Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de evaluatie van de 1 euromaatregel ter bevordering van het museumbezoek door jongeren
Actuele vraag over de evaluatie van de 1 euromaatregel ter bevordering van het museumbezoek door jongeren
Verslag
De heer Dehandschutter heeft het woord.
Minister, uw voorganger had de nobele bedoeling om het museumbezoek van jongeren te stimuleren. Op 1 juli 2008 is een nieuwe maatregel ingegaan, de zogenaamde 1 euromaatregel, waardoor in 21 Vlaamse musea jongeren toegang kregen mits betaling van 1 euro toegangsgeld.
Ondertussen zijn we vier jaar verder en heeft uw departement het initiatief genomen om de effecten van deze maatregel te evalueren. De maatregel werd ook onderworpen aan een onderzoek en een bevraging van de sector, van een aantal musea, van jongeren en van tussenpersonen. Uit de bevindingen is gebleken dat de effecten van die nobele doelstelling heel minimaal en soms zelfs verwaarloosbaar zijn.
De zeer ambitieuze doelstelling, een verdrievoudiging van het museumbezoek van de min-26-jarigen, is geenszins gehaald. We kunnen die doelstelling nochtans allemaal onderschrijven.
Blijkbaar is er een positief effect op het aantal school- en klasbezoeken geweest. Het belangrijkste effect, dat op het individueel bezoek door jongeren, is achterwege gebleven. Aangezien er geen nulmeting is geweest, blijft dit overigens moeilijk te meten.
Minister, op basis van de evaluatie hebt u beslist de 1 euromaatregel in te trekken en niet langer in de beheersovereenkomsten met de 21 musea op te leggen. De vraag van de N-VA-fractie is hoe u de vrijgekomen middelen en eventuele andere middelen wilt inzetten om de doelstelling zelf, jongeren naar de musea te brengen, alsnog na te streven.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, zoals de heer Dehandschutter al heeft verklaard, heeft de minister de opdracht gegeven een studie naar de effecten van de 1 euromaatregel uit te voeren. Naar aanleiding van de studieresultaten heeft de minister een aantal maatregelen genomen.
Afgelopen maandag stond in de pers te lezen dat de 1 euromaatregel zou worden afgeschaft. Gisteren konden we dan weer lezen dat de maatregel niet langer verplicht zou zijn. De studie maakt enkele kritische bedenkingen bij de 1 euromaatregel, maar toont eveneens aan dat de mogelijkheden van de maatregel onvoldoende zijn benut. Op eentje na, heeft geen enkel van de bevraagde musea enige communicatie aan de 1 euromaatregel gewijd. De maatregel is niet als een troef gebruikt. Uit de studie blijkt dat 52 procent van de ondervraagde jongeren de maatregel niet kent. De scholen maken echter veelvuldig gebruik van de maatregel. Zij zouden dan ook de eerste slachtoffers van een afschaffing zijn. De studie pleit niet er niet voor de maatregel af te schaffen of niet langer verplicht in de beheersovereenkomsten op te nemen. De studie pleit voor een betere omkadering en communicatie.
Minister, kunt u ons duidelijkheid verschaffen over de beslissing die u hebt genomen? Is de maatregel afgeschaft? Wordt de verplichting al dan niet gehandhaafd? Gaat het hier om een verdoken besparingsmaatregel? Hoe zult u ervoor zorgen dat jongeren toch naar musea kunnen blijven gaan? Hoe zult u ervoor zorgen dat de bestaande maatregelen gehandhaafd blijven?
De heer Caron heeft het woord.
Voorzitter, aangezien de vorige sprekers het onderwerp al goed hebben ingeleid, zal ik me tot enkele commentaren beperken.
