Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de slaagkansen aan de universiteiten en de mogelijke invoering van een oriëntatieproef
Actuele vraag over de slaagkansen aan de universiteiten en de mogelijke invoering van een oriëntatieproef
Actuele vraag over de slaagkansen aan de universiteiten en de mogelijke invoering van een oriëntatieproef
Actuele vraag over de slaagkansen aan de universiteiten en de mogelijke invoering van een oriëntatieproef
Verslag
Mevrouw Van Steenberge heeft het woord.
De minister zal heel veel minuten krijgen om te antwoorden.
Voorzitter, minister, collegas, deze week is de opening van de universiteiten. Er zijn heel veel studenten die dit jaar zullen starten en helaas, de helft daarvan zal zakken spijtig om een schooljaar zo te beginnen. Tot die conclusie komen twee economen van het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving (VIVES), de studiedienst van de K.U.Leuven. Ze zeggen dat er verschillende oorzaken zijn.
Een van de kenmerken is dat het afhankelijk is van het geslacht: meer meisjes dan jongens slagen. Het is ook afhankelijk van de opleidingsgraad en van het onderwijsnet. Ze hebben ook de fiscale impact berekend. Volgens hen kost dat 40.000 euro per niet-geslaagde student. Een groot deel wordt betaald door de gemeenschap, maar ook een groot deel door de gezinnen.
Nu stellen ze voor om naast de bestaande maatregelen voor studiekeuze en studiebegeleiding, ook een niet-bindende oriëntatieproef in te richten. We hebben die discussie precies een jaar geleden in een actualiteitsdebat gevoerd. Minister, u hebt toen gezegd dat u niet pleit voor het invoeren van een niet-bindende oriëntatieproef omdat u dat asociaal vindt.
Ondertussen zien we dat de kansen voor studenten uit kansarme gezinnen dalen, omdat net die studenten die niet slagen, geen tweede kans zullen krijgen, gelet op de financiële impact. Minister, u die zo van het debat houdt, vorig jaar hebt u daarover geen echt debat willen voeren met de universiteiten. Bent u bereid het debat aan te gaan in de commissie Onderwijs, samen met die economen, en anderen die daar studies aan hebben gewijd, en eventueel uw mening over de niet-bindende oriëntatieproef te herzien?
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Van Steenberge. Zij heeft de problematiek heel goed geschetst. Ik heb de studie van VIVES ook gelezen. Ik ben geen socialist, maar niettemin zijn er toch een aantal sociale kosten. Mevrouw Van Steenberge verwijst terecht naar het kostenplaatje voor de overheid en de gezinnen. Daarnaast is er de sociale kost van iemand die niet slaagt in een eerste jaar. Die persoon komt een stuk later op de arbeidsmarkt terecht. Dat zal wellicht niet altijd zo zijn, maar voor een bepaald percentage is dat wel het geval.
Minister, het gaat hier om een zeer bijzondere problematiek. U bent geen voorstander van de niet-bindende oriëntatieproef. VIVES raadt dat wel aan. Zij worden daarin gesteund door een aantal rectoren. Zelfs de studentenvereniging is daar voorstander van. Ik besef dat het slechts een element betreft, maar zou het geen aanzet zijn om die enorm hoge percentages van niet- geslaagden naar beneden te halen? Bent u bereid om er met alle actoren over na te denken of zon niet-bindende oriëntatieproef misschien niet voor soelaas kan zorgen?
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Minister, ik hoef niet meer te duiden waar we het hier over hebben. De twee personen die de studie hebben uitgevoerd, doen een aantal aanbevelingen. Zij vragen om de financiering te herbekijken en voor het eerste jaar een outputfinanciering toe te passen. Bent u bereid om dat te bekijken en daarop in te gaan?
Zij zeggen ook dat het heel erg zinvol is om te bekijken of het voor de toekomst wenselijk is dat vanuit alle opleidingen secundair onderwijs de vrije toegang tot de universiteit mogelijk is. We hebben in het verleden al het debat gevoerd over ondoordachte studiekeuzes. De vraag is of we die vrijheid zo ruim moeten laten als vandaag in Vlaanderen het geval is. Iedereen met een diploma secundair onderwijs kan naar de universiteit, maar niet iedereen is voor elke richting even goed voorbereid. Bent u bereid om dat ten gronde te bekijken?
