Verslag plenaire vergadering
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat de ruimtelijk kwetsbare gebieden betreft
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat de geïntegreerde milieu- en stedenbouwkundige vergunning betreft
Voorstel van decreet houdende wijziging van artikel 99 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, teneinde zorgwonen mogelijk te maken
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat de beroepstermijn van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar betreft
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat de ontheffingen van de jaarlijkse belasting op niet-bebouwde percelen betreft
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde zijn het ontwerp van decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, het voorstel van decreet van de heer Stassen houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat de ruimtelijk kwetsbare gebieden betreft, het voorstel van decreet van de heer Sannen houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, wat de geïntegreerde milieu- en stedenbouwkundige vergunning betreft, het voorstel van decreet van de dames Heeren en Schauvliege en de heren De Wever en Dehaene houdende wijziging van artikel 99 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, teneinde zorgwonen mogelijk te maken, het voorstel van decreet van de heer Daems houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat de beroepstermijn van de gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar betreft, het voorstel van decreet van de heren Creyelman, Verougstraete en Van Goethem houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, wat de ontheffingen van de jaarlijkse belasting op niet-bebouwde percelen betreft, het voorstel van decreet van de heer Dewinter houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, en het voorstel van decreet van mevrouw Stevens en de heren Peumans, Van Dijck, De Bruyn en Demesmaeker houdende wijziging van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, die door de commissie in samenhang zijn behandeld, met dien verstande dat het ontwerp van decreet als basis voor de bespreking werd genomen. Wij volgen hier dezelfde werkwijze.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Schauvliege, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, onze Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed heeft zeven commissievergaderingen gespendeerd aan dit ontwerp van decreet tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid. Dit ontwerp van decreet werd besproken samen met drie andere ontwerpen van decreet en zeven voorstellen van decreet die in dit parlement zijn ingediend.
Het is een boeiende en interessante bespreking geweest. Er zijn twee verslaggevers. We hebben afgesproken dat ik de spits afbijt en dat de heer Huybrechts straks zal inpikken op het eerste deel van het verslag dat ik hier zal brengen.
Er zijn in onze commissie drie hoorzittingen gehouden over de ontwerpen en de voorstellen van decreet. Minister Van Mechelen is in de commissie bij de toelichting van het ontwerp van decreet begonnen met de vaststelling dat de ruimtelijke ordening een imposante weg heeft afgelegd maar dat het werk absoluut nog niet af is. Er zijn een aantal knelpunten waar dit ontwerp van decreet een oplossing voor biedt, aldus de minister.
Het decreet op de ruimtelijke ordening heeft destijds een bescheiden rechtsbasis geleverd voor het grond- en pandenbeleidsplan dat een aantal bakens zou uitzetten met het oog op een voldoende aanbod van gronden voor goedkope woningen, vrije kavels, bedrijfsterreinen, groen en andere publieke voorzieningen. De uitvoering van die bepalingen is uitbesteed aan een extern bureau. Dat heeft niet geleid tot het verhoopte resultaat. Daarom werd er gaandeweg de bespreking voor geopteerd om dit luik in een apart decretaal kader te verankeren.
Wat de planologie betreft, zegt de minister dat het ontwerp van decreet tot wijziging van het decreet op de ruimtelijke ordening de nodige voorzichtigheid in acht neemt. Het Vlaamse Gewest en de lokale besturen zijn immers druk in de weer met afbakeningen en andere planningsprocessen. We moeten vermijden dat deze processen worden doorkruist door fundamenteel afwijkende nieuwe regelgeving. Om die reden beperkt het ontwerp zich tot een aantal bijstellingen van het decreet op de ruimtelijke ordening.
Is essentie worden drie soorten problemen aangepakt. Het ontwerp van decreet opteert voor een geïntegreerde plannings- en uitvoeringsprocedure via een soort dakpanstructuur. Dit zal een aanzienlijke tijdwinst opleveren. Er zijn ook een aantal inhoudelijke en procedurele garanties uitgewerkt om te waarborgen dat de geïntegreerde procedure enkel voor echt belangrijke maatschappelijke strategische projecten kan worden toegepast.
Daarnaast wordt er qua planologie meer flexibiliteit mogelijk gemaakt. In een aantal gevallen waarbij in een gebied meer dan één planningsniveau bevoegd is, kan worden afgesproken wie het geheel van de plannen zal opstellen. Een volgende punt op dat vlak heeft betrekking op vereenvoudigingsmaatregelen waarvan de minister er een aantal heeft opgesomd. Het jaarprogramma zal worden afgeschaft. De aangrenzende gemeenten zullen een gezamenlijk ruimtelijk structuurplan kunnen opmaken en een gezamenlijke stedenbouwkundige ambtenaar aanwerven. Die mogelijkheid, die al bestond, wordt verruimd. De gemeenten zullen ook op een soepelere manier stedenbouwkundige ambtenaren kunnen aanwerven. De voorwaarden daarvoor worden in dit ontwerp bijgestuurd.
Een laatste vereenvoudiging die de minister formuleert bij de planologie heeft betrekking op de procedures voor onteigeningsplannen in uitvoering van ruimtelijke uitvoeringsplannen. De lokale besturen zullen in de toekomst de eenvoudige generieke onteigeningsprocedure kunnen aanwenden. Voortaan zal ook de deputatie het onteigeningsplan kunnen goedkeuren.
Het systeem van de planbaten bestond al in de ruimtelijke ordening. Het ontwerp van decreet verankert echter de bestuurlijke logica dat de middelen verkregen uit de opzonering van percelen in principe ten bate van het grond- en pandenbeleid worden aangewend. De complexe planbatenregeling van het decreet op de ruimtelijke ordening moet daarvoor wel worden vereenvoudigd en procedureel worden gestroomlijnd. Het ontwerp van decreet voorziet daartoe in een belangrijk aantal inhoudelijke en technische aanpassingen. Zo blijven de bestemmingswijzigingen die vandaag al in het decreet op de ruimtelijke ordening zijn opgelijst, de grondslag voor de heffing. De vermoede meerwaarde ten gevolge van een dergelijke bestemmingswijziging wordt berekend per perceel. Om een zo helder mogelijke regeling te krijgen, wordt nu afgezien van het bestaande systeem van diverse arrondissementele coëfficiënten. Op de vermoede meerwaarde van een perceel wordt een realistisch progressief systeem toegepast. Uiteraard wordt er ook aan de vrijstellingen gedacht en wordt dat systeem iets eenvoudiger uitgewerkt.
Een eerste aspect op het vlak van de procedures voor het vergunningenbeleid is de nood aan integratie en afstemming van procedures, zowel binnen het ruimtelijkeordeningsrecht als tussen het ruimtelijkeordeningsrecht en de sectorale regelgeving. Er zijn een aantal tekstuele bijsturingen. Er wordt ook een basis gelegd voor de afstemming van de procedure en het tijdsverloop binnen de milieuvergunningsprocedure en de stedenbouwkundige vergunningen.
Vervolgens stelt de minister vast dat er vandaag verschillende beroepsvormen en -procedures worden gebruikt en dat die eigenlijk door elkaar lopen. De minister stelt dat dat een grote ongelijkheid met zich meebrengt. Gezien het gelijkheidsbeginsel vallen die ongelijkheden niet te verantwoorden. Alle belanghebbenden dienen in een participatiedemocratie over dezelfde mogelijkheden te beschikken. Dit ontwerp van decreet stroomlijnt de reguliere vergunningsprocedures. In een eerste fase kan door alle belanghebbenden zowel op legaliteits- als op opportuniteitsgronden een administratief beroep bij de deputatie worden ingesteld. Het gaat om een vol beroep waarbij de deputatie een nieuwe beslissing kan nemen; zij moet zich dus niet tot een vernietiging beperken. In een tweede fase kan, evenzeer door alle belanghebbenden, een jurisdictioneel beroep worden ingesteld bij een gespecialiseerd administratief rechtscollege: de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Dit beroep kan enkel worden gegrond op rechtmatigheidsgronden.
Binnen de Belgische rechtsordening kan men tegen de beslissingen van de Raad voor Vergunningsbetwistingen nog een cassatieberoep bij de Raad van State aantekenen. In de memorie van toelichting wordt grondig ingegaan op de onderbouw van de oprichting van die Raad voor Vergunningsbetwistingen. In de commissie heeft de minister vijf grondige redenen aangehaald waarom het volgens hem kan dat die raad wordt opgericht.
Naast de gewone vergunningsprocedure, die start bij het college van burgemeester en schepenen, zijn er uiteraard ook de vergunningsaanvragen door publiekrechtelijke rechtspersonen of aanvragen voor handelingen van algemeen belang. Die aanvragen worden conform het decreet behandeld door de Vlaamse Regering of de gedelegeerde stedenbouwkundige ambtenaar of de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar. Dat blijft ook zo in het ontwerp van decreet. Het ontwerp voorziet voortaan echter ook voor deze aanvragen in bindende beslissingstermijnen. Tegen de beslissing voor aanvragen door overheden staat ook een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen open.
Een belangrijk aspect van de vergunningsprocedure is het inwinnen van advies bij diverse sectorale instanties.
Het verwarrende onderscheid tussen bindende en niet-bindende adviezen wordt voortaan afgeschaft.
Een vergunning moet principieel worden geweigerd als uit de ingewonnen adviezen of uit het aanvraagdossier blijkt dat het aangevraagde strijdig is met de regelgeving of de beschermingsbesluiten binnen andere sectoren dan de ruimtelijke ordening. Een weigering
kan worden vermeden indien de vergunning voorwaarden oplegt die strekken tot een adequate afstemming van het aangevraagde op de sectorale vereisten.
Bij wijze van overgang bepaalt het ontwerp wel dat de adviezen van de wegbeheerder nog gedurende een korte tijd een bindend karakter zullen behouden. Dat is een tijdelijke maatregel in afwachting van het voorstel van decreet tot realisatie van de rooilijnen, dat binnenkort in het parlement zal worden ingediend.
Aansluitend bij de advisering over vergunningsaanvragen besteden de ontwerpteksten bijzondere aandacht aan de verstrengeling tussen ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed. Er wordt voortaan in de afgifte van een sloopvergunning een onroerenderfgoedtoets ingevoerd.
Ik licht nu een aantal inhoudelijke elementen van het vergunningenbeleid toe.
Het bestaande vergunningenstelsel werkt op grond van een tweedeling tussen vergunningsplichtige werken en vrijgestelde werken. Het ontwerp van decreet bevat een decretale basis om iets nieuws mogelijk te maken: de meldingsplicht. De melding
wordt verricht bij het college van burgemeester en schepenen. Na twintig dagen kan men de gemelde werken aanvatten. De figuur van de melding is geïnspireerd op het Milieuvergunningendecreet. Zeer belangrijk is dat de meldingen in het vergunningenregister
worden ingeschreven. Dit levert voldoende zekerheid op.
Een bijzondere decretale meldingsplicht wordt ook uitgewerkt met betrekking tot het maatschappelijk relevante fenomeen van het zorgwonen. Het zorgwonen wordt aangemoedigd door middel van een soepel regime van meldingsplicht, en dit zowel bij het begin van het
zorgwonen als bij het beëindigen ervan. De meldingsplicht geldt uiteraard enkel indien de zorgwooneenheid binnen het bestaande volume van een woning wordt gecreëerd. Bij uitbreidingswerken is wel een vergunning nodig. Minister Van Mechelen verwijst ook naar het voorstel van decreet dat daarover door een aantal parlementsleden werd ingediend.
De bepalingen inzake zonevreemde constructies staan vandaag in de overgangsmaatregelen van het decreet op de ruimtelijke ordening ingeschreven. De ontwerpteksten, die hier voorliggen, maken de huidige bepalingen generiek. De decretale basisrechten zullen voor iedereen van toepassing zijn. Een ruimtelijk uitvoeringsplan kan de decretale basisrechten enkel aanvullen en uitbreiden. Een ruimtelijk uitvoeringsplan kan echter wel strengere voorwaarden opleggen op het vlak van de maximaal toegelaten volumes bij heropbouw.
De huidige herstelmogelijkheden voor zonevreemde constructies die tenietgaan ingevolge heirkracht gelden in beginsel niet in ruimtelijk kwetsbare gebieden. Het ontwerp van decreet maakt de heirkrachtregeling voortaan ook van toepassing in kwetsbaar gebied.
In het kielzog van de regelingen voor zonevreemde constructies is ook werk gemaakt van een genuanceerde afwerkingsregel. Deze regel maakt het mogelijk dat woningbouw kan worden vergund op een niet voor woningbouw bestemd perceel dat grenst aan een perceel waarop zich een bestaande woning met een wachtmuur bevindt of dat gelegen is tussen twee wachtmuren.
Om misbruiken en wildgroei tegen te gaan, worden een aantal heel strikte voorwaarden opgelegd. Minister Van Mechelen vindt het belangrijk dat het ontwerp van decreet constructies in reservatiestroken uitdrukkelijk gelijkstelt met zonevreemde constructies. Op die manier wordt tegemoetgekomen aan de met redenen omklede motie van de heren Matthijs en De Roo. De motie stelde dat de bewoners van reservatiezones over dezelfde rechten moeten beschikken als zonevreemde eigenaars in agrarisch gebied.
Vernieuwend is volgens de minister dat er een regel komt die duidelijk maakt dat nieuwbouw in reservatiestroken kan worden toegelaten indien uit de adviezen blijkt dat de strook niet binnen de vijf jaar zal worden gerealiseerd. Eigenlijk loopt dit gelijk met wat bestaat voor rooilijnen.
Er wordt ook gewerkt aan de rechtszekerheid in het vergunningenbeleid. Minister Van Mechelen gaat er dieper op in. Er zijn vier aspecten die grondig worden veranderd.
Ten eerste wordt het planologisch attest voor bedrijven verruimd. Ook bedrijven die vallen onder de meldingsplicht in het kader van het Milieuvergunningendecreet, zullen voortaan een planologisch attest kunnen aanvragen. De omzet van een bedrijf heeft immers geen enkele ruimtelijke relevantie. Voorts wordt bepaald dat op grond van het planologisch attest een vergunning voor kortetermijnbehoeften kan worden afgeleverd die afwijkt van geldende stedenbouwkundige voorschriften, ook die van een ruimtelijk uitvoeringsplan of een bijzonder plan van aanleg.
Ten tweede, het vergund karakter van een constructie kan voortaan enkel door middel van een proces-verbaal of door middel van een niet-anoniem bezwaarschrift worden weerlegd. Dit komt de rechtszekerheid ten goede.
Ten derde, het as-builtattest wordt ingevoerd. Dit attest verklaart dat handelingen met betrekking tot een constructie niet of marginaal van het vergunde of gemelde bouwplan kunnen afwijken. Dit attest wordt door van overheidswege erkende rechtspersonen afgeleverd.
Ten vierde, een belangrijk aspect van de rechtszekerheid in het vergunningenbeleid betreft de weekendverblijven. Het ontwerp van decreet voorziet in een uitdovend woonrecht voor weekendverblijven. Het ontwerp van decreet bepaalt concreet dat de bevoegde planologische overheden moeten onderzoeken of voor bestaande knelpunten inzake de ruimtelijke ordening en de permanente bewoning van weekendverblijven een planologische oplossing kan worden geboden.
Deze onderzoeken moeten ten laatste op 30 april 2012 worden afgerond. De hierop gebaseerde ruimtelijke uitvoeringsplannen moeten ten laatste op 30 april 2015 definitief zijn vastgesteld. In samenhang met deze zoektocht naar planologische oplossingen wordt in dit ontwerp van decreet een tijdelijk woonrecht ingevoerd. Voor de categorie van de permanente bewoners waarvoor geen planologische oplossing mogelijk blijkt, wordt dit woonrecht tot en met 31 december 2029 verlengd. In sommige gevallen betreft het zelfs een verlenging tot 31 december 2039.
