Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Peeters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, ik wil kort even terugblikken op deze namiddag en het speelmoment in de straat. Vandaag is het Buitenspeeldag, met aandacht voor de ruimte voor de kinderen. Op 22 en 23 april is er tijdens de Dag van de Aarde de actie van de Gezinsbond en de Bond Beter Leefmilieu voor meer speelruimte voor kinderen.
Minister, het aspect speelruimte voor kinderen is ook een zorg van de Vlaamse Regering. Dat wordt onder andere duidelijk gemaakt in uw beleidsnota en in Pact 2020. Het is zelfs een aspect van het Vlaams regeerakkoord, wanneer we het heel concreet hebben over de realisatie van stadsrandbossen, waar in de mogelijkheid voor gezonde ontwikkeling, spelmogelijkheden, openstelling voorzien is. Dat is eigenlijk begrepen in de definitie van stadsrandbos.
Wat zien we nu? De eerste rapportage van het plan 2020 is in het voorjaar gepubliceerd. In Pact 2020 was voorzien dat we de doelstelling zouden halen tegen 2020. De doelstelling was dat in de helft van de stedelijke gebieden een stadsbos aanwezig is of is opgestart.
Nu zou volgens de eerste voortgangsrapportage die doelstelling al zijn bereikt, dus 9 jaar te vroeg. Volgens het rapport zouden we immers nu al 53 procent van de stadsrandbossen hebben gerealiseerd, of zouden we daarmee zijn begonnen, en dat in tegenstelling tot vorig jaar, toen dat percentage 28 procent was.
Als we die cijfers echter van naderbij bekijken, dan is er een schrille tegenstelling met wat er op het terrein gebeurt. Het gaat over de cijfers van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de Vereniging voor Bos in Vlaanderen (VBV). Die stellen dat er maar 17 procent zou zijn gerealiseerd, of 840 van de 4800 hectare. Minister, verklaart u dat verschil eens? Welke indicatoren zullen we in de toekomst kunnen hanteren om die opmerkelijk grote verschillen weg te werken? We moeten indicatoren hebben die de realiteit op het terrein goed weergeven, zodat we een instrument hebben om correct te evalueren.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Peeters, het klopt dat we volop inzetten op stadsrandbossen. Dat is een van onze beleidsprioriteiten. Het staat inderdaad in het Pact 2020 en is opgenomen in Vlaanderen in Actie (ViA), maar ook in mijn beleidsnota.
In totaal zijn er 57 projecten van stadsrandbossen die moeten worden gerealiseerd. Het verschil qua cijfers ligt aan het feit dat in ViA, in die nulmeting rekening wordt gehouden met projecten die zijn opgestart, terwijl de cijfers van de VBV gaan over het totaal van de gerealiseerde projecten. Volgens de ViA-nulmeting waren in 2010 16 van de 57 projecten opgestart. In de eenmeting van 2010, dus een jaar nadien, waren er al 30 projecten opgestart. Het is uiteraard de bedoeling om die projecten te realiseren. Die worden ook voort aangepakt. We hebben echter, zoals u weet, soms te maken met lange planningsprocessen. We proberen ook via samenwerking het draagvlak daarvoor te vergroten. Elk project heeft ook een eigen dynamiek, die heel sterk afhangt van de lokale situatie. We zitten dus niet slecht wat het opstarten van die projecten betreft.
U hebt echter een punt als u erop wijst dat er verschillende cijfers zijn en vraagt hoe we die nu met elkaar kunnen vergelijken. Daarom en ik heb dat ook geantwoord op een schriftelijke vraag van u maak ik nu werk van een objectieve, duidelijke bosindicator. We zijn nu volop bezig via luchtbeelden te bekijken welke bossen er in de praktijk zijn aangelegd. We zullen daar een kaart van maken, en op basis daarvan brengen we de situatie hier en nu perfect in kaart. Vanaf dan zullen we veel beter kunnen volgen wat er gebeurt.
We zijn daar volop mee bezig. Dat heeft een klein beetje vertraging opgelopen, omdat er maar heel weinig instanties zijn die die luchtfotos heel goed konden uitvoeren, en ook omdat dat enkel in de zomer kan, wanneer het groen volop aanwezig is. Anders ziet men dat niet goed op de luchtbeelden. We hopen daar dit jaar dus mee rond te zijn, in het najaar, en zo werk te maken van een goede bosinventarisatie en een goede bosindicator, zodat we goede cijfers hebben, waarover iedereen het eens kan zijn.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik had inderdaad kennis genomen van de verwachtingen die er zijn voor de bosindicator, maar mijn vraag betrof eigenlijk het juridische en de waarde van die indicator zelf. Wordt die dan ons toekomstig meetinstrument, of blijft men, als een project van een stadsrandbos is opgestart, dat mee wegen in de evaluatie van het behalen van de doelstellingen? Daarin schuilt immers ook een probleem. Het ANB kiest andere stadsrandbosprojecten dan bijvoorbeeld ViA. Daar zit ook een verschil in. Zolang we daarover blijven spreken in verschillende talen en dat blijven evalueren aan de hand van verschillende mechanismen, hebben we geen rechtszeker instrument. Als u nu oordeelt dat het de boskartering wordt, en dat dan voor alle partijen, dan lijkt dat me een goed idee, maar is dat zo ver doorgedrongen dat het in die zin zal worden gehanteerd?
