken. Dat is te danken aan de heer Vereeck, die de cijfers in de krant heeft gekregen. Het is niet zo dat we die cijfers pas sinds gisteren kennen. We kennen ze al een tijd, ze zijn er gekomen op mijn vraag. In de beleidsnota en beleidsbrief probeer ik immers heel hard de kaart van de kmos te trekken inzake innovatiesteun. Daarom heb ik al in 2011 aan het IWT gevraagd om een portfolioanalyse te maken: welk soort bedrijven slagen erin om een subsidiedossier in te dienen en hoe kunnen we die bedrijven categoriseren?
Uit de resultaten, die we al in mei 2012 op de website van het IWT gepubliceerd hebben, bleek inderdaad dat de steun aan grote bedrijven meestal weinig extra tewerkstelling genereert. Dat was duidelijk een manco. In positievere zin bleek uit de cijfers ook dat de steun bij kmos meestal wel extra werkgelegenheid en toegevoegde waarde genereert. Dat loopt bovendien op. Naast een toegevoegde waarde van 27 procent, is ook de kapitaalsbasis van de groep ondernemingen die effectief als kmos aan innovatie doen, gegroeid. Die zijn dus ook sterker geworden als bedrijf.
Die studies, plus een aantal andere cijfers vanuit het IWT, hebben mij er het voorbije jaar voor doen kiezen om meer maatregelen te nemen om kmos dichter bij ons innovatielandschap te brengen.
Dat betekent echter niet dat we niet meer moeten inzetten op de grote bedrijven. Die grote bedrijven creëren immers ook veel meerwaarde. Trouwens, als een groot bedrijf een dossier indient bij het IWT, moet het ook aangeven wat het met het resultaat van het onderzoek zal doen, en hoe dat zal worden omgezet in maatschappelijke meerwaarde. Die maatschappelijke meerwaarde kan zijn: tewerkstelling behouden, investeringen doen, verdere samenwerking met onze universiteiten uitbouwen.
Ik ga jullie of mezelf niet voor de keuze van of de kmos of de grote ondernemingen plaatsen, omdat het en-en is. We moeten beseffen dat de grote bedrijven ook zelf veel geld op tafel leggen en zelf investeren in onderzoek en ontwikkeling, vaak in samenwerking met de universiteiten en de onderzoeksinstellingen. Om alle misverstanden te vermijden: ik wil voor de kmos nog een tandje bij steken, maar het zal niet ten koste gaan van de innovatiesamenwerking met de grote bedrijven, bijvoorbeeld in de farmaceutische en de chemische industrie.
Wat hebben we al gedaan voor innovatie in kmos? Ik heb er in mijn beleidsnota en beleidsbrief regelmatig naar verwezen en als belangrijke doelstelling naar voren geschoven. Het voorbije jaar zijn de eerste maatregelen al genomen. De IWT-bedrijvensteun is hervormd waarbij er meer nadruk is gelegd om kmo-dossiers te faciliteren en gemakkelijker te maken. Tegelijk is er bij het IWT een belangrijke bijsturing van de procedures gebeurd. We proberen om bureaucratie te vermijden. Na de herziening is de klantentevredenheid gemeten, zowel bij de mensen die een gunstig advies hebben gekregen, als bij de mensen van wie het dossier is afgewezen. 94 procent van de bedrijven blijkt tevreden te zijn met de manier waarop hun dossier is behandeld. We zullen moeten opvolgen of dit succes voldoende is, maar administratieve vereenvoudiging blijft in ieder geval een aandachtspunt.
Ook de innovatiecentra zijn doorgelicht en er zijn een aantal belangrijke aanpassingen doorgevoerd in de manier waarop ze werken met kmos. We moeten nagaan hoe we de rol van de innovatiecentra kunnen versterken.
In alle beheersovereenkomsten die zijn afgesloten met bijvoorbeeld het Interuniversitair Micro-elektronica Centrum (Imec), de Vrije Universiteit Brussel en met de lichte structuren, zijn duidelijk becijferbare doelstellingen ingeschreven die ervoor moeten zorgen dat de kennis die zij ontwikkelen, wordt overgedragen aan kmos. Ze moeten initiatieven nemen om contacten te leggen met de kmos.