Minister, in uw toespraak voor de verzamelde museumdirecteuren hebt u gesteld dat de 1 euromaatregel niet volstaat om de publiekstoeleiding van jongeren naar onze musea te versterken. Daarover zijn we het eens. U hebt echter ook merkwaardige zinnen gebruikt. U hebt verklaard dat u de verplichting de 1 euromaatregel toe te passen niet langer in de beheersovereenkomst zult opnemen. De maatregel houdt echter in dat het verschil tussen 1 euro en de reële prijs door uw diensten aan de musea wordt betaald. Nu zou die verplichting voor de musea wegvallen. U hebt in diezelfde speech niet toegelicht wat het geld heen gaat of waarvoor het geld dan wel zal worden ingezet. Ik kan enkel concluderen dat het een verkapte besparingsmaatregel betreft.
Ik wil iedereen er trouwens even aan herinneren dat de eerste conclusie van de studie, die ik meteen heb gelezen, luidt als volgt: Indien de maatregel beter wordt ingepast in een ruimer onderbouwd beleid rond jongeren en musea en steviger verankerd wordt in de publiekswerking van de musea, kan de maatregel een rol spelen binnen het verder uitbouwen van het jongerenpubliek.
Ik neem aan dat u die som op een andere manier voor de publiekswerking ten aanzien van jongeren wilt inzetten. Is dat zo? Hoe ziet u dat zelf?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, het betreft hier, voor alle duidelijkheid, geen besparingsmaatregel. Dat moet duidelijk zijn. Hoewel een aantal elementen al zijn aangehaald, wil ik toch even de geschiedenis van deze maatregel schetsen.
In 2008 heeft de toenmalige minister van Cultuur beslist de 1 euromaatregel voor 21 landelijk erkende musea in te voeren. Ik heb het persbericht bij me dat toen is verspreid. Ik denk dat sommigen hier in de zaal dat persbericht zeer goed kennen.
De doelstelling van de maatregel was bijzonder ambitieus. Het was de bedoeling het aantal jongeren jonger dan 26 jaar die een museum bezoeken te verdrievoudigen.
De minister schrijft: Ik zal bijzonder sterk inzetten op extra promotie via CJP, via Cultuurnet, via AmuseeVous, en ik wil het jongerenbezoek op die manier verdriedubbelen. Er was op dat moment ook afgesproken dat musea een compensatie zouden krijgen voor het invoeren van die 1 euromaatregel.
Hoe is die compensatie destijds berekend? Men heeft uitgezocht hoeveel inkomgeld een museum vandaag vraagt aan jongeren. De musea die heel duur waren, hebben een enorme compensatie gekregen omdat ze nu maar maximaal 1 euro mochten vragen. De musea die al gratis waren op het moment dat die maatregel werd ingevoerd, hebben nul compensatie op hun werking gekregen. Ik vind dat geen rechtvaardige maatregel. Maar goed, die is op dat moment zo ingevoerd. Wie duur was voor jongeren, kreeg eigenlijk een beloning, wie al goedkoop of gratis was voor jongeren, kreeg geen enkele compensatie.
Van in het begin, in 2008, is afgesproken om een evaluatie te maken. Dat is ook gebeurd. Ik heb dat gevraagd aan de Hogeschool West-Vlaanderen. Die stond voor een groot probleem, namelijk dat er destijds geen nulmeting was gebeurd. Al of niet verdriedubbelen was moeilijk te meten.
Men heeft dan aan de verschillende musea gevraagd of het aantal bezoeken door jongeren was toegenomen. Men heeft ook jongeren zelf ondervraagd. De studie is zeer grondig uitgevoerd. Ik wil er enkele zaken uit voorlezen. Mijnheer Caron en mevrouw Idrissi, ik denk dat u die studie ook hebt gelezen en samen met mij kunt concluderen. Er staat heel uitdrukkelijk dat geen van de 21 gecompenseerde musea kan aantonen dat er extra min-26-jarigen zijn geregistreerd in hun museum. Er zijn dus geen extra bezoeken geweest van die jongeren. Dat is een heel duidelijke conclusie van dit onderzoek.