Ik blijf heel tevreden dat u niet heel enthousiast bent om de niet-bindende oriëntatieproef toe te passen zoals de universiteiten dat voorstellen. Vorig jaar hebben we het daar rond hetzelfde tijdstip in de plenaire vergadering over gehad. Ik ben tevreden dat u voorzichtig blijft om dat te doen. Ik geloof er heel erg in dat de studiekeuzebegeleiding voor de keuze in het hoger onderwijs, beter moet worden uitgebouwd. U hebt dat vorig jaar zelf ook al bevestigd. Wanneer wij daar niet snel werk van maken in het secundair onderwijs, dan kunnen we de universiteiten straks niet tegenhouden om de niet-bindende oriëntatieproef in te voeren. We moeten alles doen om dat te voorkomen, omdat ik ervan overtuigd ben dat we andere en betere instrumenten hebben. Minister, op welke manier gaat u daarmee aan de slag?
Mevrouw De Knop heeft het woord.
Ik had me beperkt tot één vraag omdat ik dacht dat dat de geplogenheid was bij een actuele vraag. Ik ga dan ook minder in op de oriëntatieproef.
Mijn fractie is een groot voorstander van de niet-bindende oriëntatieproef in een globaal pakket van studiekeuzebegeleiding. Ik wil verder ingaan op een ander aspect van die studie. Een van de conclusies van die studie is met name dat de slaagkansen groter zijn voor wie naar het katholiek onderwijs is geweest dan voor wie les volgde binnen het officieel onderwijs. Het verschil is frappant. Het ging om 54 percent voor wie uit het katholiek onderwijsnet komt en om 34 percent voor wie uit een officieel net komt, met name het gemeenschapsonderwijs. Ik vind het heel straf dat zelfs als de kenmerken van de leerlingen in aanmerking werden genomen, de verschillen tussen de netten overeind bleven.
Mijn fractie is enigszins ongerust dat ouders op basis van deze conclusies wel eens beslissingen nemen voor hun kroost om ze naar het ene of het andere net te sturen, waardoor dit effect versterkt zou worden. Minister, ik wil heel graag van u weten of u die conclusie van de onderzoekers van VIVES onderschrijft en of u bevestigt dat het net van het katholiek onderwijs beter voorbereidt op een universitaire studie dan andere netten.
De heer Bouckaert heeft het woord.
Voorzitter, collegas, ik had liever eerder het woord genomen, want nu is het weer een man uit onze tamelijk vrouwelijke commissie die het laatste woord voert.
Minister, ik heb u al eerder een studieminister genoemd. Dat is niet pejoratief bedoeld. Ik hoop dat u nu ook een studie die u niet zelf hebt besteld, au sérieux wil nemen. De studie van VIVES is tamelijk kras: 50 percent van de studenten uit het eerste jaar slaagt niet. De verschillen tussen de richtingen zijn enorm. We zitten met vorken van 75 voor latijn-wiskunde tot 12 voor beroeps, kunst enzovoort. Bovendien is VIVES toch wel zeer interessant om te raadplegen omwille van de kosten. De kost voor de ouders, bijvoorbeeld, is zeer hoog, al was het maar omdat de prijzen van de studentenkoten zijn opgelopen door, onder meer, de betutteling in Vlaanderen.
Minister, er bestaat een filosofie in Vlaanderen die de universiteit beschouwt als een verblijf van een universitaire kuur: je moet er een tijdje in zijn, je moet erin ondergedompeld worden en als je een diploma haalt, is dat mooi meegenomen. Het belangrijkste is dat men een tijdje vertoeft in dat milieu van de universiteit. Dat is natuurlijk een zeer dure kuur en een zeer verspillende kuur.
