Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het plaatsgebrek in de Nederlandstalige scholen in Brussel
Actuele vraag over het plaatsgebrek in de Nederlandstalige scholen in Brussel
Actuele vraag over het plaatsgebrek in de Nederlandstalige scholen in Brussel
Verslag
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, voorzitter, collegas, vorige vrijdag hebben we vernomen dat 37 percent van de kinderen die via het online inschrijvingssysteem aangemeld waren voor het basisonderwijs in Brussel, geen plaats toegekend kregen. Het gaat om 1957 leerlingen.
De volgende jaren zal er in Brussel een grote bevolkingsgroei zijn, net zoals in sommige centrumsteden in Vlaanderen. Volgens een studie van de Vrije Universiteit Brussel (VUB) verwacht men dat er voor 2014 15.000 extra plaatsen in de scholen nodig zijn. In het Nederlandstalig onderwijs in Brussel gaat het over 3000 plaatsen.
Maar er is nu reeds een capaciteitsprobleem, niet alleen in Brussel maar ook in Antwerpen en Gent. Minister, er hebben zich veel ouders via het onlinesysteem aangemeld. Wat gaat u doen aan het capaciteitsprobleem? Gaat u investeren in de nodige capaciteitsuitbreiding van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en in de centrumsteden?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Minister, voorzitter, collegas, de capaciteitsproblemen in de scholen in Brussel vergen een brede discussie. De cijfers die collega Brusseel vernoemde, zijn correct. Ze zijn wat ze zijn. In Brussel zijn twee gemeenschappen, zowel de Vlaamse als de Franse, verantwoordelijk voor kwaliteitsvol onderwijs. Als we een fatsoenlijke oplossing willen, dan moet er zeker ook een deftig gesprek worden gevoerd met de Franse Gemeenschap. Ieder moet zijn verantwoordelijkheid nemen.
Vanmorgen hadden we in de commissie Brussel een bijzonder interessante hoorzitting over de onderwijsproblematiek in Brussel, maar ook in de Vlaamse Rand. Er waren voorbeelden uit Halle, uit Vilvoorde en uit Brussel, om het letterwoord BHV niet te gebruiken.
Ik denk dat we het capaciteitsprobleem los moeten zien van de opdracht die wij hebben tegenover de Nederlandstalige inwoners van Brussel. Als ik vaststel dat niet alle kinderen die het Nederlands als thuistaal hebben, terecht kunnen in onze Brusselse instellingen, dan stelt er zich een tweede probleem en het eerste ontken ik niet dat we in eerste instantie moeten aanpakken.
Minister, hoe gaat u dit probleem op korte termijn aanpakken? Bent u bereid om de bestaande gelijke-onderwijskansenreglementering die bestaat in heel Vlaanderen maar die in Brussel een zeer specifieke toepassing heeft te herbekijken om onze hoofdopdracht tegenover de Vlaamse Brusselaars in eerste instantie uit te voeren?
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me aan bij de vorige sprekers. De problemen die we op langere termijn zullen hebben, verontrusten me. In 2015 zal het tekort zo groot zijn dat 3000 kinderen wellicht geen plaats meer zullen hebben. We zullen die plaatsen in het Nederlandstalig onderwijs nodig hebben.
Mijn vraag heeft evenwel betrekking op de korte termijn. De cijfers houden in dat iets meer dan 5000 leerlingen zich hebben aangemeld. Wellicht hebben ongeveer 2000 leerlingen niet de school van hun keuze gekregen. Daarnaast zouden nog eens duizend kinderen momenteel geen plaats hebben.
Vandaag staat in De Standaard te lezen dat het tekort nog zal slinken. Indien blijkt dat de leerlingen effectief zijn ingeschreven en indien de criteria worden gecheckt, zullen er nog plaatsen kunnen worden ingevuld. Het gaat niet enkel om de Nederlandstalige kinderen. Ik vraag me af of ook de criteria inzake de gelijke onderwijskansen (GOK) zullen worden gecontroleerd.
Minister, hoe zult u dat doen? Zult u de scholen vragen zelf een controle uit te voeren? Wat zult u doen met die 150 leerlingen die volgens de krant momenteel nog geen plaats hebben? Ik ben bezorgd om wat u op korte termijn zult doen.
De heer Delva heeft het woord.
Voorzitter, ik sluit me aan bij de vragen van de vorige sprekers. De cijfers creëren soms wat verwarring. Indien ik het goed heb begrepen, hebben een duizendtal kinderen die zich in Brussel hebben aangemeld, momenteel geen school toegewezen gekregen.
Ik sluit me graag aan bij de woorden van de heer Van Dijck. De problematiek van het onderwijs in Brussel wordt soms bemoeilijkt door het feit dat een aantal themas door elkaar worden gehaspeld. Volgens mij is het capaciteitsvraagstuk niet noodzakelijk met de inschrijvingsproblematiek en met de voorrang voor Nederlandstaligen verbonden. Dit zijn verschillende elementen.