In december hebben we een tweede reeks maatregelen genomen die ik nog niet openbaar heb gemaakt. We moeten ook iets doen aan de motivatie, het bewustzijn en de kennis bij de kmos zelf. Ik heb middelen vrijgemaakt om opleidingen voor kmos te organiseren. Hoe werkt innovatie? Wat kan het voor uw bedrijf betekenen? Hoe pak je het aan? Welke instrumenten zijn er? Hoe werkt het IWT? We willen 10.000 kmos betrekken om hen dichter bij het landschap te brengen. Op dit moment zijn we bezig om met de innovatiecentra en Flanders DC en de werkgeversorganisaties de opleidingen te organiseren. Ik wil heel graag een beroep doen op het netwerk van de werkgeversorganisaties. Zij hebben ook een gezaghebbende stem om innovatie vooraan te zetten in de strategie van Vlaanderen en in de strategie van iedere kmo. Die opleidingen worden dus uitgerold.
Ik heb aan het IWT de opdracht gegeven om een studie naar de spillovereffecten te doen. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat als we aan grote bedrijven innovatiesteun geven, ook kleinere bedrijven klanten, toeleveranciers mee worden betrokken in het systeem? Op basis van die studie ga ik zeker aanpassingen voorstellen aan de manier waarop we steun overleveren.
Er is nog een initiatief opgestart: de innovatievolgers. Niet ieder bedrijf moet iets nieuws uitvinden. Er zijn ook bedrijven nodig die nieuwe ideeën kunnen implementeren.
Een voorbeeld is dat van de domotica. Dat moet ook uiteindelijk kunnen worden geïnstalleerd. Ik wil dus een initiatief nemen om ervoor te zorgen dat er ook steun gaat naar die innovatievolgers.
Ik heb nog heel wat op mijn lijstje staan, maar ik zal stoppen. Er komen nog heel wat nieuwe ideeën aan om ervoor te zorgen dat onze kmos nog beter gewapend zijn en worden gecoacht om te innoveren.
Voorzitter, we waren met drie: we hadden een actualiteitsdebat kunnen houden.
Minister, voor alle duidelijkheid, ook ik ben niet tegen grote bedrijven. Er moet een gezonde mix van grote en kleine bedrijven zijn. Alleen meen ik en dat blijkt ook uit de reacties in de media dat innovatiesteun voor grote bedrijven niet essentieel is om, bijvoorbeeld, hier te blijven of zich hier te vestigen. Voor die kleintjes is die steun vaak wel van groot belang. Nogmaals, zon groot bedrijf heeft een grote financiële buffer. Die kleintjes hebben die niet.
Ik wil u wel enigszins tegenspreken: het gaat niet om het behouden van tewerkstelling in de grote bedrijven. Nogmaals, bij die top tien van de grote bedrijven, bij Bekaert, Agfa, Alcatel, Philips, zien we dus echt een nettoverlies van een kwart van de tewerkstelling.
U hebt heel veel maatregelen opgenoemd. Ik heb nog enkele kleine vraagjes. We zijn het er allen over eens dat de provinciale innovatiecentra goed werk leveren. U hebt daar echter op moeten besparen, door de budgettaire context. U hebt net gezegd dat u nieuwe initiatieven zult nemen. Betekent dat dan dat u de mankracht in die provinciale innovatiecentra opnieuw op het niveau van 2009 of zelfs hoger zult brengen? Er was 241 miljoen euro over op het einde van het begrotingsjaar. Misschien moet u dus ook eens met uw minister van Begroting gaan babbelen.
Kunt u al iets meer zeggen over die cursussen innovatie? Hét probleem van jonge ondernemers van kmos is precies dat ze op het einde van de dag, nadat ze van de ene klant naar de andere en de ene werf naar de andere zijn gereden, nadat ze s avonds nog hun boekhouding hebben gedaan, niet meer de tijd hebben om die subsidieaanvraag helemaal in te vullen. Zullen ze dan wel de tijd hebben om nog bijkomende cursussen te volgen? Hoe moet ik dat concreet zien?
