Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005
Ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde is het ontwerp van decreet tot wijziging van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, het ontwerp van decreet tot wijziging van het Provinciedecreet van 9 december 2005 en het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet van 19 december 2008 betreffende de organisatie van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
Het Uitgebreid Bureau stelt voor om de algemene besprekingen van de drie ontwerpen van decreet samen te voegen tot één algemene bespreking. Is het parlement het hiermee eens? (Instemming)
De algemene bespreking is geopend.
Er wordt geen verslag gegeven. (Opmerkingen van de heer Jurgen Vanlerberghe)
Het reglement is duidelijk ter zake: voor het begin van de vergadering moet men kenbaar maken of men verslag wil uitbrengen. Gebeurt dat niet, dan is er geen verslag.
De heer Verfaillie heeft het woord.
Voorzitter, minister, talrijk opgekomen collegas, de drie ontwerpen die hier ter bespreking voorliggen, zijn de afgelopen maanden het voorwerp geweest van een zeer uitvoerige bespreking in de commissie. Ik wil dan ook mijn welgemeende appreciatie uitdrukken voor de verslaggevers, die weliswaar geen mondeling verslag uitbrengen, maar wel schriftelijk verslag hebben uitgebracht, met dank aan onze goede commissiesecretaris, de heer Dirkx, die alles vanuit hogere regionen aan het gadeslaan is. Ik dank ook iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan de besprekingen.
Met de goedkeuring in de vorige legislatuur van wat we hier gemakshalve de drie organieke decreten zullen noemen, gaf Vlaanderen niet alleen concreet invulling aan de bevoegdheden met betrekking tot het binnenlands bestuur die ingevolge de vijfde staatshervorming van een aantal jaar geleden naar de gewesten werden overgeheveld, er werd toen ook van die gelegenheid gebruikgemaakt om de werking van de lokale en provinciale besturen sterk te moderniseren en te verfijnen. Met de thans voorliggende ontwerpen wordt op die weg doorgegaan. De grote keuzes met betrekking tot een verdere verfijning van de werking van de lokale en regionale besturen werden overigens reeds vorig jaar gemaakt, met het uitwerken van het witboek Interne Staatshervorming. Elementen zoals de toekomstige vermindering van het aantal uitvoerende mandaten, de verdere toenadering tussen gemeente en OCMW en de herformulering van de missie van de provincies zijn uitgangspunten waarvan de basis in voornoemd witboek terug te vinden is.
Een eerste punt waarop ik in het kader van deze bespreking de aandacht wil vestigen, is dat van de mogelijkheden die, middels deze ontwerpen, in het Gemeentedecreet en het OCMW-decreet worden ingevoerd om de samenwerkingsmogelijkheden tussen de beide besturen verder uit te breiden en te versterken. Daarmee wordt een belangrijk vervolg gebreid aan de weg die reeds een paar jaar geleden werd ingeslagen, onder meer met de mogelijke opname van de OCMW-voorzitter als volwaardig schepen in het college en de mogelijkheid voor lokale besturen met minder dan 20.000 inwoners om voor gemeente en OCMW eenzelfde secretaris/financieel beheerder aan te stellen.
Dat de OCMW-voorzitter met de installatie van de nieuwe besturen na de verkiezingen van 14 oktober in elke Vlaamse gemeente volwaardig lid zal zijn van het college van burgemeester en schepenen, was reeds langer bekend. Het is een goede zaak dat dit eindelijk overal het geval zal zijn. Ik weet dat er bij de behandeling van het Gemeentedecreet in 2005 wel wat vragen leefden over dit systeem. Nu, een bestuursperiode later, stel ik vast dat die gemeenten die ter zake na de lokale verkiezingen van 2006 de stap gezet hebben om de OCMW-voorzitter op te nemen in het college, daar vrijwel zonder uitzondering positief over gestemd zijn.
Op de weg naar verdere samenwerking tussen gemeente en OCMW worden nu een aantal belangrijke verdere stappen gezet. De hoger geciteerde grens van 20.000 inwoners wordt geschrapt en de mogelijkheid tot overdracht van personeel tussen gemeente en OCMW wordt decretaal vastgelegd. Ook wordt in het OCMW-decreet de bepaling geschrapt dat de OCMW-raad voor maximum een derde uit gemeenteraadsleden mag bestaan. Let wel, bij al deze aanpassingen zullen het nog altijd de lokale besturen zelf zijn die het laatste woord zullen hebben.
Wat thans in het Gemeente- en OCMW-decreet ingebouwd wordt, zijn en blijven mogelijkheden waar gemeente en OCMW naar eigen inzicht al dan niet gebruik kunnen van maken. Lokale besturen die niet wensen dat gemeente en OCMW geleid worden door dezelfde persoon, hoeven die stap ook niet te zetten. Lokale besturen die geen gemeenteraadsleden in de OCMW-raad wensen, kunnen daar ook in volle vrijheid voor opteren. Het respect voor de lokale autonomie een primordiaal uitgangspunt voor CD&V blijft in deze aangelegenheid de leidraad.
Dat deze ver doorgedreven samenwerking tussen gemeente en OCMW in bepaalde kringen vragen oproept en enige ongerustheid teweegbrengt, is voldoende bekend en hoeft op zich ook niet echt te verwonderen. Ingrijpende vernieuwingen kunnen slechts zelden onmiddellijk op algemene instemming rekenen. Altijd worden er wel vragen gesteld over de noodzaak ervan en worden de mogelijk minder positieve gevolgen sterk in de verf gezet.
Laat het evenwel duidelijk zijn dat het belang van een sterk uitgebouwd sociaal beleid niet genoeg kan worden beklemtoond. De vraag is dan op welke manier dat sociaal beleid optimaal verder kan worden uitgebouwd. Is dat door alles bij het oude te laten en op lokaal vlak twee besturen naast elkaar te laten bestaan, of is dat door de samenwerking tussen beide zoveel mogelijk aan te moedigen en te faciliteren? Mijn fractie en ik zijn een groot voorstander van dit laatste. Een verdere samenwerking tussen gemeente en OCMW betekent immers niet dat de kwaliteit van de sociale dienstverlening in het gedrang zou komen of dat het sociaal beleid minder aandacht zou krijgen. Samenwerking, vermijden van alle mogelijke overlappingen, moet integendeel de slagkracht van het sociaal beleid vergroten en moet de lokale bestuurders meer ruimte bieden om zich op het echt essentiële te concentreren, met name het realiseren van een zo optimaal mogelijke dienstverlening aan de burger. Het is mijn innige overtuiging dat een versterkte samenwerking tussen gemeente en OCMW ook zal leiden tot een versterkt sociaal beleid.
Collegas, ik kom tot een volgend punt: de procedure rond de structurele onbestuurbaarheid, die terug te vinden is in zowel het Gemeente- als het Provinciedecreet. Minister, u zult het zich ongetwijfeld herinneren: bij de eerste besprekingen rond de aanpassingen van het Gemeentedecreet heb ik mij over die procedure zoals ze oorspronkelijk was geconcipieerd niet bijster positief uitgelaten. Ik heb ze op een bepaald moment zelfs een draakje of een draak genoemd. Die minder fraaie omschrijving was mij vooral ingegeven door het feit dat ik, samen met onze fractie, de mening was toegedaan dat de opgenomen procedure eerder onbestuurbaarheid in de hand zou werken dan op te lossen.
Iedereen weet wel dat zich hier in de loop van de zesjarige bestuursperiode al eens ernstige problemen kunnen voordoen, maar al bij al blijft dat nog altijd beperkt en vaak brengt de tijd ook raad en kunnen de problemen vaak lokaal worden opgelost.
Wat de provincies betreft, hebben de hoorzittingen ons geleerd dat problemen inzake onbestuurbaarheid er een ongekend gegeven zijn. Die vaststellingen in gedachten houdend, was ik van oordeel dat de in het ontwerp opgenomen procedure diende te worden verfijnd. En wij zijn er in de commissie ook in geslaagd om dat te doen, en een systeem uit te werken dat meer zekerheid biedt, hoewel ik nog vragen heb over de haalbaarheid ervan.
Waar er nu werkelijk problemen inzake onbestuurbaarheid zijn, kan er worden ingegrepen en dit was heel belangrijk voor onze fractie zonder dat diegenen die, bijvoorbeeld door overloperij, op een lichtzinnige manier de stabiliteit van het bestuur op de helling willen zetten, daarvoor kunnen worden beloond. Grondige commissiebesprekingen hebben op dat vlak tot een oplossing geleid die wat meer werkbaar en aanvaardbaar is.
Collegas, de ontwerpen tot wijziging van het Gemeente- en het Provinciedecreet bepalen tevens dat het aantal uitvoerende mandatarissen na de verkiezingen van 2018 zal verminderen. De Vlaamse steden en gemeenten zullen het vanaf dat moment met een schepen minder moeten doen en de deputaties met een gedeputeerde minder. Die vermindering van het aantal mandaten gaat gepaard met de invoering van een uittredingsvergoeding. Vooral dat laatste biedt een antwoord op verzuchtingen die reeds vele jaren bij de lokale mandatarissen leven. Burgemeesters en schepenen die heel wat tijd en energie hebben geïnvesteerd in hun lokaal mandaat en die na verkiezingen met lege handen achterblijven, komen soms in zeer pijnlijke situaties terecht. Sociaal is dat niet aanvaardbaar en CD&V is uiterst tevreden met het feit dat daarvoor een oplossing in het vooruitzicht wordt gesteld.
Voortaan zal in gemeenten en provincies ook extra aandacht worden besteed aan de afstemming van het eigen beleid op het beleid van de samenwerkingsverbanden waar het betrokken bestuur in participeert en van de agentschappen die het heeft opgericht. De opstelling zal, indien de betrokken besturen dat wensen, zelfs kunnen worden verwezen naar een speciaal daartoe verwezen commissie. Dergelijke afstemming is zeker geen overbodige luxe.
Ik kan er dan ook inkomen dat er daartoe in een aantal specifieke elementen wordt voorzien, maar persoonlijk denk ik dat dit een zaak is die in de eerste plaats afhankelijk is en zal blijven van de inspanningen die de gemeente- en provincieraadsleden ter zake zelf willen leveren. Een raadslid dat nu reeds het beleid in het kader van de intergemeentelijke samenwerking nauwgezet wil opvolgen, kan dat. Er moet alleen de nodige moeite voor worden gedaan. En als de wil ontbreekt om die moeite te doen, dan zal ook een bijzondere commissie niet echt helpen.
Wat wel van belang is, is dat de raadsleden in de mogelijkheid verkeren om hun mandaat zo goed mogelijk uit te oefenen. CD&V staat dan ook volledig achter de maatregelen die erop gericht zijn om de positie van de raadsleden te versterken. Raadsleden zullen aldus meer mogelijkheden krijgen om de raad waar ze deel van uitmaken, bij elkaar te roepen. Zij zullen, indien ze dat wensen, dossiers elektronisch ter beschikking krijgen en elke fractie zal op zijn minst één lid kunnen voordragen in de raad van bestuur van de verzelfstandigde agentschappen. Een grotere betrokkenheid van de raadsleden wordt op die manier gegarandeerd.
Collegas, voor de provincies wordt, gevolg gevend aan de afspraken gemaakt in het witboek Interne Staatshervorming, een belangrijke wijziging aangebracht in de missie van dit bestuursniveau. Tot op heden stelt artikel 2 dat de provincies bijdragen tot het welzijn van de burgers en tot de duurzame ontwikkeling van het provinciale gebied. Daar zal verandering in komen. In het ontwerp dat thans voorligt, wordt die missie beperkt tot het bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van het provinciale gebied. Op zich vind ik de verengde omschrijving van deze missie eigenlijk jammer.
Is het immers niet een opdracht voor elk bestuur om bij te dragen tot wat men algemeen het welzijn van de burgers kan noemen? En mag ook van de provincies in de toekomst niet verwacht worden dat zij zich vanuit hun unieke positie als regionaal bestuursniveau ten volle voor dat streven zullen blijven inzetten? Ik hoop althans dat de provincies dat in de toekomst zullen blijven doen.
Collegas, minister, onze fractie heeft deze drie ontwerpen benaderd vanuit volgende uitgangspunten: wordt de autonomie van de besturen in kwestie gerespecteerd; leiden de wijzigingen die aangebracht worden ook tot een verbetering van de organisatie en de werking van die besturen; wordt er verder gewerkt aan een zo groot mogelijke afstemming van de werking van de verschillende besturen op elkaar? De autonomie wordt gerespecteerd. Gemeenten, provincies en OCMWs kunnen zelf beslissen of ze, rekening houdend met hun eigen specifieke situatie en behoeften, al dan niet gebruikmaken van de bijkomende mogelijkheden die gecreëerd worden. De werking van de besturen wordt geoptimaliseerd, denken we bijvoorbeeld aan het gelijkaardig maken van de inhoud van de jaarrekening en het meerjarenplan. En vooral: de werking van de verschillende besturen wordt daadwerkelijk meer op elkaar afgestemd. Denken we daarbij vooral aan de uitgebreide mogelijkheden tot samenwerking tussen gemeente en OCMW. Vanuit die vaststellingen zal onze fractie deze ontwerpen van decreet met een vrij grote overtuiging goedkeuren. Ik dank de collegas voor hun tussenkomsten. (Applaus bij de N-VA)
Mevrouw Vissers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, in het regeerakkoord van de Vlaamse Regering stond het al : Minder bestuurlijke drukte door interne staatshervorming. De bedoeling was om het bestuur dichter bij de burger te brengen. Er zouden sterke gemeenten komen met meer bevoegdheden. Eind oktober 2011 had de Vlaamse Regering haar voorontwerpen tot wijziging van het Gemeente- en Provinciedecreet klaar. In december 2011 volgde het OCMW-decreet.
Collegas, mogen we u eraan herinneren dat het reeds de achtste keer is dat het Gemeentedecreet gewijzigd wordt. Nochtans dateert dit Gemeentedecreet van juli 2005. Het werd al gewijzigd in juni 2006, juli 2006, december 2006, februari 2008, maart 2008, januari 2009 en april 2009. En nu komen er nog een aantal wijzigingen. Met het Provinciedecreet was het ongeveer hetzelfde. Het OCMW-decreet is van recentere datum, namelijk december 2008. Tot op heden is het nog niet gewijzigd, maar dat komt dus nog.
Nu is er dus in de eerste plaats nood aan regelgevende rust. In de drie ontwerpen van decreet stemt men de zaken op elkaar af. Van verandering is niet veel te merken in goede zin. De adviezen van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vlaamse Adviesraad voor Bestuurszaken (VLABEST) werden niet gevolgd. Sinds het Gemeentedecreet is er een beweging ingezet naar professionalisering van het gemeentebestuur. Daartegenover staat dat gemeenteraadsleden alles voor en na de werkuren moeten doen. De kloof is op dit moment nog groter geworden door de mogelijkheid te scheppen om een groot deel van de bevoegdheden naar het college te delegeren. Natuurlijk hebben de gemeenteraden maximaal van die optie gebruikgemaakt zodat het voor de gemeenteraadsleden nog moeilijker is om alles op te volgen. De delegatie van bevoegdheden aan het college maakt dat er nog weinig agendapunten op de gemeenteraad kunnen worden gezet en dat men sneller een gemeenteraad overslaat. Zo komen veel gemeentebesturen niet aan de tien verplichte gemeenteraden per jaar, maar ook hiervoor wordt er geen sanctie opgelegd. Waar blijft dan de versterking van de gemeenteraad?
Als doekje voor het bloeden, kan de gemeenteraad nu bijeengeroepen worden door een vijfde van de raadsleden, maar enkel als zes weken na de laatste zitting door de voorzitter of het college geen raad bijeengeroepen werd. Deze maatregel geldt echter niet tussen 11 juli en 15 augustus.
Ook zullen de stukken elektronisch ter beschikking worden gesteld en zal de voorzitter van de gemeenteraad een vervanger kunnen aanduiden. Een gemeenteraadslid van onze partij die de gemeenteraad voorzit, zal dus tot het verleden behoren. Verder zal vanaf 2019 het aantal schepenen verminderen met één. Vanaf volgende legislatuur wordt de voorzitter van het OCMW automatisch lid van het schepencollege. Waarom dan nog zo lang wachten voor het verminderen van het aantal schepenen? Wij hadden gevraagd om dit te doen vanaf deze legislatuur.
En dan is er nog de structurele onbestuurbaarheid van de gemeente. Een lid van de meerderheid iedereen weet ondertussen wie dit is noemde dit een draak van een ontwerp. Men heeft dit trouwens doorgetrokken naar de onbestuurbaarheid van een provincie en OCMW. Kent u een provincie die of een OCMW dat de afgelopen jaren onbestuurbaar was? Voortaan kan een gemeenteraad dus bij meerderheid van stemmen de structurele onbestuurbaarheid uitroepen van een gemeente. Na bemiddeling van de gouverneur kan een nieuw college van burgemeester en schepenen worden aangeduid door de gemeenteraad. In de praktijk betekent dit dat een kleine coalitiepartner ermee kan dreigen om samen te werken met de oppositie. Een kleine meerderheidspartij heeft dus de macht om haar coalitiepartner de rug toe te keren en de rest van de legislatuur de burgemeester en het merendeel van de schepenen naar de oppositie te verwijzen. Deze regeling kan slechts eenmaal per legislatuur worden toegepast.
De heer Van Hauthem stelde voor dat de gemeenteraad de bevoegdheid krijgt om een constructieve motie van wantrouwen in te dienen, naar analogie van de werkwijze in het Vlaams Parlement. Bij het vorige Gemeentedecreet is een gelijkaardig voorstel van het Vlaams Belang door de toenmalige minister weggewuifd. De heer Van Hauthem stelde dat deze zogenaamde oplossing voor de structurele onbestuurbaarheid net de onbestuurbaarheid van gemeenten in de hand zal werken. Als de komende jaren het aantal gemeenten toeneemt dat zogezegd structureel onbestuurbaar is, zeg dan niet dat we hier niet voor gewaarschuwd hebben!
Ook wil men de drempels tussen OCMW en gemeente wegwerken. De beheers- en beleidscyclus wordt ingevoerd in alle gemeenten, provincies en OCMWs en wordt tevens geoptimaliseerd en toegepast op autonome gemeentebedrijven. Ten slotte worden er nog een aantal anomalieën weggewerkt.
Collegas, ongezien was het feit dat de amendementen van de meerderheid telkens op het laatste nippertje werden ingediend. Tientallen amendementen werden door de meerderheid ingediend. En ja, collegas, we hebben niets tegen het indienen van amendementen, maar wel tegen de manier waarop. De oppositie dienden haar amendementen telkens tijdig in. De meerderheid deed dit daarentegen telkens op het laatste nippertje, met alle gevolgen van dien. Bij de toelichting van deze amendementen door de indieners vielen er velen door de mand. Dan vragen wij ons af: is dit de kracht van verandering? Zo diende de meerderheid op het allerlaatste moment, namelijk tien minuten voor de uiteindelijke stemming van het decreet, nog een amendement in om de evaluatie van de leidende ambtenaren van de gemeente in de toekomst enkel nog te laten plaatsvinden door het college en de voorzitter van de gemeenteraad, met andere woorden door de meerderheid. Nu heeft de oppositie ook nog een stem in deze evaluatie doordat dit gebeurt door de gemeenteraad. Dat vermindert de kwaliteit van de evaluatie en vergroot net, in tegenstelling tot de doelstelling van de oorspronkelijke regeling, het risico op een politisering ervan. De oppositie wordt buitenspel gezet bij de evaluatie van de leidende ambtenaren van de gemeente. Erger nog, de secretaris en ontvanger zullen op die manier de speelbal worden van de zittende meerderheid. Wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
Collegas, donderdag 24 mei was dan de grote dag of had althans een grote dag moeten worden. Voor deze meerderheid van CD&V, N-VA en sp.a heeft het bloed, zweet en tranen gekost om alles tijdig gestemd te krijgen. Men had er veel gepalaver en ruzie voor over. Een lid van de sp.a wou zelfs niet aanwezig zijn omdat hij bepaalde amendementen niet wou goedkeuren. Sp.aer Kurt De Loor weigerde ondanks druk uit zijn eigen partij om het OCMW-decreet goed te keuren. Ik ben geen automatische stemmachine, aldus De Loor. Het is gewoon een slecht decreet. Ik weiger blindelings een decreet van een minister goed te keuren, gewoon omdat ik in de meerderheid zit. Het is mijn taak als parlementslid om kritisch te zijn. Bourgeois weet gewoon niet waarover hij spreekt als het over OCMWs gaat.
Ik citeer verder een verontwaardigde N-VAer: Als De Loor morgen tegenstemt, zal het gegarandeerd hommeles zijn.
Collegas, het was geen hommeles in de commissie, want de heer De Loor stuurde zijn kat. Zijn fractieleider kon op het nippertje een nieuw incident vermijden door in de plaats van de heer De Loor te gaan stemmen. We zijn natuurlijk heel benieuwd naar het stemgedrag van collega De Loor. Of zou hij vanavond bij de stemming opnieuw zijn kat sturen? We zijn benieuwd. (Opmerkingen van de heer Kurt De Loor)
We zullen het straks zien, ja.
Voorzitter, minister, collegas, als conclusie kunnen we zeggen dat dit ontwerp van decreet een maat voor niets is, overbodig en verspilde tijd. Het kan beter, veel beter. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer De Meulemeester heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, de drie ontwerpen van decreet die vandaag voorliggen, zijn uiteraard afzonderlijke ontwerpen. Toch zijn ze zo nauw met elkaar verbonden dat een afzonderlijke bespreking ervan zinloos zou zijn. Ik zal ze in mijn betoog dan ook samen behandelen.
Minister, in de toelichting bij de ontwerpen geeft u te kennen dat het de bedoeling van de Vlaamse Regering is om de werking van de lokale besturen te vereenvoudigen en doorzichtiger te maken. U wilt ruimte voor meer autonomie van de besturen en bent voorstander van lokaal maatwerk. Tot slot wilt u een versterking van de rol van de politieke organen. Het is de bedoeling om niet te tornen aan de algemene uitgangspunten en de principes van de basisdecreten. Er wordt gepleit voor regelgevende rust.
We moeten vaststellen dat het inderdaad erg rustig is gebleven, althans tot aan het indienen van de ontwerpen in dit parlement. Toen bleek immers dat een en ander niet echt was doorgepraat door deze meerderheid. De wijze waarop het vanuit de meerderheid werkelijk amendementen regende, was ontstellend, vooral ook omdat ze bijna allemaal op het laatste moment werden ingediend. In een aantal gevallen bleek bovendien dat de indieners niet in staat waren om ze op een correcte manier toe te lichten, zo erg was het.
Ook een aantal negatieve uitspraken van leden van de meerderheid over deze ontwerpen vielen op. Ik kom daar straks nog op terug. Ik wil niet het woord knoeiwerk in de mond nemen, de term ondoordacht is hier misschien meer van toepassing.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer De Meulemeester, u zegt wel dat u het geen knoeiwerk zult noemen, maar toch. Een vorige spreker heeft er al op gewezen dat het Gemeentedecreet verschillende keren gewijzigd is moeten worden. De minister die aan de basis van dat Gemeentedecreet lag, is een fractiegenoot van u. Ik zou die term dus niet in de mond willen nemen. Het is vaak pas door het maken van nieuwe, complexe regelgeving, dat je op ongerijmdheden stuit en je zaken moet aanpassen. Ik zou het dus veeleer voortschrijdend inzicht noemen dan de krachttermen die u hier lanceert.
Dat er wijzigingen komen, is op zich natuurlijk niet zo erg. Dat is normaal. Maar ik ben, denk ik, nog beleefd gebleven door het ondoordacht te noemen. Ik kom daar straks nog op terug.
Collegas, een van de belangrijkste maatregelen die door deze wijziging worden doorgevoerd, is de poging om tot een grotere samenwerking tussen gemeenten en OCMWs te komen. Zo wordt de mogelijkheid geboden om te werken met één enkele secretaris of één enkele ontvanger voor beide besturen, en dat voor alle gemeenten. Beide instanties behouden hun respectieve managementteams, maar de mogelijkheid wordt geboden om samen te vergaderen. Statutaire gemeenteambtenaren kunnen tijdelijk ter beschikking worden gesteld van het OCMW en er wordt een basis gecreëerd om personeelsleden te kunnen overhevelen tussen gemeente en OCMW.
Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden met een enkele financiële dienst te werken en gezamenlijke wervingsprocedures te voeren.
Tot slot wordt de regel opgeheven die stelt dat maximaal een derde van de OCMW-raad uit gemeenteraadsleden bestaan. Dit lijkt ons niet een zeer goede maatregel. Hierdoor ontstaat immers het risico dat de OCMW-raad als het ware een filiaal van de gemeenteraad zou worden en dat de onafhankelijke werking helemaal in het gedrang zou komen. Ik druk me voorzichtig uit.
Mijnheer De Meulemeester, ik kan uw redenering enigszins volgen. Het OCMW zou een filiaal van de gemeente kunnen worden. Er gingen tijdens de vorige legislatuur echter ook al stemmen op om deze maatregel in te voeren. Toen was een minister uit uw partij bevoegd voor dit departement. We hebben toen besloten dit niet in te schrijven. We hebben er enkel voor gekozen de voorzitter van het OCMW op vrijwillige basis lid van het college van burgemeester en schepenen te laten worden. Het voortschrijdend inzicht heeft ons geleerd dat we nu een verdere toenadering tussen gemeente en OCMW willen. De voorzitter wordt verplicht lid van het college van burgemeester en schepenen. De eenderderegel wordt afgeschaft. Die zaken lagen tijdens de vorige legislatuur ook al op tafel. Uw partij was het hiermee eens. Ik ben dan ook wat verwonderd dat uw visie ondertussen zo is gewijzigd.
Minister Bourgeois heeft het woord.
Burgemeester, uw interventie verwondert me wat. Heel wat prominente leden van uw partij zijn grote voorstanders van een verregaande integratie. Ik raad u aan eens contact met de burgemeester van Mechelen op te nemen. Hij speelt op dit vlak een leidende rol.
Er zijn in heel Vlaanderen een paar tientallen initiatieven die in deze richting gaan. Sommige zijn heel verschillend. In sommige gevallen gaat het om een gemeenschappelijke secretaris en een gemeenschappelijke financieel beheerder. In andere gevallen gaat het om één enkel administratief gebouw. Ik heb vorige vrijdag in Oostkamp nog een dergelijk gebouw geopend. De gemeentelijke administratie en de administratie van het OCMW delen dezelfde huisvesting. Er zijn over heel Vlaanderen verspreid heel wat voorbeelden van integratie. Die initiatieven zijn door bestuurders van verschillende partijen genomen. Het gevaar dat de werking van het OCMW in het gedrang zou komen, bestaat daar helemaal niet. Een van de grote voorstanders, mevrouw De Coninck, heeft dit onlangs nog publiek verklaard. Zij heeft als ervaringsdeskundige sterk voor de integratie van gemeentebestuur en OCMW gepleit.
De heer Caluwé heeft het woord.
Voorzitter, ik zou de heer De Meulemeester gewoon een vraag willen stellen. Momenteel mag het aantal gemeenteraadsleden een derde bedragen. In hoeveel gemeenten gaat het momenteel om een derde? Het ontwerp van decreet biedt de vrijheid verder te gaan. Gelet op de realiteit, lijkt de vrees dat nergens nog OCMW-raadsleden zouden worden aangesteld die niet tevens in de gemeenteraad zetelen, me enigszins overtrokken.
We zijn, voor alle duidelijkheid, tegen het principe dat te veel gemeenteraadsleden deel van de OCMW-raad zouden kunnen uitmaken. Dit heeft niets met een verregaande integratie van het OCMW in de gemeente te maken. Daar zijn we voor.