Het spreekt voor zich dat we nu, maar zeker ook op langere termijn, naar het capaciteitsvraagstuk moeten kijken. Op korte termijn spreekt het ook voor zich dat er in Brussel in theorie voldoende plaatsen moeten zijn voor alle Nederlandstalige leerlingen die zich aanmelden. Een aantal ouders hebben de nodige stappen gezet om hun kind aan te melden. Het is schrijnend dat dit is mislukt.
Ik heb een concrete vraag over een cijfer dat we nog niet in de pers hebben gezien. Blijkbaar zijn ongeveer duizend leerlingen er niet in geslaagd zich in een bepaalde school aan te melden. Hoeveel van die leerlingen zijn eigenlijk als Nederlandstaligen aangemeld? Dat is natuurlijk vrij fundamenteel. De Nederlandstaligen blijven ons eerste doelpubliek in Brussel. We kijken ook naar de anderstaligen en zeker ook naar mensen uit kansarme gezinnen. Ik vraag me echter af hoeveel anderstaligen niet in een school aangemeld zijn geraakt.
Indien ik naar mijn rechtstreekse vriendenkring kijk, stel ik me daar vragen bij. Ik word met de regelmaat van een klok geconfronteerd met bezorgde ouders die een negatief bericht hebben gekregen.
Minister Smet heeft het woord.
Voorzitter, we hebben hier al verschillende keren over de onderwijssituatie in Brussel gesproken. Ik ga ervan uit dat dit de komende weken en maanden nog veel zal gebeuren. We zullen de komende weken en maanden belangrijke beslissingen moeten nemen over de wijze waarop we in de toekomst met het Nederlandstalig onderwijs in Brussel willen omgaan.
Enkele weken geleden heb ik voor het eerst met minister van Leerplichtonderwijs Simonet rond de tafel gezeten om dit onderwerp te bespreken. Zij is ervan overtuigd dat samenwerking en overleg met de Vlaamse Gemeenschap nodig is om de situatie in Brussel op te lossen.
Ik wil hier ook duidelijk benadrukken dat de heer Delva op een welbepaald punt gelijk heeft. Als ik de kranten lees, merk ik dat sommigen haast verwoede pogingen ondernemen om alles door elkaar te halen en om een bepaalde agenda door te drukken. Het gaat in Brussel om een aanmeldingsprobleem.
De aanmeldingen zijn een zaak van het lokaal overlegplatform (LOP). Dit is in onze decreetgeving bepaald. De werking van het LOP wordt door de lokale autoriteiten ondersteund. In Antwerpen en in Gent gaat het om de schepen van Onderwijs. In Brussel gaat het om het lid van het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) bevoegd voor het onderwijs.
Het decreet laat experimenten inzake de aanmeldingsprocedure toe. Ik stel vast dat die experimenten in Antwerpen weinig en in Gent geen problemen opleveren. Ik stel tevens vast dat de aanmeldingsprocedure in Brussel veel problemen oplevert.
Het moet gebeuren zoals het decretaal is bepaald: het is de verantwoordelijkheid van het lokaal overlegplatform (LOP) en de lokale autoriteiten om de problemen op te lossen. Ik beschik niet over informatie waaruit zou blijken dat het LOP het decreet niet heeft toegepast. Ik denk niet dat daar het probleem zit.
Het probleem situeert zich op dit moment in de werking van de aanmeldingsprocedure. Het is heel belangrijk dat het LOP prioriteit geeft aan het oplossen van dat probleem. Ik heb een gedetailleerd rapport gevraagd, maar heb dat nog niet ontvangen. Ik kan de cijfers nog niet beoordelen. Gaat het om cijfers over aanmeldingen, over inschrijvingen of een combinatie van beide? Over welke kinderen gaat het? Welke kinderen geraken niet aangemeld of niet ingeschreven? Ik moet die informatie in handen hebben vooraleer ik daarover uitspraken kan doen.
Het is erg belangrijk dat we dit op korte termijn oplossen. In de toekomst zullen we keuzen moeten maken. Ik ben erg blij dat iedereen nu doorheeft dat er problemen met het onderwijs in Brussel zijn. Verschillende mensen zeggen dat al lang, maar niet iedereen deelde die analyse. Vandaag echter zijn we het daar allemaal over eens. Dat is een grote vooruitgang; nu komt het erop aan een consensus te vinden over hoe we de problemen aanpakken. Ik zal versneld de decretale regels inzake het experimenteren met aanmeldingsprocedures aanpassen. We zullen ook de GOK-decreten en inschrijvingsregels evalueren. Dat staat in het regeerakkoord en we hebben dat enkele weken geleden nog bevestigd.
Mevrouw Brusseel, laat me vandaag opnieuw heel duidelijk zijn: we zullen in Brussel geen ongebreidelde capaciteitsuitbreiding doorvoeren. Dat is geen oplossing; dat zou het probleem alleen maar verergeren. Want wat gebeurt er? Het aantal kinderen waarvan een van beide ouders thuis Nederlands spreekt, krimpt in Brussel. Een ongebreidelde uitbreiding zal ervoor zorgen dat de Nederlandstalige kinderen over nog meer scholen worden uitgespreid. Nog meer ouders zullen dan hun kinderen in bepaalde scholen willen concentreren, om er zo zeker van te zijn dat ze in het Nederlands schoollopen; in scholen waar voldoende kinderen Nederlands spreken.