Het ontwerp van decreet zegt tevens iets over de typevoorschriften. De Vlaamse Regering heeft een Typevoorschriftenbesluit genomen en heeft hier een aantal belangrijke bijlagen aan toegevoegd. De typevoorschriften zijn gebaseerd op hedendaagse praktijken zoals die in heel wat ruimtelijke plannen bestaan.
De minister heeft een voorbeeld gegeven van een typisch aspect dat door de opname van de typevoorschriften in het ontwerp van decreet wordt opgelost, met name de groene energie. De bijlage bij het Typevoorschriftenbesluit vermeldt de optie om de inplanting van infrastructuur voor de winning of de productie van hernieuwbare energie, zoals windmolens in landbouwgebied, niet langer afhankelijk van het opmaken van een planningsinitiatief te maken. Dit wordt door dit ontwerp van decreet mogelijk gemaakt.
Wat het handhavingsbeleid betreft, heeft de minister opgemerkt dat het ontwerp van decreet een verwarrend onderscheid tussen het vergunningen- en het handhavingsbeleid wil wegwerken. Het gaat hier specifiek om de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Door de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden uit de kwetsbare gebieden in het handhavingsrecht te schrappen, wordt een uniforme en eenduidige definitie van de kwetsbare gebieden in de volledige ruimtelijke ordening verkregen.
Het Handhavingsdecreet van juni 2003 heeft een aantal ingrediënten van het handhavingsbeleid ingevoerd. Een van die ingrediënten is de oprichting van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Die raad is eigenlijk als een soort overgangsorgaan bedoeld. De Hoge Raad voor het Herstelbeleid zal blijven voortbestaan en heeft daarom nood aan een meer substantiële omschrijving van de eigen bevoegdheden en procedures.
De Hoge Raad voor het Herstelbeleid zal tot de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid worden omgevormd. De bestaande bevoegdheden worden behouden. Deze omvatten het formuleren van aanbevelingen inzake het herstel- en handhavingsbeleid en het verlenen van adviezen over de herstelvorderingen en over het opstarten van ambtshalve uitvoeringen. Die laatste bevoegdheid wordt logischerwijze uitgebreid en zal ook de ambtshalve uitvoering door lokale besturen omvatten.
De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid zal voortaan ook voor een aantal nieuwe zaken bevoegd worden. Een nieuwe bevoegdheid betreft het verlenen van adviezen over de herstelvorderingen. De Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid zal tevens worden toegerust met de nieuwe bevoegdheid beslissingen over de matiging of over het uitstel van de invordering van opeisbare dwangsommen te nemen. Ook het verloop van de procedures bij de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid wordt in het ontwerp van decreet duidelijker omschreven. Het ontwerp van decreet biedt de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de mogelijkheid een minnelijke schikking voorop te stellen of te benaarstigen. Tot slot krijgt de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid de bevoegdheid om desgevraagd als bemiddelingsorgaan tussen de stedenbouwkundige inspectie en de overtreder op te treden.
Het ontwerp van decreet bevat een uitgewerkte regeling voor de termijnen waarna een herstelvordering van overheidswege niet meer kan worden ingesteld. Dit staat uiteraard los van de gemeenrechtelijke schorsings- en stuitingsregelingen.
De regeling is op een transparante driedeling van de verschillende gebiedsindelingen gebaseerd. In ruimtelijk kwetsbaar gebied wordt aan de nultolerantie vastgehouden. In open ruimte vervalt de mogelijkheid een herstelvordering in te stellen in beginsel tien jaar na het plegen van het misdrijf. In overige gebieden, bijvoorbeeld gebieden voor wonen of voor bedrijvigheid, vervalt die mogelijkheid vijf jaar na het plegen van het misdrijf.
De minister stelt in zijn betoog vast dat er toch wel heel wat is gewijzigd aan het decreet op de ruimtelijke ordening. Dit heeft tot gevolg dat er heel wat bis- en ter-artikelen in het decreet te vinden zijn. De minister roept dan ook op om zeker werk te maken van een officiële coördinatie en in die machtiging wordt ook in het ontwerp van decreet voorzien. De minister besluit met te stellen dat er de voorbije twee jaar heel hard is gewerkt aan de ontwerpteksten en dat hij ervan overtuigd is dat de nodige evenwichten gevonden zijn.
We zijn in de commissie dan overgegaan tot de algemene bespreking. Verschillende leden hebben een tussenkomst gehouden. De heer Daems van Groen! vindt dat wat voorligt ongelooflijk complex is. Rudi Daems hoopt op een zeer goede gecoördineerde tekst van het decreet. De spreker vreest ook voor een bijkomende planlast voor de gemeentebesturen. Het meest betreurt de heer Daems het dat de huidige achterpoortjes nog meer worden opengezet. Een spreker in de hoorzitting, aldus de heer Daems, zei dat Vlaanderen stilaan evolueert naar een situatie waarin de bestaande ruimtelijke toestand de bovenhand krijgt op de gewenste ruimtelijke structuur. Dit is geen goede ontwikkeling, aldus de heer Daems.
Hij erkent dat het ontwerp ook zeer goede aspecten bevat. Het is goed dat het zorgwonen eindelijk decretaal wordt verankerd, hoewel de meldingsplicht toch wel beperkt is. Het as-builtattest is ook een goede maatregel ondanks een aantal opmerkingen die het notariaat en de architecten hebben gemaakt. De sociale doelstellingen in het grond- en pandenbeleid - daar komen we straks nog op terug - zijn voor hem ook bijzonder positief. Natuurlijk zijn ook de bepalingen inzake de windmolens voor Groen! een belangrijk aspect.
Volgens de heer Daems is de relatie tussen de ruimtelijke ordening en de respectievelijke sectorale wetgevingen voor het eerst gewijzigd en worden een aantal sectorale bepalingen ook opgenomen in het decreet op de ruimtelijke ordening. Hij spreekt dan ook de hoop uit dat de minister ook een aantal verdere stappen zal zetten en bijvoorbeeld het leefmilieu zal integreren in het decreet op de ruimtelijke ordening. Hij heeft ook een heel pak vragen over een aantal zaken die volgens hem geen goede evolutie zijn, onder andere het feit dat de definitie van de goed uitgeruste weg wordt versoepeld. De regularisatie voor zonevreemde constructies is voor hem ook een probleempunt. De heer Daems heeft ook veel begrip voor de regeling van de weekendverblijven, maar hij vindt de datum van 2029 en 2039 toch wel onredelijk ver in de tijd.
De heer Pieter Huybrechts stelt dat in het ontwerp van decreet een stap in de goede richting wordt gezet. Niettemin heeft de Vlaams Belangfractie ook heel wat bedenkingen en vragen bij de ontwerptekst. De adviserende organen hebben slechts 30 dagen de tijd gekregen om adviezen te geven over dit toch wel zeer omvangrijk voorontwerp van decreet. Tijdens de hoorzitting werd ook duidelijk dat vooral kleinere gemeenten niet zeker zijn dat ze het ontwerp ook zullen kunnen uitvoeren. Wat de weekendverblijven betreft, dient te worden voldaan aan de vereisten uit de Vlaamse Wooncode. Het zou volgens de heer Huybrechts menselijker zijn als ook de sociaal zwakkeren een overgangsperiode krijgen om hun eigen woonst in overeenstemming te brengen met de Wooncode. Hij stelt ook dat een aantal bewoners van de weekendverblijven, die meestal sociaal zwakker zijn, het slachtoffer zouden kunnen worden van een aantal bepalingen die opgenomen zijn in het decreet. Hij maakt zich daar grote zorgen over. De heer Huybrechts vraagt zich ook af of het toch niet mogelijk zou zijn om verjaring van stedenbouwmisdrijven mogelijk te maken in kwetsbaar gebied. Is het maatschappelijk verantwoord dat mensen soms tientallen jaren na een inbreuk nog strafrechtelijk worden vervolgd of kunnen worden vervolgd? Gaat dit niet in tegen een normaal rechtvaardigheidsgevoel?
Mevrouw Joke Schauvliege, ikzelf dus, zegt dat CD&V tevreden is dat het lang aangekondigde ontwerp van decreet in de commissie kan worden besproken. De spreker stelt dat het nieuwe decreet toch heel wat pijnpunten aanpakt, die tijdens de invoering van de decreten duidelijk zijn geworden, en dat er een hele procedure is afgelegd om voldoende inspraak en overleg met het middenveld te realiseren. Ik heb in de commissie wel gesteld dat coördinatie nodig zal zijn. De hoorzittingen hebben volgens mevrouw Schauvliege suggesties naar voren gebracht die een aantal bijsturingen hebben opgeleverd of zullen opleveren zodat verfijningen en bijsturingen van het ontwerp van decreet kunnen gebeuren.
Het is ook belangrijk dat het ontwerp van decreet zorgt voor een substantiële vereenvoudiging en er een aantal sociale aspecten zijn meegenomen, zoals het zorgwonen.
De lokale besturen zijn inderdaad bezorgd over de nieuwe ontwikkelingen, maar de minister is bereid, volgens CD&V, om in een goede begeleiding voor die lokale besturen te voorzien.
Een andere verzuchting is dat een aantal elementen de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) zouden ondermijnen. De spreker van CD&V stelt dat het de ambitie is van deze regering om die principes overeind te houden, maar dat het logisch is dat een aantal maatschappelijke evoluties en knelpunten in dit decreet worden aangepakt.
De heer De Klerck feliciteert de minister en zijn administratie met het voorliggende ontwerp van decreet. Het is ondertussen al meer dan 20 keer aangepast. Het lid hoopt dat de meeste kinderziektes nu verdwenen zijn. Het voorliggende ontwerp getuigt van een duidelijke visie. Het is volgens de heer De Klerck ook heel positief dat rekening werd gehouden met de uitgebrachte adviezen en dat de suggesties die werden gedaan, ook worden opgenomen.
De rechtszekerheid is een belangrijk aandachtspunt voor de heer De Klerck, onder meer voor de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. Ook voor de gevallen van overmacht, bijvoorbeeld in kwetsbare gebieden, komt eindelijk een oplossing.
De administratieve rompslomp zal ook duidelijk worden ingeperkt. Ook voor de weekendverblijven zal een duidelijk kader worden gecreëerd.
De kritieken van de complexiteit en de grotere planlast zijn volgens de heer De Klerck maar deels terecht. Zo worden de ruimtelijke uitvoeringsplannen en het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan geïntegreerd: als het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan wordt aangepast, kan er gelijktijdig een RUP worden gemaakt. Die versoepeling zal de planlast verlagen.
Positief is voor de heer De Klerck dat ook de planbaten en planlasten voor zonevreemdheid niet gelden voor zonevreemde woningen, voor zonevreemde bedrijven en voor zonevreemde jeugdinfrastructuur en recreatiegebieden.
De heer Bex vraagt om geen verjaring toe te staan van stedenbouwmisdrijven op de kleine wegen met een publiek recht op doorgang. Het lid dringt erop aan dat de minister daar ook een oplossing voor biedt.
De commissievoorzitter, de heer Lachaert, sluit zich aan bij de felicitaties voor de minister, zijn kabinet en administratie, die jarenlang aan dit ontwerp van decreet hebben gewerkt. Het opstellen van het ontwerp van decreet is een moeilijke oefening geweest.
Het is volgens de heer Lachaert historisch nooit de bedoeling geweest om van landschappelijk waardevol agrarisch gebied kwetsbaar gebied te maken. De juridische besluitvorming ent zich wel op de decretale teksten, waar soms ook wel eens een fout in sluipt.
De sprekers in de hoorzittingen waren over het algemeen heel positief over het ontwerp van decreet. Er zijn een aantal opmerkingen gemaakt en vragen gesteld tot amendering, die zeker meegenomen zullen worden.
De heer Huybrechts zal de antwoorden van de minister overlopen. (Applaus)
De heer Huybrechts, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, zoals mevrouw Schauvliege heeft aangekondigd, ga ik een beknopt verslag geven betreffende het antwoord van de minister.
Vlaams minister Van Mechelen verklaart dat het ontwerp van decreet zeer goed voorbereid is en dat er veel werk aan vooraf is gegaan. De vragen om uitleg en interpellaties van de parlementsleden waren een inspiratiebron.
De wijzigingen van het decreet Ruimtelijke Ordening zijn uitgebreid besproken met vertegenwoordigers van de diverse maatschappelijke geledingen. Ook zij hebben suggesties gegeven. De voorontwerpteksten zijn herhaaldelijk bijgestuurd.
De wijzigingen moeten de regels voor ruimtelijke ordening niet complexer, maar wel consistent maken. Volgens de minister maakt het ontwerp van decreet de procedures zeker niet ingewikkelder, maar zoekt eerder naar vereenvoudiging.
De vier ontwerpen van decreet die nu gelijktijdig in de commissie worden behandeld, moeten het mogelijk maken grote stappen vooruit te zetten wat de drie doelstellingen - rechtszekerheid, snelheid, transparantie - betreft.
De toenemende werklast van de gemeenten wil de minister nuanceren. Wat de weekendverblijven betreft, zijn ondertussen alle zones in kaart gebracht. De meeste provincies zijn intensief bezig met het zoeken naar planologische oplossingen. Het ontwerp van decreet creëert, met het uitdovend woonrecht, een rechtszeker kader. Over de termijn tot 2029 kan men discussiëren, maar de minister laat opmerken dat het probleem al sinds 1971 op de politieke agenda staat.
De oplossing kan misschien nog worden verfijnd, maar de minister ziet geen redenen om nog veel te wijzigen.
Aan de opmerkingen van de heer Daems over de beroepstermijn van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar, wordt volgens de minister grotendeels tegemoetgekomen in het ontwerp van decreet. De diplomavereisten voor de stedenbouwkundige ambtenaren worden inderdaad versoepeld, niet de bekwaamheidsvereisten.
De financiële ondersteuning van de gemeenten is geregeld door de huidige besluiten. De minister sluit niet uit dat de komende regering bijkomende middelen zal vrijmaken. Wat betreft advies, inspraak en overleg, wijst de minister erop dat van bij de start van het uitschrijven van de voorontwerpen, de administratie en de meerderheidspartijen werden betrokken. Er is bewust gekozen om voor de wijzigingen van het decreet Ruimtelijke Ordening niet alleen de verplichte adviesinstanties maar ook andere instanties te consulteren. Elke instantie kreeg een maand om advies te formuleren. De instanties die uitstel vroegen, kregen dat.
De minister stelde vast dat sommige commissieleden bezorgd blijven over lasten voor de gemeenten. De vernieuwingen in het decreet Ruimtelijke Ordening beogen vooral vereenvoudigde en transparante procedures en een grotere rechtszekerheid voor burgers en lokale besturen. De heer Daems vroeg waarom de opbrengsten van de planbaten worden gespreid. De minister antwoordt dat voor het aanwenden van de opbrengsten van de planbaten naar een verdeling wordt gezocht die een aantal belangrijke doelstellingen tegelijk kan dienen.
Er waren ook kritische bedenkingen over de grootschalige stedenbouwkundige projecten en het verschil in regeling op gewestelijk niveau en voor de lokale besturen. De minister wil vooreerst opnieuw benadrukken dat de regeling in kwestie een uitzonderingsregeling is.
Er waren diverse opmerkingen over de oprichting van de raad voor vergunningsbetwistingen. De afdeling wetgeving van de Raad van State had inderdaad een aantal bedenkingen in verband met de bevoegdheid van de decreetgever om een administratief rechtscollege op te richten. De minister verklaarde dat wel degelijk is tegemoetgekomen aan de opmerkingen van de Raad van State.