Niet iedereen in de meerderheid is daar trouwens voor. In het programma van de N-VA staat dat die partij op termijn voorstander is van een integratie van het OCMW in het gemeentebestuur. Dat staat niet in het Vlaams regeerakkoord. Er valt in elk geval iets voor te zeggen. Wij zijn daar in zekere mate ook voorstander van. Deze maatregel heeft echter niets met de integratie van het OCMW in de gemeente te maken. We zijn er niet tegen dat de voorzitter van het OCMW zitting krijgt in het college van burgemeester en schepenen. Dat is trouwens een vroegere maatregel van voormalig minister Keulen. Vanaf 1 januari 2012 zal de voorzitter van het OCMW verplicht in het college van burgemeester en schepenen zetelen. Daar gaat het hier dan ook niet om. Waar het mij om gaat, is dat te veel gemeenteraadsleden een dubbelmandaat zouden bekleden en tegelijkertijd lid van de gemeenteraad en van de OCMW-raad zouden worden.
Ik heb het einde van mijn betoog over het OCMW nog niet bereikt. Ik wil immers ook een aantal positieve elementen vermelden.
Het is positief dat de maatregelen met betrekking tot het OCMW het woord kunnen bevatten.
Met andere woorden, er is nergens een verplichting voor de betrokken gemeenten om deze maatregel ook toe te passen. Dit wordt volledig een de gemeentelijke autonomie overgelaten. Dit sluit trouwens aan bij de opinie van onze fractie dat het aan de betrokken gemeenten en OCMWs zelf is om te oordelen wat het beste is voor hun instellingen, rekening houdend met de eigenschappen van de gemeenten zelf.
Wat het OCMW-decreet betreft, is er niet zoveel kritiek vanuit mijn fractie, maar des te meer vanuit de meerderheid. De heer De Loor verkondigt in een prachtig krantenartikel op de publiekstribune van dit parlement dat hij dit ontwerp van decreet niet zal goedkeuren omdat het volgens hem raakt aan de kern van de opdracht van de OCMWs. Sindsdien is de heer De Loor tijdens de bespreking van dit ontwerp van decreet in de commissie niet meer waargenomen, ook niet tijdens de stemming. (Opmerkingen van de heer Kurt De Loor)
Mijnheer De Loor, ik weet dat u een geldige verontschuldiging had. U had die voormiddag de Prijs Armoedebestrijding in ontvangst moeten nemen in Zottegem waar wij u van harte mee feliciteren. Er was niemand van uw fractie aanwezig, behalve de fractieleider die de meubelen moest komen redden. (Opmerkingen van de heer Jurgen Vanlerberghe)
Ook de heer Vanlerberghe was aanwezig. Omdat u had gedreigd tegen te zullen stemmen zijn de fractieleider en de heer Vanlerberghe de meubelen moeten komen redden.
De heer De Loor heeft het woord.
Mijnheer De Meulemeester, ik was op elke commissievergadering aanwezig. Ik heb daar ook altijd, en dus niet alleen vanop de publiekstribune of in de pers zoals u zegt, mijn mening over gezegd. Dat staat ook in het verslag. Enkel tijdens de laatste commissievergadering was ik niet aanwezig. U hebt daarnet zelf gezegd waar ik toen was. Dat er maar één lid van onze fractie aanwezig was, klopt niet tenzij u de heer Vanlerberghe niet tot de sp.a-fractie rekent.
Het verbaast me dat collegas en partijen die het woord democraten en democratie in hun naam dragen, de werking en de taak van een parlementslid in vraag stellen en afkeuren.
Mijn fractie is in elk geval benieuwd wat u zult doen tijdens de stemming in deze plenaire vergadering, vanuit de publieke tribune of in het halfrond zelf. Het is mooi, mijnheer De Loor, om te dreigen om tegen te stemmen en daarna niets meer van u te laten horen. Ik lees de passage voor: Het parlementslid en de OCMW-voorzitter uit Zottegem sust. De stemming is pas donderdag, een compromis is zeker nog mogelijk. De tijd brengt meestal raad. Maar dan zullen de amendementen die de meerderheid gezamenlijk heeft ingediend, moeten wijzigen.
Wij hebben nooit amendementen van u of van uw fractie gezien. Die zijn dus niet gewijzigd. U bent door het stof moeten kruipen, mijnheer De Loor, u hebt moeten toegeven. U bent teruggefloten door uw eigen fractie en door alle coalitiepartners.
Verder kan men bij deze ontwerptekst moeilijk spreken van een grote interne staatshervorming. Bovendien wordt in een aantal gevallen de autonomie van de gemeenten beknot door te veel op het Vlaamse niveau te regelen. Het pleidooi voor het versterken van de gemeenteraad beperkt zich immers tot het samenroepen ervan. Het gaat dan over het instellen van een overbodige commissie met betrekking tot de controle op de intercommunales wat nu al perfect kan binnen de bestaande gemeenteraadscommissie, het digitaal ter beschikking stellen van de notulen wat nu ook al gebeurt, en een aanpassing van de samenstelling van de raden van bestuur van de autonome gemeentebedrijven met als gevolg een soort ingewikkeld, gewogen stemsysteem waarbij het algemeen meervoudig stemrecht opnieuw wordt ingevoerd en de ene stem niet gelijk is aan de andere.
Mijnheer de burgemeester, u zegt dat er te veel wordt geregeld op Vlaams niveau. Dit is echter een heel democratische maatregel. Ik wil even refereren aan de commotie die is ontstaan na het debacle van de Gemeentelijke Holding en de aanbevelingen die dit parlement toen heeft geformuleerd.
Onze gemeenteraden moeten de satellieten van veel nabijer volgen. Ik ben het met u eens dat het nu ook al kan in bestaande commissies, alleen gebeurt het zeer zelden. Ik hoop dat het in uw gemeente gebeurt. Ik zit al sinds 1977 in de gemeenteraad. Mijn ervaring, die wordt gedeeld door vele collegas hier, is dat de algemene vergaderingen van de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden van de intercommunales nauwelijks of helemaal niet worden voorbereid. In de plenaire zitting van de gemeenteraad wordt er kennis genomen van de agenda en wordt er gezegd wie ze gaan aanduiden en delegeren. Dat vangen we nu op door er regelmaat in te brengen, zodat er minstens iemand de materie leert kennen en de collegas in de gemeenteraad op de hoogte kan brengen. Ter zitting kijkt men dan hoe men gaat stemmen. Ik heb persoonlijk meegemaakt dat men zei dat de agenda niet zo belangrijk was, omdat het maar over de begroting ging.
Ofwel trekken we lessen uit zaken zoals de Gemeentelijke Holding. Dat is een versterking van de democratie, geen betutteling vanuit Brussel. Het mag in bestaande commissies: als het gaat over een intercommunale inzake leefmilieu, mag dat perfect in de commissie Leefmilieu gebeuren. Ofwel doen we dat niet en gaan we door met die zaken.
Hetzelfde geldt voor de autonome gemeentebedrijven. Ik doorbreek niet de discretie van de gesprekken op mijn kabinet met bekende burgemeesters van diverse partijen hier in het halfrond, maar zij komen mij zeggen dat ze bang zijn over wat gebeurt in de autonome gemeentebedrijven, omdat ze er zelf onvoldoende zicht op hebben en ze te weinig geïnformeerd zijn. Die bedrijven zijn zo autonoom geworden dat de politiek verkozenen, en daar gaat het toch om, er te weinig vat op hebben. Ik vind het geen overbodige luxe dat daar een commissie voor is.
Ik zie niet in wat uw bezwaren kunnen zijn tegen het feit dat elke fractie uit de gemeenteraad daar deel van uitmaakt. Oké, met een gewogen stemming, maar het is logisch dat de meerderheid de meerderheid blijft en de oppositie de oppositie. We zorgen er ten minste voor dat iedereen de kans krijgt om daar mee controle op uit te oefenen en vooral, dat hoop ik, mee zijn verantwoordelijkheid op te nemen.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, ik deel de mening die u uit over de autonome gemeentebedrijven, de politieke verantwoordelijkheid en de spanning ertussen. Maar waarom staat in dit ontwerp van decreet de mogelijkheid om in die autonome gemeentebedrijven andere mensen dan de politiek verkozenen aan te stellen? Daardoor wordt de afstand nog groter tussen de autonome gemeentebedrijven en de politiek verantwoordelijken voor bepaalde beleidsdomeinen. Dat is een groot risico. Ik kan me inbeelden dat u dat doet om de druk qua werklast op het politiek personeel te verminderen, maar u vergroot wel de afstand.
Er is een verschil tussen specialisten die kunnen worden aangeduid en de politieke verantwoordelijkheden. Hier gaat het over de politieke verantwoordelijkheden. Het kan nuttig zijn om daarbij bepaalde experten en specialisten te betrekken. Dat is een andere zaak. Hier gaat het over de controle. Dat is zo voor het OCMW en andere zaken. Ik dacht toch dat die opvatting werd gedeeld door diverse fracties, ook van de oppositie. Het is de bedoeling om de strategische rol van de gemeenteraad op te waarderen.
Er is al jaren een evolutie aan de gang waarbij steeds minder zaken in de gemeenteraad komen. Niemand heeft dat ooit expliciet zo gewild, het is een samenloop van verschillende zaken. Ik denk aan meer delegaties aan het college van burgemeester en schepenen, de politiezones en straks de brandweerzones, de autonome gemeentebedrijven en de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. Daardoor wordt de gemeenteraad minder boeiend en heeft die minder te zeggen over de grote strategische zaken.
In een modern bestuur moet een college bepaalde bevoegdheden hebben en een zekere flexibiliteit in de werking, maar daar moet een sterke raad tegenover staan. Ik vind het een uitdaging dat we ook de komende verkiezingen nog voldoende mensen kunnen motiveren om deel te nemen en een verantwoordelijkheid op te nemen. Er zijn genoeg zaken die we allemaal kennen, de Gemeentelijke Holding en ook andere. Daarover wordt gezegd dat er onvoldoende aandacht is geweest. Dat moeten we in de mate van het mogelijke trachten te vermijden.
De heer van Rouveroij heeft het woord.
Minister, u gebruikte daarjuist het argument niet, maar het zou eerbaar kunnen zijn in verband met het meervoudig stemrecht: mag ik ervan uitgaan dat het gebruik van het meervoudig stemrecht ons ook toelaat om het aantal mandaten in de autonome gemeentebedrijven te beperken?
Want als je niet werkt met een gewogen systeem, zal je het aantal mandatarissen op een artificiële manier moeten doen toenemen, vaak om die meerderheden in stand te houden. U hebt immers gelijk: de meerderheid in de gemeenteraad moet ook de meerderheid blijven in een autonoom gemeentebedrijf (AGB). Het systeem van de gewogen stemwijze vangt dat in feite op.
Ik ben het volkomen met u eens. Dat is ook de bedoeling. Anders zit je daarin met bijna een halve gemeenteraad of nog meer. Het is precies de bedoeling om toch een democratische vertegenwoordiging te hebben en iedereen daarin te laten participeren. We willen niet komen tot een enorme optelsom. Als je vertrekt met fracties van één persoon en dan de evenredigheid toepast, zit je natuurlijk aan een fantastische raad van bestuur. Dit is tegelijk een efficiëntieoefening.
Minister, u hebt een punt als u zegt dat die verslaggeving over de autonome gemeentebedrijven en intercommunales in veel gemeenten niet gebeurt in de gemeenteraad. Er was een commissie waar dat wel kan. Onze vraag is waarom er nog eens een speciale commissie moet bijkomen, waar het dan wel kan gebeuren terwijl het nu al kan.
Nu goed, deze maatregelen blijven nog min of meer onschuldig.
De heer Dehandschutter heeft het woord.
Voorzitter, wat de heer De Meulemeester zegt, is manifest onwaar. Als er gemeenteraadscommissies zijn, kan die taak worden toevertrouwd aan die bestaande commissies. Als er commissies zijn, moet er geen bijkomende commissie worden opgericht.
Dat is wat ik zeg. Het kan nu al.
Waarom moet er nog eens een bijkomende commissie worden opgericht? Er moet een commissie worden opgericht in de gemeenten waar men geen gemeenteraadscommissies heeft. De sfeer ik mag niet zeggen beslotenheid want de commissievergaderingen zijn openbaar in een commissie is van dien aard dat men daar technisch en inhoudelijk op zaken kan ingaan zonder dat dit direct tot een politiek debat moet leiden of tot een stemming. Het is beter om dat te doen in een gemeenteraadscommissie dan in een plenaire raadszitting.
Mijnheer De Meulemeester, het is perfect zoals ik het heb gezegd en zoals ook de heer Dehandschutter het zegt. Het kan de commissie zijn die al gaat over financiën, die zich bezighoudt met financieringsintercommunales en met participaties, zoals deze in de Gemeentelijke Holding; het kan zijn dat de leefmilieucommissie zich bekommert over intercommunales met betrekking tot afvalverwerking; het kan zijn dat een bestaande duurzaamheids- of leefmilieu- of energiecommissie gaat over participaties in een energie-intercommunale. Het hoeft niet een nieuwe commissie te zijn. Wij vragen enkel dat er een wordt opgericht als er geen is. Maar in veel gemeenten bestaan er commissies met mensen die expertise hebben op dat vlak en die zich daarover kunnen buigen en die zich goed kunnen informeren en ervoor kunnen zorgen dat de gemeenteraad met kennis van zaken beslissingen neemt.
Mijnheer Dehandschutter, ik denk dat wij elkaar verkeerd begrepen hebben. Het kan natuurlijk. Maar we zitten op dit vlak op dezelfde golflengte. Wij zijn er ook voorstander van dat dergelijke zaken in commissies behandeld worden. Dat is niet het punt. Wij vragen gewoon waarom het nodig is om nog een speciale bijkomende commissie op te richten. Natuurlijk, als er gemeenten zijn waar er geen commissies bestaan: dat is wat anders. Wij hebben er geen probleem mee dat er dan een in het leven wordt geroepen. Wij verschillen daarover niet van mening.
Voorzitter, lezing uit het betrokken artikel in het ontwerp. (Opmerkingen van de heer Kris Van Dijck)
Volgens de evangelist Livinus: De gemeente richt hiertoe ofwel een aparte commissie op, ofwel integreert zij deze taak in de verschillende bestaande commissies. Tot zover deze lezing.
De heer Vanden Bussche heeft het woord.
Voorzitter, wij moeten er toch van uitgaan dat niet alle gemeenteraden bestaan uit twintig en meer gemeenteraadsleden. Ik vraag me af of er in een gemeente zoals Mesen, met maar zeven gemeenteraadsleden, daarvoor nog eens speciale commissies moeten worden opgericht.
Het is ook niet omdat men een verplichting oplegt aan een gemeenteraadscommissie om het te bespreken, dat het daarom ook ten gronde zal worden besproken. Het gaat over die regelneverij. Door regeltjes op te leggen, kun je er niet voor zorgen dat de gemeenten hun werk serieus doen. Of je het nu oplegt om het te bespreken of niet, er zal niet veel aan veranderen. We zien het hier ook. We moeten hier de bespreking van het Gemeentedecreet overdoen, maar het zijn enkel de mensen van de commissie zelf die naar hier afzakken. (Opmerkingen)
Deze maatregelen blijven nog min of meer onschuldig, dat zit wel anders met de evaluatie van de zogenaamde decretale graden zoals gemeentesecretaris en ontvanger of provinciegriffier. Daar waar dit vroeger, terecht, een taak was van een bijzondere gemeenteraadscommissie, wordt dit nu overgelaten aan het college van burgemeester en schepen of de bestendige deputatie, waardoor de inspraak van de gemeenteraad of provincieraad tot een minimum wordt beperkt, de oppositie buitenspel wordt gezet en deze graden in de praktijk de speelbal worden van de zittende meerderheid. Het is al aangehaald door mevrouw Vissers: wiens brood men eet, diens woord men spreekt.
Deze manier van werken is volstrekt ontoelaatbaar omdat het deze topambtenaren blootstelt aan druk vanuit het schepencollege of de deputatie, waardoor ze niet meer op een onafhankelijke en neutrale wijze hun werk kunnen uitoefenen. Een tussenoplossing die het aan de gemeente- of provincieraad zou overlaten om zelf te beslissen over een eventuele delegatie van deze taak, waaruit wel respect voor de lokale autonomie blijkt, werd door deze meerderheid niet aanvaard.
In de praktijk moeten we stellen dat, aangezien het systeem van de evaluatiecommissie pas werd ingesteld in 2005, heel wat gemeenten nog geen dergelijke commissie hebben opgericht of ze nog niet is moeten samenkomen. Ze nu reeds opnieuw afschaffen, kan je dus moeilijk als bestuurlijke rust omschrijven. Dat deze maatregel daarenboven door middel van een amendement in deze decreten wordt ingeschreven, laat ons vermoeden dat hij ingegeven is door instanties buiten de administratie die deze decreten heeft voorbereid of de geëigende adviesorganen. Daarenboven is er tegen een negatieve evaluatie door het college of de deputatie geen beroep mogelijk of het moest dan dadelijk bij de Raad van State zijn, wat ons toch wat overdreven lijkt. Daarom zou het een goed idee zijn om althans een beroepsmogelijkheid in te bouwen in de vorm van de bijzondere gemeenteraads- of provincieraadscommissie. Hiervoor hebben wij dan ook nog een drietal amendementen ingediend.
Ik weet dat er argumenten over en weer zijn, mijnheer De Meulemeester. We hebben dat debat gevoerd. Ik wil niet dat de indruk blijft hangen dat dit een poging is om de druk van de uitvoerende macht het college in dit geval op die mensen te vergroten. Dat is helemaal niet zo. Dit gaat uit van de idee dat de burgemeester en de schepenen dagelijks in contact staan met die mensen en dat zij het best geplaatst zijn om die mensen te evalueren. Als u beweert dat zij onder druk staan van het college van burgemeester en schepenen, dan is dat echt wel een blaam voor onze colleges. Ofwel hebt u vertrouwen in die instelling en neemt u aan dat ze dat op een correcte manier gaan doen. Ze moeten dat niet in persona gaan doen maar op basis van de evaluatie van de prestatie van die mensen. Ofwel zet u heel veel zaken op de helling.
Wij evalueren als regering de topambtenaren. Ik heb nooit het gevoel gehad dat zij zich onder druk gezet voelen, of dat zij het woord moeten spreken van degene wiens brood ze eten. Dat is niet zo. De evaluatie gebeurt door degenen die er het dichtst bij staan.
U zegt het zelf, er was een zeer groot deficit. Tal van gemeenten hebben die commissie niet eens opgericht. Ik heb ook een beetje mijn oor te luisteren gelegd op het terrein. Ik wou weten hoe de gemeenteraden daarbij betrokken zijn. Externe bureaus doen de evaluatie. Ik heb gehoord dat de bespreking in de plaatsen waar wel een commissie bestaat, vaak te wensen overlaat. Er zijn voor beide kanten argumenten. Ik zou niet graag willen dat u de indruk geeft dat die colleges dat niet op een objectieve manier gaan doen.
Mensen evalueren op hun werk, is een ernstige zaak. Dat doen wij ook met onze topambtenaren. Die mensen worden uitstekend beoordeeld. Sommigen doen het zeer goed, andere minder goed. Dat belet niet dat de samenwerking loopt en dat we verwachten dat die mensen doen wat ze moeten doen.
Minister, uw vergelijking met uw eigen topambtenaren gaat natuurlijk niet op. Die topambtenaren zijn deel van de uitvoerende macht en moeten door de Vlaamse Regering meer bepaald door de vakminister worden beoordeeld. Mocht u die vergelijking willen doortrekken maar nogmaals, dat gaat niet , dan zou het gaan over de beoordeling van de griffier van het Vlaams Parlement. Daar komt u niet bij te pas, dat hoort ook zo. De griffier van het Vlaams Parlement wordt beoordeeld door het parlement, dat is onlangs nog gebeurd.
Nu, u kunt hoe dan ook de vergelijking niet maken, minister, omdat de werkorganisatie tussen het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering van een totaal andere orde is dan de werkorganisatie op lokaal vlak tussen gemeenteraad, college en gemeentesecretaris. U kunt niet ontkennen, minister, dat een gemeentesecretaris in feite dienstbaar zou moeten zijn, niet alleen ten overstaan van zijn college en zijn burgemeester, wat hij uiteraard is, maar ook ten overstaan van de gemeenteraad. Dat laatste is de facto vrij formeel wel het geval, maar in de praktijk vaak slechts met mondjesmaat, en zeker ten overstaan van de oppositie bijna niet meer. Hij zal alleen nog maar formeel bijstand leveren, maar vaak niet meer dan dat.
Als u dus zegt dat het uw optie niet is om de impact van de meerderheid te vergroten op de evaluatie van de eerste ambtenaar in een gemeentelijke organisatie, dan zou het naïef zijn om u daarin te volgen, want het resultaat is wel zo. Het mag dan nog uw optie niet zijn, u mag dat hier verklaren, maar het resultaat is onmiskenbaar zo dat het, na uw wijziging, de meerderheid zal zijn die de gemeentesecretaris, de eerste ambtenaar in de gemeentelijke organisatie, zal beoordelen. Met uw mededeling dat u dit niet beoogt, ben ik niets. Het resultaat is alleszins dat de oppositie in uw gemeenteraden er helemaal niet meer aan te pas komt. De vaststelling dat het vandaag niet werkt, is onvoldoende. U zou er ook iets aan moeten doen. Het is een kwestie van mobiliseren en sensibiliseren van uw gemeentebesturen om daarvoor het nodige te doen.
Nogmaals: in uw algemene betrachting om de gemeenteraad te herwaarderen, steunt de Open Vld u, want het is een versterking van de lokale democratie een democratie die het vandaag heel erg moeilijk heeft , maar deze maatregel staat er haaks op.
Zoals ik al zei, mijnheer van Rouveroij, zijn er argumenten over en weer. Uw punt geldt vooral voor de secretaris, neem ik aan, niet voor de andere decretale graden, want daarvoor is de afstand met de gemeenteraad veel groter. In het duale systeem is het zo dat de gemeenteraad het college moet kunnen interpelleren en dat je hier anders met een beslissing zit die mee ingedekt is door de gemeenteraad. De gemeenteraad staat zelfstandig ten opzichte van de werking en kan het college erop aanspreken. Bovendien, u zegt dat het nu een zaak van de meerderheid wordt, maar staat u me toe om te zeggen dat zelfs als het geen zaak meer is van het college, maar uitsluitend van een commissie van de gemeenteraad, het nog altijd de meerderheid zal zijn die de eindbeslissing neemt. Ook daar geldt de situatie van meerderheid versus oppositie. Er zal nooit een commissie tot stand komen waarin de meerderheid zich tot oppositie laat reduceren.
Minister, u meent dat laatste toch niet? Los van de evaluatie van een gemeentesecretaris, is er toch een groot verschil. Als het gaat om een debat, dan verloopt dat tussen meerderheid en oppositie, of het nu gaat over een evaluatie of over beleidspunten ten gronde. Natuurlijk weten wij vanuit de oppositie dat het eindresultaat van zon debat de dictatuur is van de wiskunde: de meerderheid plus één. Dat beseffen wij ook. Wij beseffen als democraten dat democratie uiteindelijk, na een inhoudelijk debat, na een hopelijk kwaliteitsvolle procedure, eindigt in wiskunde. En dan is de oppositie uiteraard in de minderheid. Maar het argument dat u nu hanteert is om dan maar ogenblikkelijk, ab initio de wiskunde te laten spelen, u stelt dat het geen belang heeft om het debat aan te gaan, ook niet over een evaluatie, want uiteindelijk eindigt het toch in een meerderheidsbeslissing.
Minister, zo ken ik u niet. Dit is toch een heel oneerbaar argument, ook ten overstaan van dit parlement en in feite ten overstaan van de democratie in het algemeen.
De heer Vanlerberghe heeft het woord.
Voorzitter, ik zou iets willen toevoegen aan dit debat. Men gaat ervan uit dat de beoordeling van deze decretale graden een politiek debat als een ander kan zijn, terwijl er zich toch een totaal ander proces afspeelt op het domein van de human resources dat de organisatieverbetering tot doelstelling heeft.
Er wordt hier een voorstelling van de feiten gegeven waarbij de oppositie in dit soort processen de zuiveren van geest zouden zijn en de meerderheid degenen die het slecht voor hebben, die mensen onder druk zetten en die zouden willen dat brood gegeten wordt op bevel. We moeten dit toch enigszins nuanceren. De procedure op zich bevat een aantal garanties. Centraal in het geheel was de keuze voor een externe begeleider, een extern consulent die heel het proces moet begeleiden.
Die kan dan dat rapport in volle onafhankelijkheid opmaken. Er zijn daartoe een aantal voorschriften opgesteld. Hij moet ter voorbereiding een breed scala van personen die bij de gemeentelijke organisatie zijn betrokken, interviewen en dat in het rapport integreren. Ook oppositieleden hebben dus voldoende mogelijkheden om een inbreng te doen. Als het over de secretaris gaat, gaat het niet over het beleid van het schepencollege. U kunt het even goed omdraaien. De kans dat de bestaande procedure, die de decretale graad als onderwerp heeft, op zich wordt aangegrepen om een politieke discussie over te voeren, los van de persoon, is minstens even groot. Er zijn dus evenveel redenen om voor deze methode te kiezen.
Minister, in uw repliek hebt u een tweede discussiepunt aangesneden. U zei dat op een bepaald ogenblik het proces eindigt bij de meerderheid, en dat wij bijgevolg het best van in het begin daarmee rekening houden. Dat is een algemeen discussiepunt, mijnheer Vanlerberghe, en dat standpunt heb ik hier bestreden. Het Vlaams Parlement kan dat vanuit een democratisch oogpunt niet aanvaarden.
Het eerste discussiepunt is het onderwerp waarover wij het eigenlijk moeten hebben: is dit een maatregel die de autonomie of de versteviging van de gemeenteraad beoogt? Het valt niet te ontkennen dat de maatregel het omgekeerde doet. Wij steunen u in alle inspanningen om de positie van de gemeenteraden te verstevigen. Vandaag staat die positie wat onder druk. De colleges domineren. Er is nood aan een beleid dat de gemeenteraden ondersteunt. Men kan dan wel zeggen dat voor beide systemen iets is te zeggen. Maar het systeem waarbij de gemeenteraad actief blijft bij de beoordeling van de eerste ambtenaar, zorgt er tenminste voor dat de gemeenteraad blijvend wordt geherwaardeerd. Vandaag kiest u voor iets wat het omgekeerde effect heeft. U kunt dat niet ontkennen.
Nogmaals, men kan nuanceren. Er is hier iets gezegd wat erop neerkomt dat de meerderheid het voor het zeggen heeft. Ik heb enkel willen zeggen dat, wanneer in een gemeenteraad over een evaluatie onenigheid of een tweespalt zou ontstaan iets wat ik niet wens , de meerderheid steeds haar wil kan doordrukken. Dat laatste zou niet goed zijn, en ik hoop dat de evaluatie steeds in consensus kan gebeuren.
Het is niet juist dat de gemeenteraad buitenspel wordt gezet. De heer Vanlerberghe wees er ook al op: het is evident dat het bureau dat de secretaris van de gemeenteraad evalueert, ook de mening van de fracties vraagt. Voorts is het zo dat de voorzitter van de gemeenteraad deel uitmaakt van de evaluatiecommissie. Ten slotte is het zo dat uw argumentarium enkel van toepassing kan zijn op de secretaris, en niet op de andere decretale graden. Met alle respect voor de gemeenteraad, maar hij staat heel ver af van de dagelijkse werking van de gemeenten. Hij weet zo weinig af van de rol van de secretaris als manager, dat het voor hem moeilijk is om een ernstige evaluatie op te stellen. Zoals u heb ik enige ervaring met de evaluatie van mensen. Dat is een zeer zware taak. Dat vereist diepgaande gesprekken. Met al mijn waardering voor de gemeenteraden ik versterk hun rol moet ik toch vaststelen dat zij geen goed zicht hebben op wat die gemeentesecretarissen dagelijks doen en hoe zij met de administratie en de colleges omgaan. Maar ik ben het ermee eens dat de gemeentesecretaris een rol in de gemeenteraden speelt, en dus moet de gemeenteraad ook worden gehoord via de externe evaluatie en de voorzitter van de gemeenteraad.