Dames, weet u dat experts het erover eens zijn dat het nodig is dat in een klas 30 percent van de kinderen thuis voldoende Nederlands moeten spreken? 8 op 24 kindjes moeten dus voldoende Nederlands spreken. Op dit moment betekent dit dat we in Brussel geen nieuwe scholen moeten openen. Een ongebreidelde capaciteitsuitbreiding zou het probleem alleen maar verergeren en het voor Nederlandstalige ouders nog moeilijker maken om in de buurt een school te vinden waar hun kinderen in het Nederlands school kunnen lopen.
Ik ben wel een voorstander van een gerichte capaciteitsuitbreiding. Dat is ook wat mensen zoals Rudi Janssens bepleiten. Ik denk dan aan de Vijfhoek, Molenbeek, Sint-Joost en Schaarbeek. Daar leven voldoende Nederlandstaligen om voldoende kindjes die thuis Nederlands spreken, in de klassen te krijgen. Ouders hebben toch gelijk als ze willen vermijden dat hun kindjes s ochtends Nederlands spreken als ze naar school gaan maar s avonds, als ze naar huis gaan, Frans spreken. Een ongebreidelde capaciteitsuitbreiding is dus niet goed. De heren Delva en Van Dijck hebben 100 percent gelijk: men mag de twee problemen niet door elkaar halen. Vandaag stellen er zich in Brussel problemen met de aanmelding en de procedure, en niet met de capaciteit.
Er is verder ook een probleem met de verklaring op eer. U weet dat het criterium wordt toegepast aan de hand van een verklaring op eer van de ouders. Dat loopt mis. We zullen de komende weken samen met de meerderheid, maar liefst ook met de oppositie proberen om een oplossing te vinden. Als we daarin slagen, is al veel bereikt.
Voorzitter, we moeten de komende maanden inderdaad keuzes maken. We zullen daar debatten over voeren. We hebben al afgesproken dat de commissie Brussel en de commissie Onderwijs zullen worden bijeengebracht. Voor mij zijn er drie belangrijke principes. We moeten inderdaad samenwerken met de Franse Gemeenschap. We moeten elke beslissing die we nemen, toetsen aan het belang van het kind, of dat kind nu Franstalig, Nederlandstalig of anderstalig is. Hoe kunnen we dat kind de best georganiseerde vorm van onderwijs geven opdat het een toekomst in zijn leven zal hebben? Dat moet ons uitgangspunt zijn, en niet het aandeel van het aantal Nederlandstaligen, het aandeel van de netten. Dat is hier niet aan de orde. Hier moet het gaan om die Brusselse kinderen, waarvan er veel ook Nederlandstalig zijn. Zij moeten ook een toekomst kunnen hebben. Een laatste belangrijk principe is want het is nu toch al heel ver gekomen dat Nederlandstalige ouders in deze stad hun kinderen naar een Nederlandstalige school in de buurt moeten kunnen sturen. Dat is een heel belangrijk uitgangspunt. Dat is onze prioritaire doelgroep. Uiteraard moeten we openstaan voor anderen. Uit de cijfers van vandaag blijkt dat we voor veel anderen openstaan.
Er komt dus geen ongebreidelde capaciteitsuitbreiding, wel kwaliteitsbewaking. Ik heb de mensen van het lokaal overlegplatform gevraagd om nu die problemen met de aanmelding op te lossen, ondersteund door de lokale verantwoordelijke, die in Brussel de Vlaamse Gemeenschapscommissie is. Dan zullen we vandaag en morgen de toekomstige problemen oplossen.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerige antwoord, maar ik ben niet helemaal gerustgesteld. Het is fijn te horen dat u wilt samenwerken, dat u met uw Franstalige collega aan tafel hebt gezeten. Wat het concrete resultaat daarvan is, hoor ik nu ook weer niet.
