Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Segers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, recent cijfermateriaal dat is opgevraagd door onze collegas in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement leert ons dat er een schooluitval is in het Nederlandstalige secundair onderwijs in Brussel van 20 procent. Dat betekent dat één op de vijf van onze scholieren in Brussel geen diploma haalt.
In vergelijking met de rest van Vlaanderen is dat het dubbele. In Vlaanderen is het dus gehalveerd.
Belangrijk daarbij is dat we ook even kijken naar de taalgroep die het Nederlands niet als thuistaal heeft. Het aandeel van die taalgroep in die uitstroom bedraagt namelijk 40 procent. Taal en het taalverhaal binnen het onderwijs lijkt toch zijn rol te spelen.
Cijfers zijn cijfers en worden pas interessant als je trends bekijkt. In de Europese context doet men het beter inzake schooluitval. Zo wordt de schooluitval in Nederland, een voorbeeld waar we toch naar opkijken, beperkt. De cijfers worden daar gehalveerd doorheen de jaren.
Het gaat om onderwijscijfers in Brussel. Niet langer dan anderhalf jaar geleden, in oktober 2011, bespraken we hier het debat over kansarmoede en de schrijnende cijfers voor Brussel. Toen heeft de N-VA reeds de rol van het onderwijs, de mogelijke uitval en de gevolgen daarvan voor kansarmoede en jeugdwerkloosheid aangehaald als elementen die aandacht verdienden.
Minister, wat zijn, in het licht van deze nieuwe cijfers, uw bevindingen? Welke concrete maatregelen stelt u eventueel voor?
Minister Smet heeft het woord.
De cijfers zijn natuurlijk niet nieuw voor ons, dat weet u. We moeten ze ook wat relativeren. Het gaat namelijk om stedelijke cijfers. Zo kun je bijvoorbeeld De Lijn ook niet vergelijken met de MIVB. De Lijn bedient heel Vlaanderen en de MIVB is een typisch stedelijk vervoersnet. Dat geldt ook voor het onderwijs. De cijfers die gegeven worden, gelden voor een stad. Als je die op een zinnige manier wilt vergelijken, moet je die bijvoorbeeld vergelijken met Antwerpen en niet Vlaanderenbreed. Daar zijn we het wellicht over eens. Dan zullen de cijfers min of meer gelijklopen.
Wat wel verschillend is, is de aanpak in Antwerpen en Brussel. In Brussel komt het steeds op hetzelfde neer. Er ontbreekt een regierol, een regisseur die alle neuzen in dezelfde richting zet. Dat gaat van gemeentebestuur tot parket en ouders. Dat ontbreekt in Brussel. Het maakt wel een verschil, omdat er geen globaal plan bestaat. Bovendien blijkt dat kinderen kunnen overschakelen van het Nederlandstalig naar het Franstalig onderwijs. Ook dat komt iets te weinig aan bod naar mijn zin. Er zijn kinderen waar we in het Nederlandstalig onderwijs veel tijd in hebben gestoken die dan overschakelen naar het Franstalig onderwijs. Dat lijkt mij niet goed voor hun schoolloopbaan. We kennen daar echter ook de oorzaken van. Zo is er het gebrek aan kennis van het Nederlands als instructietaal, wat niet evident is in een Brusselse context. Met de talennota en met ons plan om vanaf september met onze proefprojecten wetenschappelijk onderbouwd op een andere manier in het basisonderwijs te starten, willen we een antwoord bieden.
Ook in de hervorming van het secundair onderwijs zullen we daar rekening mee houden. We moeten daar dus structureel aan werken.
Ik pleit ervoor dat er vanuit Brussel een duidelijke regisseursfunctie wordt opgenomen. Daarbij is het vanzelfsprekend dat het Nederlandstalig onderwijs, hetzij vanuit het ministerie, hetzij vanuit de scholen zelf, een duidelijke partner wil zijn.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb ook gezegd dat cijfers slechts cijfers zijn. Je moet ze kunnen plaatsen.
Het Brusselse onderwijsverhaal kennen we. U hebt al ettelijke malen verwezen naar die regierol. Ik wil zeer concreet wijzen op de verantwoordelijkheid van de andere taalgroep in het onderwijs, zeker inzake spijbelbeleid. We hebben daar in de commissie al discussies over gevoerd. De regierol kan er niet zijn als beide taalgroepen de zaken niet op dezelfde manier aanpakken.
Ik verwijs even naar hoe men daar in Nederland in geslaagd is: De taal- en leerachterstand vanaf de kleuterklas wegwerken, intensievere begeleiding van zorgleerlingen, harde aanpak van spijbelen en meer praktijk op school. We hebben al aanzetten gegeven, maar indien we die punten kunnen versterken, zullen we wellicht betere cijfers kunnen voorleggen.
De heer Van Der Taelen heeft het woord.
Het lijkt wel een recurrent debat. Alles wat hier gezegd is, werd helaas al eens gezegd.