Ik wil de heer De Meulemeester bijtreden. Pas in de vorige legislatuur hebben we een evaluatiecommissie kunnen oprichten. Minister, ik heb u daarover een schriftelijke vraag gesteld, naar aanleiding van het feit dat in onze gemeente en in de omliggende gemeenten al twee jaar geleden een evaluatiecommissie was opgericht. We stellen vast dat in het grootste deel van de gemeenten wel een evaluatiecommissie is opgericht, maar dat die nog nergens is bijeengekomen om een evaluatie te doen. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Volgens het antwoord van de minister was dat heel beperkt. Ik zal niet veralgemenen. We stellen toch vast dat er een heel groot verschil is tussen het aantal evaluatiecommissies dat is opgericht en het aantal commissies dat eigenlijk al is bijeengekomen. Mijnheer Verfaillie, misschien is dat in uw gemeente gebeurd. Dan feliciteer ik u daarmee. Bij ons is het echter gebleven bij het oprichten van een commissie.
Minister, u zegt dat het geen zin heeft dat de oppositie, dat de gemeenteraad aanwezig is bij een evaluatie, omdat die geen voeling heeft met de secretaris. Misschien hebben wij als gemeenteraadsleden minder voeling met de secretaris. Het gaat ook over de ontvanger. We werken echter wekelijks samen met de secretaris en de ontvanger. Als we dat niet doen, dan zijn we geen goede gemeenteraadsleden. We zijn geen gemeenteraadsleden om bij wijze van spreken elke maand de gemeenteraadszitting bij te wonen, er ons ding te doen en te vertrekken. Een goed gemeenteraadslid moet iedere week contact hebben met het gemeentebestuur, hetzij met de secretaris, hetzij met de ontvanger. Ik denk dat we net zo veel voeling hebben met die mensen als een schepencollege, en dat we perfect in staat zijn om te oordelen of het een goede secretaris is of niet. Die secretaris moet zijn werk doen voor iedereen. Daarom waren we blij dat in het vorige decreet stond dat er een evaluatiecommissie zou worden opgericht. Het werkt. Bij de heer Verfaillie heeft het gewerkt. Ook is er het voorbeeld van het Limburgse provinciebestuur, dat een evaluatiecommissie heeft opgericht om de griffier te evalueren. Dat heeft gewerkt, na drie, vier zittingen. Dat werkt, meerderheid met oppositie. We vragen ons dan ook af waarom de meerderheid tien minuten voor de stemming plots een amendement indiende om die commissie, die nog maar pas is opgericht en op veel plaatsen nog niet is bijeengekomen, dan maar af te schaffen, zodat de evaluatie alleen nog kan gebeuren door in dit geval de meerderheid. Dat vinden we bijzonder jammer.
Laat me eerst een andere vraag stellen: hoe wordt de griffier bij ons in het Vlaams Parlement geëvalueerd? Wie is daarbij betrokken?
Ik vind dit ook geen leuk signaal. Ik kan het niet anders interpreteren. Mevrouw Vissers heeft gelijk. Kort voor de stemming is deux ex machina de wijsheid neergedaald in de hoofden van de commissieleden van de meerderheid. Minister, u kunt toch onmogelijk pleiten voor een versterking van de rol van de gemeenteraad en tegelijk opnieuw een elementje van de bevoegdheid van die gemeenteraad wegnemen. Dat laatste is immers wat u doet.
De gemeenteraad is niet sterk genoeg betrokken bij het operationele van de organisatie. Dat is een vaststelling, maar tegelijk ook een probleemstelling. Als gemeenteraadsleden geen inzicht hebben in het functioneren van een gemeente, dan is er een zeer ernstig probleem en moet daar werk van worden gemaakt.
Natuurlijk kan dat extern bureau de leden van de oppositie raadplegen. Dat is een mogelijkheid. Dat hangt dan af van de deontologie en de deskundigheid van die externe evaluator. Hiep hiep hoera. Minister, er is echter een heel ernstige dreiging dat die evaluatie van die decretale graden wordt gepolitiseerd door een meerderheid, en dat die meerderheid dan liefst geen pottenkijkers van de oppositie wil hebben om na te kijken of er inderdaad geen politieke argumenten worden gebruikt om een decretale, ambtelijke graad te evalueren.
Al die elementen samen lijken me hoogst verontrustend. Minister, dit is een symbool. Ik ben me daar goed van bewust. Het is echter een duidelijk symbool. U hebt de mooie wens om de rol van de verkozen raad te versterken. Ik denk zelfs dat u dat ook meent, maar in de praktijk wordt die rol uitgehold.
Minister, uw argument dat de gemeenteraad als dusdanig niet voldoende betrokken kan zijn bij de werking van de secretaris en bijgevolg de evaluatie niet door die commissie moet gebeuren maar door het college, snijdt geen hout. Indien dat uw argument is, moet u de redenering doortrekken en dan moet u ook de bevoegdheid van de gemeenteraad om de secretaris aan te nemen of te ontslaan, wegnemen. Als een secretaris om welke reden dan ook ontslagen moet worden, dan is dat een beslissing van de gemeenteraad. Plots zouden de gemeenteraadsleden dan wel met voldoende kennis van zaken kunnen oordelen over het al dan niet functioneren van de secretaris. Als u het ene zegt, moet u het andere zeggen: u zegt dat u in feite geen vertrouwen hebt in de gemeenteraad. Dan moet u consequent zijn en zeggen dat het niet meer de gemeenteraad zal zijn die de secretaris aanneemt en ontslaat, maar wel het college van burgemeester en schepenen.
Mijnheer Van Hauthem, dit klopt natuurlijk niet. De secretaris wordt aangeworven op basis van een objectief dossier na een examen en een rangschikking. Laat ons wel wezen. Als er een ontslag zal zijn, zal dat zijn op grond van een dossier waarover de gemeenteraad in volle onafhankelijkheid moet kunnen oordelen. Hier wordt de schijn gewekt dat dit ingaat tegen de versterking van de gemeenteraad die ik doorvoer. Ik wil die gemeenteraad versterken en er zijn in dit Gemeentedecreet tal van elementen opgenomen om dit te doen. Hier gaat de discussie daar niet over. De discussie gaat over welk orgaan het best geplaatst is om dit te doen. In een duaal systeem is het beter dat de gemeenteraad er los van staat en controle kan uitvoeren. Als er een voorstel zou komen om op basis van een tuchtdossier of op basis van een negatieve evaluatie tot ontslag over te gaan, dan kan de gemeenteraad onafhankelijk stelling innemen.
Ik ben het ermee eens dat er argumenten pro en contra zijn. Maar de meerderheid is van oordeel dat dit een evenwichtige oplossing is omdat de secretaris in zijn dagelijkse werking veel dichter bij het college staat, omdat de gemeenteraad er verder van af staat en omdat de gemeenteraad in de persoon van de voorzitter van de gemeenteraad bij de externe evaluatie wel gehoord wordt. In een duaal systeem is het beter dat een gemeenteraad een college kan interpelleren.
Ik wil toch het debat hierover afronden. Minister, u zegt dat het college van burgemeester en schepenen dit correct zal doen. Daar twijfelen wij niet aan. Ik heb zelf al een bijzondere gemeenteraadscommissie meegemaakt, met leden van de oppositie. Er wordt zeer discreet gehandeld. Er groeit ook een consensus over meerderheid en oppositie heen. Ik zie er dus geen enkel probleem in.
Mijnheer Vanlerberghe, uiteraard bent u het eens met de wijziging van dat artikel. Enige tijd geleden was er een vergadering met de VVSG. De burgemeester van Antwerpen in hoogsteigen persoon en zijn kabinetschef zijn van Antwerpen naar hier gekomen om te vergaderen in een lokaal in het parlement om deze wijziging te bepleiten, omdat het veel te complex zou zijn. De burgemeester van Antwerpen heeft dat natuurlijk geëist binnen zijn fractie. Andere leden van de meerderheid zeggen dat het inderdaad een punt was waarop ze moesten toegeven aan de sp.a. Dat is de reden waarom dit artikel is gewijzigd, en geen enkele andere. Dat is de waarheid. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Het is zo, mijnheer Verfaillie. U was er ook niet voor, maar u hebt moeten bijdraaien omdat dit een groot punt was voor de sp.a, onder leiding van de burgemeester van Antwerpen, die speciaal van Antwerpen is gekomen om dit artikel te wijzigen.
Die zit in het Vlaams Parlement! Daarnet zei u dat de sp.a geen amendementen geen had en nu zegt u dat we er wel hadden.
Volgens mij zit de burgemeester van Antwerpen in het Vlaams Parlement, maar hij is natuurlijk verontschuldigd wegens ziekte.
U was bij die vergadering aanwezig.
Kent u ook de plaats en de datum? Bij mijn weten was dat een vraag van het voltallige college van Antwerpen, ook gesteund door uw eigen partij.
Maar daar gaat het niet om.
Die vraag werd ook gesteund door de plaatselijke N-VA-afdeling.
Antwerpen is niet Vlaanderen, mijnheer Verfaillie. In Vlaanderen zijn er nog andere steden en gemeenten dan Antwerpen.
Mijnheer De Meulemeester, het is niet onlogisch dat je, als je samen zit, van gedachten wisselt u was er zelf ook bij, en de heer Verfaillie en andere burgemeesters ook maar dat toeschrijven aan één partij, lijkt me toch wat vreemd. Tot nader order is Patrick Janssens nog altijd lid van deze assemblée.
Natuurlijk, ik denk dat dat niet zo vreemd is.
We zijn hier bezig over de kern van de vraag waarom deze wijziging is doorgevoerd. Als men een wijziging doorvoert, is dat omdat er een probleem of een anomalie is. Een van de redenen van dit ontwerp van decreet, zo staat het in de memorie van toelichting, is om een aantal anomalieën weg te werken. Blijkbaar was dit dus een anomalie.
We kregen eerst een mooie uitleg van de minister, maar de waarheid is inderdaad dat de heer Janssens mijnheer Verfaillie, u geeft het in feite toe speciaal naar hier is afgezakt, misschien zelfs niet op een woensdag, om een Antwerps probleem, los van de partijen, via het ontwerp van decreet alsnog op te lossen. Dat is geen manier van doen, minister.
Minister, in uw verdedigingslijn verwijst u altijd naar het duale stelsel, maar op gemeentelijk niveau kennen we geen duaal stelsel. Het duale stelsel houdt in dat schepenen en de burgemeester uit de gemeenteraad treden en vervolgens worden vervangen, zoals we dat hier in het parlement kennen. Dit parlement heeft een duaal stelsel, op gemeentelijk vlak is er geen duaal stelsel, dus kun je dat ook niet als argument gebruiken.
Een ander punt van kritiek is de zogenaamde procedure van onbestuurbaarheid, die hier al aan bod is gekomen, en die de heer Verfaillie, nochtans lid van deze meerderheid, in de commissie en daarbuiten, zeer terecht trouwens, omschreef als een draak van een regeling. Het heeft er hem jammer genoeg niet van weerhouden ze in de commissie goed te keuren. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Mijnheer Verfaillie, niet elke keer als uw naam wordt vernoemd, moet u van uw stoel opspringen.
Voorzitter, ik zeg toch niets verkeerd. De heer Verfaillie heeft dat artikel in de commissie goedgekeurd, ondanks het feit dat hij ertegen is. Maar goed, dat is zijn recht. Dat mag ik toch zeggen.
Meningsverschillen zijn in elk politiek systeem ingebouwd, maar de oplossing die nu voorligt, zal daar niets aan verhelpen. Er wordt immers een procedure tot herstel van de bestuurbaarheid uitgewerkt ingeval het college niet meer kan rekenen op de steun van een meerderheid in de gemeenteraad. De procedure bestaat eigenlijk uit een soort constructieve motie van wantrouwen die erin bestaat een vervanging van het college voor te stellen. Dit kan slechts één maal binnen één bestuursperiode alsof een probleem zich geen tweemaal in een legislatuur zou kunnen voordoen.
Ter rechtvaardiging heeft de minister een lijst ingediend van gemeenten die volgens hem onbestuurbaar zijn of waar er toch serieuze problemen zijn tijdens deze legislatuur. Als we die lijst dan grondiger bekijken, blijkt ze onnoemelijk veel voorbeelden te bevatten van gemeenten die door bepaalde ontwikkelingen helemaal niet onbestuurbaar kunnen worden genoemd. Als bijvoorbeeld een schepen van de ene meerderheidspartij naar de andere overloopt, kan die gemeente toch moeilijk als onbestuurbaar worden omschreven. Uiteindelijk blijkt dat enkel Menen en Diepenbeek aan de definitie onbestuurbaar beantwoorden. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Een bewijs te meer, mijnheer Verfaillie.
Helemaal potsierlijk wordt het dan als ook de provinciebesturen aan een dergelijke procedure worden onderworpen. Sinds het ontstaan van dit land in 1830 kan geen enkel voorbeeld worden gegeven van een onbestuurbare provincie. Het enige wat men met deze procedure bewerkstelligt, is dat een meerderheid nu de gijzelaar wordt van zijn kleinste coalitiepartner, die het naar believen en te allen tijde met de oppositie op een akkoordje kan gooien om een gemeentebestuur te laten vallen. Alsof de zaak nog niet erg genoeg is, wordt in deze procedure meteen ook de volledige OCMW-raad meegesleurd alleen maar omwille van een mogelijke wijziging van haar voorzitter.
Wat betreft de provincie, collegas, ben ik in goed gezelschap. De heer Durnez is vele jaren eerste gedeputeerde geweest van zijn provincie en bij mijn weten heeft zich binnen de provincies door de jaren heen nooit enig grondig probleem voorgedaan wat betreft onbestuurbaarheid. Hij is aanwezig in deze vergadering en kan dat ten volle getuigen.
Mijnheer De Meulemeester, begrijp ik u goed als u in het begin van uw betoog over de structurele onbestuurbaarheid in element A van uw redenering zegt dat het veel beter was geweest dat er geen systeem was geweest, om dan in punt B te zeggen dat u het spijtig vindt dat het systeem niet meer dan één keer kan worden ingeroepen?
Mijnheer De Meulemeester, ik volg uw redenering voor een deel. De minister heeft toegegeven dat die lijst van 32 of 33 gemeenten er een is waar zich kleine problemen hebben voorgedaan, maar die leidden absoluut niet tot onbestuurbaarheid. De lijst kun je dus wel beperken tot 1 of 2 gemeenten. De vraag is of je een regeling moet uitwerken voor problemen die zich niet stellen. Je zit op een bepaald moment in een meerderheid. U zat vorige legislatuur ook in de meerderheid. Toen hebt u ook een aantal punten, zoals verdere integratie van gemeenten en OCMW
U hebt moeten toegeven.
Neen, ik zeg niet dat ik heb moeten toegeven, absoluut niet. Wat we wel hebben gedaan, is het volgende. In de oorspronkelijke regeling van de Vlaamse Regering over de structurele onbestuurbaarheid, hebben we er in de commissie voor gezorgd dat voor alle maatregelen die vorige legislatuur werden genomen om overloperij tegen te gaan, mensen die overlopen niet meer kunnen worden beloond met een uitvoerend mandaat, door het invoeren van een dubbele meerderheid van handtekeningen, dus de meerderheid van de gemeenteraad en de meerderheid van de meerderheid. Met deze passage over de structurele onbestuurbaarheid zoals het was goedgekeurd door de regering, zou men iemand die en cours de route overloopt van de meerderheid naar de oppositie, op termijn kunnen belonen met een schepenmandaat. Met de verfijning die we hebben toegevoegd, moet men te allen tijde een dubbele meerderheid hebben. Dat betekent dat iemand niet meer zal overlopen om dan beloond te worden met een schepenmandaat of eventuele andere zaken. We hebben dus een verfijning doorgevoerd.
Ik geef grif toe dat onze fractie nog altijd de nodige voorzichtigheid aan de dag leg wat de passage van de structurele onbestuurbaarheid aanbelangt. We hebben wel de commissiebesprekingen en na de hoorzittingen de regeling zodanig kunnen bijsturen dat ze voor onze fractie plusminus aanvaardbaar is.
Mijnheer Vanlerberghe, het standpunt van onze fractie is duidelijk: je moet alleen maar regelgevend tussenbeide komen wanneer er zich een probleem voordoet, en dit in het kader van de wetsmatiging. Is hier een probleem? Neen, er is geen probleem. Mijnheer De Meulemeester heeft het toegelicht en het wordt ook bijgetreden door de heer Verfaillie.
Maar als je dan toch meent dat de patiënt ziek is dat is de stelling van de minister, die wij niet delen, wij vinden niet dat er een medicijn moet worden toegediend want de patiënt is niet ziek dan moet je een antibioticum toedienen dat de ziekte bestrijdt. Dat is wat de heer De Meulemeester heeft gezegd. Je doet het dan toch, maar het is nog niet eens goed uitgewerkt.
We hebben dit heel uitvoerig bediscussieerd in de commissie. Eén: het is niet zo dat ik heb toegegeven dat de lijst die ik heb bezorgd, in grote mate slaat op andere aangelegenheden. Ik heb dat van meet af aan zo meegedeeld. Ik heb gezegd dat ik een lijst had met een dertigtal gemeenten in Vlaanderen waar zich problemen voordoen. Ik heb er van meet af aan aan toegevoegd dat slechts een paar ervan, twee of drie, kunnen worden bestempeld als gemeenten waar zich een probleem van bestuurbaarheid voordoet. Dat moet dan beoordeeld worden. Het is geen kwestie van toegeven, ik heb het van meet af aan correct geduid.
Ten tweede is het in een democratie altijd zo dat een uitvoerende macht gesteund moet zijn op een meerderheid. Ofwel ga je, zoals in de federale overheid, bij verlies van de meerderheid naar verkiezingen, ofwel ga je, zoals hier in het Vlaams Parlement, over tot een constructieve motie van wantrouwen als de meerderheid niet meer achter de regering staat. Dat is een vorm van constructieve motie van wantrouwen, zoals u zelf zegt.
Dat lost het probleem van dissidente schepenen niet op. Ik ben het ermee eens dat dat probleem niet in het akkoord vervat is. Persoonlijk vind ik het zeer onkies dat iemand die dissident is en niet meer behoort tot een partij of de meerderheid, vier, vijf of zes jaar lang in een college kan blijven zetelen. Vaak heeft die geen portefeuille en wordt er vergaderd in afwezigheid van die persoon om een aantal zware besprekingen te voeren. Dat zit dus niet in dit akkoord vervat. Daar moet mettertijd een oplossing voor komen.
Ik vind het vanuit democratisch oogpunt een goede zaak dat in die gelukkig slechts enkele gevallen waarbij een gemeente onbestuurbaar wordt, er een procedure is die erin voorziet dat de bevolking daar niet jarenlang het slachtoffer van is. Die procedure is zeer evenwichtig uitgewerkt en bevat diverse stadia. U hebt een aantal stadia ervan weergegeven en ze staan ook in het ontwerp van decreet. Ik zal ze dus niet herhalen.
Er is inderdaad in de commissie nog een amendement voorgelegd om te vermijden dat dissidenten beloond worden door het systeem van dubbele meerderheid. Ik sta daar volledig achter. Het kan niet de bedoeling zijn dat iemand die dissident is, zich vervolgens zou kunnen laten voordragen om schepen of burgemeester te worden.
Het is dus een beperkte procedure, voor een beperkt aantal gevallen. Toch kan die een afdoend antwoord bieden, met een hele reeks waarborgen, op het probleem van onbestuurbaarheid, waar nu geen oplossing voor is, tenzij je een regeringscommissaris zou sturen in een aantal ultieme gevallen.
Minister, hebt u er nooit aan gedacht om dit in te voeren voor de Vlaamse Regering? U voert het in voor de provincie en voor de gemeente. U zou het misschien ook kunnen inbrengen voor de bestuurlijke onbestuurbaarheid van de laatste maanden voor de Vlaamse Regering?
Mevrouw, het bestaat hier al, ik zeg het net. Er is een constructieve motie van wantrouwen mogelijk. In slecht Nederlands heet dat een legislatuurparlement.
Een gemeente is ook een legislatuur.
Een legislatuurparlement kan tussentijds niet worden ontbonden. In tegenstelling tot het federale systeem, kun je niet naar tussentijdse verkiezingen gaan. Er is in de procedure uitdrukkelijk voorzien in een constructieve motie van wantrouwen waarbij een nieuwe regering kan worden gelegitimeerd, het vertrouwen kan krijgen van het parlement in de loop van de vijf jaar.
Minister, hetzelfde geldt voor een gemeente. Een gemeentebestuur is ook legislatuurgebonden en kan niet worden ontbonden gedurende zes jaar.
Mevrouw Van der Borght, daar gaat het net over. Het is een vergelijkbare procedure.
Het is wat pijnlijk. Dit bestaat wel degelijk al. Misschien kunt u eens spreken met uw fractieleider.
Voorzitter, ik waardeer de oprechtheid van de heer Verfaillie. Hij zegt dat hij er eigenlijk niet voor is. De meerderheid heeft nog geprobeerd daaraan te remediëren met een allerlaatste amendement op de zitting zelf.
Maar goed, mijnheer Verfaillie, we weten dus dat u en uw fractie zeer koele minnaars zijn van dit artikel. U hebt hierop moeten toegeven aan de N-VA. Iedere partner in de meerderheid moet wel eens toegeven.
Mijnheer De Meulemeester, u verdraait mijn woorden. We functioneren in een meerderheid. Om tot een compromis te komen, moet je geven en nemen. Wat hebben wij gedaan? We hebben de teksten die goedgekeurd waren door de regering, kritisch bestudeerd. Een van onze opmerkingen was dat de passage rond de structurele onbestuurbaarheid zoals die ingeschreven was, overloperij zou belonen.
Wij hebben de andere meerderheidspartijen daarop gewezen. We zijn eruit geraakt door de passage toe te voegen dat je te allen tijde een dubbele meerderheid moet hebben.
Mijnheer De Meulemeester, u moet eens terugkeren in de tijd, naar de vorige legislatuur en het vorige Gemeentedecreet, naar wat uw uitgangspunten als partij waren en wat er uiteindelijk hier in de plenaire vergadering werd goedgekeurd.
Collegas, ik wil u de mening van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, waarin naar mijn weten mandatarissen van alle partijen, en dus ook van de meerderheidspartijen, vertegenwoordigd zijn, over deze draak niet onthouden. De VVSG, namens voorzitter Luc Martens, burgemeester van Roeselare, en directeur Mark Suykens, zegt: Van een ernstige studie over bestuurlijke onbestuurbaarheid is in Vlaanderen geen sprake. Toch wil de Vlaamse overheid opnieuw via regels optreden wanneer de gemeenteraad de structurele onbestuurbaarheid van de gemeente vaststelt. Het is volkomen onduidelijk wat hiermee bedoeld wordt: één schepen die lastig doet? Een gemeente die drie maanden met voorlopige twaalfden werkt? Een conflict tussen coalitiepartners? Zonder veel onderzoek wordt er een nieuwe regeling geïntroduceerd in het gemeentedecreet. Dit getuigt van blind geloof in regelgeving. Wanneer stopt de Vlaamse overheid nu eindelijk met bijkomende overbodige regelgeving? Wanneer gaan ze nu echt dereguleren en kiezen voor het zelfreinigend vermogen en het ecologieperspectief van lokale besturen?
Wij zeggen dat niet, het zijn de woorden van de VVSG. Maar ook de Vlaamse raad voor bestuurszaken zegt dat, samen met vele anderen, ook uit de meerderheid. Dat is een duidelijk bewijs dat dit artikel niet gedragen wordt. De vraag stellen, is ze beantwoorden, maar dat antwoord heb ik van deze meerderheid nog niet gehoord.
Collegas, nog zon rare zaak is het nieuwe verbod voor personeelsleden van het OCMW om in de gemeenteraad te zetelen. De logica daarachter is nog te volgen, namelijk dat door de grotere verwevenheid tussen gemeentebestuur en OCMW er een belangenvermenging zou kunnen ontstaan voor een personeelslid van het OCMW dat ook deel uitmaakt van de gemeenteraad die geacht wordt datzelfde OCMW te controleren. Dat is begrijpelijk en verdedigbaar.
Minder begrijpelijk is dat men dit cumulverbod dan weer niet invoert voor personeelsleden van intercommunales waar de gemeente in participeert. De andere bepalingen van dit voorstel hebben immers als doel de controlebevoegdheid van de betrokken gemeenteraden op de intercommunales te versterken. Daar kan een personeelslid van een intercommunale dus probleemloos zichzelf blijven controleren. Onze fractie ontgaat de logica daarvan.
Voorzitter, onze Open Vld-fractie vindt een aantal bepalingen in dit ontwerp van wijzigingsdecreet goed, zowel wat betreft gemeenten, provincies als OCMW. Er zitten echter ook een aantal zaken in waar wij totaal niet mee akkoord kunnen gaan. De belangrijkste heb ik aangehaald, maar er zijn er nog een aantal. Op basis van die punten waar wij totaal niet akkoord mee kunnen gaan, ook vanuit democratisch oogpunt, zal onze fractie tegen dit ontwerp van wijzigingsdecreet stemmen, zowel wat betreft de gemeenten, provincies als OCMWs. Ik dank u. (Applaus bij Open Vld)
De heer De Loor heeft het woord.
Mijnheer De Meulemeester, ik ben speciaal niet van Antwerpen maar van Zottegem gekomen om het belang van de gemeenten en de OCMWs en de toekomst ervan te onderstrepen. Voorzitter, minister, collegas, ik zal focussen op een aantal items uit het Gemeente- en het OCMW-decreet. Mijn collega Jurgen Vanlerberghe zal daar straks een stuk aan toevoegen voor het Provinciedecreet, alsook een meer algemene beschouwing over het Gemeente- en het OCMW-decreet.
De voorliggende ontwerpen van decreet bouwen voort op de uitgangspunten van het Gemeentedecreet, het OCMW-decreet en het Provinciedecreet die hier tijdens de vorige legislatuur tot stand zijn gekomen.
De in het ontwerp van decreet voorgestelde wijzigingen aan het Gemeentedecreet hebben drie krachtlijnen. Ten eerste, een versterking van de lokale democratie en autonomie en van de politieke organen. Ik stel vast dat dit niet overal even goed is gelukt. Ten tweede, een versterking van het beheer en het management. Ten derde, de modernisering en de wegwerking van de anomalieën.
De heer Vanlerberghe zal straks dieper ingaan op de versterking van de lokale democratie. Ik wil hier iets over de beleids- en beheerscyclus zeggen. Die cyclus wordt ook voor de autonome gemeentebedrijven van toepassing. Dit zou voor de raadsleden tot een grotere herkenbaarheid en leesbaarheid moeten leiden.
Ik stel echter vast dat er op dit vlak nog wat werk aan de winkel is. Het gaat nog steeds haast uitsluitend om een financiële kwestie. De cyclus wordt nog te weinig als een beleids- en planningsinstrument gebruikt. Ik stel op het terrein vast dat bitter weinig mandatarissen hier echt mee bezig zijn. Dit geldt ook voor de pilootbesturen die hier al vroeger zijn ingestapt.