U stelt het voor alsof wij een ongebreidelde capaciteitsuitbreiding hebben gevraagd. Neen, ik vraag een capaciteitsuitbreiding. Ik vraag dat u bereid zou zijn daarin te investeren. Ik vrees dat uw bereidheid niet groot is. Ik vind dat eerlijk gezegd niet kunnen. U neemt uw verantwoordelijkheid niet als u die capaciteit niet wilt uitbreiden. U hebt het over kwaliteit en vervalt dan in een zeer handige retoriek. U stelt dat de kwaliteit pas toeneemt als het aantal anderstalige leerlingen afneemt in een school. Dat lijkt geloofwaardig, maar de experts bij wie wij te rade zijn gegaan, bevestigen dat niet. Integendeel, al het wetenschappelijk onderzoek van de voorbije jaren toont aan dat er geen oorzakelijk verband is tussen de samenstelling van de schoolpopulatie en de kwaliteit van het onderwijs. Ik denk dus dat u een andere keuze zult moeten maken, in het belang van alle kinderen. Meer nog, u gaat uit van de oude tweedeling tussen Nederlandstaligen en Franstaligen. Het is u hopelijk toch al opgevallen dat Brussel die oude tweedeling al heel lang voorbij is, en dat veel kinderen uit een anderstalig gezin komen, dat niet Franstalig is. Waar moeten die dan heen? Daarvoor moet u ook aandacht blijven hebben, naast alle aandacht voor Nederlandstalige kinderen. Bijgevolg zal een capaciteitsuitbreiding wel nodig zijn. (Applaus bij Open Vld)
Minister, ik ben wel zeer tevreden met uw antwoord. Wat de tweedeling van Brussel betreft, onze staatkundige opbouw stelt dat hier twee gemeenschappen verantwoordelijkheid dragen. Dat Brussel een meertalige stad is, is zo. Dat we in onze Nederlandstalig onderwijs aandacht hebben voor andere talen, is ook zo. Ik denk dat wij in ons curriculum in Brussel meer Frans geven dan elders in Vlaanderen. Als Franstaligen kiezen voor het Nederlandstalig onderwijs zodat ze ook goed Nederlands kunnen spreken, zou het Franstalig onderwijs misschien ook wat meer aandacht kunnen geven aan het Nederlandstalige curriculum. Daarom geloof ik wel dat we een gemeenschappelijke toekomst hebben in Brussel, waarbij we allebei onze verantwoordelijkheid moeten nemen voor de kwaliteit van het onderwijs. Elk kind telt in dezen: Franstalig, Nederlandstalig of anderstalig. Het gaat er alleen over wie welke verantwoordelijkheid neemt. Ik ben het volkomen met u eens dat draagkracht in de school ook belangrijk is. Ik heb deze ochtend ook heel aandachtig geluisterd naar de mensen uit de sector, uit Halle, uit Vilvoorde en ook uit Brussel. Dan ging het over de mensen van Voorrangsbeleid Brussel, dus niet van de scholen zelf. Die expertise en die ervaringen moeten we zeker mee in overweging nemen als we straks oplossingen zoeken. Morgen zal de commissie Onderwijs hierover voor het eerst vergaderen met de VGC. Ik hoop ook in dezen een sterke bondgenoot te vinden om te komen tot een degelijk, kwaliteitsvol onderwijs voor alle Brusselse kinderen.
Minister, ik moet u toch zeggen dat ik het eens ben met mevrouw Brusseel. Dat verrast u waarschijnlijk. (Opmerkingen van minister Pascal Smet)
Minister, onze grootste bezorgdheid is het sociale karakter van het onderwijs. Natuurlijk moeten Nederlandstalige kinderen in hun buurt naar een Nederlandstalige school kunnen gaan. Daarmee ben ik het eens. Maar we moeten er vooral voor zorgen dat we een goed onderwijs kunnen bieden aan die 50 percent leerlingen die onder te delen zijn bij de Franse, noch bij de Vlaamse Gemeenschap. Het gaat vaak om de zwakste leerlingen. Voor hen moeten we onze verantwoordelijkheid opnemen. Zeggen dat als er een bepaald percentage anderstalige kinderen in een school zit, de capaciteit en de kwaliteit van dat onderwijs sowieso naar beneden gaat u zegt dat hier zonder gêne , is toch wel schandalig. Moeten we onszelf dan niet in vraag stellen? Moeten we ons dan niet afvragen of er iets mis is met ons onderwijs, dat we niet kunnen antwoorden op het feit dat we die kinderen geen deftig en kwaliteitsvol onderwijs kunnen bieden? Moeten we dan niet naar onszelf kijken en onze structuren in vraag stellen? (Applaus bij Open Vld en Groen!)
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik apprecieer het ook. Ik ben het ook eens met collega Van Dijck. De breuklijn loopt hier gelukkig tussen meerderheid en oppositie. Het is jammer dat er momenteel geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal kinderen die als Nederlandstalig zijn aangemeld en van wie de aanmelding mislukt is. Ik begrijp ook niet dat dat lang op zich laat wachten. Elk dossier is bekend. De ouders hebben hun antwoord gekregen. Het gaat over een paar duizenden dossiers. Daarin staat altijd heel duidelijk vermeld of het kind als Nederlandstalige is aangemeld of niet. Ik hoop dat we daar snel zicht op hebben. Dat zou de discussie over dit dossier ook vergemakkelijken.