Mevrouw De Vroe heeft het woord.
Minister, uit een analyse van de cijfers blijkt dat er ook enorme verschillen zijn tussen de provincies onderling. Dat stond trouwens ook in de persberichten van de VBV. Vlaams-Brabant doet het zeer goed, maar in Antwerpen werd nog maar 2 procent gerealiseerd. Daar moet dus een extra inspanning worden geleverd. Wat is volgens u de reden hiervan en wat zult u daaraan doen?
De heer Martens heeft het woord.
Minister, de Vlaamse Regering blijft inderdaad vooral in Antwerpen serieus achter. In de vorige legislatuur stond het stadsrandbos afgebakend in het ontwerp van gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de afbakening van het grootstedelijk gebied. Dat is er om tal van redenen uiteindelijk uit gehaald. We zijn intussen zoveel jaren later en er ligt nog altijd geen nieuw gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor het stadsrandbos in Antwerpen voor. Ik deel dan ook de bekommernis van de heer Peeters: we moeten bomen zien op het terrein, en niet alleen processen die worden opgestart.
Uiteindelijk, minister, zijn dat ook de beste stofzuigers om de fijnstofconcentraties uit de lucht te filteren. De burgers lusten geen pap van de roetfilters, maar ik ben er zeker van dat de burgers met veel interesse en aandacht uitkijken naar nieuwe stadsrandbossen.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, minister, collegas, ik kan me alleen maar aansluiten bij het statement dat goede cijfers belangrijk zijn om een goed beleid te ontwikkelen.
Ook stadsbossen hebben ruimte nodig, en jammer genoeg is Vlaanderen maar een zakdoek groot. Als we spreken over de realisatie van stadsbossen, komen we dus bij onze ruimteboekhouding terecht. In tegenstelling tot wat in het verleden ooit gebeurde, dat we een aantal projecten in het buitengebied versnelden, hebben we nu een duidelijke procedure in Vlaanderen, de AGNAS-procedure (afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur), waarmee we een gelijktijdige afbakening willen verkrijgen in het buitengebied. Ik ga ervan uit dat diegenen die hier pleiten voor een versnelde realisatie van de stadsbossen, evenzeer pleiten voor een versnelde afbakening in het buitengebied, evenredig verdeeld, zoals afgesproken in de ruimteboekhouding.
Mijnheer Peeters, we moeten een aantal zaken uit elkaar houden. Pact 2020 heeft 57 stadsrandbossen aangeduid. Daar heb je de nulmeting. Daar heb je inderdaad de indicator die zegt dat als de projecten opgestart zijn, dat in positief komt. We moeten dat laten zoals het is en dat verder uitwerken.
Daarnaast heb je het ruimere verhaal van bos en bomen in Vlaanderen, waar we globaal werk moeten van maken. Daar zal de bosindicator, die natuurlijk ook de stadsrandbossen zal meenemen, een globaal overzicht geven. Het is inderdaad belangrijk om ervoor te zorgen dat, zodra die indicator er is, iedereen erachter staat en dat we het allen eens kunnen zijn, het Agentschap voor Natuur en Bos en de Vereniging voor Bos in Vlaanderen. We kunnen daar ook een discussie over hebben in het Vlaams Parlement, zodat we voor eens en voor altijd een startpositie hebben. Op die manier zullen we dat ook beter kunnen monitoren. U hebt wat dat betreft mijn woord. We moeten daar echt zorgen voor een ruim draagvlak en een goede startpositie, zodat we het perfect kunnen opvolgen.
Wat zien we op het terrein? In een aantal provincies wordt al heel sterk vooruitgegaan. In Gent bijvoorbeeld kunnen we nu heel snel vooruitgaan. Er zal op het terrein heel wat te zien zijn. Dat is zelfs nu al het geval. Het klopt, mijnheer Martens, dat het in Antwerpen moeizamer verloopt. Daar moeten we inderdaad afwachten tot de procedure inzake de ruimtelijke ordening wordt gefinaliseerd vooraleer we echt goed van start kunnen gaan. Daar zitten we een beetje vast met de planningsprocedure die nu nog loopt.
Elk project heeft een eigen dynamiek. Sommige zitten nog in een planningsfase, andere zitten al verder, maar daar is er dan weer meer overleg op het terrein nodig. We proberen project per project een specifieke aanpak te hanteren, zodat we op het terrein zoveel mogelijk resultaat kunnen boeken. Het is uiteraard de bedoeling om op het terrein die extra bebossing te realiseren.
Ik wil in dat kader ook verwijzen naar het Boscompensatiefonds dat we hebben opgericht. We hebben nu ook aan de lokale besturen en provincies de mogelijkheid gegeven om daar actief op in te schrijven.
Minister, ik dank u voor de bijkomende antwoorden. 2011 is het internationale jaar van het bos. Ik zal u blijven aanporren om werk te maken van uw bosbeleid.
Aan de andere kant, mijnheer Ceyssens, maak ik ook een onderscheid tussen de afbakening van stedelijke gebieden en de stadsrandbossen en de AGNAS-procedure in het buitengebied. Maar ik denk dat we, in het belang van wonen in de steden en in het belang van de jongeren en kinderen daar, prioritair moeten inzetten op de stadsrandbossen en geen genoegen mogen nemen met we hebben erover vergaderd en het project is gestart. Er moeten resultaten komen.
Het incident is gesloten.