Een bijkomende sensibilisering en informatieverstrekking is echt noodzakelijk. We moeten de illusie laten varen dat we de rol van de raden enkel door middel van decreetgeving kunnen versterken. Sensibilisering en de wijziging van de mentaliteit van de mandatarissen zelf zijn onontbeerlijk. We stellen immers vast dat tijdens de eerste gemeenteraadszittingen van de legislatuur een hele reeks bevoegdheden aan het college van burgemeester en schepenen worden gedelegeerd. Dat zal bij de start van de volgende legislatuur niet anders zijn.
Wat de versterking van het beheer en van het management betreft, worden een aantal drempels voor de samenwerking tussen de gemeente en het OCWM weggewerkt. Sp.a is voor een ver doorgedreven samenwerking tussen de gemeente en het OCMW. We denken hierbij specifiek aan de samenwerking tussen de ondersteunende diensten, zoals de diensten voor ICT, de personeelsdiensten, de technische diensten, de diensten voor onderhoud en de logistieke diensten.
Vanaf 1 januari 2013 zal de voorzitter van het OCMW verplicht in het college van burgemeester en schepenen zetelen. Ik vind dat, in tegenstelling tot wat de heer Verfaillie daarnet heeft gezegd, een goede zaak. Ik heb tijdens de hoorzittingen over dit onderwerp zeer goed geluisterd. Blijkbaar zijn de geluiden niet overal unisono positief. Blijkbaar heeft niet iedereen tijdens de hoorzittingen over het OCMW-decreet even goed geluisterd.
Het uitgangspunt is dat het OCMW en de gemeente twee aparte rechtspersonen moeten blijven. Er komt geen fusie. Hoewel die fusie er de jure niet komt, vrees ik dat de voorliggende ontwerpen van decreet ertoe zullen leiden dat ze er op termijn de facto wel zal komen. Dat lijkt ons geen goede zaak voor het lokaal sociaal beleid. Ik zal hier straks nog verder op ingaan.
De krachtlijnen van de voorgestelde wijzigingen aan het OCMW-decreet zijn dezelfde als de krachtlijnen van de wijzigingen aan het Gemeentedecreet en het Provinciedecreet. Ik stel echter vast dat de versterking van de OCMW-raden en van hun autonomie niet is gelukt. De voorgestelde wijzigingen staan haaks op uitgangspunten als de versterking van de autonomie en van de lokale democratie.
Minister, tijdens de maand juni worden traditioneel de rapporten van studenten en leerlingen uitgedeeld. U haalt op dit vlak een onvoldoende.
Dat geldt eveneens voor de versterking van het beheer en van het management. Bepaalde wijzigingen gaan niet een enkele brug, maar een paar bruggen te ver. Ik wil geen vergelijking maken. Ik zal een parallel trekken. Voorzitter, minister, stel u voor dat vanaf de volgende legislatuur de mogelijkheid wordt geschapen dat de griffier van de Kamer van Volksvertegenwoordigers de functie van griffier van het Vlaams Parlement kan uitoefenen.
Stel u voor dat de agenda van dit Vlaams Parlement verplicht vooraf moet worden overgemaakt aan alle leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Stel u voor dat de minister-president van de Vlaamse Regering verplicht deel uitmaakt van de Federale Regering en daar de goedkeuring moet vragen aan Elio Di Rupo en zijn Federale Regering over beslissingen die hier nu worden genomen. Stel u voor dat vanaf de volgende legislatuur de mogelijkheid wordt geboden dat dit Vlaams Parlement uitsluitend zou worden bevolkt door federale parlementsleden.
Is dat geen terugkeer in de tijd? Back to the future. Dit is wat er kan gebeuren met de OCMWs door dit ontwerp van decreet. Ik heb daarnet verwezen naar Back to the Future. Welnu, die film speelt zich af in de volgende legislatuur, in 2015.
De theorie als zou het strategisch sociaal beleid een zaak zijn van de gemeenteraad, waarbij de OCMW-raad bevoegd blijft voor de uitvoering van het sociaal beleid, de individuele steunverlening en het operationele, is niet nieuw. Ook het streven naar een uniek loket is niet nieuw.
Het decreet op het lokaal sociaal beleid, dat dateert van 2004, hanteerde toen al deze filosofie, namelijk het opstellen van een lokaal sociaal beleidsplan door zowel de gemeente als het OCMW, en het oprichten van een sociaal huis. Ik ben sterk voorstander van een ver doorgedreven samenwerking tussen gemeenten en OCMWs. Ik vraag tegelijkertijd om de kerntaken en de wettelijke opdrachten van het OCMW te respecteren. Het OCMW heeft immers federale, Vlaamse en gemeentelijke opdrachten die heel gevarieerd zijn, gaande van individuele maatschappelijke dienstverlening, het inrichten en beheren van voorzieningen en diensten, de coördinatie en beleidsafstemming met andere welzijnsactoren. Het OCMW heeft ook bijzondere aandacht voor specifieke en moeilijk bereikbare groepen, meer in het bijzonder de maatschappelijk kwetsbare mensen.
Die specifieke opdrachten van het OCMW rechtvaardigen een aparte zelfstandige organisatie die heel nauw samenwerkt met de gemeenten. Het beleid van het OCMW moet ingebed zijn in het gemeentelijk beleid. Ik verwijs daarvoor opnieuw naar het decreet Lokaal Sociaal Beleid van 2004.
Het OCMW moet kunnen beschikken over de nodige operationele autonomie om zijn opdrachten uit te voeren. Operationele autonomie betekent een eigen rechtspersoon, een eigen beheersorgaan, een eigen leidinggevend ambtenaar en een eigen budget. Vanuit deze visie ben ik dus geen voorstander van de mogelijkheid die wordt gecreëerd om de functie van OCMW-secretaris te laten uitoefenen door de gemeentesecretaris.
Mijnheer De Loor, ik heb zopas van u vernomen dat u de minister een onvoldoende geeft voor het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet betreffende het OCMW. U zegt dat de opdrachten van de OCMWs niet worden gerespecteerd wanneer het gaat over de secretaris van zowel de gemeente als het OCMW. Kunt u nog een aantal voorbeelden geven waaruit blijkt dat die opdrachten van de OCMWs in dit ontwerp van decreet niet worden gerespecteerd? Ik zou graag weten waarom u de minister precies een onvoldoende geeft.
Het is opmerkelijk dat een parlementslid van de meerderheid een onvoldoende geeft voor het ontwerp van decreet van een minister van zijn eigen meerderheid. Mijnheer De Loor, kunt u die onvoldoende motiveren? U wordt geacht het ontwerp van decreet te verdedigen terwijl u de minister een onvoldoende geeft.
U zult als loyale meerderheidspartij wel voor het ontwerp van decreet stemmen. Maar wij hebben als parlement toch het recht dat u motiveert waarom u een onvoldoende geeft.
Ik heb geen antwoord van de heer De Loor nodig. Tenzij de Heilige Geest is neergedaald, stemt hij straks toch voor, hoewel hij kritiek had. (Opmerkingen van de heer Kurt De Loor)
Gelooft u het niet? Dan zult u wel tegen stemmen. Ik had graag een antwoord gehad van de minister. Minister Bourgeois, u bent vrij stil daar op uw bank, terwijl u daarjuist veel hebt gezegd. Op een bepaald moment heb ik in de commissie gezegd dat er veel amendementen waren. Toen viel u mij aan en zei u dat er amendementen moeten komen, want dat is de taak van de meerderheid. Ik citeer u: Voor de meerderheid gebeurt dit uiteraard altijd in consensus, want anders is er geen werkbare meerderheid. We horen nu dat de heer De Loor u al enkele onvoldoendes geeft. Wat is uw antwoord daarop?
Mijnheer De Loor, uw kritiek is helder en striemend. We mogen er dus van uitgaan dat dit een wat vroege stemverklaring is en dat u tegen dit ontwerp tot wijziging van het OCMW-decreet zult stemmen?
Dat is een hele reeks vragen. Ik zat nog volop in mijn betoog, mijnheer De Meulemeester en collega van Lijst Dedecker of LDD. Ik ga straks verder. Als u goed hebt geluisterd, hebt u al een hele reeks argumenten gehoord en u zult er nog horen. Ik heb daarnet al gezegd, toen u er nog niet was, dat ik het vreemd vind dat ook partijen die de democratie hoog in het vaandel dragen, opeens verwonderd zijn als parlementsleden ook effectief hun werk doen, mijnheer Reekmans.
Mijnheer van Rouveroij, de stemming is op het einde van de dag. Ik stel voor dat ik eerst mijn betoog afmaak, maar onderbreek mij gerust, geen enkel probleem.
Mijnheer De Loor, ik waardeer het bijzonder dat u ook vanuit de meerderheid uw kritiek formuleert. Dat zeg ik niet enkel vanuit een oppositiereflex, maar gewoon omdat u terecht stelt dat dit parlement, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen, de verdomde plicht heeft om het werk van de voltallige regering te controleren en bij te sturen waar nodig. Wat we echter niet zouden aanvaarden, is dat u een striemende kritiek formuleert, maar er niet consequent naar handelt. Sp.a getuigt daar de laatste weken en maanden van. De partij zit in de regering, formuleert wel kritiek, maar slikt die dan weer in door mee te stemmen met de regering.
Ik vind het lovend dat er parlementsleden zijn uit de meerderheid die kritisch in het debat stappen. Maar als je heel kritisch bent, moet je er ook naar handelen. Ik zou het nog beter vinden voor onze Vlaamse democratie indien wij in het parlement regelmatig bepaalde voorstellen van de regering terug naar huis zouden sturen. Ik sluit aan bij de heer van Rouveroij: het begint ons een klein beetje te storen dat we vooraan en in de media heel grote verklaringen horen, zoals over de scheidingstaks, maar als puntje bij paaltje komt trekt iedereen van de meerderheid zijn staart in. Iedereen moet in het gelid en stemmen. Verder hebt u onze waardering, mijnheer De Loor. Gaat u vooral rustig door met het geven van kritiek, want ik denk dat we elkaar wel kunnen vinden.
Ik ben niet zo onder de indruk van het vermeende stemgedrag van de heer De Loor. Hij stemt misschien tegen of onthoudt zich, maar dat is een nieuw trucje van deze meerderheid. Bij belangenconflicten mogen de heer Demesmaeker en mevrouw Homans zich onthouden en nu mag de heer De Loor tegen stemmen of zich onthouden. Dat is allemaal mooi.
Ik zou liever hebben dat de minister nu antwoordt. Mevrouw Vissers heeft gelijk: minister Bourgeois antwoordt regelmatig en dient de interpellanten regelmatig van repliek, maar nu is hij wel heel stil. Ik zou graag zijn antwoord hebben op wat de heer De Loor hier zegt.
Ik betreur de wending die het debat neemt. Wij hebben het over belangrijke organieke decreten. Door zijn verklaring heeft de heer De Loor de oppositie uitgenodigd om het debat te voeren over stemverklaringen en over de cohesie van de meerderheid. Terwijl er de voorbije maanden bijzonder goed en hard is gewerkt aan deze decreten. Het klopt dat wij vanuit het parlement zeer veel amendementen hebben ingediend. Het is de taak van parlementsleden om ten aanzien van de regering kritisch te blijven. Het is dus ook onze taak om te amenderen. Wij hebben inderdaad de voorbije maanden in de commissie en eigenlijk de voorbije twee jaar over de rol en de autonomie van het OCMW regelmatig van gedachten gewisseld. Wij weten inderdaad dat er dienaangaande verschillende gevoeligheden bestaan. Het regeerakkoord ging zeer ver door de integratie voorop te stellen. Persoonlijk, in eigen naam, blijf ik daar een grote voorstander van. Maar wij hebben ons naar de wettelijke en federale regeling geschikt en wij hebben gekozen voor een grote samenwerking.
Mijnheer De Loor, daarover is de voorbije maanden ook binnen de meerderheid heel wat gediscussieerd, zowel in de commissie als daarbuiten. Wij kennen uw standpunten, maar ik vind het zeer jammer dat we, door uw sterke stellingname en doordat u de minister een onvoldoende geeft, zijn terechtgekomen in een debat waarin de meerderheid onder vuur van de oppositie ligt. Maar ik vind dat wij goed werk hebben geleverd en dat dit had kunnen vermeden worden.
Voorzitter, ik wacht tot de heer De Loor al zijn punten heeft gemaakt. Dan zal ik in één keer repliceren.
Ik heb, voor alle duidelijkheid, de standpunten die ik vandaag verkondig, ook al in het verleden verkondigd. In de commissie, maar ook buiten de commissie. De heer De Meulemeester heeft er al naar verwezen. En het heeft ook al in de pers gestaan. Dat is dus niets nieuws. Ik voer mijn taak uit als parlementslid, ook als parlementslid van de meerderheid. Inderdaad, mijnheer Kennes, The duty of the opposition is to oppose. Ik wil het vooral over de inhoud hebben. Maar met betrekking tot de inhoud hoor ik heel weinig bijval. Ook van de oppositie krijg ik weinig bijval voor deze argumenten.
Ik zal verder gaan, want ik zie dat het al tien voor elf is: de stemming is absoluut nog niet aan de orde, die komt pas later op de dag. Maar een aantal collegas zitten blijkbaar al serieus te popelen.
Bovendien wordt de mogelijkheid gecreëerd om die raad voor maatschappelijk welzijn integraal te laten samenstellen door gemeenteraadsleden. Dat is volgens mij een slechte evolutie, want OCMW-raadsleden detecteren de sociale noden en behoeften in de gemeente, wegen die tegen elkaar af en maken de nodige keuzes op het operationele niveau. Ze zijn ook nog de bestuurders van instellingen en diensten. En ten slotte nemen OCMW-raadsleden, sinds de OCMW-wet van 1976, beslissingen in individuele dossiers van maatschappelijke dienstverlening.
Collegas, ik stel samen met jullie vast dat de rol van een OCMW-raadslid vrij complex is en specifieke competenties vereist. Door te laten uitschijnen dat deze competenties identiek dezelfde zijn als die van de gemeenteraadsleden, houdt men geen rekening met deze realiteit. De cirkel is rond. De jure is er geen fusie van gemeente en OCMW; de facto kan zij er wel komen want vanaf 1 januari 2013 wordt de OCMW-voorzitter verplicht toegevoegd aan het college van burgemeester en schepenen. De OCMW-raad kan uitsluitend uit gemeenteraadsleden bestaan. De gemeentesecretaris kan de leidend ambtenaar van het personeel worden. Ik stel vast dat het OCMW geen operationele autonomie meer heeft.
Het OCMW is een heel belangrijke partner voor wat betreft de sociale dienstverlening. OCMWs vormen op lokaal vlak het sluitstuk van onze sociale zekerheid. Door OCMWs en bij uitbreiding het sociaal beleid te integreren in de gemeente wordt dit beleidsdomein op hetzelfde niveau geplaatst als alle andere beleidsdomeinen. Ik wil hiermee, voor alle duidelijkheid, echt geen afbreuk doen aan die andere beleidsdomeinen.
En dat zal op sommige plaatsen leiden tot een verschraling van het sociaal beleid, zeker wanneer de lokale financiën onder druk komen te staan en steeds meer keuzes moeten worden gemaakt. Dan zal er vrees ik vaak gekozen worden voor electoraal lonende domeinen en projecten, met alle gevolgen van dien voor het sociaal beleid en de sociaal zwakkeren.
Nog een woordje over de OCMW-verenigingen, met name de nieuwe vereniging zoals opgenomen in hoofdstuk IV. OCMWs zijn ook actief in verschillende sociale domeinen waar ook commerciële en andere private personen gelijkaardige diensten aanbieden. Het gaat hier om de zogenaamde specifieke diensten die de OCMWs aanbieden. Het is erg belangrijk dat de OCMWs deze dienstverlening kunnen blijven aanbieden. Hierdoor kunnen ze positief blijven wegen op de prijs en de kwaliteit in de sector. Ik spreek dan meer in het bijzonder over de sector van de woonzorgcentra. Naast de private voorzieningen die er zeker kunnen en moeten zijn, moet een voldoende ruim OCMW-aanbod de garantie bieden op een werkelijk toegepast pluralisme.
Het ontwerp van decreet maakt de vzw-vorm enkel mogelijk als ten minste één private speler betrokken wordt. Hierdoor gaan we de privatisering van de openbare woonzorgcentra organiseren. Het is duidelijk: ik geef nog altijd de voorkeur aan een sterke openbare woonzorgsector. Mijn fractie hecht veel belang aan pluralisme, kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van woonzorgcentra.
Mijnheer De Loor, zou u die passage eens volledig kunnen hernemen? U zegt in één passage twee totaal tegenstrijdige zaken. U zegt eerst dat u voorstander bent van de private initiatieven; daarna vindt u dat we de poort niet mogen openzetten voor privatisering; op het einde bent u weer vóór. Wat is het nu? Bent u voor of tegen?
Ziet u de draad niet, mevrouw Van der Borght?
Neen, het spijt me. Het is in elk geval een vreselijk kronkelende draad.
Ik ben vóór vrij initiatief. Dat mag, kan, moet bestaan. Ik ben tegelijkertijd voor een sterke openbare sector en openbare dienstverlening, ook voor wat betreft de woonzorgcentra.
Zoals iedereen dan.
Maar, dit ontwerp van decreet zal ervoor zorgen dat de deur naar de privatisering van die laatste wordt opengezet. Dan ben ik voor pluralisme, betaalbaarheid en kwaliteit die gegarandeerd zijn in één hand. Daar zijn de OCMW-woonzorgcentra sterke partners in. Dat moeten ze ook blijven. Dat is mijn betoog.
Zal dat pluralisme dan ook gegarandeerd zijn als een gemeentebestuur een volstrekte meerderheid heeft?
Ik stel vast dat er verschillende sterke partners zijn, en zo wil ik het ook houden.
Het optimaliseren van de dienstverlening moet het uitgangspunt zijn van de organieke decreten. Deze ontwerpen van decreet zijn mijns inziens te zeer gefocust op efficiëntiewinsten en managementwinst. Dit gaat vaak ten koste van de autonomie en de dienstverlening, in casus de sociale dienstverlening.
Ik ben blij, collegas, dat u met veel belangstelling uitkijkt naar de stemmingen. De maand juni is sowieso de maand van de deliberaties, de resultaten en rapporten. We geven straks geen B-attest, we geven afspraak bij de stemming.
Voorzitter, collegas, ik heb gewacht tot de heer De Loor zijn betoog volledig had afgerond om te repliceren.
Ik vind dat u zinnige zaken hebt gezegd over de nieuwe beleids- en beheerscyclus. Ik onderschrijf uw idee daarover. De nieuwe beleids- en beheerscyclus wordt in de pilootgemeenten nog veel te weinig als beleids-, plannings- en strategisch instrument gehanteerd. De band tussen het financiële aspect en het beleid wordt nog veel te weinig gelegd.
Ik moet hem daar een pluim voor geven. Het is een van de weinigen die ook de cursussen volgt die we aanbieden. Er zijn te weinig gemeenteraadsleden, ook uit de oppositie, die zich daarop voorbereiden. Ze zien te weinig in welke voordelen de beleids- en beheerscyclus (BBC) biedt. Hoe meer output men zal kunnen meten, hoe meer men zal komen tot transparantie en hoe meer de band versterkt zal worden met de controle op de autonome gemeentebedrijven, die ook zullen werken met de nieuwe BBC.
Hoeveel zinvolle dingen u ook gezegd hebt over de BBC, mijnheer De Loor, even zoveel onzinvolle dingen hebt u gezegd over het OCMW-decreet. Het was zeer onsamenhangend, niets inhoudelijk het spijt me zeer en vooral ook heel inconsequent.
Ik herinner u er nog eens aan dat het regeerakkoord uitgaat van een fusie van gemeente en OCMW. Het staat in het regeerakkoord, het bindt dus alle meerderheidsleden en tot nader order dus ook uw partij. We hebben inderdaad vastgesteld dat de fusie niet kan wegens het feit dat het de federale wetgeving is die het OCMW met taken belast. We zijn daarom gekomen tot een systeem waarbij we toelaten aan elke gemeente de autonomie speelt daarin om ver te gaan in de integratie. En dat kan op velerlei vlakken. Het zal kunnen op personeelsvlak: men zal een gezamenlijke wervingsreserve kunnen aanleggen. Het kan op managementsvlak: er kan één secretaris en er kan één financieel beheerder komen. Het kan op tal van andere vlakken zoals het personeelsbeleid, het ICT-beleid, het logistiek beleid en dergelijke meer. Ik heb al eventjes gezegd dat ik tal van steden en gemeenten zie die nu al die rol op zich nemen en die er nu al de grote voordelen van inzien.
Dames en heren, de vorige regering heeft het systeem ingevoerd dat de voorzitter van het OCMW deel kan uitmaken van het college van burgemeester en schepenen. Twee derde van de Vlaamse steden en gemeenten heeft daar ook gebruik van gemaakt. Mijn bescheiden ervaring is ik weet dat de heer De Loor heeft gezegd dat Bourgeois daar niets van kent; ik zit ook nog maar sinds 1977 in de gemeenteraad dat sinds de voorzitter van het OCMW deel uitmaakt van de gemeenteraad, de discussie over het sociale beleid, over het OCMW-beleid een nieuwe, en voor mij goede, dimensie gekregen heeft.
Ik heb de periode meegemaakt toen in gemeenteraden bijna uitsluitend ik zeg het nu een beetje zwart-wit gesproken werd over het OCMW en de vroegere Commissie van Openbare Onderstand (COO) in termen van tekorten: Wat is het tekort dit jaar? en Hoeveel zullen we moeten bijpassen?. Ik zie nu dat er door het feit dat de voorzitter in het college zit, gepraat wordt over het sociale beleid, over heel zinvolle verbanden tussen het gemeentelijke beleid en het beleid dat in het OCMW gevoerd wordt. Ik ben dus heel blij dat de voorzitter van het OCMW vanaf de volgende bestuursperiode ook deel zal uitmaken, overal, van het college van burgemeester en schepenen.
Ik zie dus ook geen bezwaren in tegen het feit dat als een voorzitter deel mag uitmaken van het college van burgemeester en schepen, dat de OCMW-raadsleden geen deel zouden mogen uitmaken van de gemeenteraad. Het is ook geen verplichting. Ik heb geen enkel wantrouwen in die verkozenen. Ik zie niet in dat ze minder competenties zouden hebben om in de OCMW-raad te zetelen. Het is aan elke partij om te kiezen wie ze daar het beste geplaatst voor ziet.
Dames en heren, ik denk dat we met deze organieke decreten in de richting van de versterking van de raad gaan. Het algemene beleid, het strategisch beleid en het sociaal beleid in algemene termen, in grote opties bespreken in de gemeenteraad, is een heel goede zaak. Een gemeente voert een huisvestingsbeleid en tegelijk is er een armoedeprobleem in de gemeente. Een gemeente moet een activeringsbeleid kunnen voeren, tegelijkertijd is er een leefloonbeleid in de OCMW-raad. Zo kunnen we tal van verbanden zien tussen het gemeentelijke beleid en het OCMW-beleid, verbanden die naar mijn mening nu te weinig worden gelegd. Het kan alleen maar een goede zaak zijn dat de algemene discussies over de
vergrijzing , over de armoede, over tewerkstelling, over het soort sociale voorzieningen die worden opgericht, in de gemeenteraad worden gebracht en dat daar keuzes worden gemaakt. Komt er een nieuwe instelling bij, zullen we meer doen aan thuishulp, zullen we meer inzetten op zelfredzaamheid, zullen we meer inzetten op kangoeroewoningen? Het zijn allemaal opties die ik alleen maar kan toejuichen. Het is positief dat ze daar publiek, met betrokkenheid van de media en met interesse van de burger worden besproken.
Welke vorm het OCMW in de toekomst ook zal hebben ik zie dat VLABEST ervoor pleit om er een extern verzelfstandigd agentschap (EVA) van te maken en ik heb in de commissie gezegd dat het een toekomstige optie kan zijn dit doet niets af van de werking van het OCMW dat verder de instellingen zal besturen en beheren, dat verder de individuele sociale dienst- en hulpverlening zal behartigen en dat zal doen achter gesloten deuren en op een verstandige, correcte manier.
Hopelijk zal ook worden gezorgd voor de activering van mensen met een leefloon. Tal van OCMWs doen dat nog niet, en daarom is het goed dat dit punt publiek wordt aangekaart. Maar de opdracht van de OCMWs blijft dus onverkort dezelfde.
Ik denk dat het een goede zaak is dat de OCMW-verenigingen kunnen samenwerken met de privésector. Wij zorgen ervoor dat dit gebeurt met voldoende waarborgen inzake de continuïteit van de dienstverlening, de democratische beslissingsmacht, de vertegenwoordiging van de verkozenen in de beslissingsorganen en het prijszettingsbeleid en dergelijke.
Ten slotte ga ik ervan uit dat de heer De Loor hier zijn individuele mening heeft verwoord, en dat sp.a, zoals in de commissie gebeurde, hier haar goedkeuring zal verlenen aan dit organiek decreet.
Voorzitter, minister, u gaat ervan uit dat de heer De Loor een individuele mening heeft verwoord. Wat politieke cohesie in de meerderheid betreft, kan dit tellen. Het betreft een parlementslid van sp.a dat zegt dat u er niets van kent. Hij geeft u een onvoldoende. U zegt over hem dat hij onzin vertelt, niets inhoudelijks zegt en ook inconsequent is. Die woorden gebruikt u letterlijk. Dat kan tellen. Ik heb dus een voorstel. Als dit het individueel standpunt van de heer De Loor is, dan moet de fractieleider van sp.a bevestigen dat de heer De Loor niet het standpunt van sp.a heeft verwoord. Maar dan begrijp ik niet waarom de heer De Loor hier op het spreekgestoelte het woord is komen voeren. In dat geval moet spa toch iemand laten spreken die het partijstandpunt verdedigt? Als de heer De Loor daarentegen toch het standpunt van zijn fractie heeft verwoord, dan stel ik voor dat het ontwerp van decreet wordt ingetrokken tot wanneer de meerderheid over dergelijk belangrijk decreet op één lijn zit.
Ik stel opnieuw vast dat de heer Reekmans niets inhoudelijks toevoegt aan dit debat en enkel op sensatie aanstuurt. Zowel in de commissievergaderingen als hier probeer ik in mijn betogen het belang en de meerwaarde van OCMWs aan te tonen. De dynamiek die de afgelopen jaren inzake het sociaal beleid is tot stand gekomen en de goede wisselwerking tussen gemeente en OCMW is er niet enkel en niet in de eerste plaats gekomen dankzij de toevoeging van de voorzitter van het OCMW aan het college van burgemeester en schepenen, maar wel dankzij het decreet over het lokaal sociaal beleid van 2004. Dat decreet zorgde ervoor dat er op lokaal niveau één lokaal sociaalbeleidsplan en één sociaal beleid kwam, en ook dat de eenloketfunctie via de sociale huizen is gecreëerd.
Minister, als ik u goed heb begrepen, hebt u, in uw reactie op wat de heer De Loor zei, gezegd dat de samenwerking tussen OCMW en gemeenteraad moet verbeteren. U zegt dat het OCMW voor het leefloon zorgt, maar dat men er ook moet voor zorgen dat werklozen aan het werk gaan. U schijnt van oordeel te zijn dat dit laatste eerder een taak van de gemeenteraad is. Waar legt u het zwaartepunt van het sociaal beleid? Is dat vooral een taak van het OCMW, of moet die taak worden gedeeld met de gemeenteraad?
Mijnheer Van Eyken, in de parlementaire documenten staat het antwoord op uw vraag. U nam niet deel aan de commissievergaderingen waar dat uitvoerig is besproken. Er is duidelijk voor gekozen dat grote strategische beslissingen in de gemeenteraad worden genomen.