De minister antwoordt op de opmerkingen die gemaakt zijn over het schrappen van landschappelijk waardevolle agrarische gebieden uit de omschrijving van ruimtelijk kwetsbare gebieden. Het huidige ontwerp van decreet betekent volgens de minister een vereenvoudiging doordat in artikel 2 slechts eenmaal een definitie wordt gegeven van de ruimtelijk kwetsbare gebieden die van toepassing is op het gehele decreet.
De heer Daems vroeg naar het juridisch statuut van gedoogde gebouwen. De minister besluit dat dergelijke constructies meestal strijdig met bepaalde decretale of andere voorschriften zullen zijn, waardoor ze niet voor een integrale regularisatievergunning in aanmerking kunnen komen. Er waren ook vragen van de heer Daems en van mezelf over de problematiek van de bouwmisdrijven en de weekendverblijven. Permanente bewoners van bouwfysisch hoofdzakelijk vergunde weekendverblijven, krijgen onder bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden een tijdelijk woonrecht in afwachting van het resultaat van de reeds opgestarte of nog op te starten planologische processen. Wanneer geen planologische oplossing mogelijk blijkt, wordt aan de permanente bewoners bovendien een aanvullend woonrecht tot ten minste 31 december 2029 verleend. Dit woonrecht vervalt wanneer aan de betrokkenen een geschikte herhuisvesting wordt aangeboden.
Tot zover een beknopt verslag van het antwoord van minister Van Mechelen. Ik wil mijn expliciete dank uitspreken aan de commissiesecretaris, de heer Johan Cuypers, voor dit uitstekend verslag. (Applaus)
Dames en heren, we gaan over tot de betogen namens de fracties.
De heer Huybrechts heeft het woord.
Mijnheer de minister, u zult het met mij eens zijn dat het zeer lang heeft geduurd -oorspronkelijk was dit ontwerp van decreet over de aanpassing van de ruimtelijke ordening beloofd tegen eind 2005 - eer dit ontwerp van decreet in het Vlaams Parlement in de bevoegde commissie werd besproken. Eind januari van dit jaar was het eindelijk zover en gingen de besprekingen van het aanpassings- en aanvullingsdecreet van start. Het werd een lijvig decreet, dat zowel de planologie, het vergunningenbeleid en het handhavingsbeleid grondig wijzigt.
Ondertussen is dit ontwerp van decreet in de bevoegde commissie door de meerderheid goedgekeurd. Ongetwijfeld zal het, na de goedkeuring straks in de plenaire vergadering, op 1 september 2009 in voege treden.
Mijnheer de minister, geachte leden, in de commissie voor Ruimtelijke Ordening heb ik reeds gezegd dat het ontwerp ongetwijfeld een verbetering is ten opzichte van het oorspronkelijke decreet van 19 mei 1999 en de talloze wijzigingen die nadien werden aangebracht. Naar aloude gewoonte werden in de commissie echter de amendementen van de meerderheid goedgekeurd en die van de oppositie verworpen. Ik stel echter tot mijn genoegen vast dat de meerderheid met een aantal opmerkingen van het Vlaams Belang rekening heeft gehouden. Zo werd amendement 97 van de meerderheid met betrekking tot de overgangsperiode om weekendverblijven in overeenstemming te brengen met de Vlaamse Wooncode, gebaseerd op ons amendement 7. Een stap in de goede richting, dus, maar toch ziet onze partij in dit ontwerp jammer genoeg nog een aantal onvolkomenheden.
Om te beginnen is er de planologie. De regering schrijft in het ontwerp van decreet een afzonderlijke regeling in voor de zogenaamde 'grootschalige stedenbouwkundige projecten'. Voor zichzelf creëert de regering een uitzonderingsrecht, waardoor ze kan afwijken van de procedures en behandelingstermijnen van maar liefst twaalf decreten. Dit is een flagrante zelfbediening. Decreten waaraan de burger zich strikt dient te houden, gelden, wanneer die bepalingen wordt goedgekeurd, dus niet voor de overheid, althans toch niet in gevallen waar die overheid van oordeel is dat het geplande project van strategisch belang is. De voornaamste reden die voor die ongelijke behandeling tussen overheid en burger wordt opgegeven, is tijdwinst. Eerst maakt de overheid dus de procedures zo complex dat ze zelf verdwaalt in het bos, en vervolgens redt ze zichzelf door zich te bedienen met een uitzonderingsregime. De gewone rechtsonderhorige wordt daarbij in het bos achtergelaten. Men kan zich daarbij de vraag stellen waarom, als de procedures zo tijdrovend en ingewikkeld zijn, er niet gewoon snellere en eenvoudigere procedures voor iedereen in het leven werden geroepen. Die oplossing had alleszins op minder gespannen voet gestaan met het gelijkheidsbeginsel, zoals de Raad van State opmerkte. Mijnheer de minister, het is dan ook niet denkbeeldig dat deze regeling zal worden vernietigd door het Grondwettelijk Hof, wegens schending van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel.
Dan is er het vergunningsbeleid: Binnen het vergunningsbeleid wordt onder meer in de mogelijkheid voorzien om in bepaalde gevallen de vergunningsplicht te vervangen door een meer soepele meldingsplicht. Daarnaast worden de procedures en het tijdsverloop van de milieuvergunningsprocedure en de stedenbouwkundige vergunningsprocedures op elkaar afgestemd. Dit wordt het best getypeerd door het verlagen van de beroepstermijn om jurisdictioneel beroep aan te tekenen tegen een vergunningsbeslissing in laatste administratieve aanleg, met maar liefst dertig dagen. Op de eerste plaats verhoogt dat het risico dat rechtsonderhorigen de mogelijkheid van het beroep ongewild voorbij laten gaan. Ten tweede betekent stilzwijgende weigering noodzakelijk dat er geen motivering moet worden uitgeschreven. Aan de vergunningaanvrager wordt dan ook niet de reden voor de weigering meegedeeld.
Op het vlak van het handhavingsbeleid verandert er ook heel wat. Zo wordt de Hoge Raad voor het Herstelbeleid omgevormd tot de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid. Dat orgaan wordt daardoor onder meer belast met het verlenen van advies in verband met de betekening van oude vonnissen en arresten, het indienen van opeenvolgende herstelvorderingen, het invorderen van dwangsommen, het opstarten van de ambtshalve uitvoering enzovoort. Wat opvalt bij dit alles, is dat voor ruimtelijk kwetsbaar gebied die adviesverplichting vaak wordt uitgesloten. De fetisj van het ruimtelijk kwetsbaar gebied is nog steeds prominent aanwezig in het handhavingsbeleid. Zo wordt het verplichte advies van de Hoge Raad voor het Handhavingsbeleid uitgesloten voor het betekenen van oude vonnissen binnen deze gebieden, tenminste als de vonnissen ouder dan tien jaar zijn. Binnen ruimtelijk kwetsbaar gebied is de burger dus nog steeds vogelvrij, temeer omdat binnen ruimtelijk kwetsbaar gebied een bouwovertreding niet kan verjaren, terwijl dat in andere gebieden wel kan.
Men kan zich hierbij de vraag stellen of de onmogelijkheid tot verjaring binnen kwetsbaar gebied wel zo maatschappelijk verantwoord is. Is het maatschappelijk verantwoord dat mensen soms tientallen jaren na hun inbreuk nog strafrechtelijk vervolgd worden of kunnen worden? Gaat het niet in tegen een normaal rechtvaardigheidsgevoel dat onschuldige kopers of erfgenamen moeten blijven leven met het zwaard van Damocles boven hun hoofd, omdat er ooit een bouwinbreuk werd begaan in een kwetsbaar gebied? Is het op zich geen nieuwe verstoring van de rechtsorde wanneer de strafvordering en de strafuitvoering wordt ingesteld lange tijd nadat de inbreuk heeft plaatsgevonden, en de oorspronkelijke verstoring van de rechtsorde dus reeds lang is uitgewist?
Hetzelfde geldt voor de herstelvordering. Omdat de strafvordering niet kan verjaren, kan ook de herstelvordering niet verjaren. Hierdoor kan tientallen jaren na de inbreuk, vaak dan nog bij erfgenamen of onschuldige kopers, worden geëist dat het gebouw wordt afgebroken. Dit kwetst toch ieder normaal rechtvaardigheidsgevoel. Het is mij een raadsel waarom men, als men toch aan deze onverjaarbaarheid vasthoudt, een verjaringstermijn van tien jaar inschrijft voor de herstelvordering binnen ruimtelijk kwetsbaar gebied. Wat is er nog te herstellen wanneer een constructie is afgebroken?
Mijnheer de minister, collega's, zoals u weet is het Vlaams Belang van oordeel dat het beter was geweest om het in stand houden binnen ruimtelijk kwetsbaar gebied te depenaliseren en de verjaringstermijn voor de herstelvordering in alle gebieden te plaatsen op vijf jaar.
Als laatste punt wil ik het hebben over de weekendverblijven. Een planologische oplossing wordt al jaren door het Vlaams Belang verdedigd als de meest elegante oplossing voor deze problematiek. Het principe van een planologische oplossing gecombineerd met een tijdelijk en aanvullend woonrecht, kan dan ook onze goedkeuring wegdragen.
Toch kunnen er een aantal vraagtekens worden geplaatst bij de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om van het woonrecht te kunnen genieten. Zo kan men maar permanente bewoner worden wanneer men voor de inwerkingtreding van het decreet reeds één jaar was ingeschreven in het bevolkings- of vreemdelingenregister van de betrokken gemeente. Dit zou volgens de regering nodig zijn om misbruiken te voorkomen. Hierbij houdt de Vlaamse Regering echter geen rekening met de laakbare praktijken die in sommige gemeenten worden gebruikt om permanente bewoners het leven zuur te maken. Zo hanteren bepaalde lokale besturen de praktijk waarbij ze mondeling weigeren om mensen die zich willen vestigen in hun weekendverblijf, in te schrijven in het bevolkingsregister. Hierdoor zullen veel permanente bewoners uit de boot vallen louter en alleen omwille van misbruiken van de overheid. Dit is voor het Vlaams Belang onaanvaardbaar.
Ten slotte is de bepaling dat men het woonrecht verliest wanneer men niet ingaat op het aanbod vanwege de overheid tot herhuisvesting, niet onderworpen aan strikte voorwaarden. Dit geeft een te ruime macht aan deze overheid om het woonrecht uit te hollen. De overheid moet hierbij geen rekening houden, of slechts in bepaalde mate, met het recht op vrije woonkeuze. Er dient slechts in een bepaalde mate rekening te worden gehouden met de samenstelling van het gezin en niet met de financiële draagkracht van de permanente bewoners. Mijnheer de minister, collega's, ik voorspel dat dit tot sociale drama's zal leiden.
Mijnheer de minister, zoals gezegd - en ik benadruk dit -, is het decreet een stap in de goede richting en ik ontken niet dat de ruimtelijke ordening al een lange en imposante weg heeft afgelegd. U wilde misschien wel meer, maar de zo beloofde rechtszekerheid voor alle burgers is er spijtig genoeg nog altijd niet. Het Vlaams Belang zal zich bij de stemming over dit decreet dan ook onthouden. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Schauvliege heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, dit ontwerp van decreet heeft een lange weg afgelegd. Het werd aangekondigd in het Vlaams regeerakkoord en nu, net voor het einde van de legislatuur, staat het op de agenda van dit parlement.
Dat het een lange weg heeft afgelegd, heeft ook voordelen.
Het voordeel is dat het gerijpt is. Het is een beetje zoals bij de wijn: als hij te vroeg gedronken wordt, is hij niet goed, als hij goed gerijpt is, is hij veel beter. Wat hier voorligt, is ook kwalitatief voldoende gerijpt.
U hebt overlegd en hebt daar iedereen zo veel mogelijk bij betrokken. Het middenveld, betrokken actoren en dergelijke meer waren van bij het begin betrokken bij de totstandkoming van dit ontwerp van decreet. In de commissie hebben wij bovendien, onder het leiderschap van onze voorzitter, een aantal hoorzittingen georganiseerd. Ik heb dat als bijzonder positief ervaren. Alle deskundigen hebben het ontwerp van decreet op een ernstige manier bekeken. Er zijn ook een aantal heel interessante suggesties, opmerkingen, bemerkingen en verzuchtingen geuit en onze commissie heeft heel wat van die elementen meegenomen in de amendering. Dat is de kwaliteit van het ontwerp van decreet zeker ten goede gekomen.
Het was niet altijd evident. De tijd is beperkt, zeker tegen het einde van de legislatuur. Er zijn dan ook heel wat inspanningen gedaan, ook door de diensten van het Vlaams Parlement, de administratie en medewerkers van kabinetten en dergelijke meer. Ik wil hen daar dan ook uitdrukkelijk voor danken. Het resultaat mag gezien worden.
Er leven nog altijd een aantal bekommernissen. Daar kunnen we niet onderuit. Ik heb onder andere vernomen dat een aantal mensen bang zijn dat de uitgangsprincipes van de ruimtelijke ordening en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen onderuit zouden worden gehaald en dat er een aantal achterpoortjes zouden worden opengezet. Ik ben ervan overtuigd dat dat niet zo is. Er zitten in dit ontwerp van decreet wel enkele hefbomen om tegemoet te komen aan een aantal maatschappelijke evoluties en historisch gegroeide problemen, maar zonder te raken aan de grote uitgangsprincipes van de ruimtelijke ordening en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
In deze tijden van economische crisis heeft de minister ook zelf even onderzocht welke knelpunten allemaal meespelen in de concurrentiekracht van onze bedrijven. Een van de elementen die daarbij naar boven kwamen, is de rechtsonzekerheid: een aantal procedures op het vlak van ruimtelijke ordening duren te lang, er zijn een aantal anomalieën, sommige zaken zijn niet goed op elkaar afgestemd. In dit ontwerp van decreet wordt aan veel van die opmerkingen een oplossing geboden. Ik verwijs onder meer naar de verjaring. Bij de kwetsbare gebieden was het bijvoorbeeld ook niet logisch dat in het ene geval de definitie van kwetsbaar gebied anders was dan in het andere geval. Ook voor het feit dat een aantal procedures niet op elkaar zijn afgestemd, wordt in dit ontwerp uitdrukkelijk een oplossing geboden.
De een zegt dat dit ontwerp van decreet een verzwaring van de administratieve lasten zal zijn, volgens de ander is het een verlichting. De waarheid zal mijns inziens ergens in het midden liggen. Als we de balans opmaken, zien we dat we naar een verlaging van de administratieve lasten zullen gaan: de meldingsplicht wordt ingevoerd, gelijktijdige plannen zijn mogelijk, er is de afschaffing van de jaarverslagen, het unieke loket, de projectvergadering, het sneller afhandelen van procedures. Dat zijn stuk voor stuk maatregelen die ervoor moeten zorgen dat het administratief allemaal soepeler loopt.
De vorige spreker heeft het al over de weekendverblijven gehad. Daar wordt in dit parlement al heel lang over gepraat. Er zijn ook al een aantal beslissingen over genomen. Er is ook aan de regering gevraagd om dat om te zetten in decretale initiatieven. Deze Vlaamse Regering heeft in het regeerakkoord aangekondigd dat ze het woonrecht zou realiseren. In dit ontwerp van decreet wordt dat dan ook aangepakt. Ook dat is een moeilijke oefening. Aan de ene kant zorg je dat er rechtszekerheid is, dat er een planologische oplossing komt en dat de lokale besturen voldoende inspraak hebben. Aan de andere kant moet je het sociale aspect van de bewoners van de weekendverblijven meenemen. Die evenwichtsoefening is op een goede, evenwichtige manier gebeurd.
Wij zijn als CD&V uiteraard heel blij dat het zorgwonen mee wordt opgenomen in dit ontwerp van decreet. Ik heb daar zelf nog een voorstel van decreet over ingediend, samen met minister Heeren, die toen nog parlementslid was. Het is nodig dat het decreet op de ruimtelijke ordening ook een aantal maatschappelijke evoluties meeneemt en daar ook oplossingen voor biedt. In de toekomst zal het meer en meer gebeuren dat meerdere generaties onder hetzelfde dak willen wonen. Zij zullen daar dan ook de nodige stedenbouwkundige oplossingen voor willen.