Enkele musea zeggen dat je die maatregel zou kunnen behouden, maar dat je er een publiekswerking aan moet koppelen. Je moet zorgen dat het aanbod ook op maat van jongeren is. We hebben trouwens ook de participatiesurvey gehad, waarin de participatie van jongeren aan cultuur is nagegaan. Daaruit blijkt dat je de prijs nog zo laag mag zetten, of zelfs gratis mag maken, als het aanbod niet is aangepast, dan zetten de jongeren de stap niet naar een museum. Dat is wat wij gaan doen.
We hebben die evaluatie ter hand genomen. Ik heb dat uitdrukkelijk gezegd naar aanleiding van de goedkeuring van het Cultureel Erfgoeddecreet, door u allemaal in dit parlement goedgekeurd, en waarin voordien die 1 euromaatregel stond. Nu staat hij er niet meer in. Dit jaar is dat zo goedgekeurd in het Vlaams Parlement.
We hebben beslist om die 1 euromaatregel bij te sturen. Mevrouw Idrissi, u verwijst naar verklaringen die zouden zijn gedaan om die af te schaffen, maar dat is nergens op geen enkel moment verklaard. Ik heb vorige maandag wel de hele museumsector bij mij uitgenodigd omdat in april volgend jaar alle musea opnieuw een aanvraag moeten indienen voor de nieuwe landelijke erkenning. In het Kunstendecreet heb ik met de sector ruim op voorhand de criteria gegeven op basis waarvan we zouden oordelen. We hebben die ook gehanteerd.
We hebben nu hetzelfde gedaan met de museumsector. Heel ruim op voorhand hebben we aan de museumsector gezegd: dit zijn de criteria op basis waarvan we zullen oordelen, pas je daaraan aan, hou er rekening mee als je je plan indient. Daarom heb ik maandag aan de sector zelf gezegd dat de 1 euromaatregel is geëvalueerd en dat ik er op een andere manier wil mee omgaan. Ik wil dat de musea een gedifferentieerd prijzenbeleid voeren, ook voor jongeren en scholen, zodat het voor hen nog altijd financieel aantrekkelijk is. Hoe het zal zijn, gratis, een halve euro, 1 of 2 euro, dat kunnen die musea zelf bepalen. Er zal natuurlijk ook concurrentie zijn, zoals vandaag al het geval is, waardoor die prijs absoluut laag zal blijven.
Wat ik vooral aan die musea zal vragen, is dat ze specifiek op maat van de jongeren een publiekswerking en ook een aanbod hebben. We hebben nu ook gezien dat de musea die al een compensatie hebben gekregen voor de 1 euromaatregel, die bijna in geen enkel geval hebben ingezet voor publiekswerking of aanpassing van het aanbod voor jongeren. Het ging op in de algemene pot en werd daar niet voor gebruikt. Publiekswerkers halen dat ook aan in die studie, en het blijkt ook uit de resultaten ervan.
We gaan die middelen niet weghalen bij de musea, we blijven ze inzetten, maar gericht op publiekswerking voor jongeren en een gedifferentieerd prijzenbeleid, zodat het ook aantrekkelijk blijft voor de jongeren. Als musea daaraan voldoen, zullen ze die middelen krijgen. We zullen de middelen die behouden blijven voor de musea, daar ook absoluut voor aanwenden. Tegen april moeten ze hun nieuwe plannen indienen. We zullen daarover oordelen, en nieuwe beheersovereenkomsten afsluiten waarin die bepalingen zullen worden opgenomen, zodat er meer wordt ingezet op een specifiek aanbod voor jongeren. Ik ben ervan overtuigd, en het blijkt ook uit de studie, dat we op die manier meer jongeren naar een museum zullen krijgen.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, en ook voor de aanvullende informatie die u hebt gegeven over de instelling van de maatregelen en de effecten op de 21 betrokken musea. De financiële effecten liepen sterk uiteen: musea die eigenlijk al het goede voorbeeld gaven, werden daar financieel voor bestraft. Dat lijkt me een belangrijke informatieve aanvulling.