Minister, ik ben ervan overtuigd dat u de materie heel goed kent en dat u zich ten zeerste bewust bent van het gewicht van de uitdaging.
Wat mij verontrust, is dat er in Brussel een demografische explosie bezig is. We spreken er ook regelmatig over. We hebben dat ook al dertig keer gezegd. U wijst weer eens, terecht, op het ontbreken van de regierol in Brussel. Nu is dit in tegenstelling tot een paar andere problemen, een probleem dat wij niet meer voor ons uit kunnen schuiven. Als er nu een uitstroom is van leerlingen zonder diploma, dan valt te vrezen dat dat de volgende jaren niet veel zal verbeteren, omwille van dat kwantitatieve element
U hebt me ook al gesproken over de moeilijkheid om daarover samen te zitten met de Franse Gemeenschap. Ik vraag u nu of er enig licht aan het einde van die zeer donkere tunnel is en of er een teken is vanuit het Brusselse Gewest of de Franse Gemeenschap om daarover te overleggen.
De heer Delva heeft het woord.
Voorzitter, de cijfers die de heer Segers citeert, komen inderdaad uit een antwoord van collegelid Vanhengel op een parlementaire vraag van mevrouw Bianca Debaets. Het spreekt voor zich dat de 20 procent waarover de collega spreekt, slechts een gemiddelde is. Als je kijkt naar de jongens wier thuistaal niet het Nederlands is, dan zitten we een stuk hoger dan die 20 procent.
Minister, u hebt in uw antwoord al gealludeerd op Antwerpen en Gent. Mijn vraag is heel concreet: kunt u ons dezelfde soort cijfers meedelen voor Antwerpen en Gent? Dat zou ons toelaten om de cijfers voor Brussel waarover we nu zonder exact referentiekader debatteren, beter te kunnen plaatsen. Beschikt u over dezelfde cijfers voor de twee andere grootsteden van Vlaanderen, Gent en Antwerpen?
De heer Van Dijck heeft het woord.
De ongekwalificeerde uitstroom in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel is inderdaad zeer hoog. Volgens ons heeft dat twee hoofdoorzaken. De eerste is de algehele druk op de kwaliteit vanwege het grote aantal anderstaligen in de klassen, maar dat is ook zo in de Rand en in andere steden in Vlaanderen. De tweede is de duidelijke correlatie tussen de ongekwalificeerde uitstroom en taalachterstand. Minister, we willen u dan ook voorstellen om een stevig taalbeleid te voeren in het secundair onderwijs, verder gaande dan uw talennota, en ook in te zetten in het secundair onderwijs op taaltests en op taalbadklassen.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Voorzitter, ik wilde dezelfde vraag stellen als de heer Delva, maar ik heb ook nog enkele opmerkingen, als u me dat toestaat.
Ik ben blij dat de heer Segers spreekt over het bestrijden van kansarmoede als noodzaak. Ik wil daar nog een andere noodzaak aan toevoegen. Ik heb wel een boodschap voor de minister van Onderwijs, als die eventjes wil meeluisteren. Dank u.
Ik denk dat bepaalde scholen ondertussen wel best practices kunnen voorleggen. Minister, ik ben aan het woord, al u even wilt luisteren? Een beetje respect voor het parlement zou u niet misstaan, in de plaats van weer te gaan gesticuleren! Dank u, dank u.
Er zijn scholen die wel best practices kunnen voorleggen in de contacten met de ouders. Dat is ook een van de facetten die meer onder de aandacht moeten worden gebracht. Wanneer gaan pubers te slordig om met hun schoolse plicht? Wat kan eraan worden gedaan? De regisseursfunctie is een ding, maar ik denk dat u zich daar niet op mag blindstaren.
Uw tijd is om, mevrouw Brusseel.
Is mijn tijd om? Kijk eens aan! Dat is jammer! Hoe zou het komen dat mijn tijd om is volgens u?
U krijgt nog een paar seconden bij, mevrouw Brusseel.
Dank u. Dank u. Fantastisch!
Ik zeg net dat u een aantal seconden bij krijgt en nu doet u heel lelijk tegen mij!
Voor de poppenkast? (Opmerkingen)
Minister Smet, met een zekere emotie geef ik u nu het woord.
Ik zal ook met enige emotie antwoorden. Het is inderdaad een heel ernstige problematiek, daar ben ik het mee eens. Ik heb de cijfers van Antwerpen en Gent niet bij, maar ik kan u wel zeggen dat die in een vergelijkbare grootte liggen. Ook daar is er niets nieuws onder zon, mijnheer Delva. Die cijfers van de grotere steden als Antwerpen en Gent liggen in dezelfde orde als in Brussel, hoewel het hier uitgesprokener is. U zult ook merken in de laatste peilingen die we hebben gedaan, en waar we Brussel extra meenemen om de kwaliteit van het onderwijs te meten, dat er in Brussel meer problemen zijn.