Het is niet voor niets dat de OCMW-voorzitter in het college van burgemeester en schepenen zit, en dus in de gemeenteraad kan worden aangesproken op dat OCMW-beleid. Hij of zij geeft daar trouwens de toelichting bij de begroting, bij de rekeningen. Er kunnen vragen worden gesteld, bijvoorbeeld inderdaad over het aantal leefloners dat wordt geactiveerd. Ik vind dat een zaak van publiek debat. Dat gaat niet over het individuele, over de vraag of die mevrouw of die mijnheer aan het werk is gesteld. Het gaat over de vraag welke inspanningen daarvoor worden gedaan. Ik vind het een zeer goede zaak dat dit debat publiek wordt gevoerd. Er is ook een correlatie met het huisvestingsbeleid, met de verhuizingsproblematiek, noem maar op. Dit is dus een versterking van de gemeentelijke democratie. Ik wil nogmaals beklemtonen dat nergens sprake is van een verplichting: het zal aan elke stad, aan elke gemeente zijn te beslissen of ze dat wil doen en hoe ver ze daarin wil gaan. Dat is een zeer goede zaak. Ik kan alleen maar vaststellen dat op het terrein, eigenlijk bijna nog voor de decreetgeving is veranderd, heel veel lokale besturen die weg al inslaan. Ik zie geen enkel signaal dat bijvoorbeeld in een stad als Mechelen, een gemeente als Zoersel of vele andere gemeenten het sociaal beleid zou worden teruggeschroefd, integendeel.
Ik krijg geen antwoord. Is wat de heer De Loor op het spreekgestoelte is komen vertellen, het standpunt van de heer De Loor of het standpunt van de sp.a-fractie? Indien dat niet het standpunt is van de sp.a-fractie, wat is dan wel het standpunt van die fractie? Ik had dat toch graag eens geweten. In een driepartijenregering moet men toch weten wat de partners denken, in het licht van wat we hebben gehoord.
De heer Vanlerberghe zal zo dadelijk het standpunt van onze fractie toelichten, maar het moge duidelijk zijn dat wij in de commissie deze ontwerpen van decreet zonder enig probleem hebben goedgekeurd, en dat is ook het standpunt van onze fractie.
Dat wordt straks duidelijk, bij de heer Vanlerberghe.
De heer Dehandschutter heeft het woord.
Voorzitter, minister, geachte leden, met de bespreking van deze drie ontwerpen van organiek decreet zetten we opnieuw een stap in de verdere modernisering van de lokale besturen in Vlaanderen. We vinden dat de voorliggende teksten goede werkstukken zijn, die ook zullen bereiken wat ze beogen, namelijk de lokale besturen in Vlaanderen in staat stellen om slagvaardig, efficiënt en transparant te opereren. De drie ontwerpen die we hier vandaag bespreken, zijn het resultaat van een lange en grondige voorbereiding. Ook in de commissie waren de debatten bijzonder uitgebreid, bijwijlen erg geanimeerd en zelfs gepassioneerd. Daarvan hebben we deze ochtend opnieuw echos opgevangen. Wat echter telt, is dat dit niet vruchteloos is gebleken. Er werden immers heel wat amendementen aangenomen die de ontwerpen hebben verfijnd en/of bijgestuurd.
Ik wil enkele elementen onder de aandacht brengen die de N-VA belangrijk vindt. Ik begin met het ontwerp tot wijziging van het Gemeentedecreet. Een eerste reeks bepalingen is erop gericht om de lokale democratie te versterken. De gemeenteraad moet het belangrijkste orgaan zijn en blijven in de lokale democratie. De gemeenteraad krijgt daarom bijkomende instrumenten om meer vat te krijgen op een aantal zaken. Zo zal voortaan, onder bepaalde voorwaarden, namelijk indien er gedurende zes weken geen zitting heeft plaatsgevonden, een vijfde van de raadsleden de gemeenteraad kunnen samenroepen. Dat is een versoepeling tegenover de huidige situatie, waarbij minstens een derde van de raadsleden een extra zitting moet vragen. Op die manier wordt deels tegengegaan dat sommige colleges minder dan tien raadszittingen per jaar organiseren, hoewel het Gemeentedecreet ter zake een verplichting oplegt. Een andere nieuwigheid is dat de voorzitter van de gemeenteraad zelf zijn vervanger kan aanduiden.
Een belangrijke punt voor onze fractie is dat de gemeenteraad in staat wordt gesteld om meer nauwgezet en meer systematisch de vertegenwoordiging van de gemeente en het beleid van de zogenaamde satellieten de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en de autonome gemeentebedrijven op te volgen. Die taak wordt toevertrouwd aan een bestaande of nieuw op te richten gemeenteraadscommissie. Op die manier kan de gemeenteraad erover waken dat het beleid van de satellieten voldoende inspeelt op de gemeentelijke mogelijkheden en noden. Met betrekking tot die autonome gemeentebedrijven bevat dit ontwerp nog een aantal bepalingen die de werking moeten verbeteren. Zo zal de samenstelling van de raad van bestuur van een AGB worden vereenvoudigd.
Belangrijk is dat elke fractie in de gemeenteraad vertegenwoordigd blijft in de raad van bestuur, maar met respect voor de democratisch verkozen meerderheid uit de gemeenteraad. Dat zijn twee legitieme en democratische bekommernissen: de vertegenwoordiging van de fracties en het feit dat de meerderheid geen minderheid zou worden in de raad van bestuur van een AGB. Indien de meerderheid uit de gemeenteraad niet zou overeenstemmen met die van het AGB, zal er in het AGB met een gewogen stemrecht worden gewerkt. Dat lijkt ons een correcte en realistische regeling. Ook de mogelijkheid om de gemeenteraad en de raad van bestuur van een AGB gelijk te stellen zonder presentiegelden voor het AGB wordt gecreëerd. Dat moet het AGB toelaten om efficiënter te werken. Op de AGBs zal met dit decreet ook de beleids- en beheerscyclus toegepast worden, wat moet leiden tot meer transparantie.
Een heel belangrijk punt voor onze fractie is en dat zal allicht weinigen onder deze glazen koepel verbazen dat de benoemingscarrousel voor de burgemeesters in de zes faciliteitengemeenten de facto gestopt wordt. Een tweede voordracht van dezelfde kandidaat-burgemeester wordt in de toekomst onmogelijk als er zich tussen beide voordrachten geen nieuwe feiten hebben voorgedaan.
De aangelegenheid die tijdens de commissiebesprekingen het meest stof deed opwaaien, is de regeling om te pogen een eind te maken aan de onbestuurbaarheid van gemeenten. Ik denk dat we na al die hevige discussies, een werkbare en sluitende oplossing hebben uitgedokterd die voorkomt dat dissidente mandatarissen zouden profiteren van hun opstelling. Ik ben ervan overtuigd dat we daarmee niet alle problemen kunnen oplossen, maar toch vele. Wat belangrijker is, is dat deze regeling hopelijk ook door haar ontradend effect zal voorkomen dat gemeenten met een wankelende meerderheid, naar totale onbestuurbaarheid zullen afglijden.
Verder houdt het ontwerp een vermindering in van het aantal schepenen vanaf 2019 en wordt de mogelijkheid gecreëerd om een uittredingsvergoeding toe te kennen aan leden van het college voor burgemeester en schepenen.
Een tweede reeks bepalingen in het ontwerp heeft tot doel het beheer en het management van onze Vlaamse steden en gemeenten te verbeteren. Een belangrijk instrument om dit te bewerkstelligen, is het wegwerken van de drempels voor de samenwerking tussen gemeente en OCMW. Voor onze fractie had die integratie nog een stuk verder mogen gaan, maar dit neemt niet weg dat we ons kunnen verzoenen met wat thans voorligt. Zo zullen alle steden en gemeenten die dit wensen, kunnen werken met een gemeenschappelijke secretaris en/of financieel beheerder. Dat wordt voortaan dus ook mogelijk in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners. Gemeente- en OCMW-raden die daarvoor kiezen, doen dit op een volstrekt vrijwillige en opzegbare basis. Op die manier kunnen ook efficiëntiewinsten worden behaald.
Een andere drempel die weggewerkt wordt, is dat nu de mogelijkheid gecreëerd wordt voor gemeenten om statutaire en contractuele ambtenaren over te dragen aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn. Weliswaar zal het bestuur vooraf in de rechtspositieregeling van het personeel die mogelijkheid moeten opnemen met een aantal bepalingen die een aantal rechten en waarborgen vrijwaren. Het is belangrijk dat daarover duidelijk en tijdig wordt gecommuniceerd.
Voorts wordt de beleids- en beheerscyclus geoptimaliseerd. Zo wordt onder andere de procedure van de goedkeuring van de jaarrekening herwerkt. Positief is dat bepaalde elementen uit de externe audit voor lokale besturen geschrapt worden die behoren tot de bevoegdheid van de gemeentesecretaris of de toezichthouder. Denken we bijvoorbeeld aan de tussenkomst in de kascontrole, tussenkomst in de goedkeuring van de jaarrekeningen en de tussenkomst in de beoordeling van de boekhouding bij ambtsbeëindiging. Daarnaast worden ook nog efficiëntieverbeteringen gezocht in het financieel beheer en het personeelsbeheer. Een opvallende en lovenswaardige bepaling in dit kader is bijvoorbeeld het instellen van een bovengrens voor de inkomsten van de bestuurders in de lokale satellieten. Niemand mag daar meer ontvangen dan de gemeentesecretaris.
Een laatste pakket maatregelen heeft tot doel om enkele anomalieën in het Gemeentedecreet weg te werken. Lokale besturen moeten mee zijn met hun tijd en daarom bevat dit onderdeel van het ontwerp enkele belangrijke artikelen die tot doel hebben de informatica te integreren in de bestuurlijke werking van de gemeente. Zo is er bijvoorbeeld de mogelijkheid om stukken bij de agenda elektronisch op te vragen en ook de notulen van de raden van bestuur van AGBs en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden elektronisch op te vragen. De wat archaïsche verplichting tot de aanplakking van reglementen wordt geschrapt ten voordele van digitale bekendmaking.
In het kader van de daarstraks reeds aangehaalde meer intensieve samenwerking tussen gemeenten en OCMWs wordt in dit deel van het ontwerp van decreet een onverenigbaarheid ingesteld tussen de hoedanigheid van OCMW-personeelslid en die van gemeenteraadslid. Dat is een logische regeling: men kan immers niet tegelijk werknemer en werkgever zijn.
Voorzitter, minister, collegas, het ontwerp tot wijziging van het Provinciedecreet is gestoeld op dezelfde bestuurlijke uitgangspunten als het Gemeentedecreet. Ook hier moet dit ontwerp ervoor zorgen dat het bestuur wordt gemoderniseerd en dat het transparanter en dus democratischer wordt. De bepalingen in het ontwerp tot wijziging van het Provinciedecreet zijn analoog met die aan het Gemeentedecreet: een versoepeling van de mogelijkheid tot bijeenroeping van de provincieraad, een vermindering van het aantal gedeputeerden, enzovoort.
Wat het OCMW-decreet betreft: veel van wat voor onze fractie belangrijk is, werd daarstraks al aangehaald bij de beschouwingen over het Gemeentedecreet. Beide decreten worden door deze ontwerpen grotendeels op elkaar afgestemd. In dit ontwerp van decreet wil ik de aandacht vestigen op twee punten. Ten eerste wordt de beperking opgeheven dat de OCMW-raad ten hoogste uit een derde gemeenteraadsleden mag bestaan. Dit biedt alle fracties de mogelijkheid tot een betere wisselwerking te komen tussen de gemeenteraad en de OCMW-raad, en stelt meteen ook een einde aan sommige moeilijke situaties waarbij gemotiveerde en bekwame mandatarissen die een versterking konden betekenen voor beide raden, een keuze tussen een van de twee moesten maken.
Daarnaast zijn er nog de bepalingen voor de woonzorgverenigingen. Dit zijn verenigingen die kunnen worden opgericht met het oog op het vervullen van sociale doeleinden, met uitsluiting van de exploitatie van een ziekenhuis. Ze moeten de OCMWs toelaten gemakkelijker samen te werken en zo beter hun sociale opdracht te vervullen.
De drie ontwerpen van decreet die thans voorliggen, zullen na goedkeuring onze lokale besturen toelaten om de uitdagingen van deze tijd beter aan te gaan. Modernisering, efficiëntie, samenwerking, transparantie en democratisering zijn daarbij de sleutelwoorden. De drie ontwerpen zullen dan ook zonder voorbehoud de volle steun van onze fractie krijgen. (Applaus bij de N-VA en sp.a)
De heer Reekmans heeft het woord.
De bespreking van de drie ontwerpen van decreet gebeurt samen. Onze nadruk zal vooral liggen op het ontwerp van decreet met betrekking tot de provincies. Over het OCMW-decreet kan ik kort zijn: als een volksvertegenwoordiger van de meerderheid het al een onvoldoende geeft, wie ben ik als lid van de oppositie om hier sterker te komen vertellen. Ik ben dan ook benieuwd naar het standpunt van de sp.a-fractie over het ontwerp van decreet, en in welke mate dat zal verschillen van wat we al hebben gehoord.
Ik wil me vooral focussen op het provinciale bestuursniveau. LDD heeft nooit doekjes gewonden over wat ze denkt over het provinciale bestuursniveau. Dat er tussen gemeentebesturen en het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap voor de bevolking nog behoefte is aan een politieke structuur die een eigen beleid moet ontwikkelen voor het oosten, het centrum of het westen van Vlaanderen, is een grote illusie die alleen door de betrokken besturen en politici in stand wordt gehouden, en die we jammer genoeg in deze teksten blijven terugvinden. Uit het witboek Interne Staatshervorming hadden we al de conclusie getrokken dat de Vlaamse Regering, evenmin als de Open Vld-oppositie, niet in staat bleek om out of the box te denken, en van deze noodzakelijke hervorming gebruik zou maken om voor eens en altijd komaf te maken met die provincieraden.
Het was nochtans een ideale gelegenheid. We staan normaal gesproken voor een volledige herschikking van de bestuurlijke bevoegdheden van de federale overheid naar de gewesten en de gemeenschappen al weet je nooit met dat federale kabinet van Di Rupo. Maar als de zesde staatshervorming toch vorm krijgt, zal een deel van de federale bevoegdheden opnieuw moeten worden verdeeld, is er dus een herschikking van de administraties nodig, en zou het afschaffen van het overtollige provinciale niveau in één beweging zijn opgevangen.
Ook nu zullen talloze ambtenaren moeten verschuiven, zullen mensen nieuwe carrières willen opbouwen en komen er duizenden ambten open door de generatie van de babyboomers die met pensioen aan het gaan is. Ook daarom was het een ideale gelegenheid geweest om de dubbele taken en de overregulering in de provinciale structuren te schrappen en een drastische vereenvoudiging door te voeren.
Minister, het witboek Interne Staatshervorming is bijna cynisch wanneer het stelt dat de klemtoon van de beleidsvorming bij de bestuursopbouw in Vlaanderen bij de gemeenten aan de ene kant en Vlaanderen aan de andere kant ligt. Gemeenten moeten als basisbestuur in de bestuurlijke organisatie een maximale autonomie genieten, terwijl de Vlaamse overheid ondersteunend en kaderstellend is. Kan het helderder worden gesteld dat er eigenlijk geen plaats is voor een provinciale beleidsvorming? Minister, kan het meer helder worden gesteld dat provincieraden met hun eigen bestuurlijke meerderheden alleen roet in het eten kunnen gooien voor een goed bestuur? Dat het ongehoord is dat er in elke provincie nog altijd vijf gedeputeerden zullen rondlopen, met de wedde van een parlementslid, met hun chauffeurs en hun hofhouding om het bestuurlijk apparaat te belasten met bijkomende paperassen, met adviezen die alleen dienen om andere besturen tegen te speken, met weer ontelbare rekeningen om te controleren? Kan het klaarder worden gesteld, collegas? De Vlaamse Regering pleit in haar witboek voor eenvoudige structuren, maar slaagt er niet in om de politieke draak van de provincieraden te doden op een ogenblik dat de bevolking zich duidelijk realiseert dat de overheid met haar welvaart aan het spelen is. Op alle bestuursniveaus wordt naar geld gezocht om de openbare dienstverlening niet te laten lijden onder besparingen. Mensen die werken, weten beter dan ooit dat ze fiscaal worden uitgeperst. Ze aanvaarden dit ongetwijfeld om de lasten van de solidariteit mee te dragen omdat ze niet willen dat zieken of gepensioneerden het slachtoffer worden. Maar als die belastingen moeten dienen om nutteloze mandatarissen en aangehechte besturen te betalen, zeggen ze duidelijk neen.
Het Nieuwsblad heeft vorige week met iVOX gepeild naar de mening van de Vlamingen over de provincies. Het is natuurlijk maar een peiling, maar wel over een onderwerp waar de politiek nog nooit enige peiling of referendum over heeft durven te houden. Het resultaat is zeer ontnuchterend. Op de vraag of de provinciebesturen mogen worden afgeschaft, antwoordt 29,1 procent met helemaal akkoord en 24,8 procent met eerder akkoord. Samen komt dit neer op 54 procent, een absolute meerderheid. 28,5 procent is onbeslist en nauwelijks 17 procent staat aan de kant van de provincies. Daarvan is 30,4 procent eerder niet akkoord en slechts 4,2 procent helemaal niet akkoord. Bij deze 4,2 procent zou je eigenlijk alle provinciale mandatarissen, ambtenaren en familieleden van de ontelbare autonome provinciebedrijven of externe verzelfstandigde agentschappen moeten aftrekken, en dan kijken hoeveel Vlamingen deze provinciebesturen nog in stand willen houden.
Minister, het was dus een ideaal moment om voorgoed vaarwel te zeggen aan de provinciale structuren die ons zijn nagelaten door de Franse bezetters, meer dan tweehonderd jaar geleden. Natuurlijk zou de Grondwet nog even moeten volgen of zou er een minimale administratieve invulling kunnen blijven met, waarom niet, een antenne van de Vlaamse overheid in elke hoofdplaats. Maar dat de bevoegdheden zelf perfect door te schuiven zijn naar boven en naar onder, wordt nu al bewezen in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waar de gouverneur in feite tot een protocollaire functie is herleid die nu zelfs al meer dan een jaar niet meer wordt ingevuld. De bevolking merkt er niets van, en zelfs voor het afkondigen van een rampenplan zijn er alternatieven die veel minder geloop en coördinatie, lees vertragingen en meerkosten, vereisen.
Het ontwerp van decreet dat hier voorligt, is dus een gemiste kans. Het enige lichtpunt is dat de schande van de arrondissementscommissarissen op termijn de wereld wordt uitgeholpen. Het is al drie jaar geleden dat LDD in dit parlement ontdekte dat het stiekem verlengen van de inhoudloze job van minstens vijftien van die commissarissen, en nog een adjunct-arrondissementscommissaris er bovenop, in Vlaanderen jaarlijks 1,5 miljoen euro kost. En zelfs nu nog wordt dit schoolvoorbeeld van politieke graaicultuur niet meteen afgeschaft, maar zal de functie moeten uitdoven. Voor een bedrijf in moeilijkheden wat elke overheid op dit ogenblik toch wel kan worden genoemd is het niet denkbaar dat een job nog jaren wordt in stand gehouden.
De commissarissen zijn trouwens niet de enigen die een soort sociaal plan krijgen om tegen hoge kaderwedden uit te bollen. Ook de gedeputeerden mogen nog tot 2018 verder genieten van hun royale uittredingsvergoedingen uit de goede oude tijd alsof het om sociale gevallen gaat.
In het witboek staat trouwens dat ze eigenlijk maar met vijf moeten zijn en niet met zes per provincie. Minister, legt u de mensen in de dorpsstraat maar eens uit waarom die minimale afslanking nog zes jaar wordt uitgesteld. Omdat er nog te veel geld over is misschien, zoals in de goede oude tijd? Kunnen deze heren en dames gedeputeerden dan niet met brugpensioen worden gestuurd? De meesten van hen zullen wel ouder dan 50 jaar zijn, vermoed ik.
Die goede oude tijd is uit heel dit onderwerp op te snuiven. Driekwart van de teksten gaat over procedurekwesties die de werking van de provincieraden, besturen, agentschappen of provinciebedrijven niet doen afslanken, maar nog wat zwaarder doen wegen. Men heeft zelfs de procedure voor de structurele onbestuurbaarheid uitgebreid tot de provincieraden, al heeft zich dat in de tweehonderd jaar geschiedenis van de provincie nog nergens voorgedaan.
Het grappigst wordt de tekst als het nodig blijkt om de postkoets met zoveel woorden definitief af te schrijven en de besturen zowaar te verplichten hun informatie digitaal door te sturen naar raadsleden of naar de controlerende overheid. Stelt u zich voor: een overheidsbedrijf dat zijn gegevens digitaal ter beschikking zal stellen en niet meer met de postduif of postkoets. Dat staat nu in het ontwerp van decreet. Zelfs het autonoom provinciebedrijf voor de controle van de uitbroedtijden van het koekoeksei zal zijn financiële resultaten voortaan niet meer op papier, maar op een stickje verspreiden zodat de nodige maatregelen kunnen worden uitgesteld tot 2018.
Er staan trouwens nog grappige zaken in het ontwerp van decreet, zoals de oplijsting van de talloze activiteiten die blijkbaar onder het gezag of met medewerking van de provincies worden opgezet. De augiasstal moet in sommige provincies blijkbaar zo groot zijn dat niemand er nog een inventaris van kan bijhouden. Nu gaat men ernaar streven om ze toch minstens eenmaal per jaar in een document op te slaan. Digitaal natuurlijk wegens de afschaffing van de postduif , met een reeks toegangsleutels, zodat de gewone mensen toch maar niet te weten komen hoeveel miljoenen euro belastinggeld er in deze ongecontroleerde sector worden verzet. En als er dan nog klachten zijn, zullen we dat wellicht opvangen in het aparte bestuursakkoord dat elke provincie à sa mesure zal sluiten met de Vlaamse Regering. Ik zie de verkaveling van de politieke compromissen zo de deur uitvliegen.
Beste collegas, het heeft geen zin dat we hier artikelsgewijs nog commentaar geven bij dit wijzigingsdecreet. Door omstandigheden een zieke collega hebben we dat ook in de commissie niet gedaan. Het heeft echt geen zin om nog meer woorden te besteden aan het verlengen van dit overbodige bestuursniveau. LDD zal dus tegen stemmen. Meer nog, LDD zal zich blijven inzetten voor de afschaffing van de provinciale verspilling. We vinden dat de massa belastinggeld die de provincies nu jaarlijks opslokken, beter, veel beter, kan worden besteed, en dat het deze regering dus aan moed ontbreekt.
Minister, ik wil het ook even hebben over de partijfinanciering. U herinnert zich vast dat ik op een gegeven moment de partijfinanciering via de provincies in kaart heb gebracht en dat ik bij uw diensten klacht heb neergelegd wegens overtreding van de wetgeving daarover. Inderdaad, al die provinciale elementen werden geschorst door uw diensten. Er zijn nieuwe reglementen gemaakt die de nieuwe wetgeving omzeilen. Minister, een van de slogans van uw partij is De kracht van de verandering. Dat begrijp ik, want het is noodzakelijk. Ik begrijp echter niet dat uw partij heeft meegewerkt aan een soort operatie om dingen die uiteindelijk al jaren verkeerd liepen, zoals illegale want in strijd met de wet partijfinanciering, recht te breien en verder zijn gang te laten gaan zoals in de goede oude tijd.
Minister, u en uw administratie hebben hun werk gedaan door het naar regel te zetten. Nu, dat is pas gebeurd na een klacht van mezelf en mijn partij. Eerder was daar niets mee gebeurd. Uiteindelijk is het op een zodanige manier aangepast dat de wet gewoon omzeild wordt.
Mijnheer Reekmans, u weet heel goed dat ik orde op zaken heb gesteld wat betreft de Vlaamse wetgeving. De wetgeving rond de partijfinanciering is een federale bevoegdheid, waar ik niet in kan ingrijpen.
In de Vlaamse wetgeving heb ik orde op zaken gesteld. Er kan uitsluitend financiering gebeuren voor de fracties.
U hebt inderdaad orde op zaken gesteld, en dat siert u. Eén ding moeten we er wel bij vertellen: u hebt pas orde op zaken gesteld na een klacht van mijn partij. Voordien was er helemaal geen orde op zaken gesteld.
U benadrukt telkens dat het om een federale bevoegdheid gaat, maar het is absoluut geen federale bevoegdheid, als jullie, de drie partijen in de Vlaamse Regering, duidelijke afspraken maken over hoe de financiering van de politieke fracties al dan niet gebeurt. Twee van de drie coalitiepartners maken in alle provincieraden in Vlaanderen de meerderheid uit. U weet toch nog hoe die partijfinanciering tot stand is gekomen? In 2003 is die gigantische verhoging van de partijdotaties van de provincies geregeld door drie nationale partijvoorzitters. De voorzitters van Open Vld, CD&V en sp.a hebben afgesproken dat de dotaties aan de politieke partijen in de provincies ineens maal achthonderd gingen. Elke partij had daar zijn redenen voor. Toen is het dus ook niet op federaal niveau geregeld, maar door partijvoorzitters.
Minister, u had ten minste een signaal van verandering moeten geven. Het kan toch niet opgaan dat we de politieke partijen meer betalen voor hun werking in de provincieraden dan in dit parlement? Dat wil eigenlijk zeggen dat de werking van de politieke fracties in dit parlement ondergeschikt is aan de werking van de politieke fracties in de provincieraden. De fracties hier krijgen immers veel minder dan de politieke families in de verschillende provincieraden. Dat is het niveau van de provincieraden opnieuw optillen tot een heel belangrijk niveau, want u betaalt het veel zwaarder.
U maakt er een amalgaam van, mijnheer Reekmans. De federale overheid is bevoegd voor de partijfinanciering. Op basis van de federale wet, waar ik tot nader order niets over te zeggen heb, hebben de provincieraden beslist om in partijfinanciering te voorzien. Op basis van de Vlaamse reglementering mogen ze alleen fracties betalen. Die fracties worden op een minimale basis betaald, bij mijn weten absoluut niet te vergelijken met wat hier in het parlement bestaat. Ook op het niveau van dit parlement is er partijfinanciering.
Ik heb inderdaad orde op zaken gesteld nadat u uitleg had gevraagd. De zaken waren mij vroeger ook niet bekend. Die stukken worden mij niet voorgelegd, ik moet die ook niet goedkeuren. Maar er is dus orde op zaken gesteld. Ik heb geen enkele bevoegdheid om op te treden tegen alsnog wettige beslissingen van provincies, die beslissen om enerzijds op basis van de Vlaamse reglementering hun fracties te financieren, wat ik correct vind, zodat een fractie een minimale werking kan ontwikkelen, en anderzijds op basis van federale wetgeving, waarvoor ik niet bevoegd ben, ook in partijfinanciering te voorzien. Ik heb daar geen bevoegdheid voor. Ik kan alleen onwettige zaken vernietigen.
De heer Durnez heeft het woord.
Mijnheer Reekmans, ik wil u uitnodigen om de komende twee jaar af en toe eens naar de commissie Binnenlands Bestuur te komen. U bent daar plaatsvervangend lid. Veel van de onjuistheden die u hier verkondigd hebt, zou u daar rechtgezet zien.
De partijfinanciering is federaal geregeld. De provincies zijn daarin opgenomen, de gemeenten niet. Vlaanderen heeft onderweg, na jaren, de positie gewijzigd en de provincies gelijkgeschakeld met de gemeenten. Daarom is er een aanpassing nodig geweest. Meer dan dat is er niet gebeurd. Uw poging om daar malversaties of fraude in te zien, zijn compleet onjuist. Het heeft te maken met de omzetting in Vlaanderen van de benadering om provincies op dezelfde lijn als gemeenten te zetten. Daarom is de regelgeving aangepast, ook bij de provincies.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Minister, u hebt hier en daar wel orde op zaken gesteld, dat is juist, maar de provincies hebben het nu op een andere manier gedaan, en het komt eigenlijk op hetzelfde neer.
