Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Peeters heeft het woord.
Minister-president, mijn vraag vindt haar oorsprong in de stormen en onweders in het Zennegebied die de heer Martens net aanhaalde, meer precies bij de getroffen school in Alsemberg, gemeente Beersel. De school werd niet alleen getroffen door water, maar ook door een modderstroom. Dat is voor Vlaanderen een vrij recent fenomeen.
De gevolgen voor de school worden ernstig geacht en geraamd op 50.000 euro schade. De gevolgen voor Vlaanderen zijn natuurlijk een veelvoud van dat bedrag als we het over erosie hebben. Denk maar aan de ruimingswerken in afwateringsgrachten en zuiveringsstations, denk maar aan het verlies van waterkwaliteit, denk maar aan bodemverlies, de teeltaarde spoelt weg. Erosie kost ons veel geld.
Minister-president, u weet dat het uw doelstelling is tegen 2014 14 procent van de erosiegevoelige gebieden aan te pakken. U hebt in een antwoord eens verklaard dat we nu ergens tussen 9 en 10 procent zitten. Dat is goed. Als we naar de gevolgen kijken van de schade die erosie kan aanrichten, is het echter niet goed genoeg.
Ik zal even kort door de bocht gaan. Vlaanderen volgt twee sporen. Het eerste spoor is een verplicht spoor voor de erosiegevoelige gronden. Het tweede spoor betreft de vrijwillige intreding in de beheersovereenkomsten voor de andere erosiegevoelige gronden. Ik stel vast dat het verplichte spoor slechts voor een klein gedeelte van ons landbouwareaal geldt.
Om schade ten gevolge van erosie te voorkomen, dringen het Departement Mobiliteit en Openbare Werken, de beheerders van de waterlopen en Natuurpunt Vlaanderen aan op een hogere doelstelling. Zelf zie ik vier kansen om hieraan te werken. In de eerste plaats gaat het om ons biodiversiteitsbeleid. Daarnaast is er ook het Europees landbouwbeleid. De plattelandsontwikkeling is tegen 2014 aan een nieuwe ontwikkeling toe. Er moet een gemeenschappelijk landbouwbeleid komen.
Zult u van de gelegenheid gebruik maken om het verplicht spoor voor de erosiebestrijding uit te breiden en de vrijwilligheid enigszins achterwege te laten?
Minister-president Peeters heeft het woord.
Voorzitter, het is belangrijk dat we de erosiegevoelige gebieden in drie categorieën hebben onderverdeeld. Er zijn sterk, matig en licht tot niet-erosiegevoelige gebieden. In de sterk erosiegevoelige gebieden moeten de landbouwers verplicht een aantal maatregelen nemen.
Wat de situatie in Beersel betreft, heb ik mijn administratie gevraagd tot welke soorten gebieden die gronden behoren. Indien ze niet tot de sterk erosiegevoelige gebieden zouden behoren, kunnen we het probleem in de toekomst allicht door middel van een herkwalificatie oplossen. We zorgen er dan voor dat de landbouwers de verplichte maatregelen moeten toepassen. Dit is heel concreet, praktisch en resultaatgericht.
Wat het debat over het nieuw Europees landbouwbeleid betreft, ben ik gevoelig voor het feit dat we niet overal sterk erosiegevoelige gebieden met bijkomende verplichtingen voor de landbouwers hebben. We moeten dit geval per geval bekijken. Indien er een probleem is, moeten we nagaan hoe we dat moeten aanpakken. De situatie in Beersel is hier een goed voorbeeld van. We moeten goed kijken waar we bindende verplichtingen opleggen. De landbouwers moeten dan voor een minimale bodembedekking zorgen en een aangepast landbeheer voeren. Dat is niet overal noodzakelijk.
Het probleem in Beersel zullen we oplossen op de manier die ik net heb toegelicht. Voor het overige ben ik zeer voorzichtig. Ik wil dit niet te voluntaristisch uitbreiden zonder resultaatgericht te werken.
Minister-president, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat u met betrekking tot Beersel een concreet engagement aangaat. Voor het overige stelt uw aarzelende en defensieve houding me niet gerust.
Dat is ten onrechte.
De problematiek van de erosie en van de schadelijke gevolgen en de economische kostprijs ervan is omvangrijk. Op de plekken waar er in mindere of zeer erge mate erosie is, moeten we klaar zijn om een gepast beleid te voeren.
Ik heb eens nagekeken hoe het met de vrijwillige beheersovereenkomsten zit. Er zijn er ongeveer 900 voor een in totaal kleine oppervlakte van 3000 hectare. Dat is onvoldoende. Er blijven nog steeds gevaarlijke erosiegevoelige gebieden onafgedekt. Ik stel dan ook voor dit eens te evalueren en bij te sturen. Op die manier kunnen we dan resultaten op het terrein boeken.