Minister, toen ik uw vorige repliek hoorde, had ik de indruk dat u die filosofie van de universitaire kuur aanhing. Ik heb de indruk dat u uw standpunt geleidelijk aan het wijzigen bent. Ik moet er ook de nadruk op leggen dat in de commissie ad hoc Hoger Onderwijs de aanbeveling is gedaan voor een oriënteringsproef. Bent u bereid om eindelijk van de filosofie van de universitaire kuur af te stappen en serieus werk te maken van een ernstig selectiebeleid, onder meer door oriëntatieproeven of misschien zelfs bindende selectieproeven in de nabije toekomst?
Minister Smet heeft het woord.
Voorzitter, er werden heel wat vragen gesteld. Laat me beginnen met te zeggen dat er bij de rectoren of bij de universiteiten daarover geen eensgezindheid is. Het is niet zo dat alle rectoren op dezelfde lijn zitten. Ik zou willen verwijzen naar wat de heer Dirk Van Damme vandaag in, geloof ik, De Tijd heeft gezegd. Het is een heel terecht artikel. Hij vraagt zich af hoe het komt dat wij nogal een obsessie hebben om te kijken hoe we de instroom tot de universiteit en het hoger onderwijs kunnen beperken en waarom we niet meer de vraag stellen hoe we kinderen die zijn binnengekomen, kunnen ondersteunen om daadwerkelijk uit te stromen met een kwalificatie in het hoger onderwijs. Dat is een heel terechte vraag van de heer Van Damme. We moeten die in ons achterhoofd houden.
Het is ook niet zo dat alle studenten het daarover eens zijn. Ik heb vandaag nog een mail gekregen van de Vlaamse Scholierenkoepel. Ik veronderstel dat u die ook hebt gekregen. Daarin staat duidelijk dat ze niet voor een toelatingsproef is.
We moeten natuurlijk ook weten waarover we praten. Er zijn meerdere formules mogelijk. De toelatings- of hakbijlproef, daar ben ik tegen. Ik zal er ook altijd tegen blijven. Ik zeg niet dat u dat voorstaat, maar ik wil hier heel duidelijk stellen dat we daar tegen zijn. Bovendien leidt dat nergens naartoe. Dat heet in het Engels Teach the test of Teaching the test, afhankelijk van hoe men het bekijkt, waarbij men in het laatste jaar van secundair onderwijs niets anders doet dan kinderen voorbereiden om te slagen voor die test. Dat is eigenlijk niet goed voor de kwaliteit van ons onderwijs.
Een andere mogelijkheid die door anderen wordt gepromoot, is een soort niet-bindende oriëntatietest gericht op kennisschaal. Daarvan zeg ik ook dat dat geen goed idee is. Ze zal immers ongewenste sociale effecten hebben. Wie zal het eerst afhaken? Het kindje van de Marokkaanse Belg, het kindje van de arbeider, maar niet de zoon van de notaris. Dat zal een ongewenst sociaal effect hebben.
2 dagen geleden heb ik gezegd dat ik wel bereid ben om rond de tafel te zitten met de rectoren om te kijken hoe we van het brede verhaal van de leerlingenbegeleiding en de schoolloopbaanbegeleiding, dat mevrouw Helsen in het vorige debat heeft aangebracht, een soort niet-bindende oriëntatietest kunnen maken, die niet alleen gericht is op kennis, maar ook op ambitie, op doorzettingsvermogen, op vaardigheden en attitudes, leerwinst die gemaakt kan worden als men het over onderwijs heeft. Ik heb al een debat met de rectoren gevoerd. Ik heb daarover gesproken met de vicerector van de K.U.Leuven, die daarvoor bevoegd is. Ik heb er met Alain Verschoren van VLIR over gesproken. Ik heb er met nog andere mensen over gesproken. Men merkt toch ook dat er een evolutie in de standpunten is.
Er is nog een andere mogelijkheid. Sommigen zeggen: laten we een propedeusejaar invoeren. Daarbij zou men een eerste ruim algemeen jaar aan de universiteit doen, met drie grote richtingen. Ik zeg niet dat ik daar een voorstander van ben. Ik geef maar de drie mogelijke oplossingen die op tafel kunnen liggen, en misschien zijn er nog andere oplossingen.