Ik ben blij dat u ons hebt gerustgesteld door te zeggen dat de middelen in de museumsector blijven. U wilt een ruimer kader. Er zijn immers niet alleen financiële, maar ook communicatieve, sociale en culturele drempels. U wilt werk maken van het verlagen van die drempels. U bent ook tegemoetgekomen, lijkt me, aan de bekommernis met betrekking tot de scholen die daarop ingaan. Dat moet een aandachtspunt blijven, vindt u, en dat lijkt me terecht, zowel voor de scholen als voor de betrokken musea zelf.
Minister, ik dank u voor uw uiteenzetting. Ik concludeer eruit dat de 1 euromaatregel eigenlijk is afgeschaft, en dat u gaat naar een gedifferentieerd prijzenbeleid. Ik kan dat alleen maar betreuren. Dit is een en-enverhaal: er zijn verschillende drempels voor participatie, en de financiële drempel is daar een van. De studie is heel duidelijk. Ik volg u volledig als het gaat over die 1 euromaatregel zonder inbedding. Er moet publieksparticipatie zijn. Er moet communicatie zijn. Ter zake volg ik u, maar ik volg u helemaal niet als u het kind met het badwater weggooit. In de commissie Cultuur zullen we daar verder over discussiëren.
Minister, mevrouw Idrissi maakt het me gemakkelijk. Ik deel uw intentie om de publiekswerking te verruimen en die actiever te maken voor jongeren: laat dat duidelijk zijn. De evaluatie is wat ze is. Ik ken dat befaamde persbericht. De doelstellingen zijn niet bereikt, en we moeten bijsturen. Ik ben het daarmee eens, alleen blijft het voor mij een zeer groot raadsel hoe u die middelen daarvoor zult inzetten. Bovendien maakt u een vreemde redenering. U stelt dat ze dat niet hebben ingezet voor publiekswerking, maar dat was ook niet de bedoeling. De musea kregen niet meer middelen. Ze kregen minder via het toegangsgeld, en het verschil werd gewoon gecompenseerd. Het was een nuloperatie voor de musea. Nu haalt u dat geld weg en jaagt u zo eigenlijk de klant, de bezoeker op kosten. Bovendien laat het Erfgoeddecreet geen systeem toe om gedifferentieerd met die musea om te gaan. Er zijn vaste subsidies. Voor mij blijft dit zeer vreemd.
De heer Delva heeft het woord.
Geachte leden, zoals zo vaak bij beleid moeten we een onderscheid maken tussen de doelstelling en het instrument. De doelstelling was heel nobel en blijft absoluut overeind, namelijk jongeren stimuleren om naar musea te gaan. Dat spreekt vanzelf. De vraag was heel eenvoudig of het instrument het beste instrument was om die doelstelling te bereiken. Uit het rapport blijken twee dingen. Ten eerste blijkt dat het bij gebrek aan nulmeting moeilijk is om tot duidelijke antwoorden te komen. Ten tweede blijkt dat dit toch weinig effectief is. Laten we dus de doelstelling behouden, maar het instrument veranderen. Minister, wat u zegt, is cruciaal: de middelen die vandaag worden gebruikt ter compensatie voor de musea die deze 1 euromaatregel gebruiken, kunnen worden behouden voor hetzelfde doel. We hopen dat we, via prijsdifferentiatie en eventueel een aantal andere instrumenten, het doel dat we allemaal nastreven, beter kunnen bereiken dan vandaag het geval is.
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, als ik het goed heb begrepen, zult u die middelen oormerken. U zult aan de musea zeggen dat ze die middelen moeten gebruiken voor publiekswerking. Als Open Vld vragen ook wij dat ervoor wordt gezorgd dat men die scholen blijft aantrekken, maar ik neem aan dat iedereen daar wel mee akkoord gaat. Op welke manier gaat u dat echter doen? Zult u proberen een algemeen plan uit te werken, waarop de musea dan voortbouwen? Of zult u aan de musea zeggen dat zij daar nu voor moeten zorgen met die middelen die u hebt geoormerkt? Welke musea? Niet elk museum kon immers gebruik maken van die 1 euromaatregel. Gaat het over elk museum?