De minister baseert zich echter op de stelling dat hij niets kan doen. Dit wordt immers door federale wetgeving geregeld. Dat is niet waar. De financiering wordt niet op die manier geregeld. De consolidatie in de boekhouding van de partijen wordt wel op deze manier geregeld. Dat moet ook.
De wet op de partijfinanciering is in 1989 goedgekeurd. Vanaf toen worden de partijen door de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat gefinancierd. Het Vlaams Parlement heeft hier door middel van een reglement iets aan toegevoegd. Op een bepaald ogenblik hebben de provincies, op basis van wat dan ook, beslist partijfinanciering toe te laten.
De stelling dat de federale wetgeving dit mogelijk of niet onmogelijk maakt, klopt niet. De federale wetgeving is in het leven geroepen om de partijen met federale verkozenen te financieren. Wij hebben dat hier aangevuld. De provincies hebben dat op eigen houtje en binnen hun eigen autonomie ook gedaan.
Elke politieke partij moet een financieel verslag indienen. Alle entiteiten moeten hierin aan bod komen. Hieruit moet blijken wat op financieel vlak omgaat in de fracties van alle partijen die in provinciebesturen zetelen. De financiële verrichtingen moeten in het financieel verslag van de partijen worden geconsolideerd. Dat is juist. De stelling dat de federale wetgeving moet worden gewijzigd om een einde te stellen aan de provinciale partijfinanciering, klopt niet.
Dit klopt absoluut niet. Dit heeft niets te maken met de ontwerpen van decreet die hier vandaag voorliggen. Aangezien dit niets met de organieke decreten te maken heeft, kan ik hier ook geen teksten citeren. De heer Reekmans heeft dit punt gewoon aangehaald.
Op basis van een besluit van de Vlaamse Regering dat op initiatief van mijn voorganger tot stand is gekomen, heb ik orde op zaken gesteld. Dit besluit van de Vlaamse Regering laat de provincies toe in een financiering van de werking van de fracties te voorzien. Dit lijkt me in een democratisch gremium een heel normale zaak. Om de fracties toe te laten democratisch te functioneren, worden de minimale werkingskosten gefinancierd.
Nadat ik orde op zaken heb gesteld, hebben de provincies op basis van de federale wetgeving beslist reglementen op te stellen om ook een financiering van de partijen toe te laten. Dit heeft niets met de consolidatie te maken.
Wie die reglementen wil aanvechten, kan zich hiervoor niet tot mij wenden. Ik ben niet bevoegd. Ik geef dit ook weinig kans. Zolang de federale wetgeving bestaat, heeft het weinig zin die reglementen aan te vechten. Dit heeft niets met de consolidatie te maken. De federale overheid heeft de mogelijkheid gecreëerd in een federale en in een provinciale partijfinanciering te voorzien.
Ik weet dat dit punt niet in het ontwerp van decreet staat. Ik heb het hier over de rol van de provincies in hun totaliteit. Ik had liever een ontwerp van decreet zien voorliggen dat de afschaffing van de provincies betracht.
De minister heeft net uitgelegd hoe de zaak is geregeld. Dat is net de reden waarom ik dit punt vandaag op de agenda wil plaatsen. Mijn partij heeft klacht ingediend tegen onregelmatigheden bij de toekenning van gelden aan politieke partijen. De minister heeft zijn job gedaan. Hij heeft orde op zaken gezet. Het jarenlange gefoefel is nu in orde gebracht. Het is, conform de nieuwe regeltjes, wettelijk geworden. We kaarten een probleem aan en de wet wordt aangepast zodat alles weer in het kraam van de politieke partijen past.
Ik wil hier toch even op reageren. Het Rekenhof heeft gedurende al die jaren de rekeningen nagekeken. Er is niets onwettigs vastgesteld. De minister heeft daarnet uitgelegd wat er net is gebeurd. (Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
In dat geval zal ik niet de moeite doen het uit te leggen. (Opmerkingen van de voorzitter)
Tijdens het zittingsjaar 2005-2006 heeft het Vlaams Parlement een definitie opgesteld. Op dat ogenblik is het nodig gebleken de reglementen aan te passen. Dat is ook gebeurd. De heer Reekmans suggereert dat er onregelmatigheden zijn gebeurd en dat er is gefoefeld. Hij gebruikt die terminologie trouwens met betrekking tot alle onderwerpen door elkaar. Dat heeft er echter niets mee te maken. (Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
Ik stel voor dat we hier geen debat over de partijfinanciering houden.
Mijnheer Durnez, u zegt hier al twee jaar dat er geen onregelmatigheden zijn. Leg me dan eens uit waarom de minister al die provinciale reglementen heeft geschorst. U zegt dat ik hier alles op een hoop gooi. Ik begrijp niet waarom een minister een schorsing doorvoert als alles toch in orde is. Daar kunt u straks nog een uitleg voor verzinnen.
U zegt dat wat ik hier vertel, onjuist is. Mijnheer Durnez, ik nodig u uit om het boek te lezen van professor Maddens over de partijfinanciering. Drie vierde van wat ik hier in dit parlement al heb verteld over partijfinanciering, komt letterlijk uit het boek van professor Maddens. En u kunt toch niet zeggen dat professor Maddens iemand is die niets begrijpt van partijen. Hij is ook redelijk neutraal in die zaken. Hij viseert geen enkele partij en doet niet aan partijpolitiek. Wanneer u zegt dat ik er niets van ken, moet ik concluderen dat ook professor Maddens er niets van snapt.
Hoe verklaart u dat de politieke partijen in Vlaanderen 5 miljoen euro partijfinanciering krijgen van de provincies en 3 miljoen euro vanuit dit huis? Vanuit de Kamer krijgen de politieke partijen 5 miljoen euro. Vandaag betalen wij de politieke partijen voor de zogenaamde nutteloze provincieraden die eigenlijk niet meer meespelen evenveel als voor de federale Kamer. Mijnheer Durnez, dit is niet geloofwaardig. Ik begrijp dat uw partij dit blijft verdedigen maar dit is niet ernstig. Eigenlijk had dit een luik moeten zijn van dit ontwerp van decreet waarin staat dat Vlaanderen een maximum oplegt aan die partijfinanciering, aan die bediening uit de provincies.
Mijn partij hoopt dat de provincieraadsverkiezingen van oktober 2012 de laatste in hun soort zijn. LDD zal geen lijst indienen, maar dat zal ons niet beletten de verspilling aan te klagen van Opgrimbie tot De Panne, zoals dat heet, te land, ter zee en in de lucht, tot iedereen weet dat de politiek niet altijd ten dienste staat van de bevolking maar soms helemaal ten dienste van zichzelf. Ik dank u voor het applaus. (Applaus bij LDD)
Na de laatste woorden van de heer Reekmans is bij mij en bij veel leden van dit parlement heel wat duidelijk geworden.
De heer Caron heeft het woord.
Minister, voorzitter, collegas, tijd voor decompressie. Ik wil het hebben over een beperkt aantal facetten van deze drie ontwerpen van decreet die mijn fractie beroeren en bekommeren. Ik zal proberen dit zo weinig mogelijk te doen vanuit een politique politicienne-verhaal. Ik wil het hebben over de kern van de zaak.
U zult me moeten vergeven dat ik zo kritisch ben en toch een aantal opmerkingen maak bij deze ontwerpen van decreet. Ik begin met de democratie en de rol van de gemeenteraad. Vooral het Gemeentedecreet is daarin een belangrijke actie. Daarna zal ik het hebben over de OCMWs en tot slot nog even over provincies.
Het is niet allemaal kommer en kwel, minister, op een aantal punten wordt ook vooruitgang geboekt. Ik zal dat niet ontkennen. Ik wil me echter concentreren op de plaats van die lokale democratie. Elk onderzoek van de afgelopen vijftig jaar heeft uitgewezen hoe belangrijk de gemeenteraad en de lokale democratie zijn. Het vertrouwen in politici is daar nog altijd heel groot. Dat is goed, we moeten dat koesteren. We moeten ons dan ook fundamenteel de vraag stellen of we met dit ontwerp van decreet goed bezig zijn.
Minister, eigenlijk worden gemeenteraden steeds minder betrokken in strategische keuzes voor het gemeentelijk beleid. Dat is merkwaardig aangezien we ons allen bekommeren om de democratie. De toename van de autonome gemeentebedrijven, de vzws, de intergemeentelijke samenwerking, de politiezones, straks de brandweerzones, de managementcomités, de delegatie van de colleges van burgemeester en schepenen: wat blijft er in de gemeenteraden over aan fundamentele strategische politieke discussies? Bitter weinig, moeten we eerlijk toegeven.
Als we de gemeenteraad willen herwaarderen, zullen we daarop zwaar moeten inzetten. We hebben de discussie gevoerd, minister. Het lijkt een detail, maar de evaluatie van de decretale graden is een zoveelste klein stapje in de richting van de ontmanteling als ik dat mag zeggen van de gemeenteraad. Ik sta niet alleen. VLABEST zegt in zijn advies letterlijk dat de pogingen om de gemeenteraad te herwaarderen ruimschoots ontoereikend zijn. Dat is jammer. Wellicht kunnen we met dit ontwerp van decreet niet alle ziektes in één keer remediëren, maar laat het minstens een belangrijk signaal zijn om er hard werk van te maken.
Er zijn kansen gemist, minister. Stel u eens voor, waarde collegas, dat minister-president Peeters voorzitter is van dit parlement. Zouden we dat oké vinden? Ik heb het niet over Kris Peeters of Jan Peumans als persoon. In dit parlement delen we het voorzitterschap toe, weliswaar aan een lid van de meerderheid, maar niet aan een lid van de uitvoerende macht. De scheiding tussen die twee bevoegdheden hebben we vrij strak gemaakt, maar dat doen we niet op het gemeentelijk niveau. Het is wel een mogelijkheid, waarvan enkele gemeenten gebruikmaken, maar vele andere helaas niet.
U maakt een bijzondere commissie waar de intergemeentelijke samenwerking en de bijhorende zorgen en strategische kwesties eerst aan bod komen, minister.
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik probeer aandachtig te luisteren als u het hebt over de opwaardering van gemeenteraden. Dat is een belangrijk orgaan, die mening deel ik. Maar heeft het ook niet vaak te maken met het engagement van raadsleden? Ik stel mij er zelf soms vragen bij. In dit huis is het ook een beetje zo. We zijn met 124, maar niet iedereen is hier vandaag aanwezig. Of ik daarover een oordeel moet vellen, is een andere zaak.
Op gemeenteraden ervaar ik ook dat niet iedereen van die grote groep daar met hetzelfde engagement zit. Hetzelfde geldt voor raden van besuur van bouwmaatschappijen. Daarvoor gaat het ook vaak over de participatie verhogen. Ik weet eerlijk gezegd ook niet hoe. Alle mensen in die raad zijn wel democratisch verkozen door de bevolking en elke vogel zingt zoals hij gebekt is. De ene doet de moeite om dossiers te bekijken en zich in te lezen om het debat te voeren op raden en de andere niet. Ik durf te stellen, en ik denk dat het in mijn gemeente niet anders is dan in andere gemeenten, dat er zijn die naar een gemeenteraad komen, amper weten wat er geagendeerd is, aftekenen en naar huis gaan.
Er is niemand meer van uw fractie, mijnheer Caron.
Het is echt triestig. Ik heb mijn fractieleider al onder zijn voeten gegeven. Noteer dat maar in het verslag, dat hij het zeker leest.
Het is een illustratie van wat mevrouw Heeren zegt.
We zijn met zeven mensen. Het is ontzettend moeilijk om alle opdrachten te verdelen. Ik beschuldig of verdedig mijn collegas niet.
Mevrouw Heeren, u hebt gelijk. Dat is uiteraard een bekommernis, maar er zijn twee kanten van de medaille. Er zijn enerzijds ongemotiveerde raadsleden. Maar heeft dat gebrek aan motivatie, werkkracht en inzet anderzijds ook niet te maken met het feit dat hun stem te weinig weegt in het politieke debat? Een gebrek aan werkkracht kunt u mijn collegas zeker niet verwijten, collegas.
Ik stel het cru, mevrouw Heeren. Uw partij is lokaal de grootste in Vlaanderen. Is het niet vaak zo dat mensen van uw partij de raad gebruiken als wachtkamer om schepen te worden?
U mag zeker mijn gemeente niet als voorbeeld aanhalen. Wij hebben al vijf jaar een gemeenteraad waar gemiddeld vijftig tot tachtig mensen komen luisteren. Er is heel veel interactie, zowel vanuit de meerderheid als de oppositie.
Ik besef heel goed dat mijn gemeente echt niet het voorbeeld is van hoe het moet. Anderzijds is het wel zo dat iedereen die wil tussenkomen, in ieder geval die mogelijkheid heeft, ook op een zitting van de gemeenteraad. Dat vind ik belangrijk. Het is dan de kunst een hele goede voorzitter te hebben, die het debat leidt.
Bent u dat?
Neen, een schepen leidt het debat. Zoals het ook in dit huis gebeurt.
Mag ik collegas uit mijn gemeenteraad, zeker van mijn meerderheid, op stage sturen bij u? Ik zou dat heel graag doen. Ze kunnen daar veel van leren.
Natuurlijk heeft veel te maken met de ernst waarmee de meerderheid, het college en de raadsleden dat democratische spel opnemen. Ze hebben een collectieve verantwoordelijkheid. Mevrouw Heeren, ik doe mijn best om mijn politieke rol ook op het lokale niveau te spelen. Ik zou daar alleen graag wat meer ondersteuning voor krijgen. Ik ben raadslid in een centrumstad. Ik kan u verzekeren, als je dat als kleine fractie grondig wilt doen is dat, naast alles wat je daarnaast doet, een helse karwei.
Minister, als we onze gemeenteraden willen herwaarderen, dan moet de techniciteit van de dossiers worden onderzocht.
Ik kan mijnheer Reekmans maar die is ondertussen alweer verdwenen.
Minister, ik pleit, zeker voor de grotere gemeenten, voor een minstens parttime professionele ondersteuning van fracties. Ik pleit voor een nog betere regeling van politiek verlof en vorming voor raadsleden. Ik pleit niet voor een financiële honorering, want dat is niet de kern van de zaak.
Mevrouw Heeren, u weet hoe heikel en lastig het is voor een gemeenteraad om zeventig of tachtig dossiers door te nemen. Als wij betere gemeenteraden willen, moeten wij de strategische beslissingen fundamenteel agenderen. Wij moeten zorgen voor goede kandidaten. Wij moeten er ook voor zorgen dat gemeenteraden kunnen fungeren als signaal of antenne voor wat leeft in de samenleving. Dat is misschien een sterk verwaarloosde rol van gemeenteraden. De gemeenteraden moeten hun rol als tussenstation van inspraak en participatie van de burger volwaardig opnemen. Zij moeten de vertolker zijn van veel stemmen die zij in de lokale samenleving opnemen. Helaas is dat niet gebeurd.
Minister, ik beschouw dit als een opstapje, als de eerste trede van een lange trap die we moeten beklimmen, waarbij we de lokale democratie krachtiger moeten maken. Daarbij moeten wij de rol van de gemeenteraad centraler positioneren. Daarom ben ik zeer waakzaam als het gaat over ontwikkelingen in verband met autonome gemeentebedrijven, intergemeentelijke samenwerking, politiezones en andere vormen van verzelfstandiging die ertoe leiden dat de rol van de gemeenteraad verder wordt uitgehold.
Mevrouw Veerle Heeren , ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Tweede groot aandachtspunt is de plaats van het OCMW. Mijnheer Dehandschutter, u hebt mij op het spoor gebracht van de these die ik wil ontwikkelen. U zei dat u vond dat de integratie met de gemeente mocht worden voortgezet. Ik vind dat het OCMW eigenlijk de coördinator zou moeten zijn van het lokale sociale beleid, of in ieder geval de operationele uitvoerder van een aantal aspecten ervan. Niet van alles: er valt ook veel privé-initiatief in de samenleving te honoreren. Het strategische ervan kan een punt zijn van de politieke besluitvorming in de raad, zowel in de OCMW-raad als in de gemeenteraad.
Minister, dienen de evoluties die u met dit ontwerp van decreet mogelijk maakt het doel van coördinatie en sterker sociaal beleid, of niet? De zorgvragen groeien. Er is de vergrijzing, meer ouderenzorg, meer thuiszorg, meer aandacht voor kinderopvang, een toenemende armoede in de samenleving. Gisteren vroegen de OCMWs nog ondersteuning voor de problematiek van de energiearmoede. Er waren vorig jaar 30.000 elektriciteitsafkoppelingen en 25.000 dossiers in verband met gas in de gemeente. Er komen dus heel veel sociale themas op het OCMW af. De OCMWs vragen ondersteuning, en ze hebben gelijk.
De hele thematiek van sociale zorg en beleid bij de OCMWs steunt op twee pijlers. Het OCMW zorgt voor collectieve voorzieningen. Daarnaast is er individuele sociale hulpverlening via de sociale dienst, bijvoorbeeld schuldbemiddeling. Die individuele kwesties vereisen enige afstand van het politieke handelen. Het is niet mogelijk om in een politiek samengesteld orgaan individuele zorgvragen te behandelen. Daar hebben de OCMWs allerlei oplossingen voor gevonden. We gaan daarvan uit.
Wat zien we op het terrein? Er komt een politieke, een ambtelijke en organisatorische integratie. Er is een mogelijkheid tot politieke, ambtelijke en organisatorische integratie van de gemeente en het OCMW. De voorzitter van het OCMW wordt lid van het college. Dat zou een goede zaak kunnen zijn. Ik vind dat die OCMW-voorzitter meteen ook de bevoegdheid Sociale Zaken in zijn portefeuille moet krijgen. Dat is niet vastgelegd. Vandaag worden die twee functies meestal uitgevoerd door twee verschillende personen. We hebben een schepen en een OCMW-voorzitter, met een concurrentieel beleid.
Mijnheer Caron, ik deel dat standpunt. Ik vind ook dat de OCMW-voorzitter automatisch ook schepen van Sociale Zaken kan zijn. Maar dat gaat niet. Een schepen van Sociale Zaken of van Huisvesting bestaat niet. We hebben een eerste, tweede, derde schepen, maar de bevoegdheden zijn niet toegewezen. Maar ik deel uw standpunt.
Het is een bekommernis, collegas. In het schepencollege wordt het politieke handelen vaak op het scherp van de snee gespeeld. Dat is verstaanbaar, dat is logisch. Ik zou graag vermijden dat dit soort politisering wordt meegenomen naar de OCMW-raad en daar het handelen en de beslissingen beïnvloedt. Ik zou het nog cruer kunnen stellen: ik zou niet willen dat de OCMW-voorzitter bij wijze van spreken onder de curatele komt van de burgemeester en afhankelijk wordt voor een aantal beslissingen. Laat ons vermijden dat er rechtstreekse lijnen ontstaan.
Tweede element van de politieke integratie is natuurlijk het feit het is al aangehaald dat de OCMW-raad op dezelfde manier politiek kan worden samengesteld als de gemeenteraad. Het is te zeggen: dat de raadsleden allemaal gemeenteraadsleden zijn. Op zich is dat democratisch correct. Maar vandaag wordt ernaar gestreefd om het mogelijk te maken om daar andere mensen in te zetten. Dat kan om verschillende redenen gebeuren. Dat kan gebeuren om mensen die in de politiek gebuisd zijn in de verkiezingen, op te vissen. Het wordt heel vaak gebruikt om mensen met een sterke sociale betrokkenheid en bekommernis hun engagement te laten verwerkelijken in de OCMW-raad. De meeste OCMW-raden hebben veel minder politiserend of politiek debat dan de gemeenteraden. Het spel van de partijen wordt er veel minder gespeeld. Er is grotere consensus over de maatschappelijke doelen en over de beslissingen. Ik vrees dat het afspiegelen van de gemeenteraad in de OCMW-raad het partijpolitieke debat zou overbrengen naar de OCMW-raad, dat de gemeenteraad als het ware een verlengde zou krijgen. Die twee elementen fnuiken de politieke afstandelijkheid.
Mijnheer Caron, ik kan u gedeeltelijk volgen. Het is geen verplichting, het is een keuze. Ik wil u uitdagen om na de installatie van de gemeente- en OCMW-raden één gemeente te zoeken en te vinden waar alleen maar gemeenteraadsleden in de OCMW-raad zitten. Mensen worden verkozen op een lijst. We moeten afstappen van het idee dat de OCMW-raad wordt samengesteld uit gebuisde politici. Wij hebben in Veurne verkozenen die bewust kiezen voor de OCMW-raad en dus ontslag nemen uit de gemeenteraad. Ik daag u uit om zon gemeente te vinden met allemaal gemeenteraadsleden in de OCMW-raad.
Het klopt dat de OCMW-raad minder politiek is. Maar dan hebben we in de vorige legislatuur de verkeerde keuze gemaakt om de OCMW-raden ook openbaar te maken. Sindsdien komt de politiek daar iets meer binnen, aangezien pers en publiek aanwezig kunnen zijn.
Dat laatste is waar.
Voorzitter, ik wil even reageren op een aantal aspecten die de heer Caron aanhaalt. Wat betreft de voorzitter van het OCMW als schepen, is het inderdaad wenselijk, en dat is ook het standpunt van de N-VA, dat hij ook verantwoordelijk zou zijn voor het sociaal beleid. Voor een goed begrip: schepenen hebben geen bevoegdheden, geen individuele beslissingsmacht, maar ze hebben uiteraard wel verantwoordelijkheden. We kunnen dat inderdaad niet decretaal regelen omdat het ook voor andere beleidsdomeinen niet het geval is.
Wat betreft uw vrees, mijnheer Caron het wordt trouwens allemaal zo negatief voorgesteld, bijna als een fatalisme , dat de OCMW-raad zou worden gestuurd vanuit het college, vanuit de gemeenteraad en dat de gemeenteraadsleden het OCMW zouden domineren, laten we de zaak eens omkeren. Bij ons in de gemeenteraad van Sint-Niklaas zaten er drie en nu nog twee raadsleden die ook OCMW-raadslid zijn. Ik moet zeggen dat dat een verrijking is voor de discussie binnen de gemeenteraad wanneer het over sociaal beleid gaat. De minister merkte terecht op dat in het verleden over het OCMW werd gesproken in termen van kostprijs en bijpassingen. Het werd altijd negatief en louter financieel bekeken, nooit inhoudelijk. Het feit dat meer OCMW-raadsleden ik keer het dus om ook in de gemeenteraad kunnen zetelen, vind ik dus een positief gegeven. Het zal een geïntegreerd sociaal beleid alleen maar versterken.
Mijnheer Verfaillie, u draagt hier steeds al te graag de maagdelijke boodschap uit. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
De maagdelijke boodschap. Of u kinderen hebt of niet, heeft daar niets mee te maken, het gaat over de boodschap.
U zegt dat het allemaal niet klopt, dat u mij uitdaagt. U zegt dat het niet juist is dat het net de niet-verkozenen waren die in de OCMW-raad terechtkomen. Maar, mijnheer Verfaillie, in 80 procent van de Vlaamse gemeenten worden de OCMW-mandaten op dezelfde manier gebruikt als de mandaten in de intercommunales. Ze worden gegeven aan de mensen die net niet verkozen waren op de lijst. Ik daag u uit om dit eens na te gaan. Bekijkt u de lijsten eens. Ik zeg niet dat het bij elke partij het geval is, maar in elk geval wel bij uw partij!
Mijnheer Reekmans, er moet me toch iets van het hart. De situatie die u schetst, behoort al lang tot de verleden tijd. Ik hoop dat en ik veronderstel dat. Het is ook mijn ervaring op het werkveld. De heer Caron merkte terecht op dat er mensen zijn die er bewust voor kiezen om in de OCMW-raad zitting te hebben, op basis van hun knowhow en expertise. Hen hier gebuisde gemeenteraadsleden noemen, sorry, maar daarmee gaat u een paar bruggen te ver!
Wat het OCMW betreft, wil ik even de heer De Loor bijtreden. Ik spreek me niet uit over de intercommunales, maar voor de OCMW-raden wordt dikwijls heel bewust gekozen, zelfs door verkozen gemeenteraadsleden. Ik heb dat in het verleden zelf gedaan: ik heb afstand gedaan van mijn mandaat in de gemeenteraad en ik heb heel bewust gekozen voor de OCMW-raad.
Mijnheer Reekmans, ik neem het niet dat u dit zo banaliseert. (Applaus)
Ik wil me daar graag bij aansluiten.
Ter attentie van de heer Reekmans wil ik toch ook nog even zeggen dat het heel moeilijk is om gebuisde kandidaten door te sturen naar intercommunales, want in de regel is de voorwaarde dat men lid is van de raad. Men maakt hier nogal vrij gemakkelijk een aantal lapidaire opmerkingen.
Ik sluit me aan bij de collegas die wijzen op de kwaliteit van heel wat mensen die er bewust voor kiezen om in de OCMW-raad te zitten. Ik ken mensen die verkozen waren in de gemeenteraad, maar ontslag hebben genomen omdat ze heel bewust kiezen voor het OCMW-mandaat.
Ik heb de drie traditionele partijen wakker gemaakt. Wie zulke uitspraken doet, maakt de drie traditionele partijen echt wakker en dan kom je aan de core. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Gaat u nu in mijn micro beginnen te roepen, mijnheer Verfaillie? U gaat niet in mijn micro roepen!
Mijnheer Kennes, ik zal met u beginnen. U weet wat ik bedoel met mijn opmerking over de intercommunales. Het gaat over de mensen die verkozen zijn en die net geen schepen worden. In het geval van de OCMW-mandaten daag ik u uit om alle gemeenten te screenen. Zeker 80 procent zijn degenen in de rangschikking die net niet verkozen waren als gemeenteraadslid en dan naar de OCMW-raad gaan.
Ik daag iedereen uit om in alle gemeenten te gaan kijken: zeker 80 procent van de leden van de OCMW-raad bestaat uit mensen die net niet als gemeenteraadslid zijn verkozen en doorgaans de eerste, tweede of derde opvolger voor een plaats in de gemeenteraad zijn. Er zijn inderdaad uitzonderingen. Maar de drie grote traditionele partijen zo groot zijn zij trouwens niet meer hebben er een patent op om dat zo aan te pakken. Als zij die mandaten niet langer zouden kunnen verdelen, zouden zij er niet langer in slagen om de sociale vrede in hun partijen af te kopen. Ik zei het al in een interview. Als morgen die mandaten er niet meer zouden zijn, dan breken er in die partijen revoluties uit.
Of de heer De Loor in eigen naam of namens sp.a spreekt, weet ik niet.
Als u meedoet aan de verkiezingen, kunt u ook een grote partij worden.
Ik heb twee opmerkingen. Wat de politieke samenstelling van de OCMW-raden betreft, kan men het verhaal van de gebuisde kandidaten op twee manieren lezen. Mijnheer Reekmans, vindt u het niet goed dat politieke partijen mensen die zich willen engageren, verdelen over verschillende bestuursorganen en hun allemaal een stukje politieke verantwoordelijkheid geven? Is dat niet zinvol? U kunt hen dan gebuisden noemen, u doet maar.
Ik herhaal wat hier al is gezegd: veel OCMW-raadsleden zijn erg gemotiveerd. Men moet niet in de OCMW-raad gaan zetelen om populair te worden, want de kranten schrijven niet over OCMW-raden. Dit is een pleidooi voor de inschakeling van mensen die zich op sociaal vlak willen engageren.