We zullen dus een debat voeren met de mensen van het secundair onderwijs en de mensen van het hoger onderwijs, om te bekijken hoe we leerlingen beter kunnen begeleiden. We zullen bekijken of we dat al niet sneller kunnen doen dan de doorgevoerde hervorming in het secundair onderwijs. U zult in de eerste oriëntatienota hebben gelezen dat daar toch al een stap in die richting wordt gezet.
Ik wil niet vooruitlopen met betrekking tot de vraag of we in het eerste jaar al de outputfinanciering moeten doen. U weet dat we heel het decreet gaan evalueren, dus laten we dat gewoon mee in overweging nemen bij de evaluatie.
Mevrouw Helsen, in de eerste oriëntatienota over de hervorming van het secundair onderwijs ga ik in op wat u eigenlijk zegt. We zeggen daarin heel duidelijk dat in de toekomst niet alle diplomas secundair onderwijs nog automatisch toegang zullen geven tot het hoger onderwijs. Ik ben het dus eens met dat denkspoor. U hebt goed geluisterd. Dat is daarin opgenomen.
Ik wil een waarschuwing geven: we moeten voorzichtig zijn met die VIVES-studie. Om te beginnen gaat het over resultaten van voor het Flexibiliseringsdecreet. Het gaat over de voorbije schooljaren, dus het effect van wat er nu gebeurt, kennen we nog niet. Het is er nog niet in verwerkt. Bovendien heeft men de databanken van mijn hogeronderwijsadministratie bekeken, maar men heeft daar niet de leerlingenkenmerken aan gekoppeld. Ik raad iedereen aan het artikel te lezen dat vandaag in De Standaard is verschenen, van de hand van Dimokritos Kavadias, voorzitter van het Lokaal Overlegplatform Basisonderwijs Brussel en tegelijk professor aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij heeft een heel mooie argumentatie ontwikkeld waarom we erg voorzichtig moeten zijn met het trekken van gemakkelijke conclusies uit de VIVES-studie over het onderscheid tussen het vrij onderwijs en het gemeenschapsonderwijs.
Ik vat samen. Ja, ik ben bereid om dat debat te voeren, in een ruime context. Dat heb ik vorig jaar trouwens ook gezegd. We merken dat het debat evolueert, dus dat is een goede zaak. Verder valideer ik de resultaten van de VIVES-studie niet.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij dat het debat evolueert. Er is echter ook een evolutie in uw gedachten, want vorig jaar was u veel radicaler, toen hier actuele vragen werden gesteld over de niet-bindende oriëntatieproef. Ik wil er ook nog eens op wijzen dat het ook voor ons niet een of-ofverhaal is, maar een en-enverhaal. Een begrip als en-enverhaal gebruikt u ook graag. Het gaat over studie, studiekeuzebegeleiding en overwegen of het niet nodig is een niet-bindende proef te organiseren op het einde van de secundaireschoolloopbaan.
U verwijst nogmaals naar het ongewenste sociaal effect. Ik kan u mijn eigen voorbeeld geven. Toen ik begon aan de universiteit, was het eerste dat mijn ouders zeiden dat ze vijf kinderen hadden en dat ik één kans had, maar geen tweede. Die tweede kans was er ook niet in het hoger onderwijs. Rijkere gezinnen kunnen die kans wel geven. Daarom ben ik toch wat bang. U verwijst ook naar het Flexibiliseringdecreet. Er moet een afweging gebeuren voor en na. De onderwijsdirecteur van de Universiteit Gent heeft daarop gewezen, maar zijn uiteindelijke conclusie was toch ook wel een niet-bindende oriëntatieproef te laten afnemen.