Dus voor ons is de balans positief. Tot slot heb ik nog drie vragen voor u, mijnheer de minister, en die leven ook in het werkveld.
Het is goed dat de onschuldige toekomstige bezitter zekerheid krijgt. Het as-built-attest wordt ingevoerd. U hebt daarover ook overleg gepleegd met het ruime middenveld, maar de concrete invulling van het as-built-attest moet nog in uitvoeringsbesluiten worden omgezet. Mensen die er dagelijks mee zullen werken, zoals architecten, stedenbouwkundige ambtenaren en notarissen, hebben schrik dat de concrete invulling van het as-built-attest niet altijd even evident zal zijn en dat het moeilijk zal zijn om daarmee in de praktijk om te gaan. Daarom wil ik u vragen om daar goed over na te denken en de praktijkervaringsdeskundigen bij dit uitvoeringsbesluit te betrekken. Dat moet ervoor zorgen dat het uitvoerbaar zal zijn en dat het geen verzwaring wordt van bestaande procedures. Het moet een oplossing bieden en mag geen extra last meebrengen. Hoe ziet u die realisatie in overleg met het werkveld?
Mijnheer de minister, een gelijkaardige opmerking heb ik in verband met de meldingsplicht. Het is goed dat die nieuwe categorie wordt ingevoerd, maar wij maken ons als partij toch ook een beetje zorgen. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat men met een meldingsplicht volledige huizen zal oprichten. Welke richting zult u uitgaan? Waarvoor zal de meldingsplicht worden ingevoerd? Geef ons de hoop dat het niet voor volledige huizen of grote constructies zal zijn. Die uitvoeringsbesluiten zullen wij vanuit onze partij binnen de regering en in het parlement opvolgen.
Een laatste opmerking hebben we vandaag nog in de krant kunnen lezen. Er staan heel wat nieuwe zaken in dit ontwerp van decreet, goede zaken, maar die moeten allemaal worden uitgevoerd. Onze lokale besturen, waarmee we allemaal ervaring hebben, maken zich zorgen over de omzetting in de praktijk. Mijnheer de minister, ik weet dat uw administratie inspanningen doet en infosessies, vergaderingen en werkgroepen organiseert, om ervoor te zorgen dat dit vlot kan worden omgezet. Toch leeft de vrees dat het niet haalbaar zal zijn met de middelen en de mensen die er nu zijn. We hebben de mond vol van 'ontvoogding', 'subsidiariteit' en het belang van de 'gemeentelijke autonomie'. Maar als we a zeggen, moeten we ook b zeggen. We moeten consequent zijn. Als er bijkomende taken naar de gemeente gaan, moeten we die voldoende honoreren. Mijnheer de minister, hoe zult u de lokale besturen voldoende ondersteunen om dit ontwerp van decreet te realiseren vanaf 1 september 2009? Ik dank u voor uw aandacht. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Martens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de laatste jaren is het decreet van mei 1999 over de organisatie van de ruimtelijke ordening talloze keren gewijzigd en aangepast. Het is dan ook begrijpelijk dat de betrokkenen op het terrein eerder vragende partij waren voor een adempauze in ons regelgevend werk.
De Minaraad wees er in mei vorig jaar nog op dat de herhaalde wijzigingen aan het decreet niet instaan voor een duidelijk, helder en continu beleid. Voor de uitvoering van het ruimtelijkeordeningsbeleid impliceert dit dat zowel de burger als de overheid - de gemeentelijke, provinciale en gewestelijke ambtenaren - telkens zeer alert moeten blijven met betrekking tot wat wel en niet mag en dat ze de snel wijzigende wetgeving nauwgezet moeten opvolgen. Ook in de memorie van toelichting bij het voorontwerp van decreet over de aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid wordt verwezen naar het pleidooi van diverse instanties voor decretale rust in het ruimtelijkeordeningsbeleid.
De sp.a, onze fractie en onze ministers, is dan ook voorzichtig begonnen aan de politieke discussie over de grondige herziening en bijsturing van dit decreet, waarbij de besluitvorming in stappen verder verfijnd werd.
We staan nu aan het einde van het besluitvormingsproces over een complexe materie, waarbij verschillende decreten parallel en onderling worden afgerond en gecoördineerd.
Tijdens onze besprekingen in de commissie wordt ook buiten de meerderheid erkend dat het ontwerp van decreet zeer goede aspecten bevat. Ik heb steun gehoord vanuit de oppositie voor bijvoorbeeld de decretale regeling met betrekking tot het zorgwonen en het as-builtattest, ondanks de opmerkingen daarover door het notariaat en de architecten, waaraan we in belangrijke mate tegemoet zijn gekomen met amendementen. Ook de sociale doelstellingen in het grond- en pandenbeleid konden op ruime steun rekenen. De mogelijkheid om zonder planningsinitiatief vergunningen te krijgen voor windmolens in het landbouwgebied, werd breder gesteund dan alleen door de meerderheidspartijen.
Ik wil enkele elementen in de kijker plaatsen die maken dat we ook de andere decretale wijzigingen kunnen steunen. Soms gaat het om ogenschijnlijk minder belangrijke elementen, maar toch zijn het elementen die op het terrein het verschil kunnen maken. Bijvoorbeeld kunnen gemeenten in de toekomst stedenbouwkundige ambtenaren aantrekken op grond van eerder verworven competenties in plaats van alleen op grond van diploma's. De diplomavereiste kan misschien wel worden afgezwakt, maar de bekwaamheidsvereisten blijven wat ze zijn. Dat is ook het belangrijkste.
Met deze regeling kunnen we voorkomen dat ambtenaren op stedenbouwkundige diensten, die de nodige capaciteiten hebben opgebouwd, vertrekken en dat samen met hen ook de knowhow in deze diensten zou verdwijnen. Soms gaat het om wijzigingen die de ruimtelijke ordening overstijgen. Er is al gewezen op het feit dat in de huidige regelgeving ook verschillende sectorale doelstellingen worden ondersteund. We gaan hier gebruik maken van instrumenten in het ruimtelijke ordeningsbeleid, bijvoorbeeld voor het realiseren van doelstellingen op het vlak van sociaal en betaalbaar wonen, van duurzame energie en mobiliteit. In het verleden werd daar terughoudend tegen aangekeken. Toch is het een positieve evolutie dat vanuit de ruimtelijke ordening mee kan worden geholpen om in de andere sectoren het beleid te maken en te doen slagen.
Er wordt een eenduidige definitie van ruimtelijk kwetsbare gebieden ingevoerd. De bestemming van landschappelijk waardevol agrarisch gebied is hierin gesneuveld. Volgens de initiële decreetgeving was dit niet bedoeld als kwetsbaar gebied, maar als gevolg van enkele juridische uitspraken werd het wel als dusdanig erkend. Die bestemming schrappen we nu uit de groep van ruimtelijk kwetsbare gebieden.
Aan de andere kant breiden we de groep kwetsbare gebieden uit met nieuwe bestemmingen. Ik denk aan de overstromingsgebieden die op ruimtelijke plannen zijn aangeduid. Ik denk aan het VEN. We verduidelijken dat niet alleen de gewestelijke eenheden natuur (GEN) en GENO's, die via de ruimtelijke ordening als VEN-gebied zijn aangeduid, maar ook de gebieden die in het kader van het Natuurdecreet zijn afgebakend, tot de categorie van ruimtelijk kwetsbaar gebied moeten worden gerekend.
Dit eenduidig gedefinieerd begrip van ruimtelijk kwetsbaar gebied wordt vrij systematisch, zowel binnen de onderdelen planologie, vergunningen en handhaving van het decreet toegepast. Zo is het onmogelijk om in de ruimtelijk kwetsbare gebieden ruimtelijk strategische projecten van provinciaal of gemeentelijk belang te verklaren. In tegenstelling tot andere gebieden kan ook na één jaar inschrijving in het vergunningenregister het vermoeden van vergunning worden weerlegd. Er is de vrij evidente verplichting tot organisatie van een openbaar onderzoek indien de regularisatieaanvraag betrekking heeft op een constructie gelegen in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. De melding kan nooit worden ingevoerd voor handelingen die gelegen zijn in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. De algemene regels voor herbouwen op dezelfde of gewijzigde plaats, het uitbreiden en aanpassen van zonevreemde gebouwen en constructies of de mogelijkheden tot zonevreemde functiewijziging zijn er niet van toepassing.
Ook wat de handhaving betreft, wordt binnen de ruimtelijk kwetsbare gebieden een nultolerantiebeleid toegepast. Aangezien de instandhouding van misdrijven in die gebieden van dag tot dag wordt gepleegd zolang de wederrechtelijke toestand niet ongedaan wordt gemaakt met bijvoorbeeld een vrijwillige afbraak of regularisatievergunning, kunnen er te allen tijde herstelvorderingen worden ingesteld, aldus de minister. Met deze eenduidige definiëring van ruimtelijk kwetsbare gebieden kunnen we een grotere zorgvuldigheid aan de dag leggen binnen deze gebieden voor wat het vergunningenbeleid betreft en kan de regelgeving rigoureuzer worden gehandhaafd.
Er komt ook een operationele planbatenheffing. Die stond al lang op papier maar werd nooit in de praktijk omgezet. Dat was eigenlijk onfair. Mensen die een inkomen moeten verdienen door elke dag te gaan werken, betalen meer dan de helft van hun inkomen af aan belastingen. Mensen die hun inkomen in de schoot geworpen kregen door een bestemmingswijziging van bijvoorbeeld landbouwgebied naar industriegebied, werden op die meerwaarde niet belast. Daar komt nu verandering in. Ik denk dat dit niet meer dan rechtvaardig is.
We voorzien ook niet in een vlaktaks op deze meerwaarde maar op een progressieve belasting. Hoe meer meerwaarde men realiseert door een bestemmingswijziging, hoe meer belastingen men betaalt. We hebben dat systeem een beetje afgekeken van de schenkingsrechten: hoe groter het bedrag dat men ontvangt, hoe groter het belastingspercentage. Men kan een bestemmingswijziging beschouwen als een meerwaarde die de overheid aan de eigenaars schenkt. In die zin kan die parallel worden getrokken.
Er zijn ook ruimere mogelijkheden in hoofde van derden-belanghebbenden om beroep aan te tekenen tegen vergunningen. Tot nu toe konden in niet-ontvoogde gemeenten derden-belanghebbenden tegen beslissingen van het college van burgemeester en schepenen geen beroep aantekenen bij de bestendige deputatie. Daar komt nu verandering in. Op die manier sluiten we beter aan bij het Verdrag van Aarhus dat de toegang tot de rechter garandeert inzake milieuaangelegenheden.
Op basis van de opmerkingen die werden gemaakt tijdens de hoorzittingen, hebben we de beroepsmogelijkheden nog verruimd door een aantal trechters te laten vallen en door de beroepstermijn te verlengen.
Op het vlak van duurzame energie bevat het ontwerp van decreet belangrijke innovaties. Via de typevoorschriften was al bepaald dat bij nieuw aangeduide agrarische gebieden er niet langer een overdruk windmolenpark nodig was om vergunningen te kunnen afleveren voor windturbines. We breiden dit nu uit naar agrarische gebieden die zijn afgebakend op basis van de gewestplannen of bijzondere plannen van aanleg. Dat is een belangrijke innovatie die voorkomt dat voor eenzelfde project driemaal een openbaar onderzoek moet plaatsvinden in het kader van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, de bouwvergunning en de milieuvergunning. Dat is dan ook een belangrijke administratieve vereenvoudiging die geen afbreuk doet aan de kwaliteit van de beoordeling. Uiteraard zal de beoordeling van de landschappelijke inpasbaarheid nog gebeuren bij het verlenen van de stedenbouwkundige vergunning of de milieuvergunning. Uiteraard kunnen provinciebesturen ook nog planmatig te werk gaan. Wanneer zij via windplannen of ruimtelijke uitvoeringsplannen op een geclusterde manier in bepaalde zones windmolens wensen, kunnen zij dat via die weg doen.
We hebben via een amendement de wijziging van de rooilijnen voor het plaatsen van buitengevelisolatie eruit gehaald. We zijn immers van plan om daar met de meerderheid nog een voorstel van decreet over in te dienen. We willen alle kansen geven aan het verder energiezuinig maken van onze gebouwen. Via het ruimtelijkeordeningsbeleid willen we bijdragen aan duurzame energie en energiebesparing. Het voorstel van decreet dat we eerstdaags zullen neerleggen, zal onder meer bepalen dat voor het plaatsen van buitengevelisolatie de rooilijnen tot veertien centimeter mogen worden overschreden.
Daarnaast is er ook nog de nieuwe inhoudelijke mogelijkheid in de stedenbouwkundige verordeningen voor de uitbouw van collectieve energievoorzieningen waarop desgevallend verplicht moet worden aangesloten. Denk bijvoorbeeld aan warmtenetten die de restwarmte van de industrie kunnen verdelen naar nabijgelegen woonwijken. Ook dat soort infrastructuur kan via stedenbouwkundige verordeningen worden ingevoerd en gerealiseerd. Dat is opnieuw een belangrijke innovatie die een bijdrage levert aan een duurzaam energiebeleid.
Het nieuwe ontwerp voorziet ook in een meer planmatige aanpak van de handhaving via de opmaak van een handhavingsplan bij het begin van elke legislatuur. De primordiale bedoeling van het handhavingsplan ligt in het uittekenen van een richtinggevende, transparante bevoegdheidsverdeling tussen de relevante handhavingsactoren zoals de parketten, de lokale besturen en de politiediensten. Door afstemming met de handhavingsinstanties vanuit het beleidsdomein Leefmilieu en Natuur kan ongetwijfeld een nog grotere efficiëntie worden bereikt.
Om een consistent beleid mogelijk te maken, zullen in het handhavingsplan prioriteiten worden gelegd op het vlak van het opsporen en vervolgen van inbreuken. Handhaving kan niet los worden gezien van het stellen van rechtspolitieke prioriteiten, omdat nu eenmaal niet alle inbreuken kunnen worden opgespoord. Het handhavingsplan zal tevens een kader bieden voor een preventieve en een curatieve aanpak van ruimtelijke misdrijven.
In het ontwerp van decreet betreffende het grond- en pandenbeleid, waar mevrouw Hostekint straks verder op zal ingaan, en in het ontwerp houdende vaststelling van een kader voor gebruikerscompensatie van bestemmingswijziging wordt ook in instrumenten voorzien die de realisatie van onze openruimtestructuren moeten vergemakkelijken. Het instrument van een bestemmingswijzigingscompensatie, een gebruikersvergoeding voor gebruikers in landbouwgebieden die door de omzetting van landbouw- tot natuurgebied hun gebruikersinkomsten zien dalen, kan een belangrijk smeermiddel zijn bij de realisatie van groene ruimtelijke uitvoeringsplannen. We hebben gezien dat veel van die plannen op verzet stuiten van landbouwers omdat ze daardoor inkomsten dreigen te verliezen. De invoering van die bestemmingswijzigingcompensatie, samen met het systeem van de Grondenbank, dat we in het begin van deze legislatuur hebben ingevoerd, kan daar in belangrijke mate aan tegemoetkomen.
De realisatie van die openruimtestructuren is een moeizaam proces. Aanvankelijk was het de bedoeling van het ruimtelijk structuurplan tegen 2007 niet alleen de agrarische gebieden te herbevestigen, maar ook nog eens 38.000 bijkomende natuurgebieden en 10.000 hectare bijkomende bosgebieden te realiseren. We hebben de deadline van 2007 niet gehaald. De Vlaamse Regering heeft echter in haar recent goedgekeurd voorontwerp van herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen toch de doelstelling bevestigd en gesteld dat het alleszins de bedoeling is om tegen 2012 die doelstellingen te realiseren.