U zegt dat er geen nulmeting was. Kunnen we nu dan wel uitgaan van een nulmeting? Of gaan we weer uit van de redenering dat we binnen vier à vijf jaar niet weten of er al dan niet meer min-26-jarigen zijn, omdat er geen nulmeting was?
De heer Arckens heeft het woord.
Het resultaat van de studie de evaluatie van de 1 euromaatregel verbaast me niets. Ik heb vier jaar geleden een uitvoerige interpellatie gehouden in de commissie Cultuur over deze maatregel. Ik heb toen duidelijk gesteld dat dit een economistische benadering is van cultuur. Dit heb ik toen duidelijk gesteld aan toenmalig minister Bert Anciaux.
Het is een kwestie van vraag en aanbod. Het aanbod kan men uiteraard stimuleren. Men krijgt dan prachtige resultaten. Ik denk bijvoorbeeld aan het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF). De vraag stimuleren is uiteraard iets helemaal anders. Het is een kwestie van smaken, van culturele competentie: een begrip dat wij altijd hoog in het vaandel dragen in de cultuurdiscussies in het Vlaams Parlement.
Minister, ik ben blij dat u afstapt van de 1 euromaatregel, maar ik vind het jammer dat u met dat gedifferentieerd prijzenaanbod toch nog altijd in die economische logica blijft denken. Persoonlijk denk ik dat dit niet zal volstaan om jongeren naar het museum te krijgen. Er moet meer gebeuren aan publiekswerking en aan het verhogen van culturele competentie.
Voor alle duidelijkheid, de 1 euromaatregel zoals die in 2008 is ingevoerd, had alleen betrekking op de landelijk erkende musea: musea die vanuit de Vlaamse Gemeenschap middelen kregen, plus onze eigen Vlaamse instellingen. Alle andere musea die daarmee in een concurrentiepositie zaten moesten zelf hun prijsbeleid bepalen.
Wat moet er volgend jaar gebeuren? De musea die opnieuw aanspraak willen maken op een landelijke Vlaamse erkenning, moeten een plan indienen. Op basis van dit plan bepalen wij welk museum welk bedrag krijgt, en of het museum aan de criteria voldoet die in het Erfgoeddecreet staan, en natuurlijk ook in de uitvoeringsbesluiten. Op basis van deze criteria wordt beslist wie welke middelen krijgt om verder te werken, en of musea al of niet landelijk erkend worden. Om landelijk erkend te worden, moet het museum ook een landelijke uitstraling hebben.
Deze musea moeten tegen april volgend jaar in hun aanvraag aangeven hoe ze hun publiekswerking voor de jongerendoelgroep aanpakken. Hoe gaan ze er effectief werk van maken? Wat zal het specifieke aanbod zijn voor die doelgroep? Van 0 tot 26 is een zeer ruime doelgroep. Van 0 tot 6 jaar zal een ander aanbod zijn dan van 20 tot 26 jaar. Ik hoef u daarvan niet te overtuigen. Zij zullen hun aanpak aan mij moeten aantonen, en op die basis zullen wij een beslissing nemen.
Dan is er het gedifferentieerd tarief. Tot nu toe mochten ze maximaal 1 euro vragen, maar voortaan zouden ze een prijsvork kunnen hanteren. Men zou kunnen zeggen: van 0 tot 12 jaar is het 0 euro, van 12 tot 18 jaar is het 1 euro, van 20 tot 26 jaar is het 4 euro. Dit is maar een voorbeeld. De musea kunnen op basis hiervan een gedifferentieerd prijzenbeleid voeren. Op die manier kunnen ze ook scholen gratis naar het museum laten komen. Op basis daarvan zal ik de enveloppe bepalen die ze kunnen krijgen voor de komende beleidsperiode.