Ik zou ook mijn medeleven willen uiten met de directies, meer bepaald met betrekking tot de verklaring op eer. Minister Smet heeft daarover iets gezegd. Tot nog toe waren ze met handen en voeten gebonden aan de verklaringen op eer, ook als die leugenachtig waren. Een ouder kon zich aanmelden en zeggen dat hij Nederlandstalig is, terwijl dat pertinent onwaar is. De directies waren met handen en voeten gebonden aan die verklaring. Met de aanmeldingsprocedure verlaat men dat systeem. Wat gebeurt er nu? Men rekent nu, zoals VGC-collegelid Vanraes nog heeft gesteld, op de directeurs als het gaat om de mensen die valselijk hebben verklaard dat ze Nederlandstalig zijn. Want dat is een fundamenteel probleem. Vele plaatsen voor Nederlandstaligen worden ingenomen door anderstaligen. Nu zal het aan de directeurs zijn om die mensen eruit te halen. Ik kan u verzekeren dat heel wat directeurs met de handen in het haar zitten omdat ze mensen moeten weigeren die gedurende weken dachten dat ze welkom waren in de scholen.
Voorzitter, eigenlijk is het een beetje kafkaiaans. Dat we moeten discussiëren over het feit dat Nederlandstalige kinderen te allen tijde in Nederlandstalige scholen terecht moeten kunnen, is op zich al een erge zaak. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Minister, mijnheer Delva, ik zal de breuklijn even verleggen. Ik ben het wel eens met het antwoord van de minister. Ik heb dit al herhaaldelijk gesteld. Ik weet niet of hij er altijd zo blij mee is. We kunnen zijn aanpak voor Brussel absoluut volgen.
Minister, ik hoor u nu al voor de tweede keer duidelijk stellen dat u het evident vindt dat Nederlandstalige ouders hun kind in een school naar keuze moeten kunnen plaatsen in de context van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Ik citeer uit het commissieverslag van 11 februari. U hebt dat nu herhaald. Mag ik daaruit opmaken dat u bij de aanpassing van de GOK-regels werk zult maken van een absolute voorrang voor Nederlandstaligen in Brussel? Of ben ik te optimistisch?
De heer Bouckaert heeft het woord.
Voorzitter, we hebben morgen in de commissie Onderwijs een gedachtewisseling over dit onderwerp met facts and figures. Ik betreur daarom een beetje dat het debat hier nu al wordt gevoerd.
Ik ga daar niet veel aan toevoegen. Eén ding moet toch eens worden gezegd. We moeten in verband met het onderwijsbeleid in Brussel duidelijke keuzes maken. In zijn optie geeft minister Smet prioriteit aan een goed onderwijsaanbod voor Nederlandstaligen in Brussel. De andere optie wil aan iedereen die in Brussel woont Nederlandstalig onderwijs aanbieden, wat het ook mag kosten. Dat zijn twee zeer verschillende opties. Het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering moeten duidelijke keuzes maken. We moeten durven zeggen dat we met de tweede optie aan een vorm van ontwikkelingshulp doen. (Rumoer)
Dat is misschien een beetje oneerbiedig uitgedrukt, maar daar komt het uiteindelijk wel op neer. Het falende Franstalige onderwijs wordt door Vlaanderen gedepanneerd met een bijkomend Nederlandstalig onderwijs. We moeten ons bezinnen over de vraag in hoeverre we dat willen doen, in hoeverre we dat onvoorwaardelijk doen, en of we aan de Franse Gemeenschap de eis stellen dat ze meespeelt en niet aan free riding doet. Het slechtste wat we kunnen doen, is dat en stoemelings doen, en met bits and pieces. Vlaanderen moet voor de keuze worden gesteld.
Mijnheer Bouckaert, deze actuele vragen werden toegestaan omdat de minister morgen niet bij de gedachtewisseling in uw commissie aanwezig zal zijn. Dat is een gesprek met deskundigen.
De heer Van Der Taelen heeft het woord.
Minister, u ontgoochelt mij door het gebrek aan een karaktertrek die ik geweldig gewaardeerd heb in u als minister van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. U was ambitieus. Voor u was de sky duidelijk de limit; in die mate zelfs dat u de stad te klein vond en haar wou uitbreiden. (Gelach)
Ik denk dat u op het punt staat een historisch momentum te missen. Ik vind het vooral jammer dat u niet gekeken hebt naar de geschiedenis van de verfransing van Brussel. Die verfransing is gebeurd door een verpletterende onderwijsmachine die duizenden Vlamingen verfranst heeft. Nu zijn er 15.000 plaatsen te weinig in de scholen. De vraag komt vooral van Franstaligen die eindelijk willen dat hun kinderen tweetalig zijn. Volgens u wordt de groep van Nederlandstaligen steeds kleiner in Brussel, en u wilt zich daarmee gaan bezighouden. U zegt eigenlijk: wij laten Brussel als hoofdstad los, wij hebben geen ambitie om het aantal Nederlandstaligen te verhogen. Dat vind ik een enorme gemiste historische kans. Hoe kunt u die kans missen? Er wordt gezegd dat er 200.000 à 300.000 jonge Brusselaars bij gaan komen. En op dat moment zegt u: onze scholen zitten vol. Tussen de regels zegt u zelfs dat u er misschien gaat sluiten. Vrienden, parlementariërs, ik weet het, Brussel interesseert u maar met mate. (Opmerkingen)
Voor de bruggen in Antwerpen of andere steden hebt u meer aandacht. Dit is een historisch moment. Als u dit capaciteitsprobleem opzij schuift en niet wilt uitbreiden, zeg het dan maar meteen: wij laten Brussel los. Ik laat Brussel niet los! Ik denk dat er hier velen met mij die keuze maken en van die kans gebruik willen maken om het aantal Nederlandstaligen op een democratische manier te verhogen. Laat ons die kans niet missen. (Applaus bij Open Vld, de N-VA en Groen!)