Eigenlijk is dit een hink-stap-sprongproces, waarbij tijdens de vorige legislatuur de eerste 'hink' werd gezet in de realisatie van die openruimtestructuren. Met een andere aanpak, die ook meer overlegkansen biedt via de dertien buitengebiedregio's en ook via de nieuwe instrumenten van bestemmingswijzigingscompensatie en de Grondenbank, wordt tijdens deze legislatuur de eerste grote 'stap' gezet. En de grote 'sprong' in de realisatie van de natuur- en bosstructuren zal tijdens de volgende legislatuur gemaakt moeten worden. Tegen 2012 moet dat allemaal gerealiseerd zijn.
Ik wil nog even inzoomen op de sociale doelstellingen, die door dit ontwerp mogelijk worden gemaakt. In het ontwerp betreffende het grond- en pandenbeleid hebben we gigantische ambities uiteengezet voor het realiseren van een sociaal en bescheiden woonaanbod. Straks zal men daar nog verder op ingaan. De 65.000 nieuwe sociale woningen, sociale huurwoningen, koopwoningen, sociale kavels, zijn een gigantische prestatie. Ze vormen een gigantische inhaalbeweging bij het realiseren van sociale woningen. We zien nu ook dat met dit ontwerp meer instrumenten worden aangereikt. Via ruimtelijke uitvoeringsplannen die van bijvoorbeeld een woonuitbreidingsgebied een woongebied maken, wordt het mogelijk dat er sociale lasten worden gelegd inzake minimale percentages aan sociale woningen, bescheiden woningen, die in die nieuwe woongebieden gerealiseerd moeten worden.
Omgekeerd zullen de instrumenten uitgewerkt in het ontwerp van decreet op het grond- en pandenbeleid ook bijdragen tot het waarmaken van een goede ruimtelijke ordening. Het activeringsbeleid voor leegstaande percelen in woongebieden zal ervoor zorgen dat er voor het invullen van onze woonbehoefte veel minder nieuwe open ruimte moet worden aangesneden.
Kort samengevat: de sociale en de ecologische impuls en de mogelijkheden voor hernieuwbare en duurzame energie, die dit ontwerp van decreet biedt; het instrument van het as-built-attest, dat een voorkomingsbeleid invoert, dat nieuwe bouwovertredingen snel moet opsporen en zo mogelijk ook moet herstellen, dat burgers moet beschermen tegen de onwetende overname van bouwovertredingen; het operationeel systeem van planbaten en het planmatig handhavingsbeleid zijn belangrijke innovaties die maken dat onze globale beoordeling van dit ontwerp van decreet positief is. Onze fractie zal dan ook dit ontwerp van decreet mee goedkeuren.
De heer Daems heeft het woord.
Mijnheer de minister, de collega's hebben al gezegd dat vandaag een punt wordt gezet achter drie jaar politieke bespreking en besluitvorming rond het nieuwe ontwerp van decreet Ruimtelijke Ordening. Ik heb verschillende collega's vandaag maar ook in het verleden zich positief en soms zelfs redelijk euforisch horen uitlaten over het eindresultaat. Maar zoals de goede collega's van de commissie voor Ruimtelijke Ordening weten, deel ik dat optimisme geenszins.
Mevrouw Schauvliege en de heer Martens hebben geprobeerd om de positieve punten, die ik ook heb aangehaald, te beklemtonen. Ik zal daar niet al te veel meer over zeggen. Ik zal mij vooral uitspreken over de mindere punten.
Mijnheer de minister, het eerste punt dat ik wil aanhalen, is dat als men de spelregels rond de ruimtelijke ordening wenst te herschrijven, dat dan een andere organisatie wenselijker ware geweest. Nu wordt te veel de kar voor het paard gespannen. Het ware logischer geweest om te vertrekken van een toekomstvisie op de ruimte in Vlaanderen, zoals trouwens ook tijdens de hoorzitting de strategische adviesraad Ruimtelijke Ordening suggereerde om een soort witboek op te stellen. Dit witboek zou dan moeten gaan naar alle maatschappelijke stakeholders en worden vertaald in instrumenten, mensen en middelen en uiteindelijk in een nieuw decreet Ruimtelijke Ordening.
Helaas is het zo niet gedaan. Ik denk dat een andere werkwijze werd gevolgd - en u mag mij straks tegenspreken. De drie partijen die de pen vasthielden, hebben hun verlanglijstjes op tafel gelegd. Misschien zal ik af en toe eens kort door de bocht gaan, maar ik denk dat Open Vld zich al jaren ergert aan het te strenge keurslijf van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en van het decreet Ruimtelijke Ordening en tijdens deze legislatuur heeft gekozen voor de tactiek van de subtiele uitholling. Sp.a heeft, wat mij betreft terecht, heel wat ijzers in het vuur gelegd met betrekking tot sociaal en betaalbaar wonen en was in ruil daarvoor bereid om redelijk ver onder de lat door te gaan. De collega's van CD&V schipperden, net als hun kleur- en standenrijke achterban, tussen wal en schip. Zij hebben in ruil voor een financiële regeling voor de landbouw ook ingestemd met heel wat afzwakkingen van ruimtelijke principes. Ik ontwaar ook dat sommigen binnen CD&V daar minder gelukkig om zijn dan anderen.
Het eindresultaat van deze evenwichtsoefening bestaat erin dat Vlaanderen een decretaal kader krijgt dat onze ruimte nog verder zal verrommelen. Mijn fractie wil de term 'verrommeling' dan ook poneren als verzamelnaam voor de richting die dit ontwerp van decreet uitgaat.
Ik wil dit, zonder al te veel in herhaling te vervallen, aan de hand van vijf grote lijnen illustreren.
Ten eerste, ik denk, in tegenstelling tot mevrouw Schauvliege en de heer Martens, dat de achterpoortjes verder worden opengezet. Ik heb dit tijdens de commissiebesprekingen al aangehaald. We kennen de ruimtelijke situatie in Vlaanderen. Die situatie is helaas niet rooskleurig.
Ik overloop even een aantal zaken. De kwaliteit van onze open ruimte gaat er, onder meer ten gevolge van de onoordeelkundige inplanting van bedrijven en van onze wereldwijd gekende lintbebouwing, op achteruit. De kwaliteit van onze natuur gaat achteruit. Ons land heeft nu al het dichtste wegennet ter wereld. Ons land heeft, samen met enkele West-Europese industriële regio's, zoals het Ruhrgebied en de regio rond Milaan, de hoogste druk op het vlak van de luchtvervuiling. Een gedeelte van Vlaanderen wordt ruimtelijk bedreigd. Ten gevolge van de opwarming van de planeet dreigt de zeespiegel immers te stijgen.
Dit ontwerp van decreet biedt hier helaas geen antwoord op. Dit geldt zeker als ik dit ontwerp van decreet samen lees met de bestaande plannen om aan de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) te prutsen. Dit gebeurt subtiel en onopzichtig. Het RSV-bis 2008-2012 zal een aantal principes van de ruimtelijke ordening ondermijnen.
Ik geef enkele voorbeelden van achterpoortjes in dit ontwerp van decreet. De zonevreemdheid evolueert van een uitzonderingsgrond naar een ruimtelijk basisrecht. Iemand heeft het tijdens de hoorzitting zo verwoord. De verruiming van de toepassingsmogelijkheden voor het berucht planologisch attest zal de echte ruimtelijke kwaliteit verder ondergraven. Door dit planologisch attest zal een bedrijf niet al te veel met ruimtelijke principes rekening moeten houden. Ten gevolge van dit ruimer kader kan een bedrijf de overheid haast verplichten een ruimtelijk uitvoeringsplan op te stellen.
Mijnheer Daems, zou u alle zonevreemde woningen in Vlaanderen willen laten afbreken? Wat is eigenlijk uw visie op de zonevreemde woningen?
Ik heb het hier over de zonevreemde bedrijven.
Mijnheer Daems, wil u alle zonevreemde bedrijven laten afbreken? Wat is uw alternatief?
Indien daar een ruimtelijk oordeel over moet worden geveld, moet dit op een oordeelkundige manier gebeuren. We moeten daarvoor over een ruimer kader beschikken. Ik zie dat de zonevreemde bedrijven ad hoc zullen worden beoordeeld. Ik betreur dat ze te weinig aan de ruimtelijke principes zullen worden getoetst.
De heer Lachaert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, het gaat in Vlaanderen om 43.000 bedrijven, waar meer dan 100.000 mensen zijn tewerkgesteld. Die bedrijven hebben daar altijd gestaan. Dat is een historisch gegeven.
De heer Daems kan verklaren dat die bedrijven daar niet op hun plaats staan. Dat is dan zijn visie. Hij kan vinden dat ze daar moeten verdwijnen en naar een ambachtelijke zone moeten verhuizen. De inrichting van een ambachtelijke zone houdt ook een ruimtelijk beslag in. Dit levert ook problemen op. Bovendien gaat het meestal om kleine bedrijven met een plaatselijk cliënteel. We kunnen die bedrijven niet zomaar 20 of 30 kilometer verschuiven. Dat is niet haalbaar.
De heer Daems doet alsof Vlaanderen een maagdelijk gebied is. Vlaanderen wordt al jaren op allerlei manieren bebouwd. Dit is misschien niet steeds op een goede manier gebeurd. Ik kan aan de huidige situatie weinig veranderen. De heer Daems vertrekt van een blanke lei. Vlaanderen is op het vlak van de ruimtelijke ordening geen blanke lei.
De heer Verfaillie heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik zou me eigenlijk bij de heer Lachaert willen aansluiten. We moeten zorgzaam omspringen met de schaarse open ruimte waar Vlaanderen momenteel nog over beschikt. Indien alle zonevreemde bedrijven naar een ambachtelijke zone zouden moeten verhuizen, zou dit meer grondinname door lokale en regionale bedrijven inhouden. Eigenlijk zouden we dan op twee vlakken verliezen. Ten eerste, op het platteland zouden we met leegstaande bedrijfsgebouwen worden geconfronteerd. Het zou moeilijk zijn hiervoor een nieuwe bestemming te vinden. Ten tweede, de herlokalisatie van de bedrijven zou inhouden dat bijkomende open ruimte zou moeten worden ingenomen.
Dus ik denk dat u best eens goed op het terrein gaat kijken hoe de lokale besturen proberen om te springen met een zorgzame en goede ruimtelijke ordening.
Ik dank u voor deze reacties, maar ik denk dat u mij interpretaties en uitspraken toeschrijft die ik niet gemaakt heb. Ik ben niet tegen het feit dat, als het planologisch correct is, een zonevreemd bedrijf via de gewone instrumenten wordt geregulariseerd. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat via dit decreet de procedure en de spelregels om dat soort dingen te doen, worden versoepeld en dat er, zonder na te denken over de ruimtelijke kwaliteit van een regio in zijn geheel, er 'op maat van' beslissingen kunnen worden genomen. Dat is wat ik heb gezegd: de uitbreiding van de zonevreemdheid en de mogelijkheden om via het planologisch attest eigenlijk een procedure af te dwingen vanuit de overheid.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer Daems, ik heb 27 jaar ervaring in een lokaal bestuur van een plattelandsgemeente. U zegt dat er een ruimtelijk draagvlak moet zijn. Ik verwijs dan naar de structuurplannen die door de gemeenten worden gemaakt en waarin de spelregels worden gevolgd. Sommige bedrijven liggen al 30 jaar op een zonevreemde plaats en geen enkele burger weet dat die locatie zonevreemd is. De omgeving weet dat niet.
Kleine bedrijfjes willen zich verplaatsen. We hebben het er vroeger al over gehad met minister Van Mechelen. Als plattelandsgemeente moet u eens proberen, ook in het kader van de afbakeningsdiscussie, om een uitbreiding van vijf hectare ambachtelijke zone te krijgen. Daarvoor moet je hemel en aarde verzetten.
Zelfs als je een planologisch attest aanvraagt of zelfs als je het via een RUP doet, dan nog zijn de diensten van ruimtelijke ordening zeer streng in het afwegen van 'het legaliseren' van zonevreemde bedrijven. De realiteit op het platteland is toch anders en complexer en wordt ernstiger bekeken dan u laat uitschijnen.
Mijnheer Peumans, net als u ben ik een verdediger van structuurplanning en zijn wij een verdediger van een goede afweging van alle mogelijke ruimtelijke criteria om zo een goede ruimtelijke kwaliteit te realiseren. Op basis van dit decreet en op basis van een aantal reacties uit hoorzittingen en adviezen, stel ik vast dat de mogelijkheden om die spelregels uit te hollen, met name het toetsen aan goede ruimtelijke kwaliteit, groter worden. Als ik dan bovendien vaststel dat er voor dat soort operaties in bepaalde situaties nog een vrijstelling of een gedeeltelijke vrijstelling van de planbatenheffing is, dan is mijn conclusie dat er een achterpoort verder wordt opengezet.
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Ik had niet de bedoeling om tussen te komen, maar enige consequentie is in dit debat toch wel op zijn plaats.
Deze regeling is tot stand gekomen met een decreetswijziging in 2003, die we samen hebben goedgekeurd, en die als uitgangspunt heeft om ondernemingen die worden geconfronteerd met een stilzwijgende overheid en een stilzittende overheid, op gemeentelijk vlak de mogelijkheid te geven om het initiatief te nemen om te weten of hun bedrijf op de locatie waar het is gevestigd, kan blijven en of ze uitbreidingsmogelijkheden hebben. Heel de discussie van de wijziging gaat over het feit of we de omzetbepaling, namelijk de 250.000 euro, schrappen als criterium om een planologisch attest aan te vragen. Deze bepaling heeft trouwens tot heel wat misverstanden geleid: wat telt als omzet, wat niet, welke btw-rubrieken worden meegeteld, welke niet? Bovendien heeft omzet als criterium geen enkel ruimtelijk belang. Het enige wat we doen, is het planologisch attest scherper stellen.
Ik bevestig wat de heer Peumans zegt, namelijk dat daar in Vlaanderen niet lichtzinnig mee wordt omgesprongen. We hebben wel een instrument om bedrijven rechtszekerheid te geven. Daarover gaat het in dit decreet: rechtszekerheid geven. Het kan zijn dat dit u stoort.
Mijnheer de minister, als u verwijst naar vorige legislatuur, dan verwijs ik ook naar een citaat uit uw mond uit dezelfde periode waarin u toen nog het criterium omzet als principe verdedigde. Ik heb het verslag nagelezen. U hebt toen in de commissie het woord genomen om te zeggen dat u dit principe van het planologisch attest niet zou hanteren om de kleine eenmanszaak te regulariseren in een bepaalde regio.
Dus als u daarnaar verwijst, moet u de lijn doortrekken, maar nu stapt u daarvan af. Ik heb geen probleem met voortschrijdend inzicht, laat dat duidelijk zijn, maar hier bent u toch een beetje inconsequent op korte termijn.
Mevrouw de voorzitter, ik ga voort met een ander voorbeeld. Ik vind ook dat de mogelijkheden van regularisatie worden uitgebreid. Zelfs via melding kunnen bepaalde types van bouwovertredingen geregulariseerd worden. Uiteraard zal alles afhangen van hoe het wordt ingevuld en wat eronder valt, maar in ieder geval is dit voor mij een voorbeeld van de verdere verruiming in het decreet.