Minister, ik wil ook wijzen op het hoger onderwijs. Alles dat we hier nu bespreken ook al die verschillen bestaat veel minder bij het hoger onderwijs dan bij de universiteiten. We zien daar dan dat wie toch een master wil behalen, via een schakeljaar toch naar de universiteit kan gaan. Die mensen slagen veel meer dan diegenen die meteen beginnen aan de universiteit. We moeten toch eens bekijken hoe we onze leerlingen niet eerst naar het hoger onderwijs kunnen laten gaan, om daarna naar de universiteiten te gaan.
Voorzitter, minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. U hebt een heel gamma van argumenten aangehaald die inderdaad interessant zijn om iets te doen aan die problematiek. U hebt, net als andere sprekers, terecht verwezen naar het secundair onderwijs. Ik herinner u aan 31 augustus toen u in de Kempen te gast was. U hebt er een schitterend project van talentontwikkeling gezien dat in de kleuterscholen en het basisonderwijs begint.
Als we debatteren over de problematiek van het kiezen van een juiste studierichting, dan moeten we vertrekken vanuit het basis- en het secundair onderwijs. Op alle argumenten die u hebt aangehaald, kun je een pro en contra geven, maar ik denk dat we deze discussie het best voeren in de commissie Onderwijs.
Voorzitter, minister, bedankt voor uw antwoord. Ik ben het globaal eens met uw visie over waar we de problematiek moeten aanpakken. Ik hoop dat u op die lijn blijft dat de aanpak vooral in het secundair onderwijs zal moeten gebeuren. De universiteiten nemen nu initiatieven omdat ze vinden dat ze iets moeten doen. Ik vind dat we een manier moeten zoeken om al iets kunnen doen vooraleer de hervorming van het secundair onderwijs wordt doorgevoerd, want dat zal nog enige tijd duren. We moeten nu al die schoolloopbaanbegeleiding versterken.
Ik wil nog een nieuw element aanbrengen. U gaat gesprekken voeren met de universiteiten. Een probleem bij de goede oriëntering van leerlingen is dat de begintermen van het hoger onderwijs niet duidelijk gesteld zijn en dat we niet weten of de eindtermen van het secundair onderwijs aansluiten bij de begintermen van het hoger onderwijs. Het is heel belangrijk om dat samen met het hoger onderwijs op te nemen. Enkel en alleen als dat duidelijk is, kan er worden geoordeeld of de aansluiting vanuit de opleidingen secundair onderwijs correct kan gebeuren. Dit debat kunnen we de volgende weken verder voeren.
Minister, ik ondersteun zeker het pleidooi dat hier wordt gehouden. Het is positief dat u het debat over de studiekeuze en hoe die te versterken, wilt aangaan.
Ik kom nog even terug op de aspecten die ik heb aangehaald omdat ik denk dat een ander debat minstens even nuttig is: het debat over wat nu precies de oorzaken zijn van de verschillen in slaagkansen van leerlingen, over de verschillen tussen netten enzovoort. U bent daarvoor geen engagement aangegaan. Waarom druk ik daar zo op? U hebt wel gezegd dat we voorzichtig moeten zijn met de conclusies van dat onderzoek. Ik had eigenlijk gehoopt dat u dat iets fermer zou zeggen omdat het belangrijk is voor de mensen die in het onderwijs staan, maar ook voor de leerlingen die in de verschillende netten onderwijs volgen. Leerkrachten proberen dagelijks om met leerlingen, soms in moeilijke omstandigheden, uitstekende resultaten te boeken. Zij zetten zich daar dag in en dag uit voor in. Ik vrees dat de conclusies van deze studie die uitgebreid in de media is geweest, alleen maar de mythe zal ondersteunen dat het katholiek onderwijs beter is dan alle mogelijke andere vormen van onderwijs.
Minister, net daarom zou ik willen vragen om ook in de commissie een debat of een onderzoek te voeren over de verschillen in slaagkansen en de redenen hiervoor. Dit zou heel wat kunnen blootleggen, namelijk de grote sociale ongelijkheid in ons onderwijs.
Minister, als ik dit allemaal hoor, zullen we werk hebben in de commissie Onderwijs.