Minister, ik was van plan u een enorm goed voorstel te doen, maar ik ben nog veel blijer te horen dat u er zelf al mee bezig bent. Het gaat concreet over die spillovereffecten. Ik ben er heilig van overtuigd is dat dit de weg is die we moeten inslaan. Het is heel belangrijk dat we meer moeten gaan voor open innovatie, voor samenwerking tussen bedrijven onderling, tussen kmos en grote bedrijven. Ook de samenwerking met de kennisinstellingen mag zeker niet worden vergeten. Die samenwerking moeten we aanmoedigen. De studie loopt. We zullen zien wat de conclusies zijn. Ik wil echter het volgende idee meegeven. De ideale manier zou zijn dat we, vanaf een bepaald steunbedrag dat wordt gegeven, bijvoorbeeld de voorwaarde opleggen dat men 80 procent zelf mag gebruiken, maar dat 20 procent moet doorstromen naar kmos. Dat heeft twee voordelen. Op die manier zullen we meer innovatiemiddelen tot bij die kmos krijgen, maar creëren we ook een netwerk dat grote ondernemingen ertoe aanzet zich hier te verankeren. Ze krijgen kleinere kmos rond zich, die delen in die innovatie. Dat lijkt me absoluut de richting die we uit moeten. Zo verankeren we die netwerken hier. Zo is er sprake van mengelingen van grote bedrijven en kmos samen.
Helemaal mee eens.
Minister, ik dank u voor het uitgebreide antwoord, en vooral ook voor de initiatieven die worden genomen. Die lijken me heel nuttig. Het voorstel van de heer Diependaele lijkt me perfect in deze strategie te passen. We moeten er alles aan doen om meer bedrijven te betrekken bij ons innovatietraject, bij ons innovatiebeleid. Specifiek voor die kmos is het belangrijk dat we een volgende stap zetten en het IWT vragen met concrete streefcijfers voor de dag te komen met betrekking tot het bereiken van kmos. Ik denk zelfs dat we een concreet streefcijfer naar voren mogen schuiven wat de besteding van de IWT-middelen betreft. Op dit moment gaat een goede 70 procent van die middelen naar grote ondernemingen. Rekening houdend met het feit dat we in de toekomst meer geld naar het IWT zullen doorschuiven, om meer innovatie te ondersteunen, meen ik dat we minstens 50 procent van onze middelen naar kmos moeten kunnen doorsluizen. Een concrete doelstelling voor het IWT kan alleen maar helpen om een andere mentaliteit tot stand te brengen, ook bij dat IWT, en meer te werken in functie van onze kmos.
De heer Deckmyn heeft het woord.
Minister, ik was toch wel enigszins verbaasd en zelfs verontwaardigd om, naar aanleiding van de vragen van de heer Vereeck en de weergave daarvan in de pers, te moeten vaststellen dat u in de pers laat optekenen dat de loonkosten in dezen niet echt het grootste probleem zijn.
Ik wijs in de commissie Economie al jarenlang op het belang van de problematiek van de loonkosten voor de bedrijfsleiders. UNIZO en Voka zeggen in koor dat het een van de grootste problemen is van de huidige tijd. Ik neem dan ook nogal wat aanstoot aan uw uitspraken ter zake, minister.
Het is voorts vreemd te moeten vaststellen dat het gros van de innovatiesteun naar een klein deel van de bedrijven gaat. Ik dacht dat het de bedoeling was om de kleine kmos te stimuleren op het vlak van innovatie, quod non.
Minister Lieten zegt dat het een en-enverhaal is, kleine kmos en grote bedrijven zouden dus allebei bereikt moeten worden. Ik vraag me af hoe minister Lieten dit, ondanks de zaken die ik gehoord heb, wil bewerkstelligen.
Mevrouw Moerman heeft het woord.
Voorzitter, ik vind dat met de vraagstelling van de heer Vereeck en manier waarop de vraag is weergegeven in de media, een gevaarlijk pad wordt bewandeld. Er zijn twee ideeën die impliciet of expliciet aan de basis ervan liggen. Het eerste is: big is bad of grote bedrijven zijn slecht. Het tweede is dat steun moet worden gelinkt aan tewerkstelling. Beide ideeën zijn achterhaald. We moeten daar heel erg mee opletten.
De rapporten-Soete I en Soete II hebben inderdaad gepleit voor een substantiële vereenvoudiging van het landschap. Dat gaat niet alleen over administratieve vereenvoudiging, minister, maar ook en vooral over vereenvoudiging van het aantal instrumenten. Nu is het veel te ingewikkeld. Daarop moeten we focussen.