Ook bij de definitie van de uitgeruste weg valt een criterium weg. Daardoor wordt het verkavelen meer mogelijk gemaakt in bepaalde gebieden. Zoals daarnet ook al gezegd, wordt landschappelijk waardevol agrarisch gebied geschrapt als kwetsbaar gebied. Mijnheer de minister, deze regering moest iets doen aan de verschillende interpretaties over wat nu kwetsbaar was en wat niet. Dat is duidelijk. Maar de regering had twee keuzemogelijkheden. U had de mogelijkheid om het decretaal op te nemen als kwetsbaar gebied, maar u hebt gekozen voor, wat mij betreft, de weg van de minste bescherming van de open ruimte.
Mevrouw de voorzitter, ik maak hier een bruggetje met het grond- en pandenbeleid. We wachten al bijna tien jaar, via het decreet Ruimtelijke Ordening, op een grondbeleidsplan en instrumenten daarvoor. Nu wordt de zaak voor de zoveelste keer uitgesteld en moet het plan er liggen tegen 2012, weliswaar met een ontwerp tegen het einde van dit jaar. Met het grond- en pandenbeleid wordt wel één instrument deels uitgewerkt, met name het invoeren van een sociale doelstelling bij het ontwikkelen van woongebieden.
Collega's, eigenlijk laat de Vlaamse Regering hier een aantal belangrijke kansen liggen. Waarom maakt de Vlaamse Regering vandaag, via de grondbeleidsinstrumenten, geen werk van een kindnorm bij het opzetten van grote woonprojecten, met een minimum aan publieke ruimte, met een minimum aan speelruimte, zoals de Gezinsbond heeft gevraagd tijdens de hoorzitting?
Waarom grijpt deze Vlaamse Regering de kans niet om invulling te geven aan het begrip milieugebruiksruimte, zoals in een aantal andere landen stilaan gebeurt? Naast de sociale doelgroep van mensen zonder een eigen woning, is de natuur en de open ruimte het tweede zwakke broertje dat via de instrumenten van het grondbeleid beter beschermd zou kunnen worden.
Wat handhaving betreft, stel ik dezelfde trend vast als bij de debatten over milieuhandhaving. Ik heb het dan meer bepaald over de Raad voor Vergunningenbetwistingen. De uiteenzetting van advocaat Flamey, die daarover nog niet de meest kritische is in de wereld van de magistratuur, laat niets aan duidelijkheid over. De Raad voor Vergunningenbetwistingen krijgt een vergaande bevoegdheid die, wat ons betreft, ook flirt met de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten. De raad krijgt ook vergaande macht tot ingrijpen ten aanzien van een overheid die in laatste aanleg over een bouwdossier beslist.
Mijnheer de minister, ik volg u als u de hoge raad installeert. Ik heb ook de Vlaamse Hoge Raad voor Milieuhandhaving verdedigd, die eigenlijk op lange termijn kijkt naar het handhavingsbeleid. Met de Raad voor Vergunningenbetwistingen heb ik, eerlijk gezegd, wat meer moeite. Terwijl deze regering dikwijls spreekt over efficiënte overheid, wat sommigen associëren met afslanking van diezelfde overheid, creëert men hier een nieuwe machine, die de kantjes eraf loopt wat betreft bevoegdheidsverdeling. Ik heb een andere kijk op wat goed bestuur inhoudt.
Ik kan me echt niet van de indruk ontdoen dat men bezig is met het opzetten van een vrij duur overheidsapparaat en misschien zelfs politieke benoemingen gaat voorbereiden, zoals we vandaag ook, in alle subtiliteit, zien bij de milieuhandhavingsapparaten.
Mijnheer Daems, dat is een interessante discussie, want ik ben inderdaad de mening toegedaan dat Vlaanderen zijn mogelijkheden wat dat betreft maximaal moet uitputten. Het is juist dat we op het scherp van de snee gaan wat bevoegdheden betreft. Maar net zoals we dat hebben gedaan binnen de sector milieu, willen we dat ook doen binnen de sector ruimtelijke ordening.
Door deze nieuwe procedure creëren we de facto een depolitisering van de behandeling van bouwberoepen. Vandaag behandel ik als uitvoerend minister ongeveer 450 bouwberoepen per jaar. Morgen valt de inbreng en de functie van de minister van Ruimtelijke Ordening compleet weg en wordt deze taak overgenomen door een raad voor vergunningenbetwistingen, bestaande uit magistraten.
Wanneer we het hebben over rechtszekerheid en transparantie: vindt u het huidige systeem beter, waarbij men tegen een beslissing van de minister bij ministerieel besluit in beroep kan gaan bij de Raad van State, en voor belangrijke dossiers tussen zeven en tien jaar moet wachten voor een uitspraak? Ik denk dat goede ruimtelijke ordening, laat staan de rechtszekerheid in Vlaanderen, daar niet mee gediend zijn. Daarom stellen wij voor om vandaag onze verantwoordelijkheid te nemen en dit zelf te organiseren.
Ik sluit me aan bij wat de minister zegt. Nu krijgen advocaten iedere week brieven van de Raad van State voor zaken die elf jaar geleden zijn ingeleid. Ik geef een goede raad: neem een jonge advocaat zodat hij het einde van het proces kan meemaken. En die advocaat stuurt dan een beleefde brief met de zin: hebt u nog belangstelling in uw dossier? Dat is grappig, niet? Het dossier is elf jaar oud en ondertussen is alles al verprutst. Willen wij dat? Neen, dat willen wij niet.
Terecht merkt de minister op dat door het creëren van die nieuwe raad er veel vlugger een eindbeslissing zal zijn in de procedures. Dat is trouwens al bewezen in een ander voorbeeld op het federale vlak, namelijk de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen. Men had jaren achterstand gecreëerd en er lagen 17.000 dossiers bij de Raad van State. Nu worden er binnen de drie maanden beslissingen genomen over het statuut van de vreemdelingen door deze raad. Er is nog een cassatieberoep mogelijk. Slechts 2,16 percent gaat nog hogerop. Hier kan men ook naar de Raad van State trekken tegen de beslissing van de raad voor het vergunningenbeleid. Wij pleiten daar zeker voor vanuit praktisch-juridische overwegingen en voor een vlugge behandeling.
U moet eens uw licht opsteken in Frankrijk bij het Tribunal Administrative, wat een dergelijke rechtsinstantie is die zeer vlot uitspraken doet op een objectieve basis over dergelijke geschillen.
De oprichting van de raad zal er misschien ook voor zorgen dat de deputaties in hun besluitvorming niet alleen de feitelijke zaken gedetailleerder omschrijven maar ook sommige beslissingen juridisch beter onderbouwen dan nu het geval is.
Dank u voor deze reacties, mijnheer de minister en mijnheer Lachaert. Ook ik wil niet dat een dossier elf jaar bij de Raad van State blijft liggen, laat dat duidelijk zijn. Misschien hebt u gisteren de uitzending over milieuhandhaving gezien in het programma Terzake. Als we het voorbeeld zien van het parket in Gent, dat kort op de bal speelt wat betreft milieuovertredingen en op die manier de termijn van behandeling zeer kort houdt, dan denk ik dat we beter daaraan werken. Het is helaas niet onze bevoegdheid, maar u hebt ook collega's in de federale Kamer. Het is beter daaraan te werken dan een apparaat op te richten om die problemen op Vlaams niveau op te lossen.
Of u over de grens gaat of niet: ik denk van wel. Het Grondwettelijk Hof zal dat moeten uitmaken. Mijnheer de minister, wat betreft het element van depolitisering hebt u enerzijds een punt. Anderzijds zie ik dat men vandaag in de op te richten milieuhandhavingsapparaten bezig is om hooggeplaatste kabinetsmedewerkers, en zelfs de kabinetschef, te plaatsen aan de top van deze diensten. Welnu, hier is geen sprake van depolitisering maar van het omgekeerde.
Ik wil nog een punt aanhalen waar de Vlaamse overheid niet bepaald het goede voorbeeld geeft, namelijk de zogenaamde grootschalige stedenbouwkundige projecten. Als een groot project van de overheid als strategisch project wordt beschouwd, kunnen inspraakprocedures op gewestelijk niveau minimaler ingevuld worden of ingekort worden. Het zou gaan om 12 gevallen, ik heb het zelf niet nagekeken. Zelfs de SERV heeft zich niet bepaald lovend uitgelaten over dit nieuwe vehikel en vraagt zich af waarom de overheid zich uitzonderingsmaatregelen in procedures toe-eigent die ze van haar burgers niet verlangt.
Anderen merken op dat het tijdverlies ongedaan kan worden gemaakt door een tijdige start van het plan-MER. Mijnheer de minister, ik weet wat uw antwoord is. In de commissie hebt u gezegd dat het allemaal zo'n vaart niet zal lopen en dat dit maar hoogst uitzonderlijk, één of twee maal deze legislatuur - wie weet in het BAM-dossier, mijnheer Peumans - zal worden gebruikt. The proof of the pudding is in the eating. Gezien de huidige mentaliteit met betrekking tot een aantal zaken qua ruimtelijke ordening, maak ik me toch wel zorgen.
Dan is er het punt van de inspraak. Voor de actieve burger vrees ik dat er sprake is van een aantal stappen terug. Vergeef me als ik niet alle details van de artikelsgewijze amendementen goed heb begrepen, maar mijn algemene appreciatie is dat dit niet bepaald een stap voorwaarts is wat de inspraak van de burger betreft, en dan druk ik me zeer eufemistisch uit. Naast de stedenbouwkundige projecten voor grote infrastructuurwerken beschouw ik de stilzwijgende weigering na beroep als een stap achteruit, en dus ook geen voorbeeld van goed bestuur. Gelukkig is de kennisgeving van de beroepindiener nog te elfder ure ingevoerd, via een amendement. Van minister Van Mechelen had ik echter iets meer consequentheid verwacht. Mijnheer de minister, in de vorige legislatuur hebt u immers mee aan de basis gelegen van het schrappen van stilzwijgende procedures in het Milieuvergunningendecreet. In dit ontwerp van decreet voert u die stilzwijgende zaken precies opnieuw in. Sorry, maar ik begrijp dat niet.
Ik heb eenzelfde bedenking over de zogenaamde trechterbenadering. Mijnheer Martens, er zijn inderdaad een aantal zaken verholpen. Dat klopt. Ik vind het echter nog altijd niet kunnen dat in het ontwerp staat dat een burger of andere belanghebbende slechts het recht heeft om naar de Raad voor Vergunningsbetwistingen te stappen als hij voordien alle administratieve fases heeft doorlopen, zoals de deputatie en dergelijke meer. Dat is niet alleen een flinke inkrimping van het inspraakrecht, het is naar mijn bescheiden mening strijdig met het Verdrag van Aarhus met betrekking tot de toegang van de burger tot hogere beroepsinstanties en rechtbanken.
Mijn volgende punt heb ik de titel 'Gemeenten worden er gek van, advocaten rijker' gegeven. Het is inderdaad een punt van meer vormelijk-procedurele aard. De Vlaamse Regering heeft er de wereld niet eenvoudiger op gemaakt. Op de eerste plaats zullen advocatenbureaus hiervan smullen, want dit is voer voor bevoegdheidstwisten en interpretatie. Dat nog even terzijde latend, dit nieuwe ruimtelijkeordeningsverhikel is niet alleen zeer complex, het zal ook gemeenten - en gelukkig zijn er nu de intergemeentelijke samenwerkingsverbanden - opzadelen met een pak bijkomende lasten. Mevrouw Schauvliege insinueerde dat daarnet al, in meer diplomatieke bewoordingen.
Alles samen was ik vrij teleurgesteld in de uiteenzetting tijdens de hoorzitting van de voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, de heer Gabriels, maar op dat punt geef ik hem gelijk. Als er geen massale, en ik bedoel echt massale, ondersteuning komt van Vlaanderen voor de versterking van de capaciteit van de lokale overheid, dan loopt dit fout af. Nog altijd worstelen gemeenten met de vijf ontvoogdingsvoorwaarden. Het gaat de goede weg op. U weet dat, mijnheer de minister. Wat nu op de gemeenten afkomt, is echter nog een pak meer. Dan kan de gemeente kiezen uit twee mogelijkheden. Ofwel laat ze dit aan zich voorbijgaan, en laat ze de hogere overheid of de studiebureaus haar werk dicteren. Ofwel moet ze investeren in de uitbouw van lokale menskracht op het vlak van stedenbouw. Het is me trouwens nog altijd een raadsel waarom de in dit halfrond zo talrijk aanwezige burgemeesters en schepenen - nu valt het nogal mee, maar straks zal dat wel het geval zijn - daar geen punt van hebben gemaakt. Ze doen dat soms wel om de spreekwoordelijke scheet, met alle respect. Collega's, zeg dus niet: "Wir haben es nicht gewusst."
We hebben de voorbije weken af en toe de kans gehad om over Vlaanderen in Actie te debatteren.
Mevrouw de voorzitter, ik stel vast dat de Groen!-fractie geen enkele schepen en geen enkele burgemeester kent in dit Vlaams Parlement. Ik tel er twee.
Mijnheer Verfaillie, u weet dat we een andere opinie hebben over het combineren van een uitvoerend mandaat in een grote gemeente en een mandaat in het Vlaams Parlement. Dat is echter een ander debat. Ik zeg alleen dat u meestal opveert bij het minste dat er gebeurt met betrekking tot de autonomie van de gemeenten. Als we nu zien wat in dit ontwerp van decreet allemaal in de richting van de gemeenten wordt geschoven, met een vaag engagement over meer mensen en middelen voor de toekomstige regering, dan vraag ik me af waarom u niet hebt gereageerd in de commissie of in de plenaire vergadering. (Opmerkingen van de heer Jan Verfaillie)
Ja, ja, ik heb u nog niet gehoord.
Mijnheer Daems, u moet toch eerlijk toegeven dat het beleid van de regering, dat trouwens door de vorige regering in gang werd gezet, erop neerkomt dat men de gemeenten zo veel mogelijk autonomie wil geven op het vlak van ruimtelijke ordening, indien ze aan vijf voorwaarden voldoen. Met alle respect, maar ik denk dat u af en toe eens moet praten met mensen die ervaring hebben op het vlak van ruimtelijke ordening in een gemeentelijke context. Ik heb de indruk dat u denkt dat wij allerlei zaken willen matsen en via achterpoortjes werken, maar zo werkt het niet op gemeentelijk vlak. Er wordt gedacht dat men altijd alles naar de eigen hand wil zetten, maar zo werkt het niet op lokaal vlak: er zijn voldoende waarborgen ingebouwd die dat beletten.
Ik ben ook een pleitbezorger van lokale autonomie, maar voor mij moet één heel belangrijke randvoorwaarde ingevuld zijn: de overheidscapaciteit die een lokaal bestuur heeft, moet voldoende groot en sterk zijn.
En ik weet, mijnheer Peumans, dat uw gemeente, Riemst, op een aantal vlakken, zeker op het vlak van stedenbouw, een voorbeeld is, maar er zijn evengoed gemeenten in Vlaanderen die deze capaciteit niet hebben. (Opmerkingen van de heer Patrick Lachaert)
Ja, inderdaad, uw gemeente ook, mijnheer Lachaert, maar er zijn heel wat gemeenten die nog niet zo ver staan.
Dat is toch een keuze die de gemeente zelf moet maken! Als een gemeente ruimtelijke ordening, het behoud van open ruimte, archeologie en monumentenzorg belangrijk vindt, dan moet die gemeente opteren voor een archeoloog of voor een stedenbouwkundige. Het gaat om een maatschappelijke keuze die een lokaal bestuur moet maken in het belang van de eigen bevolking. Een hele hoop gemeenten doen dit wel, een hele hoop andere gemeenten doen dit niet: dat is de gemeentelijke autonomie.
Dat klopt, maar wanneer een gemeente geen keuze heeft en zaken in haar mand gelegd krijgt vanwege een hogere overheid, dan vind ik het niet meer dan logisch dat daar financiële zaken tegenover staan.