U hebt in De Tijd Dirk Van Damme aangehaald die zegt dat we zoveel mogelijk studenten naar de universiteit moeten halen omdat dat een van de missies van de universiteiten is. U hebt ook gezegd dat we meer moeten werken aan het probleem van de studenten die niet slagen in het eerste jaar.
Minister, ik sta in het veld. Ik zetel aan de universiteit in meerdere deliberatiecommissies. Ik heb de voorbije dagen een proef gedaan. Als ik de uitslagen van de studenten bekijk, zie ik drie groepen ik spreek nu over de richtingen rechten en economie. Er is een groep van ongeveer 16 percent die zonder enig tekort op enig vak slaagt. Een groep van 32 percent haalt minder dan 300 punten op 1000. Die zijn afwezig, ze komen niet, ze hebben 0 of 3. Dat zijn triestige, lage uitslagen. De middengroep haalt tussen de 400 en 500 punten of meer dan 500 punten, maar dan met een paar tekorten. Dat zijn studenten die met steun en monitoraat enzovoort kunnen worden geholpen en waarschijnlijk het diploma zullen kunnen halen.
Maar die groep van 32 percent zit daar niet op zijn plaats, die had daar niet mogen zitten. Dat zijn studenten die ofwel de vaardigheden niet hebben om universitair onderwijs te doen misschien hebben ze andere vaardigheden of die niet geïnteresseerd zijn. Het is van belang voor de kwaliteit van onze universiteit dat die groep op een zachte en vriendelijke manier naar studierichtingen wordt geleid waar ze beter voor geschikt zijn. Dat is niet asociaal.
Ik zal u het artikel toesturen van Walter Nonneman in Veto. Hij bewijst daarin dat selectieproeven sociaal zijn. Dat staat dus haaks op de bewering dat ze asociaal zouden zijn.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, wij moeten dit debat in de commissie voortzetten. Maar ik wil toch kort aangeven dat we, zoals de minister heeft gezegd, naast de resultaten van de oriënteringsproef de studiebegeleiding niet mogen vergeten. Anderzijds wil ik toch ook benadrukken dat inzet, attitudes en motivaties van studenten niet zo gemakkelijk meetbaar zijn in een oriënteringsproef. Daarmee doe ik geen uitspraak over wel of niet. Alleen, het is een genuanceerde aangelegenheid. In een halfuurtje moeten wij zeker geen beslissing nemen.
Mevrouw Deckx heeft het woord.
Minister, ik ben heel tevreden dat u zegt dat wij het debat moeten voortzetten in de commissie. Er wordt verwezen naar een niet-bindende oriënteringsproef, maar in de studie worden nog heel wat andere voorstellen gedaan waarover grondig moet worden nagedacht.
Ik wil mij aansluiten bij de opmerking van mevrouw De Knop. Ik vond het ook erg om zomaar vast te stellen dat in grote krantentitels weer te lezen stond dat het gemeenschapsonderwijs minder kansen biedt dan het vrije net. Minister, het is onze taak om, als inrichters van dat onderwijs, hierover heel duidelijk te zijn. Dat zijn wij verplicht aan de leerkrachten die daar werken, aan de directies en aan al het personeel, maar ook aan alle ouders en leerlingen die het gemeenschapsonderwijs als hun school hebben gekozen. Als het werkelijk zo is dat de slaagkansen kleiner zijn voor mensen die uit het gemeenschapsonderwijs komen, dan moeten wij hier dringend ingrijpen. Dat zou heel erg zijn.
Minister, ik vrees dat dit demonen zijn waartegen wij al jaren vechten. Ik zou het echt graag geobjectiveerd zijn. Het is broodnodig dat wij met een juiste boodschap kunnen komen, waaraan de juiste conclusies kunnen worden vastgeknoopt.
Ik wil meer weten. Als we de begroting bespreken, zult u merken dat wij in een eerste bedrag hebben voorzien om een kenniscentrum voor Onderwijs uit te bouwen. Mijn administratie is volop bezig met het verzamelen van meer gegevens. In de toekomst zullen we wel de resultaten in het hoger onderwijs kunnen koppelen aan leerlingenkenmerken. Dat zijn verschillende databanken. We zullen daar dus in de toekomst een duidelijker zicht op hebben.