Het element economische toegevoegde waarde van de heer Bothuyne is inderdaad een heel relevant criterium, maar u moet toch ook eens met uw Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) praten. We zijn vorig jaar met de commissie Buitenlands Beleid naar de VS geweest en daar hebben we de heer Dries Buytaert ontmoet, een van de top 35 vernieuwers in de wereld jonger dan 35 volgens het Massachusetts Institute of Technology (MIT). De heer Buytaert is, voor hij in Cambridge Massachusetts in Boston zat, naar het IWT gegaan en kreeg daar nul op het rekest.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Voorzitter, uit het indrukwekkende antwoord van de minister is gebleken dat zij heel veel doet voor kmos in het licht van innovatie en ook heel veel plant.
Ik ben blij, minister, dat u heel bewust niet in de val trapt door een tegenstelling te maken tussen grote bedrijven, kmos en onderzoekscentra. In de pers was daar heel zelden een aanzet toe te lezen, integendeel, u probeert in te zetten op de samenwerking.
Ik wil bijkomend aandacht vragen voor de positie van onderzoekers binnen kmos. Onderzoekers hebben vaak een plaats binnen grote bedrijven, binnen een kmo is dat veel minder evident. Ik meen dat we nochtans wel de middelen hebben om dat te stimuleren. Het lijkt me dat daar die toegevoegde waarde een ongelofelijke meerwaarde kan betekenen.
De heer Rzoska heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik had graag uw standpunt gekregen over de reactie van Voka. De heer Vereeck heeft een aantal interessante cijfers in de pers laten publiceren, en bijna onmiddellijk kwam de reactie van Voka om eens te bekijken of de budgetten zoals ze nu verdeeld zijn over de verschillende spelers, niet moeten worden herbekeken en of er niet meer middelen die nu in de richting van universiteiten en onderzoekscentra gaan, naar het bedrijfsleven moeten komen. Ik had graag uw standpunt hierover gekend.
Ik zal met het laatste beginnen. Ik heb het niet eens met Voka. Een belangrijke basis voor onderzoek en ontwikkeling is het basisonderzoek dat aan de universiteiten gebeurt. Trouwens, aan de universiteiten gebeurt ook heel veel toegepast onderzoek en heel veel onderzoek in samenwerking met bedrijven en kennisinstellingen. Het is geen weggegooid geld, het is het fundament van de vooruitgang in technologie en wetenschap dat daarna door onze bedrijven wordt omgezet. Ik heb de voorbije periode geprobeerd om de verhouding 45 procent/55 procent terug te halen en aan te houden, en ik zal die blijven aanhouden in deze legislatuur. Ik zal ook de universiteiten blijven stimuleren om goed samen te werken met maatschappelijke organisaties en met bedrijven, maar op basis van goede afspraken.
Ik ben het eens met mevrouw Moerman die zegt dat als we ook in ons subsidie-instrumentarium kijken naar een maatschappelijke meerwaarde van onderzoek, die niet wordt beperkt tot tewerkstelling. Tewerkstelling is belangrijk, maar we bekijken ook wat de investeringen zullen zijn, wat de omzet zal zijn, wat de maatschappelijke meerwaarde zal zijn en hoe het ecosysteem van bedrijven, grote en kleine, en kenniscentra zal verbeteren door het project.
Collegas, ieder project wordt door het IWT met onafhankelijke deskundigen afgetoetst. Daar wordt beslist of het wordt goedgekeurd of niet, en ik heb het gevoel dat ze dat ook met ingehuurde internationale expertise op een zeer grondige manier doen.
Collega Deckmyn, ik ga niet in op de discussie over de loonkost, die discussie voer ik niet. Ik denk dat de discussie over de loonkosten vooral moet worden gevoerd op andere terreinen. Ik zeg wel, en ik zal het blijven herhalen, dat we niet moeten denken dat als we het probleem van de loonkosten oplossen, we dan meteen het probleem van de competitiviteit van onze bedrijven hebben opgelost. Wij moeten ook blijven investeren in innovatie.