Minister, ik wil nog op een contradictie wijzen. Voortaan kunnen OCMW-raadsleden allemaal gemeenteraadsleden zijn, maar voor de AGBs moeten het niet allemaal gemeenteraadsleden zijn en kunnen ook specialisten actief worden. Waarom zet u die stap achteruit? Ik heb er geen probleem mee dat u voor de AGBs de ruimte creëert om kwaliteit in huis te halen. Maar waarom zou u de bestaande kwaliteit in OCMW-raden weghalen?
Het kan perfect om mensen met expertise in de OCMW-raad te integreren. Stel dat u in Veurne komt wonen en niet meedoet aan de gemeenteraadsverkiezingen, maar op sociaal vlak over expertise beschikt: in dat geval kan ik overwegen u te vragen om in de OCMW-raad te zetelen. Voor de AGBs geldt hetzelfde. U slaat de bal volledig mis.
Het bestuur van een OCMW is iets anders dan het bestuur van de technische dienst van de gemeente. Men mag het OCMW niet opvatten als een dienst als een andere. Er is zowel een politieke als een ambtelijke inkanteling. Morgen kunnen in elke gemeente de gemeenteontvanger en de OCMW-secretaris een en dezelfde persoon zijn. In kringen van OCMWs bestaat daartegen veel protest, want volgens die mensen zijn de profielen van beiden verschillend. De terreinkennis inzake sociaal beleid over ouderenzorg, kinderopvang, armoedebestrijding, schuldbemiddeling, asielzoekers is eigen aan OCMWs, en niet aan gemeenten. Maar het kan dus.
Ik ben er geen voorstander van om dat toe te laten in gemeenten met meer dan 20.000 inwoners. Ook VLABEST is daar ongerust over. VLABEST stelt dat er nood is aan operationele autonomie, en die is niet eenvoudig te realiseren wanneer er één ambtenaar is die twee heren dient. Bovendien verschillen de profielen van ontvanger en secretaris.
In een kleine gemeente zullen die profielen dichter bij elkaar liggen. Hoe groter de stad, des te moeilijker dat is.
Een ander element van de ambtelijke integratie is dat er maximaal personeel kan worden uitgewisseld. Minister, dat vind ik goed, net zoals ik het goed vind dat de Vlaamse overheid personeel kan uitwisselen en expertise kan opbouwen. Men kan van elkaar leren. Nog een element is dat de managementteams samen kunnen vergaderen. Laten we echter eerlijk zijn: als een gemeente dat doorzet, is er sprake van één ambtelijke leiding, één managementteam. Eigenlijk is er één personeelsbeleid. Er is dus een ambtelijke integratie. Organisatorisch gezien kunnen technische diensten, overheadkosten, ondersteuning, groenonderhoud of weet ik veel wat worden gedeeld. Daarmee heb ik geen probleem: als we efficiëntiewinsten kunnen boeken met elkaar, laten we dat dan ook doen, maar laten we het dan ook doen met naburige gemeenten en andere OCMWs. Wat dat betreft, heb ik geen voorbehoud.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Mijnheer Caron, ik wil een ander geluid laten horen, op basis van de praktijk die we de voorbije jaren in mijn eigen gemeente Zoersel hebben opgebouwd. De gemeente en het OCMW werken daar namelijk al vier jaar heel sterk samen, onder eenzelfde dak. Ik kan u verzekeren dat we, vanaf het ogenblik dat bij diensten, bij besturen, bij de OCMW-raad, bij de gemeenteraad de klik is gemaakt, enorm veel positieve energie en een enorme meerwaarde hebben vastgesteld, vooral dan voor het sociaal beleid in de gemeente. Toen in onze gemeente nauwelijks twee jaar geleden zowel de ontvanger als de financieel beheerder van gemeente en OCMW met pensioen ging, was er veel frustratie: ze werkten in hetzelfde bureau, maar we waren verplicht om twee nieuwe jonge krachten in dienst te nemen, om daar naast elkaar hetzelfde werk te doen. Wij hadden die middelen veel liever bijkomend besteed aan expertise, bijvoorbeeld op het vlak van sociaal beleid.
Mevrouw Schryvers, ik zeg niet dat dit op het terrein niet interessant is. U bewijst dat er, met uitzondering van dat element van de extra kosten om personeel in dienst te nemen, met de huidige regelgeving ook al veel kan gebeuren. Dat is ook zinvol. Ik pleit ook niet tegen samenwerking. Als ik echter de ambtelijke, politieke en organisatorische mogelijkheden tot integratie samen bekijk, dan maak ik me zeer ongerust over een mogelijke inkanteling van het OCMW in het gemeentebestuur. De goede voorbeelden wil ik graag steunen. Ik ben ook voor samenwerking. De heer Dehandschutter heeft echter eigenlijk zijn agenda verklapt, de agenda van de meerderheid, of van zijn minister, mij gelijk. Op termijn staat hij eigenlijk voor een OCMW die een soort technische dienst is van de gemeente, maar dan voor sociale zaken, en niets meer. Wel, ik vind het lokaal sociaal beleid zo belangrijk dat een politieke, ambtelijke en organisatorische eigenheid in zekere mate verantwoord is. Dat belet niet dat een samenwerking mogelijk is, als men dat wil en wat mij betreft zo ver men wil. Maar niet integreren: dat is iets anders. Er is een onderscheid. Dat is een nuance die ik heb aangebracht. Laten we voldoende garanties inbouwen. Mevrouw Schryvers, laten we ook erkennen dat niet elke gemeente zo ideaal is als die van de mensen die hier een betoog hebben gehouden, een betoog waarvoor ik hartelijk wil applaudisseren.
Mijnheer Caron, er zijn mensen die beargumenteren dat er aparte structuren nodig zijn voor lokaal sociaal beleid, net in het licht van het grote belang van dat beleid. Ik ben er echter van overtuigd dat, net omdat dat lokaal sociaal beleid zo belangrijk is, dit zo veel mogelijk in het hart van de politieke lokale besluitvorming moet worden geplaatst. Ik kan dat net zo goed beargumenteren. Alle schepenen, de burgemeester en de gemeenteraad moeten mee worden gesensibiliseerd. Ze moeten mee verantwoordelijkheid krijgen. We moeten hen mee achter dat lokaal sociaal beleid krijgen. Ze moeten ter zake ook een belangrijke actor worden. Dat doen we vanuit eenzelfde grote bekommernis voor datzelfde lokaal sociaal beleid.
Mijnheer Kennes, ik ben het daar zelfs helemaal mee eens. In het begin van mijn betoog heb ik ook gezegd dat ik de strategische rol van de gemeenteraad wil herwaarderen. Daar hoort ook een debat over sociaal beleid bij. Ik ben het met u eens als u stelt dat de politieke keuzes ter zake ook aan de gemeenteraad moeten toekomen. Ik heb gezegd dat de verantwoordelijkheid voor het operationele, voor de verdere uitvoering bij het OCMW moet liggen. Dat samenspel lijkt me essentieel in de toekomst.
Ik kan alleen maar vaststellen wat ook VLABEST in zijn conclusies zegt: De Vlaamse Regering heeft geen duidelijke uitgestippelde langetermijnvisie op de plaats en de rol van het OCMW. De goede voorbeelden op het terrein bewijzen dat er veel kan, maar er is geen kader dat die plaats duidelijk definieert en de rol van de gemeenteraad en het college duidelijk definieert. Ik heb graag supporters in het college van burgemeester en schepenen.
De voorzitter van het OCMW bij ons heet Francesca Verhenne. Ze doet dat heel goed. Ze heeft geweigerd om in het schepencollege te zitten deze legislatuur is dat nog een vrije keuze omdat ze ongerust was over de eigenheid en de eigen keuzes van het OCMW. Het is een illustratie van wat ik zeg. Ik gaf haar toen ongelijk. Ik ben niet tegen de opname van de OCMW-voorzitter in het schepencollege, maar ik pleit wel voor een duidelijke en eigenstandige rol van het OCMW. Ik ben gewoon ongerust dat de samenlezing van een andere politiek organisatorisch leidt tot een te sterke verstrenging.
VLABEST is ook ongerust over de privatisering van de publieke zorgsector. Hij maakt zich ongerust over het feit dat een aantal woonzorgcentra via die regelgeving via het privaatrecht worden geprivatiseerd. In plaats van te zoeken naar een publiekrechtelijke vorm van bestuur, gaat men privatiseren en dat is geen goede evolutie. Dat is nog eens een voorbeeld van de uitholling van de politieke rol van een OCMW.
Mijn laatste aandachtspunt gaat over de provincies.
Mijnheer Caron, u weet dat de uitdagingen in de welzijnssector enorm zijn. We zullen alle handen die er willen aan werken, nodig hebben. U weet dat we alle partners nodig zullen hebben. U weet ook dat het aan de overheid is om de lijnen uit te zetten waarbinnen mensen kunnen werken. Stop alstublieft met te zeggen dat je de private sector niet nodig hebt. Die is vandaag actief, binnen het kader dat de overheid schetst. Het is de taak van de overheid om ervoor te zorgen dat het binnen het kader gebeurt. We hebben alle handen meer dan nodig.
Mevrouw Van der Borght, ik ben het helemaal met u eens. Wat ik bedoel, is dat het decreet toelaat om publieke voorzieningen onder privaatrechtelijke vorm te brengen. VLABEST zegt dat dat geen goede situatie is. Als het om een publieke voorziening gaat, dan moet die onder publiekrecht blijven. Ik doe niets af aan de verdienste van private actoren op het terrein. Wij hebben daar geen fetisjhouding over.
U weet evengoed als ik dat het op termijn ook voor kleinere voorzieningen onmogelijk zal zijn dat alles gedragen wordt door het OCMW of de gemeente. Op het einde van de rit moet alles betaald worden door de belastingbetaler. Door omstandigheden is het nu eenmaal zo dat een wzc, uitgebaat door een OCMW, meestal een hogere kost heeft dan een wzc, uitgebaat door een andere eigenaar. Als gemeenten op een bepaald moment vaststellen dat het beter is dat iemand anders het wzc uitbaat zodat de vrijgekomen middelen kunnen worden besteed aan bijvoorbeeld schuldbemiddeling dat wel een expliciete taak is voor het OCMW , aan toelevering naar arbeid dat misschien een expliciete taak kan worden , dan is het beter dat ze daar in investeren. Laat de mogelijkheid dat taken die door anderen evengoed kunnen worden gedaan, ook door hen kunnen worden gedaan.
Ik denk dat in die mogelijkheid is voorzien. Dat moet een gevolg zijn van lokale politieke keuzes die we dan ook moeten respecteren. Mevrouw Van der Borght, ik ga daar verder niet op in. Ik wil afronden met de provincies.
Minister, ik ben het eens met uw visie over twee interveniërende bestuurslagen als principe, met het accent op de gemeenten en Vlaanderen, en een intermediair bestuur dat daar complementair aan is. Eerst krijgen we nu een lange discussie over het feit dat provincies bevoegd moeten zijn voor grondgebonden, en niet meer voor persoonsgebonden materies. Die redenering is intellectueel niet echt onderbouwd tot daaraan toe maar die heeft na lange discussie geresulteerd in een werkelijkheid die in allerlei decreten helemaal omgekeerd is.
Minister, ik ga het niet meer uitleggen waarvoor provincies bevoegd zijn. Ik heb deze week een poging gedaan om dat uit te leggen aan mensen van bij ons en ik vond het heel moeilijk. Ik geef twee voorbeelden. Monumenten en landschappen, erfgoedzorg, als grondgebonden materie is morgen niet meer de bevoegdheid van de provincies. Als de Vlaamse Gemeenschap niet tussenkomt, mogen de provincies voor regionaal cultureel werk ondersteuning geven, ook voor sport, maar niet voor jeugdwerk. Waarom? Dat mag een mens niet weten. Ze mogen niet investeren in culturele infrastructuur maar wel in sportinfrastructuur. Waarom? De hele uitkomst van dat debat is een lelijk beest.
Minister, hadden we niet, in plaats van die discussie zo te eindigen, veel beter stop gezegd? De werkelijkheid is niet zo slecht als het leek. Is er iemand in dit halfrond die durft te zeggen dat provincies vandaag geen zinvol werk hebben gedaan, dat onze natuur- en recreatiegebieden in Vlaanderen er zouden gekomen zijn zonder de provincies, dat initiatieven als het museum te Oostende er zouden gekomen zijn zonder de provincies? Is er iemand die dat durft te beweren? Laten we daar eens over nadenken en vanuit de kracht en reële potentie het debat open voeren.
Minister, nu hebben we een uitkomst, het resultaat van een politiek compromis dat niet mooi is. Het spijt me dat ik het moet zeggen. Ik had veel liever dat u eraf was gebleven, of dat u een andere keuze had gemaakt voor een ander intermediair bestuur dat dan wel de problemen van de verrommeling in de intergemeentelijke samenwerking kon aanpakken. Nu gebeurt dat via de regioscreening, maar ook niet fors. Het is dus een lelijke uitkomst. Ik heb een vergelijkende tabel laten maken tussen cultuur, jeugd en sport. Daaruit komt de absolute incoherentie van taakstellingen naar voren. Ik kan dat alleen jammer vinden.
Misschien is de provincie wat archaïsch van stijl en vorm, dat zou kunnen. Maar als je het hervormt, moet je het grondig doen en duidelijke keuzes maken, of we moeten er met onze tengels afblijven. Wat nu voorligt, is lelijk, en dat is geen goede oplossing.
Minister, u hebt vandaag en de voorbije weken hele mooie intenties en doelstellingen geuit, waar we in grote mate achter kunnen staan. Maar die zijn helaas niet of zwak vertaald in de regelgeving. Uw mooie intentie voor de versterking van de gemeenteraad is maar heel zwak of niet vertaald.
Mijnheer De Loor, ik moet me ook even tot u wenden. We zijn mentaal en intellectueel brothers in arms als het over OCMWs gaat. Maar ik zou u willen oproepen om uw fractie te overtuigen van uw gelijk. Ik zou uw fractie willen oproepen om eens na te denken. Er zijn bepaalde momenten waarop je een keuze moet maken. Dit is wat nu gebeurt met de OCMWs, een fundamentele keuze. Mijnheer De Loor, u hebt de moed om dat te doen, en ik hoop dat uw fractie evenveel moed heeft. (Applaus van de heer Kurt De Loor)
De heer Van Eyken heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, ik wil even terugkomen op de OCMWs.
Een van de doelstellingen van de wijziging van het Gemeentedecreet is inderdaad het beogen van een nauwere samenwerking tussen de gemeente en het OCMW. Er wordt gesteld dat het leidt tot een meer coherent sociaal beleid op lokaal vlak en naar een meer geïntegreerde dienstverlening aan de burger. Hiervoor wordt erin voorzien dat de juridische belemmeringen voor een verdere samenwerking van beide besturen maximaal moeten worden weggewerkt. Ik vind het echt goed dat er een doorgedreven samenwerking komt tussen de gemeente en het OCMW. Minister, collegas, hierbij vind ik toch dat de eigenheid van het OCMW niet uit het oog mag worden verloren. Het is inderdaad coherent dat het gehele sociale beleid aan het OCMW wordt toevertrouwd. Om zijn sociale taken naar behoren te kunnen vervullen, moet het OCMW een aparte instelling blijven. Ik ben dus geen voorstander van een volledige integratie, maar wel van een verregaande samenwerking van de ondersteunende diensten. Het zal een goede zaak zijn dat men de klusjesdienst ten dienste stelt van het OCMW en dat sommige onderzoeksverrichtingen van de gemeente ook ten dienste staan van het OCMW. Dat vind ik allemaal goed, maar de essentiële functie van het OCMW, het sociaal beleid, moet enkel en alleen in handen blijven van het OCMW.
Voor mij kan het ambt van schepen van Sociale Zaken, dat in sommige gemeenten nog altijd bestaat, worden afgeschaft en daarbij blijft alles in de handen van het OCMW. De voorzitter van het OCMW als lid van het college speelt daarin een goede rol.
Een punt waar nog niet veel over is gesproken, behalve door de heer Dehandschutter, is de toevoeging van een derde paragraaf aan artikel 59 van het Gemeentedecreet, dat luidt als volgt: Een voorgedragen kandidaat-burgemeester die niet werd benoemd, kan tijdens dezelfde bestuursperiode niet meer opnieuw worden voorgedragen, tenzij op basis van nieuwe feiten of nieuwe gegevens. Op dat vlak rijst volgens mij een institutioneel probleem. U hebt het gezegd, collega, deze toevoeging viseert effectief de situatie van de burgemeesters in de faciliteitengemeenten. U hebt gezegd: die carrousel moet stoppen. Inderdaad, drie van hen werden nooit benoemd tijdens hun afgelopen mandaat, zes jaar lang. Tot drie keer toe werden ze voorgedragen door hun gemeenteraad. Ze werden niet zomaar verkozen, ze werden ook verkozen door hun bevolking als een van degenen waarin de bevolking zijn vertrouwen gaf. Ze werden verkozen met een overgroot aantal stemmen.
Ik wil u eraan herinneren, collegas, dat toen daarover is gesproken in de Raad van Europa in 2008, men ook aan de Vlaamse Regering heeft gevraagd om op een evenredige manier deze zaak te beoordelen en dat er een lokale autonomie zou komen. In de commissie heeft men vaak gezegd: ach, wat er in de raad van Europa wordt gezegd, moet men niet volgen, dat zijn maar adviezen.
Dat punt staat volgens mij ook in tegenstelling met wat er bereikt is in het communautair akkoord van oktober 2011. Daarin staat dat, indien de Vlaamse Regering de aangewezen burgemeester benoemt, of indien ze zich binnen de haar toegewezen termijn niet uitspreekt, de burgemeester dan definitief is benoemd. Maar indien de benoeming geweigerd wordt, kan de burgemeester binnen een termijn van 30 dagen een beroep indienen bij de algemene vergadering van de Raad van State. Indien de algemene vergadering de beslissing van de Vlaamse Regering teniet doet, is de aangewezen burgemeester definitief benoemd en wordt hij in voorkomend geval als schepen vervangen. Het arrest van de algemene vergadering van de Raad van State geldt dus als benoeming. Dat staat in het akkoord.
Minister, volgens mij doorkruisen die twee teksten elkaar. Aangezien de plenaire vergadering verleden week met een grote meerderheid de motie tot het inroepen van een belangenconflict ingediend door de heer Van Hauthem, heeft weggestemd en dat er vertrouwen werd geschonken aan de procedure die ingesteld wordt op federaal vlak, ben ik van mening dat artikel 22 van dit ontwerp van decreet logischerwijze moet worden geschrapt. Uiteindelijk is er een contradictie tussen de twee teksten.
Collegas, men kan de toegeving die op federaal niveau gebeurd is voor het bereiken van een institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming, niet tenietdoen door het invoeren van een nieuwe maatregel in de Vlaamse regelgeving. Dat is volgens mij voer voor juridisch getouwtrek dat men door dit akkoord net wou vermijden.
Mijnheer Van Eyken, ik heb u uw redenering laten afmaken. Ik denk dat er een fout zit in uw basisstelling. U zegt dat die mensen door de burger gekozen zijn. Dat klopt, maar dan als gemeenteraadslid. Institutioneel is het zo dat een gemeenteraad inderdaad een voordracht doet. Kunt u mij verklaren waarom drie burgemeesters wel en de andere drie niet benoemd zijn? U moet niet zeggen dat dit alleen maar te maken heeft met het feit dat zij Franstalig zijn. Er zijn Franstalige burgemeesters benoemd in Vlaanderen, namelijk zij die zich conformeren aan de regelgeving. Dat moet u er wel bij vertellen. U bent zelf ook burgemeester geweest. U weet dus beter dan wie ook dat een burgemeester zowel de federale wetgeving als de Vlaamse decreetgeving dient uit te voeren. Als bepaalde burgemeesters dat niet doen, is dat de reden waarom zij niet benoemd worden. Vindt u het vanuit democratisch oogpunt niet noodzakelijk dat aan carrousels waar geen enkele burger een meerwaarde heeft, maar waar enkel een politiek spel wordt gespeeld, een einde wordt gemaakt? (Applaus bij de N-VA)
Mijnheer Van Eyken, u zegt dat de nieuwe procedure voor de benoeming van burgemeesters uit de Rand strijdig zou zijn met of artikel 22 uit dit ontwerp van decreet zou doorbreken. Artikel 22 was trouwens letterlijk ons voorstel van decreet. We zijn dan ook blij dat dit in dit ontwerp van decreet is opgenomen. Dat zult u wel begrijpen.
Er is een verschil tussen. Op het moment dat het, op welke wijze dan ook in de toekomst een nieuwe wijze definitief wordt dat een voorgedragen kandidaat-burgemeester geen burgemeester wordt, stopt de federale logica. De Vlaamse regelgeving zegt dan dat diezelfde persoon niet opnieuw kan worden voorgedragen, tenzij het dossier andere elementen bevat. Het een doorkruist het andere dus absoluut niet. Ik ben het met het ene absoluut niet eens. Dat zult u wel begrijpen. De drie kandidaten die nu afgewezen zijn, konden ook al naar de Raad van State trekken. Uiteraard. Ze hebben dat echter niet gedaan omdat het de Vlaamse Kamer was. Nu kunnen ze naar de algemene vergadering gaan. U zou dus zeer tevreden moeten zijn. Zodra ze niet benoemd zijn, ongeacht op welke manier die procedure gelopen is, kunnen diezelfde personen niet meer worden voorgedragen. Het ene heeft absoluut niets te maken met het andere. (Applaus van de heer Kris Van Dijck)
Collegas, u weet goed genoeg dat het akkoord dat bereikt werd op federaal niveau, er effectief was om een oplossing te vinden voor de benoeming van de burgemeesters uit de Rand, uit de faciliteitengemeenten.
Wat men hier doet, is wat men toegegeven heeft op federaal niveau, proberen teniet te doen op gewestelijk niveau.
De heer Van Hauthem heeft het woord.
Minister, ik wil enkele bedenkingen maken over het ontwerp van Provinciedecreet en het in een iets breder kader stellen, namelijk dat van de interne staatshervorming. Het is immers op die manier dat we de drie ontwerpen van decreet samen moeten zien. Uiteindelijk is dit een beetje de consecratie van wat een kerntakendebat had moeten zijn, namelijk de vraag wie wat het best doet op welk niveau, hoeveel bestuursniveaus we nodig hebben en welk niveau welke bevoegdheden het best behartigt. We hadden gehoopt dat daar deze keer, naar aanleiding van de interne staatshervorming, uitsluitsel over zou komen.
De ontwerpen van decreet die nu voorliggen, in het bijzonder dat met betrekking tot de provincies, bewijst dat het kerntakendebat voor de zoveelste keer helaas is mislukt. De kernvraag van de hele staatshervorming was, ook politiek gesproken: wat met het provinciale bestuursniveau? Uw partij is daar een koele minnaar van, wij ook. In het regeerakkoord stond dat men het provinciale bestuursniveau serieus zou afslanken, wegens niet meer van deze tijd en niet meer voldoend aan de behoeften die er zijn, en zeker rekening houdend met het feit dat tussen het lokale niveau en Vlaanderen en de provincies zich die hele verrommeling bevindt.
Het regeerakkoord en uw eerste beleidsbrief waren misschien een aanzet om dat provinciale niveau serieus af te zwakken, maar dat was dan zonder de provincialistische lobby gerekend. De lobby van de provincies heeft alles in het werk gesteld om de belangen van de provincie als structuur, als beleidsniveau veilig te stellen. Langs de ene kant kan ik dat wel begrijpen. Structuren vinden zich soms belangrijker dan ze zijn. Structuren maken is één zaak. Structuren afbouwen is veel moeilijker dan ze in het leven roepen. Dat is op Belgisch niveau zo, en helaas moeten we vaststellen dat het ook binnen Vlaanderen zo is.
Het debat daarover, collegas, is voor een stuk niet correct gevoerd. De argumentatie van de grote voorstanders van het behoud van het provinciale bestuursniveau en zo veel mogelijk bevoegdheden voor dat niveau, was dat ze goed werk leveren. Ik illustreer het met een voorbeeld. Wij hebben in onze commissie een hoorzitting gehad met vertegenwoordigers van de provinciale school in Voeren we weten nog wel waarom die is opgericht. Zij kwamen ons vertellen hoe kwaliteitsvol het onderwijs dat zij aanboden, wel was. Maar dat was de vraag niet. De vraag was niet of die school goed of slecht bezig was. De vraag was of het provinciale bestuursniveau de dag van vandaag nog onderwijs moet organiseren. Zou dat niet beter naar de gemeente of naar de Vlaamse Gemeenschap gaan?
De vraag is dus niet of alles wat het provinciale niveau doet, slecht is. De vraag is of we dat bestuursniveau nog nodig hebben om te doen wat zij doen. Kan dat niet naar andere beleids- en bestuursniveaus worden overgeheveld? Dat was de vraag, en daar is niet echt op geantwoord.
In heel de procedure van dat debat, minister, collegas, was het dus uitkijken naar artikel 2 van het Provinciedecreet, dat zou bepalen wat nu al dan niet de bevoegdheden waren. Daar is men effectief tot een soort politiek compromis gekomen, dat eigenlijk mossel noch vis is. Aanvankelijk stond in het regeerakkoord dat de provincies zich alleen nog bezig zouden houden met grondgebonden aangelegenheden. De heer Caron kan zeggen dat dat intellectueel niet eerlijk is, maar zo stond het er wel in.
Toen we de eerste stappen in het groenboek en het witboek Interne Staatshervorming zagen, zagen we wel dat de provincies een aantal bevoegdheden niet meer zouden uitoefenen, maar we zagen ook dat men aan grondgebonden bevoegdheden Cultuur, Welzijn, Sport, Jeugd, noem maar op ook persoonsgebonden bevoegdheden toevoegde.
Toen we het bewuste artikel 2 over de bevoegdheden van de provincies onder ogen kregen, wisten we hoe laat het was. Het artikel gaat over de grondgebonden bevoegdheden. Daarnaast zullen echter door middel van sectorale decreten de bevoegdheden en taken beleidsdomein per beleidsdomein aan de provincies worden toegekend.
Hoewel die bevoegdheden hier en daar misschien wat zijn afgeslankt, moeten we tot de conclusie komen dat de provincialistische lobby zijn slag schijnbaar volledig heeft thuisgehaald. Dat is de balans.
De heer Durnez heeft net verklaard dat de taken die de provincies niet langer zullen moeten uitoefenen, in budgettaire termen niet meer dan 5 procent vertegenwoordigen van het budget dat de provincies momenteel beheren. We hebben geen redenen om hieraan te twijfelen.
In die termen gesteld, kunnen we enkel concluderen dat de provincies meer dan ooit alive and kicking zijn. Ze hebben op politiek vlak hun slag thuisgehaald. Dat is jammer. Ik weet dat in de politiek niet alles haalbaar is, maar dit is vooral jammer omdat de minister terecht de verrommeling wil aanpakken.
De verrommeling houdt onder meer in dat de gemeenten in tal van interbestuurlijke en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden zitten en ook in andere verbanden samenwerken. Uiteindelijk is dit een kluwen dat ook tot een democratisch deficit heeft geleid. Niemand weet meer waar de beslissingen worden genomen.
Deze drie ontwerpen van decreet en dan in het bijzonder het ontwerp van decreet tot wijziging van het Provinciedecreet vormen een gemiste kans. De regioscreening is aan de gang. We zouden die gelegenheid moeten aangrijpen om een intermediair bestuursniveau in het leven te roepen.