De heer Van Rompuy heeft het woord.
Mijnheer Van Der Taelen, u citeert Lode Craeybeckx uit de jaren zestig. Hij zei: Vlaanderen laat Brussel niet los! Dat was de tijd van de liberté du père de famille. Zo zijn er inderdaad vele Nederlandstalige kinderen in het Franstalige onderwijs terechtgekomen. Nu zitten we in een historische situatie. Vlaamse ouders in Brussel kunnen hun kinderen niet meer naar een Nederlandstalige school sturen. Als we de cijfers mogen geloven, verkeert er een duizendtal ouders in dat geval.
Dat is een historisch moment. Het is in Brussel natuurlijk de bedoeling niet alleen om onderwijs te geven maar ook om onderwijs te geven in onze taal. De mensen die naar dat onderwijs komen, moeten ook in die taal worden onderricht. Daarvoor hebben we de gemeenschapsvorming en de Nederlandstalige cultuur. De bedoeling is toch dat we als Vlamingen in Brussel aanwezig blijven en dat onze eigen kinderen daar naar school kunnen gaan.
Ik ben lid van een schoolraad van een Brusselse school in Sint-Pieters-Woluwe. Ik hoor hier dat het geen probleem zou geven als 70 tot 80 percent van de ouders niet Nederlandstalig zijn. Dat is niet juist. De heer Vandenbroucke, hier aanwezig, heeft het honderden keren gezegd. En hij had het niet alleen over onderwijs maar ook over werk: taal is essentieel, ook in een opvoedingsproject. Als in een school 70 tot 80 percent niet-Nederlandstalig is, dan vormt dat een probleem, niet alleen voor de leerlingen maar ook voor de leerkrachten. Ik woon in een randgemeente, waar ik vaststel dat die problematiek zich in een aantal lagere scholen voordoet.
Ik vind het een belangrijke problematiek. Capaciteitsuitbreiding is een andere discussie. Ik steun de heer Delva daarin. Maar dat is een ander debat. Maar nu, minister, moeten wij een oplossing vinden voor die aanmeldings- en inschrijvingspolitiek. Wij kunnen in Vlaanderen niet verantwoorden dat wij zwaar investeren voor een onderwijs in Brussel waar uiteindelijk onze taal niet meer de onderwijstaal zal zijn. Want zo gebeurt het. Ik zie de twee dames daar vooraan het hoofd schudden, zij lijken te zeggen dat taal geen element is van de kwaliteit van het onderwijs. Wel, ik denk dat u niet goed weet wat er zich op dit ogenblik in heel wat Brusselse scholen afspeelt. Ga eens naar Evere of Molenbeek.
Voorzitter, ik vind dit een belangrijk debat over onze aanwezigheid in Brussel en over taal als instrument van opvoeding. Ik steun de vraag van de heer Delva volledig. Maar ik vraag ook aan u, minister, dat u er iets aan doet want deze problematiek is al oud en we zien op het terrein dat de toestand niet verbetert.
Mevrouw De Knop heeft het woord.
Collegas, velen zullen het misschien vreemd vinden maar ik vond de vraag van de heer Van Der Taelen absoluut aan de orde. Dit is een historisch moment om verschillende redenen. Een aantal redenen zijn hier al genoemd maar ik voeg er graag één aan toe: het gaat niet alleen in Brussel over onze maatschappelijke verantwoordelijkheid. Men denkt soms dat als we het over het onderwijs in Brussel hebben, dat wij het alleen over dat lappendekentje in Brussel hebben en dat we, als we een stap verder zetten, in Zellik en in Vlaanderen zijn en dat daar de problemen opgelost zijn. Neen. Ik vind niet dat dat twee debatten zijn. Dat is één debat. De capaciteitsproblemen die zich nu aandienen en die in de toekomst alleen maar groter zullen worden, zijn ook een probleem en een uitdaging voor de Rand rond Brussel. Het is wat te goedkoop om te zeggen dat we ons moeten bezinnen en dat we moeten kijken wat het aandeel zal zijn van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel. Minister, u weet even goed als ik dat die beweging zich dan gewoon naar Vlaanderen zal uitbreiden. Dan zullen die kinderen in Halle, Lennik, Sint-Genesius-Rode, Wemmel enzovoort naar school gaan. En wat gaat u dan zeggen, minister, wanneer u zult moeten vaststellen dat daar misschien 60 of 70 of 80 percent van die kinderen anderstalig wordt? Zult u dan zeggen dat u geen bevoegdheid meer hebt omdat er meer dan zoveel percent kinderen anderstalig zijn?