Alle Europese barometers zeggen dat wij beschikken over topuniversiteiten en topwetenschappers die zeer goede dingen doen, maar wij slagen er onvoldoende in om die kennis bij onze kmos te brengen, om ze om te zetten in nieuwe producten en nieuwe diensten. Daarom heb ik ook de voorbije twee jaar tal van initiatieven genomen om die kennisoverdracht naar onze kmos te realiseren. Dat zal ik ook verder blijven doen.
Ik wil nog een beetje inzoomen, ik ben nu de derde stap van maatregelen aan het voorbereiden. Ik wil misschien al een tipje van de sluier oplichten. Er zijn een aantal andere maatregelen die ik plan, en je kunt ze eigenlijk grosso modo in drie categorieën indelen.
Een eerste categorie van maatregelen gaat over de subsidiepercentages aan de kmos die ik graag zou willen optrekken, en zeker voor de projecten die een samenwerking tussen bedrijven, kmos en kennisinstellingen benaderen. Die subsidies zou ik willen verhogen, en we bekijken op dit moment hoe we daar de subsidiepercentages kunnen optrekken. Zo blijven we ook inzoomen op het sterk ecosysteem waar collega Diependaele naar verwijst. Die samenwerking willen we stimuleren.
Een tweede groep van acties gaat na hoe we het aantal onderzoekers in kmos kunnen versterken, het punt waar collega Van Malderen naar verwijst. Concreet denk ik aan het optrekken van het aantal Baekeland-mandaten, want dat is een systeem dat goed werkt. Dat systeem zouden we kunnen optrekken en uitbreiden, zodat er ook meer wetenschappers in kmos gaan werken.
Dat past volledig bij het andere initiatief dat ik nam, namelijk de Doctoral Schools waarbij we zeggen dat niet iedereen die doctoreert aan een universiteit een universitaire carrière zal kunnen uitbouwen. Wij hebben er juist behoefte aan dat de mensen die doctoreren ook in de samenleving bij bedrijven gaan werken, bij maatschappelijke organisaties. Daar moeten we nog veel meer op inzetten.
Ik ben ook blij dat de universiteiten daar ook zo over denken, en daar nu voluit aan meewerken. Als we er dan ook nog kunnen voor zorgen dat het verder gefaciliteerd wordt in het bedrijf zelf en in de kmos, dan denk ik dat we een stap vooruit zetten. Dat is een tweede pakket van maatregelen dat ik aan het voorbereiden ben.
Een derde groep van maatregelen gaat over de verbetering gedurende het hele innovatietraject van de begeleiding en omkadering bij de kmos zelf. Dan zitten we terug bij de vraag die collega Vereeck nog bijkomend had gesteld. Zowel de overheid, de kennisinstellingen, en de kmos zelf moeten actie ondernemen. Wij moeten zorgen dat de overheid meer middelen beschikbaar maakt, en dat doen we ook ieder jaar opnieuw.
Ik wil het nog eens duidelijk maken. Er is het voorbije jaar geen enkel dossier bij het IWT geweigerd omdat er geen geld zou zijn, noch van een groot bedrijf, noch van een klein bedrijf. Als ze zijn geweigerd, zijn ze geweigerd omdat ze niet voldeden aan de criteria. Op dit moment hebben we geen geldgebrek, het gaat dus wel over de inhoud van de dossiers. We merken wel dat we onze procedures kunnen versoepelen, en daar blijf ik ook verder op inzetten.
We moeten er blijven voor zorgen dat onze wetenschappers aan hun universiteiten, aan kennisinstellingen, veel meer zelf proactief naar buiten treden. Ze moeten niet alleen publiceren in de wetenschappelijke tijdschriften, maar ook zelf nadenken wie er baat kan hebben bij hun onderzoek, wie ze daarbij kunnen betrekken, hoe ze het vervolg in een bedrijf of bepaalde sector verder kunnen vertalen.
De derde stap is en blijft dat we er bij onze kmos moeten op blijven hameren dat we het niet zullen redden met alleen competitiviteit op basis van de kosten. Dat is mijn slagzin. Er zal altijd iemand in de wereld opstaan die het product goedkoper kan maken dan jij. Je moet de competitiviteit van onze bedrijven verhogen door sneller nieuwe producten en nieuwe diensten op de markt te brengen. Dat is een bewustmaking, maar ook een ondersteuning die wij vanuit de overheid aan de kmos zullen aanbieden.