Dat is zo. Dat heeft alles te maken met de taalachterstand die men oploopt. Wat dat betreft, ben ik het eens met de leden die daarop hebben gewezen. In het secundair onderwijs is het eigenlijk al te laat. Men loopt die achterstand op in het basisonderwijs. Dat is deels te begrijpen, omdat die kinderen alleen maar met het Nederlands in contact komen wanneer ze op school zijn, wanneer het Nederlands een formele instructietaal is. Dat is een probleem. Ik heb al heel vaak gezegd dat het Nederlands een knuffeltaal moet worden: als ouders in Brussel kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs, dan moeten ze hun kinderen ook in het Nederlands opvoeden. Dat betekent dat ze hen naar een Nederlandstalige vrijetijdsclub of jeugdvereniging of sportclub moeten sturen, dat ze hen naar Ketnet moeten laten kijken. Binnenkort zullen ze trouwens veel meer tijd hebben om daarnaar te kijken. Met de talennota willen we duidelijk meer inzetten op die kennis van het Nederlands als middel om te kunnen studeren.
Mevrouw Brusseel, daarnaast is die regiefunctie ook nodig. Ik merk dat Antwerpen kort op de bal speelt wat de spijbelproblematiek betreft. Welnu, in Brussel is dat niet mogelijk, omdat niemand de regie opneemt. Ik vind dat ook heel jammer. We hebben al pogingen gedaan ter zake, maar dat gaat niet echt vooruit.
Mijnheer Van Der Taelen, wat de samenwerking met de Franse Gemeenschap in heel de onderwijsproblematiek betreft, heb ik opnieuw een brief gestuurd naar de minister-president, met de vraag om de taskforce opnieuw bijeen te roepen. Waarom? Ik heb een interview in La Libre Belgique gelezen met minister Simonet, mijn collega van de Franse Gemeenschap. Ik weet niet of u dat ook hebt gelezen. In dat interview zegt ze dat alles onder controle is in Brussel, dat er geen plaatstekort is. Als ik dat lees, doet dat me ook de wenkbrauwen fronsen.
Ik heb de minister-president dus gevraagd die bijeenkomst van de taskforce te organiseren. Hij heeft die regiefunctie. Hij moet ons bijeenbrengen. Het benieuwt me zeer waar die plaatsen bij zijn gekomen. Zijn dat plaatsen in bestaande scholen? Zijn er nieuwe scholen bij? Waar zijn die ingeplant? Dan kunnen we dat vergelijken met de plaatsen waar wij, samen met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), die nieuwe scholen bouwen. Gaat het over dezelfde plaatsen, worden dezelfde behoeften daar al dan niet gedekt? Op die manier zullen we dat beter kunnen plannen. Ik hoop dus dat die taskforce de komende weken bijeenkomt, op basis van concrete informatie, zodat we daarop een antwoord kunnen geven.
Voorzitter, nogmaals, als men in Brussel voor onderwijs wil zorgen, dan volstaat het niet om enkel een plaatsje te creëren voor een kind. Dat kind moet ook kwaliteitsvol onderwijs krijgen. In deze stad is dat een groter probleem dan in andere steden in Vlaanderen, of in de rest van Vlaanderen, omdat die ketenaanpak hier niet is. Alleszins bevestig ik opnieuw dat de Vlaamse Gemeenschap bereid is om mee te spelen in die regiefunctie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. We willen ter zake onze verantwoordelijkheid opnemen en onze kennis en de ervaring die we hebben opgedaan in andere steden delen, om samen vooruit te gaan, in het belang van de Brusselse kinderen. Politieke spelletjes over de vraag wie verantwoordelijk is, interesseren me niet. Het interesseert me niet de bal door te spelen naar de ene of de andere. We moeten dat samen oplossen, en het is onze wil om dat ook te doen. (Applaus bij de meerderheid)
Minister, wij geloven ook in die ketenaanpak. We hopen dat u daarin slaagt. Alsnog vragen we dat het Nederlandstalig onderwijs, in het kader van dit specifieke Brusselse probleem van de schooluitval, nu al zou doen wat het extra kan doen. De leden hebben al gewezen op de taalproblematiek en de spijbelproblematiek. We willen daar echt op inzetten We zijn al bezig met de invalshoek van de taal. Het is logisch dat wie de les niet begrijpt, gemakkelijker schoolmoe wordt, gemakkelijker spijbelt, geen diploma haalt, in de jeugdwerkloosheid belandt enzovoort. Dit doorvoeren is dus een sociale prioriteit.
Verder is er de engagementsverklaring en de rol van de ouders hierin. Dan gaat het niet alleen over wat u daarnet hebt geschetst met betrekking tot het taalgebruik, maar zeker ook over die spijbelproblematiek. Daar moet toch aan worden gewerkt. Dat is toch een minimuminspanning die we zelf zouden moeten kunnen doen.
De actuele vraag is afgehandeld.