Mevrouw De Knop, ik begrijp dat u een duidelijk antwoord vraagt. Als ik zeg dat ik niet valideer, dan wil dat zeggen dat de resultaten van die studie niet door mij worden onderschreven omdat ze te ongenuanceerd zijn, om twee redenen. Er wordt geen rekening gehouden met de kenmerken van de leerlingen. Er wordt bovendien geredeneerd op basis van de resultaten uit het verleden, toen de nieuwe decreetgeving of regelgeving nog niet in werking was getreden. Ik ben het er dus absoluut mee eens dat kinderen ook in het gemeenschapsonderwijs perfect kunnen worden voorbereid op het hoger onderwijs. Dat wordt trouwens dag in dag uit bewezen.
Het is mogelijk dat er in individuele scholen problemen zijn, maar die problemen moeten dan in die scholen worden aangepakt.
Er zijn hier veel suggesties naar voren gebracht. We zullen hier uiteraard rekening mee houden. We zullen hierover in de commissie nog uitdrukkelijk debatteren. De suggestie van mevrouw Helsen betreffende de afstemming tussen de eindtermen van het secundair onderwijs en het hoger onderwijs lijkt me zeer positief.
Tijdens de opening van het academiejaar aan de K.U.Leuven heb ik met professoren gesproken. Ik heb duidelijk het signaal gegeven dat het mijn wens is het hoger onderwijs zich over de hervorming van het secundair onderwijs te laten uitspreken. Er is immers een duidelijke brug tussen beide.
Ik stel vast dat het debat evolueert. Het voordeel is dat de geesten aan de universiteiten op een jaar tijd zijn geëvolueerd. Laten we in die richting voortgaan en het beste voor onze kinderen doen.
Mijn slotopmerking is niet zozeer tot de minister gericht, maar tot mevrouw Deckx. Zij vindt het spijtig dat in de kranten staat dat het gemeenschapsonderwijs minder kansen biedt. Uit de studie blijkt dat het gemeenschapsonderwijs een lager slaagpercentage heeft. Dat is iets anders dan minder kansen bieden.
Het is voor iedereen duidelijk dat we over voldoende stof en argumenten beschikken om deze discussie in de commissie voort te zetten. Gezien het vergevorderde uur stel ik voor dat we naar huis gaan en deze discussie morgen in de commissie voortzetten. (Applaus)
Ik wil nog even ingaan op de laatste opmerking van mevrouw Van Steenberge. Hoe het exact wordt geformuleerd, maakt niet zo veel uit. Het resultaat is hetzelfde of zou hetzelfde kunnen zijn. Ouders zouden om deze reden kunnen beslissen naar een ander schoolnet te stappen. Zoals mevrouw Deckx al heeft verklaard, is dit een van de grootste mythes waarmee we moeten afrekenen. Ik herhaal hier nogmaals mijn oproep hier een diepgaande analyse aan te wijden. Ik ben blij dat mevrouw Deckx die oproep ondersteunt. Die analyse zal ons bij de kern van de zaak brengen. Indien we naar de aansluiting op het hoger onderwijs willen kijken, moeten we het gelijkekansenbeleid in het onderwijs mee onder de loep nemen.
De heer De Meyer heeft gezegd dat we dit niet op een half uur moeten oplossen. Ik ben het daar volkomen mee eens. Het moet echter ook geen 5 jaar duren.
Minister, met betrekking tot de inkanteling hebt u zich een achiever getoond. U hebt vrij snel een beslissing genomen. Het is niet de beslissing die ik heb voorgesteld. De ad-hoccommissie heeft eveneens oriëntatieproeven voorgesteld. Ik hoop dat u deze problematiek met dezelfde snelheid zal aanpakken.
Ererector Oosterlinck heeft verklaard dat het hem pijn doet tijdens conferenties te moeten zeggen dat onze Vlaamse universiteiten in de middenmoot zitten. Dat zou nog een ranking voor onze minister-president zijn geweest.
Het incident is gesloten.