De bezorgdheid hierover werd uitgedrukt door mevrouw Schauvliege en de minister heeft gezegd dat het een terecht punt is en dat zal worden geprobeerd om dat in een volgende legislatuur recht te trekken. Welnu, we zullen zien. Ik hoop dat het zal gebeuren, maar voorlopig zijn er geen keiharde engagementen.
Ik heb het voordeel, mijnheer Daems, dat ik al 27 jaar lokaal actief ben. Ik kan maar één ding zeggen en dat is dat dit ontwerp van decreet ook heel veel bonussen bevat voor de gemeenten. Op het vlak van rechtszekerheid en van functionaliteit zal het een verbetering zijn voor alle gemeentebesturen.
Ik deel wel de bezorgdheid van de heer Jef Gabriels die voldoende tijd vraagt. Het ontwerp van decreet treedt dan ook niet morgen in werking, noch op 1 juni of 1 juli. We hebben in de commissie bewust samen voor 1 september gekozen. Ik ga ervan uit dat wanneer we alles uit het ontwerp van decreet op een rijtje zetten, we minder lasten in plaats van meer lasten hebben en dat we met de meldingsplicht voor zowel burgers als voor gemeentebesturen, een substantiële administratieve vereenvoudiging invoeren waar eenieder beter van wordt, tenzij dat dit alles u stoort natuurlijk.
Mijnheer de minister, staat u me toe om te zeggen dat ik uw mening niet volledig deel. Misschien heeft een cumul wel een voordeel, want de gemeente Kapellen is op het vlak van stedenbouw ook een gemeente die een sterke overheidscapaciteit heeft, maar er zijn veel andere gemeenten die die niet hebben. Ik vrees dat het niet zal werken indien er geen uitbouw, geen versterking van de capaciteit is.
Ik zal ook het woord nemen, want als men als burgemeester het woord niet neemt, is men onderhand de burgemeester van de enige gemeente waar geen goede ruimtelijke ordening is uitgebouwd.
Mijnheer Ceyssens, ik ken uw gemeente niet, ik weet het niet.
Ik zal het dan in uw plaats zeggen: in mijn gemeente is er ook een goede ruimtelijke ordening.
Ik meen dat we een onderscheid moeten maken, want als we het hebben over lokale autonomie dan moeten we blij zijn met dit ontwerp van decreet, want het biedt ons mogelijkheden.
De bezorgdheid die bestaat omdat we tegen 1 september klaar moeten zijn, omdat er heel wat werk op ons afkomt en omdat er nog een aantal bezorgdheden zijn, mag de burgemeesters en schepenen in dit Vlaams Parlement niet tegenhouden om door te gaan op de ingeslagen weg, maar we mogen wel uiting geven aan onze bezorgdheid.
De toekomst zal het uitwijzen, mijnheer Ceyssens.
Mevrouw de voorzitter, ik rond af. We hebben de voorbije weken in de commissie af en toe de kans gehad om over 'Vlaanderen in Actie' te debatteren. Zoals u weet, vinden wij daar goeie punten in, maar evenzeer minder goeie. Er staan mooie principes in de doelstelling 2020 zoals duurzaam ruimtegebruik, een herstelplan voor onze natuur en voor onze biodiversiteit, meer langetermijnplanning en meer integraal beleid, en bewust omgaan met de weinige open ruimte die ons nog rest in Vlaanderen.
Bij zulke mooie intentieverklaringen vraag ik me af hoe echt die principes klinken en vooral wanneer ze effectief in werking zullen treden. Volgens mij gebeurt dat met dit voorstel van decreet nog niet, maar ik ben een optimistisch ingestelde persoon en hoop dat wat niet is, ooit nog zal komen.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het zal u niet verbazen dat wij dit voorstel van decreet niet zullen goedkeuren. (Applaus bij sp.a en Groen!)
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil eerst en vooral de verslaggevers danken, maar ook de voorzitter van de commissie Ruimtelijke Ordening, want dat wordt niet vaak gezegd. Ik heb jammer genoeg niet alle hoorzittingen kunnen bijwonen, maar het is heel belangrijk dat we heel wat betrokken partijen hun visie hebben kunnen laten geven. Het is mij opgevallen dat bij de amendering duidelijk rekening is gehouden met een aantal reacties uit het veld. Ik verwijs naar de federatie van de notarissen, de Vlaamse Vereniging voor Steden en Gemeenten en nog een aantal anderen. In totaal zijn er maar liefst 134 amendementen ingediend bij dit voorstel van decreet.
Deze wet heeft een heel lange en imposante weg afgelegd. We zijn begonnen met de oorspronkelijke Stedenbouwwet van 1962. We hebben het coördinatiedecreet en het planningsdecreet gehad, en vervolgens het moederdecreet, meer bepaald het decreet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening van 1999. Dat decreet was in heel wat opzichten echt innoverend. Zo maakt de ruimtelijke ordening sindsdien de afweging van vraag naar en aanbod van ruimte.
Mijn ervaring van 27 jaar in een plattelandsgemeente, mijnheer Daems, leert mij dat dat altijd met een heel groot vergrootglas werd bekeken. Het is niet zo vanzelfsprekend om dat via allerlei afwijkingen en achterpoortjes te regelen. De overheid heeft dat altijd met een heel strenge hand gecoördineerd.
Belangrijk is ook dat men aandacht is gaan besteden aan de ontwikkeling van een langetermijnvisie. De Volksunie heeft die evolutie indertijd altijd gesteund. De N-VA doet dat, als rechtmatige opvolger van de Volksunie, ook.
Zoals in vele beleidsdomeinen is door de regionalisering van het beleidsveld Ruimtelijke Ordening een eigen dynamiek ontstaan. De bijzondere wet tot hervorming der instellingen is daarbij duidelijk een stimulans geweest. Door die dynamiek is er onder andere een eigen Vlaams ruimtelijk ordeningsrecht tot stand gekomen. Daar zitten mijns inziens drie elementen in.
Ten eerste zijn er de elementen die betrekking hebben op de planologie. In bepaalde gevallen hebben we nood aan soepele procedures wanneer zich een beperkte wijziging van het ruimtelijk structuurplan opdringt in het kader van zogeheten 'grote en urgente strategische projecten'.
In het verslag lezen we dat de minister heeft gezegd dat dit de uitzondering zal zijn. De heer Daems zegt terecht dat dat een uitzondering móét zijn. U weet dat het Waalse parlement vorig jaar een gelijkaardig decreet heeft aangenomen. De Vlaamse Regering is zelf naar het Grondwettelijk Hof gestapt in verband met de luchthaven Luik-Bierset om dat aan te vechten. Vanuit die invalshoek bekeken, moet dat inderdaad een uitzondering zijn en geen regel.
Ten tweede zijn er een aantal elementen die betrekking hebben op het vergunningenbeleid. Er is nood aan integratie en afstemming van een aantal procedures. Er is nood aan een efficiënte rechtsbescherming tegen vergunningsbeslissingen, zowel in hoofde van de aanvrager als in hoofde van de derde belanghebbende.
Er is nood aan rechtszekerheid ten aanzien van bouwwerken die marginaal afwijken van het vergunde bouwplan, voor constructies gebouwd voor de eerste inwerkingtreding van het gewestplan en voor de permanent bewoonde weekendverblijven. Het is een gekende en pregnante problematiek. Die zaak sleept al jaren aan. Ik hoop dat dit ontwerp van decreet eindelijk duidelijkheid geeft.
Tot slot zijn er enkele elementen binnen het handhavingsbeleid. Er is nood aan een meer substantiële omschrijving van bevoegdheden, vormgeving en procedures voor de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Er is nood aan een grondige opwaardering van de minnelijke schikking binnen het handhavingsrecht.
Aan het ontwerp van decreet dat vandaag voorligt, is tweeënhalf jaar gewerkt. Minister Van Mechelen heeft af en toe met slaande deuren de regeringstafel op het Martelarenplein verlaten. Dat doet hij af en toe. Het is hem eigen dat hij voor zijn zaak opkomt. Er wordt een nieuwe stap gezet in de modernisering van ons ruimtelijkeordeningsbeleid. Het biedt duidelijk een oplossing voor heel wat specifieke problemen in de praktijk. Er is nood aan soepele procedures, een betere afstemming van procedures en meer rechtszekerheid en rechtsbescherming. De N-VA is van oordeel dat dit ontwerp van decreet hiertoe instrumenten biedt.
We zijn tevreden dat wordt ingegaan op nieuwe maatschappelijke noden, onder meer met de passage over het zorgwonen. Daarover is wel veel discussie op lokaal vlak. Zeker om de drie generaties is wel wat te doen. Het is goed dat het in het ontwerp van decreet is opgenomen. Dat is ook door andere oppositiepartijen bevestigd.
Er is niet over één nacht ijs gegaan. Integendeel, dit ontwerp van decreet is het resultaat van een overleg van drie jaar, waarbij de N-VA tweeënhalf jaar mee aan de tafel heeft gezeten. Omdat we ervan overtuigd zijn dat dit ontwerp van decreet goed is voor Vlaanderen, zal onze fractie het goedkeuren, met uitzondering van mevrouw Stevens. Ze zal haar opmerkingen over toegankelijkheid zelf toelichten. (Applaus)
Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, zoals de heer Peumans al aangaf, kan de N-VA-fractie zich goed vinden in de wijzigingen aan het decreet over ruimtelijke ordening die nu voorliggen. Omdat wij ons de afgelopen jaren gefocust hebben op de toegankelijkheid van onze samenleving, volgens mij een essentieel onderdeel van ruimtelijke ordening, wens ik op dat vlak tussen te komen. Zoals u weet ben ik bij u en uw collega Van Brempt al vaak tussengekomen rond de actualisering van de toegankelijkheidsnormen. Dat heeft heel lang aangesleept. Het kabinet-Van Brempt is er al mee bezig sinds het tweede jaar van deze legislatuur. Het zag er lang naar uit dat er ondanks alle beloftes geen sprake zou zijn van actualisering onder deze Vlaamse Regering.
Vorige vrijdag op de Vlaamse ministerraad is er dan toch een principieel akkoord gekomen rond de gewestelijke verordening. Ik hoop dat deze gewestelijke verordening na het advies van de Raad van State en VLACORO ook effectief nog tijdens deze legislatuur zal worden goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Op de inhoud van de gewestelijke verordening wat de actualisering van de normen betreft, ga ik hier niet in. Dit is niet de gelegenheid.
Waar ik wel op in wil gaan is het afdwingen van de toegankelijkheidsnormen. Want nog problematischer dan de actualisering van de normen, is dat de normen gewoonweg niet worden nageleefd. Ik zeg 'niet' en ik benadruk dit. Ik kan u talloze voorbeelden geven waarbij recent publieke gebouwen, bovendien vaak zelfs openbare en overheidsgebouwen, worden goedgekeurd door de bevoegde overheden terwijl ze helemaal niet aan de toegankelijkheidsnormen voldoen. Vaak hebben diegenen die de vergunningsaanvragen moeten controleren amper weet van het feit dat met die normen rekening gehouden moet worden.
Navraag bij enkele N-VA-collega's die als schepen of gemeenteraadslid actief zijn op lokaal niveau, leerde dat de stedenbouwkundige diensten de regelgeving amper kenden, en die vaak niet aftoetsten. Vaak beschikten ze ook niet over voldoende kennis van deze zeer specifieke regelgeving en problematiek om als er bij vergunningsaanvragen bouwtechnische problemen rijzen, de juiste conclusies, consequenties en oplossingen voor te stellen.
Mijnheer de minister, daarom ben ik een jaar geleden naar uw kabinet gekomen in verband met mijn voorstel over het toevoegen van een adviserende instantie inzake toegankelijkheid in de vergunningsprocedure. Ik verwijs naar het voorstel van decreet dat we daarover indienden. Met een adviserende functie in de vergunningsprocedure wilde ik de expertise inbrengen die aanwezig is op het veld, onder meer in de provinciale technische adviesbureaus toegankelijkheid, die druk bevraagd worden door zowel particulieren als overheden.
Mijnheer de minister, ik betreur het dat we, alhoewel we een positief gesprek hadden met uw kabinetsmedewerker, nadien niets meer van uw kabinet hebben vernomen. Het werd ook geenszins vertaald in het ontwerp van decreet dat u indiende in het Vlaams Parlement. Bovendien was een koppeling met het DRO onmogelijk geworden aangezien de adviserende instanties die vroeger ad nominatim vermeld stonden, uit het DRO verdwenen. In de plaats kwam een bepaling die de Vlaamse Regering machtigt om de adviserende instanties aan te duiden.
In de persmededeling die vrijdag werd verspreid naar aanleiding van de principiële goedkeuring van de Vlaamse Regering van de gewestelijke verordening over toegankelijkheid, zie ik nu wel dat er een voorafgaand advies moet worden gevraagd, los van de vergunningsprocedure, voor gebouwen vanaf 7500 vierkante meter. Ik vraag mij nog steeds af of dit wel correct is en geen tikfout betreft. 7500 vierkante meter, dat is een gigantisch gebouw. Als enkel voor gebouwen van dergelijke omvang een advies moet worden gevraagd, dan stelt het amper iets voor.
Het advies maakt trouwens ook geen deel uit van de vergunningsprocedure. Omdat integrale toegankelijkheid dergelijke gespecialiseerde materie is, heb ik vragen bij de checklisten die aangeboden zullen worden aan diegenen die de vergunningsaanvragen moeten checken, zeker als het over grote bouw- of verbouwprojecten gaat. Of de checklisten effectief zullen worden gebruikt, is nog een andere vraag.
Mijnheer de minister, u vaardigt dus regels uit, maar u hebt de moed niet om deze echt af te dwingen. Vlaanderen mist opnieuw de trein. Ik vind dit een zeer spijtige vaststelling want elke week dat we een goede en sluitende regelgeving uitstellen, worden er opnieuw tientallen publieke gebouwen gebouwd die decennialang niet of niet volledig toegankelijk zullen zijn voor de honderdduizenden Vlamingen die slecht te been zijn, rolstoelgebruikers, senioren enzovoort. Dat is een heel zware verantwoordelijkheid.
Daarom zal ik me bij de stemming over dit ontwerp van decreet onthouden. (Applaus bij de N-VA)
De heer Lachaert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, het was een hele uitdaging om de vier ontwerpen van decreet die vandaag op de agenda staan betreffende de ruimtelijke ordening, het grond- en pandenbeleid, het uniek loket en gebruikersschade in de landbouw, onder één noemer in de commissie te bespreken. Ik wil het ontwerp van decreet over de ruimtelijke ordening vergelijken met de situatie van 1999. Het toenmalige decreet van 18 mei 1999 werd een kwartier voor de vervaldatum ingediend. Dat was op 28 februari 1999. Het decreet werd op een drafje behandeld en er waren maar enkele volksvertegenwoordigers aanwezig: twee van de meerderheid, één van de oppositie, en de rest was op de baan.
Het moest een vlugge behandeling zijn. Alle amendementen werden systematisch afgekeurd. Ik had er zelf 132 ingediend. Daar was zelfs een amendement bij over een komma die was vergeten in het decreet maar ook dat werd weggestemd. Daarmee wil ik aantonen aan welke snelheid en met welk animo en inzicht het decreet van 18 mei 1999 tot stand is gekomen. Als politicus maar toch ook als technicus vond ik dit een gemiste kans. Sindsdien zijn er 23 wijzigingen aan het decreet aangebracht. Het was dan ook noodzakelijk na te gaan wat er precies moest veranderen.