De heer Callens heeft het woord.
Voorzitter, ik wil het probleem van de erosiebestrijding even over een andere boeg gooien. Volgens mij zullen we de wijze waarop we de erosiebestrijding aanpakken, in het bijzonder met betrekking tot de beheersovereenkomsten en de landbouwers, heel anders moeten benaderen.
Wij hebben in West-Vlaanderen geprobeerd om verschillende landbouwers ertoe aan te zetten om de beheersovereenkomsten te tekenen. We hebben ondervonden dat veel te weinig landbouwers dat doen. De reden is tweevoudig. In de eerste plaats gaat het, zoals steeds, over de vergoeding. In de tweede plaats zijn er ook een aantal verplichtingen verbonden aan het vrijlaten van de stroken.
Minister, ziet u geen mogelijkheid om de twee elementen, zowel het onderhoud als de prijs, aan te passen en om de motivatie om erosie te bestrijden te verhogen bij de landbouwers?
Mevrouw Eerlingen heeft het woord.
Minister, u hebt in een antwoord op een vraag van mevrouw Poleyn gesteld dat de beheerpakketten opnieuw geëvalueerd worden in het kader van PDPO III (Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling). U stelt dat het zal worden geëvalueerd op basis van uitvoerbaarheid en controleerbaarheid, maar ik meen dat vooral moet worden gekeken naar de resultaatsgerichtheid. De essentie moet zijn dat de erosiebestrijding resultaat heeft. Er zal toch moeten worden bekeken of er nog uitbreiding moet komen van de gebieden die verplicht aan erosiebestrijding zullen moeten doen. Daarnaast moet ook de code van goede praktijk worden bekeken.
Mevrouw Rombouts heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me kort even aansluiten bij de vraag omdat ik van de minister meen begrepen te hebben dat het systeem van de drie categorieën en van enerzijds verplichtende en anderzijds vrijwillige maatregelen op zich een sterk en krachtig systeem kan zijn. Er wordt gezegd dat er maar drieduizend of maar negenhonderd beheersovereenkomsten zijn, maar dat is een behoorlijk aantal. We kunnen wel de vraag stellen op welke wijze we nog sterker kunnen motiveren, en eventueel kunnen we daar nog op inzetten. Ik verneem dat er nog gevaarlijke, gevoelige gebieden zijn die niet onder de sterkste klassering vallen. In die gevallen zou er misschien een herklassering kunnen gebeuren. Misschien kan met de gemeenten en met de promotoren van de beheersovereenkomsten bij de VLM, overzichtelijk worden bekeken waar ingrepen moeten gebeuren.
De drie categorieën zijn er gekomen op basis van wetenschappelijk onderzoek; het is niet zo dat ze met vogelpik werden bepaald. Ik ga ermee akkoord om wanneer er zich problemen voordoen, zoals in Beersel, de kwestie eens te herbekijken zodat we van een matig erosiegevoelig gebied misschien een sterk erosiegevoelig gebied kunnen maken.
Bij matig en licht is het vrijwillige karakter een belangrijk element, en dat wil ik behouden. Als de vraag is om van aan de matige ook een aantal verplichtingen toe te voegen, dan ben ik daar niet van overtuigd. Ik ben bereid om, zoals de heer Callens en mevrouw Eerlingen voorstellen, te bekijken hoe we de vrijwilligheid wat meer kunnen stimuleren. Daar kan wat mij betreft in de commissie verder over gediscussieerd worden, maar we weten dat er altijd ook budgetten moeten worden gevonden.
Ik herinner me, mevrouw Heeren, dat ik jaren geleden in de buurt van Sint-Truiden ben afgestapt om de erosiegevoelige gebieden te bezoeken en er de mensen effectief toe aan te zetten om de nodige initiatieven te nemen.
Minister-president, als ik het goed heb, hebben we het in de afbakening van de sterk erosiegevoelige landbouwgronden slechts over 1 à 2 procent van ons landbouwareaal. Ik denk dat de selectie heel streng is gebeurd. Ik denk dat de cijfers en de calamiteiten die gebeuren, zullen bewijzen dat er op meer plekken problemen zijn en dat we in dezen de evaluatie eens moeten maken.
Anderzijds is erosie zowel een economisch als een ecologisch probleem. Er zijn mogelijkheden om via de Europese agenda inzake plattelandsontwikkeling en het gemeenschappelijke landbouwbeleid en de vergroening die van ons wordt gevraagd, dit probleem aan te pakken. Dat kan ons zelfs een win-winsituatie inzake biodiversiteit en erosiebestrijding opleveren.
De actuele vraag is afgehandeld.