De realiteit is dat er nu eenmaal heel wat anderstalige kinderen zijn in onze samenleving. Inderdaad, één ding is hier heel duidelijk gezegd. Er moeten keuzes worden gemaakt. Vlaanderen moet kleur bekennen. Zullen wij ons opsluiten in onze eigen gemeenschap of zullen wij daadwerkelijk verantwoordelijkheid opnemen voor die toekomstige generaties? Zullen wij ervoor zorgen dat dat geen verloren generaties worden? Zullen wij onderwijs aanbieden aan alle Brusselaars? Uiteraard moet dat gebeuren in overleg met de Franse Gemeenschap, maar wij hebben onze eigen verantwoordelijkheid. Het is wat gemakkelijk om altijd te kijken naar wat Wallonië beter kan doen, naar wat Brussel beter kan doen, wat de VGC beter kan doen. Wat gaat u beter doen, minister? (Applaus bij Open Vld en Groen!)
Voorzitter, collegas, als ik sommigen hier bezig hoor, stel ik mij de vraag: hoe wereldvreemd kan een mens zijn? (Gelach. Opmerkingen)
Hoe wereldvreemd kan een mens zijn? Ik richt mij voor alle duidelijkheid tot de vertegenwoordigers van Open Vld en Groen! Op welke planeet leven jullie? Voor mij is de bedoeling van onderwijs om kinderen op te leiden, kinderen te laten uitgroeien tot open, sterke, veelzijdige persoonlijkheden. Het kan nooit de bedoeling van het onderwijs in Brussel zijn om daar Vlamingskes van te maken, om de stad te vervlaamsen. Als dat uw bedoeling is, mijnheer Van Der Taelen, dan ben ik zeer sterk verbaasd in u. (Opmerkingen van de heer Luckas Van Der Taelen)
Dat is niet de bedoeling van het onderwijs. De bedoeling is dat we kinderen de opvoeding en de opleiding geven die ze nodig hebben om later te kunnen werken en om een veelzijdig mens te kunnen zijn.
Wat is de situatie in Brussel? Brussel is een stad waar de omgevingstaal het Frans is. Of we dat nu graag hebben of niet, de lingua franca is het Frans. Bovendien zullen veel mensen van Marokkaanse of Turkse afkomst spontaan het Frans als tweede taal nemen. Hun eerste taal is niet het Nederlands, hun eerste taal is hun moedertaal. Hun tweede taal is het Frans. De omgevingstaal is het Frans. Die kindjes groeien op en spreken in het beste geval thuis Frans. Meestal spreken ze echter Berbers, Lingala, Turks of een andere taal. Het enige moment waarop die kinderen met het Nederlands in contact komen, is tijdens de formele klastijd. En die leerkrachten in Brussel moeten dan nog hemel en aarde bewegen om ervoor te zorgen dat ze tijdens de speeltijd geen Frans spreken met elkaar. Dat is vandaag de realiteit. Dat is ook het grote verschil met de Vlaamse Rand, mevrouw De Knop. Daar spreekt men Nederlands als omgevingstaal. Ook in Antwerpen en in Gent spreekt men Nederlands als omgevingstaal. Dat is het grote verschil met Brussel.
Je moet ook geen grote professor in de linguïstiek of de pedagogiek zijn om te snappen dat in een klas waar nauwelijks Nederlandstalige kindjes zitten, de leerkracht het niet uitgelegd krijgt. Als je die kinderen vraagt om hun jas aan een haakje te hangen, begrijpt tweederde van de klas gewoon niet wat je zegt. Hoe kun je dan beginnen met aardrijkskunde en geschiedenis uit te leggen?
Natuurlijk wil ik sociaal zijn. Ik wil heel sociaal zijn in dezen. En dat is niet om te lachen, mevrouw Brusseel en mevrouw Meuleman. U vindt dat misschien grappig, maar het gaat hier wel om de toekomst van kleine kindjes. Dit is geen spel waar we mee bezig zijn. We zijn hier bezig met de toekomst van kinderen, mevrouw Brusseel. Ik vind dat heel belangrijk, ook in een stad als Brussel, waar vele kinderen leven waarvan we nu al bijna kunnen voorspellen dat ze nooit een job zullen hebben. Dat vind ik een verpletterende verantwoordelijkheid voor onze samenleving.
Ik vind de dingen niet uit. Experten zeggen mij dat, als we voldoende Nederlandstalig karakter in het Nederlandstalige onderwijs willen houden, we 8 op de 24 kinderen moeten hebben die thuis met een van de ouders Nederlands spreekt. 8 op de 24, dat betekent dat er nog altijd 16 zijn die thuis een andere taal spreken. Dat is nog een hele openheid die ons onderwijs heeft. Kom ons vandaag dus niet vertellen dat wij nu plots vanuit de meerderheid gesloten zouden zijn, ons zouden willen afschermen. Vlaanderen doet heel veel voor het onderwijs in Brussel. Ik hoor sommige Brusselse verantwoordelijken zeggen dat het tijd wordt dat Vlaanderen zijn verantwoordelijkheid opneemt voor het onderwijs in Brussel. Dat is toch wel ongelooflijk? Alsof we dat niet doen! Mijn voorganger, Frank Vandenbroucke, heeft een hervorming doorgevoerd. Hij kan beter dan wie ook getuigen hoeveel extra geld er de afgelopen jaren naar Brussel is gegaan.