Net daarom plan ik die opleiding. We gaan er ook met de werkgeversorganisaties aan werken, samen, om dat innovatieve karakter nog te verhogen. Ik ben ervan overtuigd dat we zo welvaart en extra jobs creëren.
U vermeldt heel veel nieuwe initiatieven, minister, drie pakketten. Ik kan u enkel oproepen om daar heel snel veel werk van te maken, want de tijd dringt, we zijn bijna 2014.
Mevrouw Moerman, ik heb in dit debat nooit gesuggereerd dat big is bad, noch in de media, noch in het interview in De Ochtend. Ik heb heel duidelijk gezegd dat we een goede mix moeten hebben van groot en klein. De investeringen in O&O zijn enkel inspanningsverplichtingen, geen resultaatsverbintenissen.
Mijnheer Deckmyn, ik wil een kleine opmerking maken vanuit mijn universitaire achtergrond, en het geldt ook voor grote bedrijven: er zijn fiscale vrijstellingen voor onderzoekers, waardoor de loonkost voor onderzoekers minder een rol speelt.
Mijnheer Diependaele, u hebt het terecht over openinnovatie-ecosystemen, en de minister pikt er ook op in, waarin we grote en kleine bedrijven en kennisinstellingen samenbrengen. Nu, we doen dat al in Vlaanderen en dat lukt niet heel erg goed, omdat niemand het achterste van zijn tong laat zien, want dan gaat iemand anders met je idee lopen.
Minister, komt er nog bijkomend geld voor de provinciale innovatiecentra? Als er al eens geld wordt teruggevorderd, niet omdat er onvoldoende tewerkstelling is, maar omdat bepaalde rapportagevoorwaarden niet vervuld zijn, houden wij dat bij het IWT niet bij. Dat wil ik u toch als tip meegeven: registratie van wanneer we geld kunnen terugvorderen. (Applaus bij LDD)
Mijnheer Vereeck, ik ben het met u eens. Een bedrijf of kmo doet aan innovatie om een concurrentieel voordeel te krijgen en die kennis deelt men niet graag. Daarom net dat we kmos en grote bedrijven zouden kunnen aanzetten tot samenwerken door voorwaarden in te schrijven bij het toekennen van die IWT-steun. Er zijn trouwens landen Finland, denk ik die dat gebruiken. Ik geloof er absoluut in.
Ik sluit me aan bij de visie van mevrouw Moerman. We mogen niet met die tegenstelling groot-klein komen, want dat is geen goede zaak. We moeten zorgen dat de juiste euro op de juiste plaats terechtkomt. Ik ben ervan overtuigd dat we er met het systeem van de spillover min of meer voor kunnen zorgen dat diezelfde euro zelfs tweemaal kan worden uitgegeven, eerst bij het groot bedrijf en dan bij kleinere kmos, waar onderzoeksprojecten worden uitbesteed. Zo kun je dat laten werken.
Mijnheer Deckmyn, ik wil met u op elk moment de discussie aangaan over de loonkost. Ik denk dat we op dezelfde lijn zitten. Maar voor onderzoekers zijn er fiscale kortingen, dus dat is geen punt.
Het is duidelijk dat we een en-en-en-verhaal willen schrijven en een en-en-en-beleid nodig hebben. Er is het toegepast en fundamenteel onderzoek aan onze universiteiten en hogescholen. Grote bedrijven valoriseren de onderzoeksinspanningen die daar gebeuren. Dat moeten we maximaal laten renderen, zo veel mogelijk in samenwerking met de onderzoeksinstellingen en met de derde groep van het en-verhaal, de kmos. Daarbij moeten we er natuurlijk over waken om vooral die laatste groep meer en beter te betrekken.
De loonkost voor onderzoekers is inderdaad dankzij de federale maatregelen geen probleem, mijnheer Deckmyn, maar er zijn nog heel wat uitdagingen. 99 procent van onze bedrijven zijn kmos. Zij hebben recht op minstens 50 procent van onze innovatiesteun. Ze zullen die ongetwijfeld nuttig kunnen besteden.
De actuele vragen zijn afgehandeld.