Er is meteen gesteld dat de regioscreening niet tot een vierde bestuurslaag mag leiden. Dit spreekt voor zich. Dat zou te veel van het goede zijn. We zouden ook kunnen terugkeren naar de filosofie die stelt dat het provinciaal bestuursniveau kan worden afgeschaft. Op basis van de regioscreening kunnen desnoods regioraden voor de bovengemeentelijke activiteiten worden opgericht. Dat kunnen, in functie van de behoeften en van de vaststelling welke gemeenten bij elkaar horen, ook stadsraden worden.
Over de stelling dat we in Vlaanderen fusies moeten opleggen, is niemand het eens. In het licht van de interne staatshervorming heeft de minister het terecht zeer vaak over de slagkracht en de draagkracht, vooral dan op financieel vlak, van de gemeenten gehad. De financiële slagkracht en draagkracht van de gemeenten is zeer laag. Ten gevolge hiervan worden ze, bij wijze van spreken, door de overheid of van onderuit verplicht samen te werken.
De verplichte fusies zijn geen optie. Daar bestaat geen politiek draagvlak voor. Dat geldt trouwens voor alle partijen. We moeten daar eerlijk over zijn. We kunnen stellen dat vrijwillige fusies nu mogen. Dat klopt eigenlijk niet. Het klinkt mooi, maar eigenlijk kon dit ook voor de interne staatshervorming al. Indien we de fusies naar voren schuiven als een mogelijkheid om de draagkracht van de gemeenten te vergroten, moeten we die fusies verplichten.
Aangezien er geen politiek draagvlak voor bestaat, komen er geen verplichte fusies. Het is nu de bedoeling een klein beetje orde in de verrommeling te brengen. Misschien is het politiek een te moeilijke oefening om van deze gelegenheid gebruik te maken om van het provinciaal bestuursniveau op zich af te stappen, de bevoegdheden door de Vlaamse Gemeenschap of door de gemeenten te laten uitvoeren en op basis van de regioscreening tot een nieuw intermediair bestuursniveau te komen. Dit nieuwe bestuursniveau zou dan de verrommeling kunnen opzuigen. De structuren zouden dan weer helder worden.
In die zin vinden we deze oefening een gemiste kans. De provincialistische lobbys hebben politiek hun slag thuisgehaald. Ik twijfel niet aan hun goede bedoelingen om door middel van de regioscreening nog iets aan de verrommeling te doen. In de praktijk zal aan onze bestuursstructuren echter weinig of niets veranderen. Wij betreuren dat.
Ik wil hier toch even op ingaan. Ik heb een voorstel van decreet over de stads- en plattelandsregios geschreven. Hierin probeer ik iets aan de reële maatschappelijke problematiek te doen. De oplossingen moeten op de schaal van de problemen worden geboden.
Vindt u het dan opportuun dat we in Vlaanderen op lange termijn streven naar democratisch gelegitimeerde intermediaire structuren? Of vindt u die niet nodig en kunnen we dit doen via de intergemeentelijke samenwerking? U pleit voor de uitdoving van de provincies en voor het oplossen van de intermediaire themas. Welke democratisch onderbouwde oplossing zou u dan voorstellen? Dat is precies wat me intrigeert. Dat is ook de sterkte van de provincies vandaag. Ondanks alle problemen die ze kennen, zijn het democratisch gelegitimeerde organen
Dat is juist. We moeten daarin correct zijn. Tijdens de laatste of voorlaatste legislatuur hebben wij een uitgewerkt voorstel van decreet ingediend om regio- en stadsraden in te stellen in plaats van de provincies. Op dat vlak zitten we ongeveer op dezelfde lijn. Het voordeel zou zijn dat die verrommeling tot op dat niveau zou kunnen worden opgezogen. Nu blijft de verrommeling bestaan. Er zijn de provincies, de gemeenten met weliswaar meer bevoegdheden, het Vlaamse niveau en het federale niveau. De complete verrommeling blijft, helaas, ondanks deze drie ontwerpen van decreet bestaan. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Durnez heeft het woord.
Mijnheer Van Hauthem, u maakt een aantal interessante openingen naar een groter debat, dat al vele jaren bezig is. Begrijp ik het goed dat u vindt dat er naast de gemeenten en het centrale bestuur ook een intermediair bestuur moet zijn? Dat is belangrijk als uitgangspunt.
Een andere vraag is welke opdrachten men geeft aan dat intermediair bestuur. U hebt het dan over het opslorpen van de verrommeling. In Vlaanderen zit men van oudsher in de discussie dat, wanneer aan zon intermediair bestuur een bevoegdheid moet worden toegewezen, dit niet mogelijk is. Men wenst dat centraal of lokaal te houden. En dat is de essentie van de discussie. Men moet een toewijzing doen. We slagen er nooit in om een toewijzing te doen aan om het even welk intermediair bestuur. We kiezen als decreetgever heel regelmatig voor de oprichting van telkens nieuwe structuren met telkens andere samenstellingen. Gisteren hebben we in de commissie een lijst gekregen van instellingen die geen adres, telefoon, e-mailadres of personeel hebben, maar die wel bestaan. We weten dus niet wat zij doen, hoe zij bereikbaar zijn en met wie zij overleg plegen. Dat soort zaken moet worden opgelost, maar ik denk dat er op dat vlak nog jarenlang werk is.
Mijnheer Durnez, die verrommeling is er. Men zou die kunnen oplossen door die intermediaire structuren, die dan helemaal kunnen verschillen van West-Vlaanderen tot Limburg. Limburg zou een regio kunnen zijn die de verrommeling helemaal opslorpt. In een ander deel van ons gebied zouden het veel kleinere regioraden kunnen zijn. En in andere gebieden is het dan weer een stadsraad. Dan zit men met een differentiatie. Het is goed dat al die ondoorzichtige structuren nu door de minister in kaart worden gebracht. Het idee echter dat wij zelf niet op de hoogte zijn van het aantal formele en informele tussenstructuren, moet ons tot nadenken stemmen. Ik daag elk gemeenteraadlid uit om uit het hoofd te zeggen in hoeveel samenwerkingsverbanden zijn of haar gemeente zit. Ik weet dat ook niet voor mijn eigen gemeente.
Die intermediaire structuren met beperkte bevoegdheden zouden een oplossing kunnen zijn. Ik vind bijvoorbeeld niet dat Onderwijs daar naartoe moet gaan. De vraag is of de provincie op dit moment nog onderwijs moet organiseren. We weten wat de historische rol daarin is geweest, maar die is nu afgelopen. De Vlaamse Gemeenschap of de gemeenten kunnen dat evengoed doen.
De heer Vanlerberghe heeft het woord.
Voorzitter, minister, waarde collegas, toen ik deze ochtend om 5.30 uur opstond, had ik gehoopt vroeger aan bod te komen, maar het is wat het is. In 2005 keurde dit parlement een eerste maal organieke decreten voor de lokale besturen goed. Toen al was een modern lokaal bestuur het doel. Deze wijzigingsdecreten hebben niet als ambitie te raken aan de krachtlijnen van toen. Integendeel, we willen ze versterken.
Mevrouw Vissers, er valt inderdaad wel iets te zeggen voor regelgevende rust. Maar als we zaken moeten bijsturen om onze lokale besturen de kans te geven efficiënter te werken, vindt ook onze fractie dat we moeten opgetreden. En dus liggen hier vandaag drie ontwerpen van decreet voor. Om de ene vraag te beantwoorden die nog moet worden beantwoord: we hebben ze in de commissie goedgekeurd en we gaan ze als fractie deze avond uiteraard ook mee goedkeuren. (Applaus van de heer Lieven Dehandschutter. Opmerkingen van de heer Peter Reekmans)
Ondanks wat er soms wordt gezegd, laten wij nog enige vrijheid van expressie toe. Ik kan onmogelijk in het hoofd van de heer De Loor kijken. Ik denk dat hij hier zijn democratische rol heeft gespeeld. Meer zeg ik daar niet over.
We zijn het wellicht eens over de noodzaak van die wijzigingen. Er is eerst de maatschappelijke context, waar door financieel-budgettaire besognes lokale besturen worden verplicht om meer efficiënt te werken. Zij moeten daarbij wel een kwalitatieve dienstverlening aan burgers, bedrijven en verenigingsleven in het oog houden. Onze fractie bedoelt hiermee, voor alle duidelijkheid, niet dat we pleiten voor een afbouw van de dienstverlening van lokale besturen of voor een blinde privatisering. Neen, wij pleiten voor gezond en modern overheidsmanagement.
De tweede oorzaak, naast het financieel-budgettaire, is het witboek Interne Staatshervorming. Het witboek maakte van de lokale besturen de hoeksteen van de Vlaamse bestuurlijke organisatie. Het witboek ademt de ambitie om de bestuurskracht van de gemeenten te versterken, zodat Vlaanderen zich wat kan terugtrekken uit het operationele niveau. De spreekwoordelijke Vlaamse schoonmoeder, die te pas en te onpas mee aanschuift, gaat al eens aan de kant staan. We moeten een volwassen Vlaamse overheid krijgen, die op hoofdlijnen bestuurt en die respect afdwingt bij de lokale besturen. Die twee redenen waren voor ons voldoende om de organieke decreten bij te sturen.
Ik sta graag even stil bij enkele specifieke zaken, om te beginnen de provinciale taakomschrijving. Het minste dat we kunnen zeggen, collegas, is dat het witboek Interne Staatshervorming zorgde voor de spreekwoordelijke steen in de kikkerpoel. Het feit dat we die steen hebben geworpen heeft ontegensprekelijk het voordeel gehad dat we in de breedte en in de diepte een sterke discussie hebben kunnen voeren over de kwaliteit van onze dienstverlening voor burgers, verenigingsleven en bedrijven. Ik ben het er volmondig mee eens dat de discussie op bepaalde punten niet is uitgediept, zoals de oefening in verband met regioscreening.
In tegenstelling tot de indruk die sommige collegas van de oppositie geven, was het ons te doen om de kwaliteit van de dienstverlening en niet om snel politiek gewin uit, mijnheer Reekmans, toch wel simpele wegwerpkreten en slogans. Daarmee hebt u één ding bewezen: dat u onvoldoende op de hoogte bent van wat leeft op het werkveld. Mijnheer Caron, ook u redeneert soms in theoretische modellen die van wat pragmatisme ontdaan zijn.
Mijnheer Vanlerberghe, u kunt nu op de man spelen omdat we daarnet één man van uw fractie hebben aangepakt. (Gelach van de heer Kurt De Loor)
U kunt zeggen dat ik of andere mensen van de oppositie niet weten waarover het allemaal gaat.
We weten heel goed waarover het gaat. Ik zal het inhoudelijk spelen. Ik hoor in uw betoog één ding niet. U mag mij metaforen toewerpen in de zin van dat ik niet weet waarover het gaat en dat ik oneliners gebruik, maar uw collega, die in uw eigen fractie achter u zit in dit parlement, gaf dit een onvoldoende. U noemt dat dan slogantaal. Maar als een lid van de meerderheid de minister hier een onvoldoende geeft en als de minister aan datzelfde parlementslid zegt dat hij onzin uitkraamt en dat het inhoudelijk niet correct is wat hij vertelt, dan mag de oppositie gaan eten; dan moeten wij niet blijven: dan maken jullie elkaar wel af. Als u dan doodleuk zegt dat uw fractie voor zal stemmen, waarom is er dan een lid van uw fractie hier vooraan een halfuur kritiek komen geven? Het is mij allemaal niet meer duidelijk. Ik mag dan diegene zijn die in slogans babbelt. Laat men dan ook maar zeggen dat ik het niet snap en dat ik het inhoudelijk allemaal niet meer vat. Wel, dan vat ik het eerlijk gezegd ook niet meer hoe de fracties van sommige partijen in dit parlement nog werken.
Het is nog nooit gebeurd dat een ministers of een regering of een meerderheid een ontwerp van decreet kwam voorstellen, waarna individuele parlementsleden van de meerderheid het tot op de grond kwamen afbranden en het een onvoldoende gaven, waarna een ander lid van die partij doodleuk kwam zeggen dat zijn partij het zou goedkeuren.
Mijnheer De Loor, zult u mee voor stemmen, of zult u zich onthouden, of zult u tegen stemmen? Ik zou dat graag eens weten.
Mijnheer Vanlerberghe, even over pragmatiek. Ik ben zestien jaar statutair ambtenaar geweest in een centrumstad en drie jaar contractueel in een andere centrumstad, ik ben drie jaar beleidsmedewerker geweest van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), ik zit vijf jaar in de gemeenteraad en ik heb indertijd stage gelopen bij de provincie West-Vlaanderen. Mijn cv is tamelijk pragmatisch en down to earth.
Voorzitter, ik heb het al een aantal keren gezegd: het verbaast me altijd dat zelfs volksvertegenwoordigers van partijen die het begrip democratie in hun naam dragen, onze werking ter discussie stellen. Ik tracht mijn werk als volksvertegenwoordiger te doen, ik tracht het goed te doen. Vandaar mijn toespraak van daarnet. Maar ik kijk samen met de resterende collegas uit naar het verdere betoog van de heer Vanlerberghe.
Artikel 2 van het Provinciedecreet geeft ruimte aan de provinciebesturen om, na het afsluiten van een bestuursakkoord met de Vlaamse Regering, ook nog een aantal persoonsgebonden bevoegdheden inzake cultuur, jeugd, sport enzovoort uit te oefenen. Die bestuursakkoorden worden trouwens afgesloten op basis van een decretale verankering waarvan we de modaliteiten hier in dit parlement zullen bepalen. Dat de provincies deze mogelijkheden behouden, is in mijn ogen een zeer goede zaak. Het getuigt wel degelijk van pragmatisch inzicht, waarbij we als kaderstellende overheid het doel voor ogen blijven houden en ons niet verliezen in eindeloos gepalaver over de middelen.
Natuurlijk, waarde collegas, zijn lang niet alle provincies gelijk. Zelfs al hebben we er maar vijf, toch is er sprake van belangrijke bestuurlijke verschillen. Niet dat dit hoeft te verwonderen, ook bij de lokale besturen merken we, zelfs bij gemeenten van vergelijkbare grootte, grote verschillen op. Maar, ondanks de bestaande verschillen, blijken al deze provinciebesturen ook inzake culturele en persoonsgebonden bevoegdheden een beleid ontwikkeld te hebben dat perfect in overeenstemming is met hun taakstelling als intermediair bestuursniveau. De provinciebesturen zijn er in het verleden vaak in geslaagd om leemtes in te vullen tussen de lokale besturen en het Vlaamse niveau. De provinciale overheden waren in het verleden het bestuursniveau bij uitstek met net voldoende schaalgrootte om te experimenteren met innovatieve bestuurlijke ideeën.
Veel van de zaken die op provinciaal niveau ontwikkeld werden, keerden later bovendien terug in het reguliere Vlaamse beleid. Ik geef twee voorbeelden: de intergemeentelijke huisvestingsdiensten, waarvan het embryo op provinciaal niveau het levenslicht zag, en de vrijwilligersverzekering. Ik denk ook aan iets wat op het Vlaamse niveau nog niet structureel verankerd is maar het wel verdient: de ook door de provincies ontwikkelde zorgnetwerken.
Een steen in de kikkerpoel gooien, is enkel zinvol als het leidt tot meer zorgvuldigheid en nuance in het debat en niet tot simplismen. Men moet met andere woorden iets willen doen met de steen en niet blijven staren naar de kringen die de worp heeft veroorzaakt. Dat is wat met dit dossier is gebeurd tussen het groen- en het witboek. Dat is geen kleine verdienste van dit parlement. We mogen daar terecht trots op zijn. Dat niet iedereen er zo over denkt, is niet verwonderlijk.
Onze fractie is dan ook tevreden dat de discussie over artikel 2 tot haar normale proporties is teruggebracht. Dat geen gevolg werd gegeven aan bepaalde krachten in de samenleving die er van overtuigd waren en wellicht nog zijn, dat hoorden we zonet dat de provincies zo snel als mogelijk moeten worden afgeschaft, maar dat integendeel rekening wordt gehouden met het rijke bestuurlijke landschap, zodat wat van waarde is, niet weggegomd wordt.
Artikel 2 van dit nieuwe Provinciedecreet zal ongetwijfeld zijn waarde nog moeten bewijzen. We zijn ervan overtuigd dat zowel de vijf Vlaamse provincies als de Vlaamse Regering in een sfeer van onderling vertrouwen zullen werken aan kwalitatieve bestuursakkoorden, met voldoende ruimte voor maatwerk en regionale differentiatie. Maar ook wij, de parlementsleden, hebben hierin volop onze verantwoordelijkheid te nemen, het is aan ons om te waken over de kwaliteit van de decretale verankering.
Mijnheer Vanlerberghe, ik heb een persoonlijke vraag voor u als parlementslid. Meent u nu wat u zegt? Vindt u artikel 2 een grote verbetering ten opzichte van de huidige situatie? Geef een eerlijk antwoord alstublieft.
Ik zal u een persoonlijke vraag terug stellen. Zie ik er nu echt uit als iemand die dingen vertelt die hij zelf niet gelooft?
U hebt toch niet gemerkt dat die steen een klein keitje geworden is. Dat hebt u gemist. Van pragmatiek gesproken! De kringen zijn kringetjes gebleven.
Het versterken van de lokale democratie is een andere doelstelling van deze ontwerpen van decreet. De drie teksten bevatten een hele reeks artikelen die moeten bijdragen tot het versterken van de lokale democratie. De raad kan op een eenvoudiger manier bijeengeroepen worden, er komt een verplichte rapportage enzovoort.
Zowel tijdens de hoorzittingen als tijdens de bespreking in de commissie viel er wat gemor en gezucht te horen. Want, moet een kaderstellende overheid het wel zo ver drijven om dit soort zaken te regelen in een organiek decreet? Kunnen lokale besturen dat nu echt niet zelf regelen in hun huishoudelijk reglement? Kortom, houdt Vlaanderen toch weer niet net iets te veel het handje vast van de lokale besturen? Wel, collegas, we kunnen hier tot morgenvroeg over van mening verschillen, de waarheid is dat reglementen het voordeel van de duidelijkheid hebben als het ergens misloopt. Ook al is het zeldzaam, men heeft dan toch duidelijke regels om op terug te vallen. Dat heeft al eens zijn nut bewezen, in de kaartersclub, op een voetbalplein, in een parlement en dus ook straks in een lokaal bestuur.
Ik ben het met een aantal sprekers eens, de echte versterking van de lokale democratie laat zich moeilijk vatten in organieke decreten. Dat gaat om mensen en mensenwerk. Een sterk raadslid, van de meerderheid of van de oppositie, heeft zelden of nooit de behoefte om terug te vallen op artikelen uit het Gemeentedecreet om zijn dossiers op te volgen. Geëngageerde uitvoerende mandatarissen ook die van de oppositie weten dat ze hun raadsleden moeten koesteren, dat ze hun voldoende informatie moeten geven en dat ze te allen tijde bereid moeten zijn om het debat aan te gaan.
We zijn het onze lokale democratie volgens mij dan ook verschuldigd om de eerste stappen inzake het versterken van de lokale democratie, ook los van deze organieke decreten verder te zetten. We moeten werk maken van scholingsprogrammas voor zowel uitvoerende mandatarissen als raadsleden. Ook lokale politiek is een complexe bezigheid geworden. Misschien moeten we zelfs, zoals de algemeen directeur van de VVSG niet al te lang geleden suggereerde, werk durven te maken van verplichte introductieprogrammas.
Collegas, zonder sterk mensenwerk, zullen we nooit sterke lokale politici hebben, laat staan een sterke lokale democratie. Deze organieke ontwerpen van decreet zijn in de opstap naar een sterkere lokale democratie een nuttig instrument, niets meer maar ook niets minder.
Wat het versterken van het lokaal beheer en het management betreft, steken er in deze drie organieke ontwerpen van decreet een aantal zaken voor het versterken van de beleids- en beheerscyclus (BBC). Er werd een beslissing genomen door de Vlaamse Regering die ertoe moet leiden dat de lokale besturen niet enkel tot een doelmatige planning moeten komen, maar dat ze ook echt oog hebben voor de kwaliteit van de beleidsuitvoering en van de beleidsevaluatie. De heer De Loor had het er al over: het wordt een zware en heel belangrijke oefening. Het draagvlak bij lokale bestuurders, bij de managementteams en bij de leidinggevende ambtenaren kan best nog wat beter als we lezen wat SBOV-professor (Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen) De Rynck schrijft in het rapport over de regioscreenings. Als we zien hoe weinig lokale leidinggevende ambtenaren de intentie aanvoelen om om te gaan met dat soort verbeteringstrajecten, om er aandacht aan te besteden, dan moeten we toch nog enig realisme aan de dag leggen. Wat in deze decreten staat, willen we zeker en vast steunen, al was het maar omdat de succesvolle invoering van BBC cruciaal wordt voor de lokale besturen. Lukt het, dan ligt de weg naar efficiëntiewinsten breed open. Gaat BBC de mist in, dan zitten we met een groot probleem.
In de tekst springt vooral de nieuwe positie die de externe audit in het bestuurlijke landschap krijgt, in het oog. We zijn ervan overtuigd dat het effectief zo is dat wat in het decreet van 2005 stond, onhaalbaar, onbetaalbaar en conceptueel fout is. We menen dat we voorzichtig moeten zijn. Als we de audit laten focussen op het interne controlesysteem, moeten we er zeker van zijn dat de lokale besturen wel degelijk beschikken over interne controlebeschrijvingen en over procesbeschrijvingen. Als het over procesbeschrijvingen gaat, hoor ik nogal eens van collegas dat ze denken dat het over een artikel in de krant gaat over een of andere spraakmakende rechtszaak, niet over een beschrijving van hoe ze op een efficiënte manier kunnen werken.
De ontwerpen van decreet bevatten ook een aantal zaken met betrekking tot samenwerking, ook tussen gemeenten. Als we het over dat soort van samenwerking hebben, rolt het f-woord ook al eens over de tongen. Bij elk debat over slagkracht van lokale besturen, steken uiteraard, zou ik bijna zeggen pleidooien de kop op voor een nieuwe fusieronde. Omdat in ons bestuurlijk landschap bijna alles aan alles gekoppeld is, ontstaat dan inderdaad de vraag naar regionale clustering, nieuwe samenwerkingsvormen en een opsplitsing van de provincies. Mijn fractie wil deze discussie zeker en vast niet uit de weg gaan. We zijn ervan overtuigd dat de geest uit de fles is, wat niet betekent dat we overhaast te werk moeten gaan.
Beste collegas, het doel is duidelijk. De Vlaamse Regering wil sterke en autonome besturen. We verwachten van onze lokale besturen dat het moderne overheidsinstanties zijn die hun middelen rationeel beheren, hun personeel doelmatig inzetten en aandacht hebben voor strategische planning. Deze elementen samen moeten leiden tot een hoge en kwalitatieve output, tot kwalitatieve dienstverlening aan burgers en bedrijven. Onze besturen hebben nood aan op maat gesneden organieke decreten. Daarom zal ons fractie deze ontwerpen van decreet effectief goedkeuren. We menen alleen, minister, dat de kous daarmee niet af is. Als we echt geloven dat onze lokale besturen de hoeksteen vormen van het bestuurlijk landschap, dan hebben ze nu, meer dan ooit, het respect en de aandacht nodig van dit Vlaams Parlement. We moeten lokale bestuurders, belangenverenigingen, academici en het middenveld de kans geven om mee te werken aan de grote verbouwing van ons bestuurlijk landschap. Onze fractie wil daar zeker en vast in meegaan. (Applaus bij sp.a en de N-VA)
Voorzitter, ik besef dat de meerderheid hier heel snel overheen wil gaan, maar iets is me nog altijd niet duidelijk. Ik blijf erop hameren, want het is erg bizar: ik heb de heer Vanlerberghe het sp.a-standpunt over het OCMW-decreet niet horen verwoorden. Geen enkel woord daarover! Dat is een belangrijke vaststelling. In de sp.a-fractie zit een volksvertegenwoordiger die een ander standpunt dan de fractie inneemt. En de fractie zelf laat haar standpunt niet horen.
Minister Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, collegas, ik zal niet alles herhalen wat uitvoerig in de commissie en ook hier aan bod is gekomen, maar ik wil toch het belang van de hervorming en van het decreet beklemtonen. U kent de aanleiding: de aanbeveling van de commissie die zich boog over de efficiëntie van de lokale besturen, het witboek en een aantal anomalieën die moesten worden weggewerkt. De grote lijnen van de hervormingen zijn de volgende. Wij versterken de democratie. Wij versterken de rol van de raadsleden, onder meer door in de elektronische toegang tot de stukken te voorzien. De gemeenteraad gaat over alle strategische beslissingen en moet opnieuw het hart van de democratie worden. Hij zal zich ook meer dan vroeger het geval was, bekommeren over satellieten die tot nu vaak buiten het blikveld van de democratische controle en inspraak zijn gebleven.
Er is ook de nieuwe beleids- en beheerscyclus, die hier slechts ten dele aan bod is gekomen omdat die grotendeels in andere regelgeving zit, maar die men niet los kan zien van de hervorming die ertoe moet leiden dat er meer transparantie en democratische controle komt. Er komt ook een opwaardering van het sociaal beleid door het aanhalen van de banden tussen de gemeente en het OCMW, in vergelijking met het organieke decreet dat in de vorige periode is goedgekeurd. Wij gaan uit van de single audit en van de versterking van de performantie van de gemeenten. De audit zal de interne processen controleren en ad hoc ook forensische controles verrichten. Dat moet een instrument worden voor de verbetering van de processen in de gemeenten.
Wij voeren een vorm van Balkenendenorm in, door te stellen dat de wedde van de secretaris de hoogste wedde wordt in de gemeente, de provincie en hun satellieten. Wij versoepelen het toezicht op de lokale besturen en de provincies verder. Het toezicht krijgt echt beperkte afmetingen, met een versterkte autonomie. Wij vragen dat in de toekomst alle reglementen op de website worden gepubliceerd, wat voor de burgers, de verenigingen en de bedrijven een grote stap vooruit moet worden.
Dit alles mag niet los worden gezien van de hervormingen die in het witboek zijn opgenomen. Zo is er het goedgekeurde decreet over de planlasten, dat wordt vertaald in sectorale decreten: dat is een zeer belangrijke stap naar meer autonomie en minder betutteling. Er is inderdaad geen volledig kerntakendebat gevoerd, maar toch wel voor een deel. Zo zijn de persoonsgebonden bevoegdheden wel degelijk een element van het kerntakendebat. Provincies krijgen grondgebonden bevoegdheden en inzake persoonsgebonden bevoegdheden is het kerntakendebat wel degelijk gevoerd. De grote lijnen en het kader daarvan zijn vastgelegd. Alle ministers zijn voor hun sectoren bezig met de uitvoering daarvan.
De verrommeling is een immens probleem, en wordt op een goede manier, in drie fases aangepakt. Dat moet toelaten het aantal structuren te verminderen en de transparantie te doen toenemen. Hopelijk leidt dat ook tot meer democratie, al wordt dat een taak voor de nieuwe besturen.
Ten slotte is het zo dat de gemeenten veel meer bevoegdheden krijgen. Zij staan niet in deze decreten, maar ik kan er twaalf of dertien opsommen. Bovendien zullen gemeenten met meer dan 25.000 inwoners nog meer bevoegdheden krijgen.
Voorzitter, dit was een geanimeerd debat. Dat bewijst ook hoe belangrijk dit is. Het is een debat dat leeft. Het is een materie die leeft. Het debat over de lokale besturen, over de bestuurlijke indeling van Vlaanderen is nog niet afgerond. Ik zeg het altijd: dit is een eerste interne staatshervorming, en er zullen er nog volgen. Wel zijn de grote lijnen voor de toekomst getrokken, waarop we verder zullen doorgaan. Ik doe niet zo vaak voorspellingen, maar hierna komen er nog interne staatshervormingen, op basis van lijnen die nu zijn getrokken. (Applaus bij de N-VA)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.