Dan wat betreft de middelen die de musea nu ontvangen ter compensatie van het inkomstenverlies: inderdaad, wie heel duur was voor jongeren, heeft heel veel geld bij gekregen, maar dat is niet ten goede gekomen van de publiekswerking. Daar was ook geen enkele verplichting toe. Die musea hebben het gewoon in de algemene pot opgenomen, en hadden dan ook een veel sterkere positie dan sommige andere musea die al gratis waren voor jongeren en die dan ook geen middelen bij hebben gekregen. We laten die middelen in de pot, en zullen ze herverdelen onder de musea op basis van de publiekswerking, het specifieke aanbod naar de jongeren toe, en op basis van het gevoerde prijzenbeleid naar jongeren en scholen. Dat zullen de criteria zijn die wij in aanmerking zullen nemen om de musea ook middelen te geven om hun verdere werking uit te tekenen.
Dit zijn natuurlijk niet de enige criteria. Er zijn er nog andere, die in het Erfgoeddecreet staan en die in de uitvoeringsbesluiten staan. Die worden uiteraard ook allemaal verder in rekening genomen. Maar dit is dus eigenlijk de bijsturing die we gedaan hebben.
Er is trouwens ook geen specifiek potje op de begroting voor deze 1 euromaatregel. Het zit in een algemene pot musea. Het is dus absoluut geen besparing.
Ik maak me sterk dat, als we meer inzetten op publiekswerking en op een specifiek jongerenaanbod, er meer jongeren de weg naar het museum zullen vinden. Het is niet de bedoeling om extra financiële drempels in te voeren. Het is een verhaal van en-en-en: én financiële drempels wegnemen, én publiekswerking, én zorgen dat er een aangepast aanbod is. Ik denk dat we zo de ambitieuze doelstellingen die er destijds waren, nu hopelijk ook kunnen bereiken, omdat we meer inzetten op een aantrekkelijk aanbod dat ook effectief jongeren naar het museum zal brengen.
Ik ben het in grote lijnen eens met de aanpak van de minister, zoals die daarnet geschetst is. Om jongeren naar een museum te leiden, moet je inderdaad een gedifferentieerde aanpak volgen. Het hangt af van museum tot museum, maar je moet vooral mikken op duidelijke tentoonstellingen, projecten en initiatieven. Het is immers weinig musea gegeven om op basis van een vaste collectie telkens opnieuw enkel op communicatief vlak in te zetten en zo jongeren niet alleen in schoolverband, maar ook individueel, in groepsverband of in gezinsverband naar het museum te brengen.
Ik blijf toch met een aantal vragen zitten. Ik ga ervan uit dat we die hier vandaag niet zullen uitklaren. Hoe gaat u de musea aanpakken die geen publiekswerking uitwerken? Wat zal daar de strategie zijn? Wat zal het algemene beleid zijn? We hebben nog heel veel stof om daar in de commissie Cultuur een grondig debat over te voeren.
Minister, ik deel uw intentie, maar ik zou het behoorlijker gevonden hebben, mocht u met een uitgewerkt alternatief systeem voor de pinnen zijn gekomen, en niet met dit soort vage bewoordingen, waarvan de decretale verankering zeer vaag is.
Ik wil even een regionaal voorbeeld nemen om aan te tonen hoe hard dit kan aankomen. Het museum dat vandaag de meeste jongeren ontvangt in Vlaanderen, en dus de meeste van die subsidie krijgt, is In Flanders Fields. We staan aan de vooravond van de herdenking van 14-18. Er komen elk jaar tienduizenden jongeren naar dat museum, uit eigen land, maar ook uit Groot-Brittannië, Ierland enzovoort. Dit vandaag afschaffen, terwijl er honderden groepen geboekt hebben in dat museum, dat is een ramp. Dat zijn dingen die niet op die manier mogen gebeuren.
Ik deel uw intentie, maar de wijze waarop absoluut niet. (Applaus bij Groen)
De actuele vragen zijn afgehandeld.