Maar we steken onze kop niet in het zand. Het gaat om die kinderen. En dus zullen we inderdaad een aantal keuzes moeten maken. Daarbij is het uitgangspunt voor mij niet hoeveel Nederlandstalig onderwijs we hebben in Brussel, maar wel hoe wij de kinderen waarvoor wij verantwoordelijkheid opnemen, kunnen garanderen dat zij ook een toekomst hebben. Hoe kunnen wij garanderen dat Nederlandstalige ouders in deze stad hun kinderen ook naar het Nederlandstalige onderwijs kunnen sturen? Het is immers al ver gekomen dat je hier als Nederlandstalige ouder in een duurdere stad woont en dat je je kind niet meer naar de school in de buurt kunt sturen.
Ik heb nooit behoord tot die politici in Brussel die altijd jubelverhalen over dat onderwijs hebben opgehangen. Wat er nu gebeurt, is lange tijd voorspeld. Wij zullen nu onze verantwoordelijkheid opnemen.
Ik ga ook niet ingrijpen in lopende inschrijvings- en aanmeldingsprocedures. Ik heb die bevoegdheid niet, de decreetgever heeft ons die niet gegeven. Ik wil dat die cijfers heel duidelijk worden uitgeklaard. Dan zullen we met kennis van zaken onze verantwoordelijkheid nemen, en de aanpassingen doen in het belang van Brussel, van de Vlaamse Gemeenschap en vooral in het belang van de kleine kindjes. (Applaus bij sp.a)
Ik betreur dat het de populistische toer opgaat, alsof degenen die hier pleiten voor capaciteitsuitbreiding niet bekommerd zouden zijn om Nederlandstalige kinderen. Het spreekt voor zich dat Nederlandstalige ouders hun kind moeten kunnen inschrijven in Nederlandstalige scholen. Het omgekeerde heb ik nooit gezegd.
Een ander populistisch element: hier wordt altijd gezegd dat voor al die Vlamingen die elke dag naar Brussel pendelen, genoeg faciliteiten moeten zijn in het Nederlands, dat de dienstverlening ook in het Nederlands moet kunnen. Als er per dag 300.000 pendelaars in het Nederlands moeten worden geholpen, dan zou het wel heel erg handig zijn dat Brussel wat meer Nederlandskundige burgers heeft. Die leveren we af aan het einde van het Nederlandstalig onderwijs. Dit wil ik nog even benadrukken. (Applaus bij Open Vld en Groen!)
Deze actuele vraag heeft een duidelijke conclusie: hierover is het laatste woord absoluut nog niet gezegd. Ik voel wel aan dat de meerderheid in dezelfde richting wil stappen. Al degenen die mee die richting willen uitgaan, roep ik om dat te steunen.
Het is een en-enverhaal. We moeten er kunnen voor zorgen dat Nederlandstalige kinderen in de buurt naar school gaan, maar we moeten ook onze verantwoordelijkheid opnemen voor de anderstalige kinderen.
Minister, als u zegt dat u wilt nagaan of de verklaringen op eer terecht zijn, of het klopt dat de kinderen die zich opgeven als Nederlandstalig, dat ook effectief zijn, dan moet u er ook voor zorgen dat er voldoende controle is op het GOK-criterium. Dan moet u nagaan of alle kinderen die worden opgegeven als GOK-leerlingen, dat ook effectief zijn. Ook daarvoor moeten we onze verantwoordelijkheid opnemen. Dat is even belangrijk.
Ik ben het slechts op één vlak eens met de heer Van Der Taelen, namelijk dat het moment historisch is, maar dan wel om een totaal andere reden. In alle partijen en alle kleuren zijn er de voorbije decennia politici geweest die het beste van hun leven hebben gegeven voor onze hoofdstad, beleidsmatig en als ambassadeur. Die mensen hebben Vlamingen ervan overtuigd om hier te komen wonen omdat dit een fantastische stad is.
Nu lees ik in de pers en hoor ik in mijn vriendenkring, dat jonge Vlaamse gezinnen met kinderen die bewust voor deze stad hebben gekozen, Brussel dreigen te verlaten enkelen zijn al weg omdat ze geen school vinden voor hun kinderen. Op korte termijn moeten we voor die Nederlandstalige ouders, en ook voor anderstalige en zeker kansarme gezinnen, proberen oplossingen te vinden om een school aan te bieden in de buurt waar ze wonen, en liefst een school van hun keuze. Dan gaat het over het respect dat we moeten betuigen aan de Brusselse Vlamingen, maar ook over het respect voor de politici die decennialang hebben gevochten voor deze stad. (Applaus bij CD&V en de N-VA)
Het incident is gesloten.