Aan het huidige ontwerp van decreet is een voorbereiding van drie jaar voorafgegaan. Iedereen die ermee te maken had, is gehoord. Er zijn talloze IKW's samengekomen en er zijn heel wat vergaderingen geweest met de meerderheidsparlementsleden en met de bevoegde ministers. Alles wat in dit ontwerp van decreet staat, is dan ook gewikt en gewogen. In de commissie is op een ernstige manier geluisterd naar de 22 groepen die de gelegenheid hebben gehad om hun standpunt weer te geven. Wanneer dat standpunt gerechtvaardigd en juridisch onderbouwd was, werd het omgezet in amendementen. We hebben getracht om samen met de bevoegde minister een ontwerp van decreet in te dienen dat hopelijk jaren dienst zal doen. Het is mijn wens dat we tijdens een volgende legislatuur niet hoeven over te gaan tot allerlei wijzigingen.
Ik wil alle leden van de commissie danken voor de goede, opbouwende sfeer. Mijn appreciatie gaat dan zowel naar de meerderheid als naar de oppositie. Ik hoop ook dat sommige partijen die ik niet heb gezien in de commissie, achteraf geen kritiek zullen leveren op dit ontwerp van decreet. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Het spreekt voor zich dat ik zeker in dit vrij complexe dossier, de verslaggevers wil danken voor de inspanning die zij hebben geleverd. Het meer dan exhaustieve verslag dat hier is gebracht door mevrouw Schauvliege en door de heer Huybrechts, heeft aangetoond in welke mate wij met dit ontwerp van decreet belangrijk wetgevend werk hebben verricht.
Ik sluit me aan bij de dankbetuiging ten aanzien van onze commissievoorzitter. Het is een modelvoorbeeld van hoe een commissievoorzitter een actieve rol kan spelen in het wetgevend werk. Dat ging niet alleen over het organiseren van het debat op een zeer hoogwaardige manier maar vooral ook over de voorbereiding van de wetgeving op de ruimtelijke ordening en de milieureglementering. Dat is de weg die we moeten bewandelen, waarbij voorzitters mee de brug slaan tussen het parlement en de uitvoerende macht.
Ik wil ook van de gelegenheid gebruik maken om diegenen die gisteren op het persoonlijke vlak een gitzwarte dag hebben meegemaakt, mijn deelneming aan te bieden.
Mevrouw de voorzitter, collega's, dit ontwerp van decreet is niet gebaseerd op één nacht ijs. Hier is drie jaar keihard aan gewerkt. Er zijn talloze vragen en interpellaties in de commissie geweest zowel van meerderheid als van oppositie. We hebben geprobeerd om een volledig eindwerk neer te leggen.
Mijnheer Daems, ook ik had liever gehad dat het sneller in het parlement was beland. Als we er rekening mee houden dat er een politiek akkoord was over de teksten begin januari 2008, dan moeten we stellen dat we onze tijd hebben genomen om dat akkoord vakkundig te verwoorden in goede decretale bepalingen. We hebben daarvoor kunnen rekenen op heel wat adviesinstanties, die meer dan belangrijke suggesties hebben gedaan om de teksten te verbeteren. We hebben ook uitvoerig en ruim de tijd gegeven aan de Raad van State om advies uit te brengen. De Raad van State heeft trouwens twee keer een verlenging van de adviestermijn aangevraagd. Dankzij de commissievoorzitter, uw medewerking en de inbreng van heel wat maatschappelijke geledingen, ook nog tijdens de hoorzittingen, hebben we goed geluisterd. Er werd geen dovemansgesprek gevoerd. Als meerderheid hebben we onze verantwoordelijkheid genomen om heel wat van de opmerkingen, die onder meer door de notarissen, de gezinsbond op tafel werden gelegd, via amendementen in het ontwerp op te nemen. Op deze manier zijn we er dan ook in geslaagd om een ondersteunde tekst neer te leggen. Uit de reacties op het terrein merk ik toch dat dit ontwerp op veel steun kan rekenen.
We staan aan het einde van de legislatuur. De bedoeling is dat het ontwerp vandaag wordt goedgekeurd. We moeten er vanzelfsprekend over waken dat we het oordeelkundig kunnen invoeren. Ik ga daar later nog op in.
Waarom hebben we een dergelijk imposant wijzigend ontwerp ingediend? Zoals de heer Peumans terecht heeft gesteld, heeft Vlaanderen sinds de wet op de stedenbouw van 29 maart 1962 ondertussen een heel lange weg afgelegd. Eerst was er het coördinatiedecreet van 22 oktober 1996. Er werd een complete herbronning opgestart via het planningsdecreet van 1996, toen een ruimere plancontext de basis vormde voor het beleid inzake ruimtelijke ordening in Vlaanderen. We zijn het er allen over eens dat het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening daarin een belangrijke mijlpaal vormt. Het was een innoverend decreet, dat voor tal van thema's de grenzen verlegd heeft. Zoals commissievoorzitter Lachaert daarnet zei, was het grote nadeel wel dat er onvoldoende besprekingen aan vooraf waren gegaan, dat het uiteindelijk onvoldoende verfijnd was door de inbreng van de maatschappelijke geledingen, waardoor ik de afgelopen tien jaar bijna constant geconfronteerd werd met nogal wat lacunes in de decreetgeving.
We hebben in het verleden belangrijke wijzigingen aangebracht, die in het parlement telkens ook bijna unaniem werden goedgekeurd. Ik denk onder meer aan de decreten van 2001 en 2002 met betrekking tot zonevreemde constructies, en aan het handhavingsdecreet van juni 2003. Op voorstel van heel wat collega's hebben we samen een vrij groot aantal decreetsaanpassingen doorgevoerd, waardoor het decreet technisch werd aangepast en bijgesteld.
Eigenlijk hadden we in het regeerakkoord de ambitie onderschreven om met één aanpassingsdecreet de innovatiebeweging en de ruimtelijkeordeningswetgeving af te ronden en ze maximaal te verankeren. Persoonlijk denk ik dat we daarin gelukt zijn.
Ik wil alle collega's die hier het woord hebben genomen van harte danken. Ik dank de heer Huybrechts, die als lid van de oppositie vanzelfsprekend een kritische stem laat horen, vooral inzake het handhavingsbeleid. Op dat vlak hebben we echter gezorgd voor een systeem van 'checks and balances' en denk ik dat we een nieuw evenwicht bereikt. Mijnheer Peumans, heet klopt dat daar een aardig woordje over gezegd is binnen de meerderheid en ook in de regering. Maar het resultaat staat er. Er wordt duidelijkheid gecreëerd, zowel met betrekking tot verjaringstermijnen als op het vlak van correctionele of herstelvorderingen.
Het is heel belangrijk dat we een duidelijk kader hebben uitgetekend hoe we het probleem van de weekendverblijven zullen aanpakken. Daarnet zei ik al gekscherend tegen de heer Daems dat als we in 1970 de termijnen die in dit ontwerp staan, hadden geïmplementeerd, dit probleem vandaag al lang onder controle was geweest en dat de zaak dan op een humane manier was opgelost. Ik stel voor dat we er vandaag mee van start gaan, planologisch waar het kan, via een uitdovend woonrecht waar het moet. Ook deze mensen hebben recht op rechtszekerheid.
De collega uit de oppositie concludeerde dat het een stap in de goede richting is. Ik hoop dat het een belangrijke stap in de goede richting is. Zoals ook de commissievoorzitter stelde, hoop ik ook dat we dit debat in de volgende legislatuur niet fundamenteel moeten overdoen.
Mevrouw Schauvliege, u hebt naast een aantal heel positieve opmerkingen ook drie bezorgdheden op tafel gelegd. Ik deel ze volledig.
De invoering van het as-builtattest is een heel belangrijke nieuwigheid. De heer Peumans stelde terecht dat het eigenlijk preventief is. Het heeft nu net de bedoeling om de architect op de bouwwerf meer mogelijkheden, meer middelen, meer inspraak, meer gezag toe te kennen, om uiteindelijk zowel de bouwheer als de aannemer te verplichten om zich te gedragen naar het keurslijf van het goedgekeurde bouwplan. The proof of the pudding is in the eating. Dat zal het as-builtattest zijn.
We zijn op dit ogenblik bezig met de redactie van het uitvoeringsbesluit. Het moet werkbaar zijn, het moet snel en efficiënt afgeleverd kunnen worden, het mag absoluut geen administratieve verzwaring betekenen. Ik had recent contact met de heer Frank Vissers, die - ook namens de architecten - als ik mij niet vergis volgende week nog eens binnenloopt om van gedachten te wisselen. Waar bij de architecten nogal wat koudwatervrees heerste over dat as-builtattest, zien zij nu in dat het voor hen een enorme opportuniteit en een belangrijk instrument is.
U weet wat ik in de commissie heb gesteld met betrekking tot de invoering van de meldingsplicht. De ambitie is om op termijn 15 percent van de werken die vandaag zijn onderworpen aan een stedenbouwkundige vergunning, te verschuiven naar het zachtere, het lichtere, het administratief eenvoudigere instrument van de meldingsplicht. Het zal vandaag nog niet in het uitvoeringsbesluit staan. Wees gerust, het zal gaan over de grotere tuinhuizen, de veranda's, de volières en andere toestanden die in Vlaanderen dikwijls worden gebouwd zonder vergunning. Op termijn zal het erom gaan deze via een lichtere melding uiteindelijk toch onder controle te krijgen en vooral ook te kunnen registreren.
Wanneer een architect in Vlaanderen op basis van de zeer stringente stedenbouwkundige voorschriften van een goedgekeurde verkaveling, waarin inzake de nokhoogte, de gevelmaterialen, de omschrijving van de dakmaterialen, in sommige gevallen aan de kust zelfs de kleur van de gevels wordt omschreven wat mag en wat niet mag, een dergelijk product aflevert, dan spreekt het voor zich dat je de vraag kunt stellen of je dit moet toetsen via een melding of via een stedenbouwkundige vergunning. De vraag suggereert, wat mij betreft, het antwoord.
Ik verwijs een beetje naar de discussie die we in het verleden hebben gehad toen we begonnen zijn met de gemeente de mogelijkheid te geven om zelf, zonder advies van de stedenbouwkundig ambtenaar, in woonzones de bouwvergunning uit te reiken voor woningen kleiner dan 1000 kubieke meter. Toen dacht men dat het hek opnieuw van de dam was. Ondertussen heeft de praktijk in Vlaanderen uitgewezen dat de gemeentebesturen dit zeer consistent doen en dat er nauwelijks problemen mee zijn. Maar we hebben daardoor wel een enorme tijdwinst gerealiseerd.
Laat ons ook hier stap voor stap zetten en eerst stappen voordat we beginnen te lopen. Mevrouw Schauvliege, daar deel ik uw mening. Wij nemen dit vanzelfsprekend mee.
De omzetting in de praktijk heeft te maken met communicatie, met maximale voorlichtingsvergaderingen die we zullen organiseren voor alle betrokken partijen, maar ook met de noodzaak om te komen tot een leesbare, gebruiksvriendelijke tekst. Dat veronderstelt natuurlijk een hercodificatie van dit decreet.
Indien het Vlaams Parlement deze namiddag het licht op groen zetten en dit ontwerp van decreet goedkeurt, zullen we de in het ontwerp van decreet vervatte coördinatiemachtiging onverkort gebruiken. We zullen een nieuwe Vlaamse codex ruimtelijke ordening schrijven. Het is mijn bedoeling deze nieuwe codex nog voor het paasreces aan de Vlaamse Regering voor te leggen. Hierdoor zou de Raad van State de wettelijkheid van de nieuwe tekst uitvoerig kunnen controleren en toetsen, zouden we in de loop van mei 2009 tot een publicatie kunnen overgaan en zouden we, ruim voor de inwerkingtreding op 1 september 2009, op dit vlak een grote rechtszekerheid kunnen garanderen.
Ik sluit me aan bij de heer Martens, die actief aan dit ontwerp van decreet heeft meegewerkt. We hebben veel kleine, maar ook grote verbeteringen aangebracht. Dit ontwerp van decreet is zonder meer innovatief. We hebben de ruimtelijke ordening overstegen. We hebben voor het eerst een ontwerp van decreet met betrekking tot de ruimtelijke ordening voor sectorale belangen ingezet. De instrumenten met betrekking tot de bescheiden en sociale woningen passen in het kader van het betaalbaar wonen. Heel wat bepalingen hebben betrekking op de mobiliteit en op duurzame energie.
Mijnheer Daems, besturen is keuzes maken. Wat de landschappelijk waardevol agrarische gebieden betreft, hebben we er bewust voor gekozen deze zones, die in de ogen van heel wat burgers, landbouwers en ondernemers gewone agrarische gebieden zijn, niet langer bij de kwetsbare gebieden onder te brengen. De regelgeving deelt ze nu bij de niet-kwetsbare gebieden in. Hierdoor zullen we op het vlak van de vergunningen en van de handhaving dezelfde spelregels kunnen hanteren.
Ik sluit me aan bij de opmerkingen van de heer Martens. We hebben in een uitbreiding van de kwetsbare gebieden voorzien. Op dit vlak heeft zich een maatschappelijke evolutie voltrokken. We hebben de overstromingsgebieden en de in het natuurdecreet aangeduide gebieden hierin opgenomen.
Wat de planbaten betreft, zijn we erin geslaagd een heel operationeel kader te creëren. Hierdoor kunnen we de planbaten effectief innen. Zoals de heer Martens heeft toegelicht, gaat het hier om een progressief systeem. Er zijn negen verschillende tarieven. Hierdoor kunnen we de lusten en de lasten op een eerlijke wijze verdelen. De opbrengst van de planwijzigingen kunnen gedeeltelijk maatschappelijk worden gerecupereerd. Het Rubiconfonds maakt het mogelijk die middelen voor de bestrijding van waterellende in te zetten.
Het beroep door derden lijkt me een verregaande innovatie. Volgens mij voeren we het Verdrag van Aarhus wel degelijk op een correcte wijze uit. Eenmaal we de juristen hadden gehoord, hebben we een amendering doorgevoerd. We hebben grote stappen voorwaarts gezet.
Tot slot begrijp ik dat de oppositie zich, ondanks onze overtuigingspogingen, niet akkoord kan verklaren met dit ontwerp van decreet. Volgens de heer Daems gaat het om een aanzet tot de 'verrommeling' van onze open ruimte. Ik wil me namens de hele meerderheid tegen dit vrij sloganeske beeld verzetten. We hebben goed nagedacht. De opvulregel, bijvoorbeeld, wordt niet ingevoerd. Er zijn nog problemen met de afwerking van een blinde gevel. We bieden op dit vlak oplossingen aan. Volgens de heer Daems gaat het om achterpoortjes. Volgens mij gaat het om concrete antwoorden op bestaande maatschappelijke vragen.
Het is niet de bedoeling het tijdens de commissiebesprekingen gevoerde debat hier te herhalen. We hebben in elk geval de kans gekregen hierover een grondige discussie te voeren. Het gaat hier over het maken van keuzes.
We pleiten voor een Raad voor Vergunningsbetwistingen. We zijn voor een efficiënte Vlaamse regelgeving en voor een zeer efficiënt Vlaams instrument. Door middel van dit instrument kunnen we op juridisch vlak onze verantwoordelijkheid nemen.
De heer Daems heeft verklaard dat we in de plaats van ad-hocaanpassingen beter weer een witboek hadden opgesteld om alles opnieuw te bekijken. Volgens mij is die oefening in 1999 gemaakt. Dit is momenteel min of meer voltooid. Ik geloof niet dat Vlaanderen behoefte heeft aan een nieuwe tekentafelaanpak. In het gedeelte over planning hebben we een aantal zaken bevestigd en in het gedeelte over vergunningen hebben we een aantal zaken verfijnd. We hebben de spelregels inzake de handhaving duidelijker dan ooit geformuleerd. We beschikken over een algemeen kader, bestaande uit een handhavingsplan en duidelijke regels met betrekking tot de verjaring van het misdrijf en de verjaring van de herstelvordering. Er is natuurlijk een spanning tussen beide oppositieflanken. We hebben ervoor gekozen in kwetsbare gebieden een nultolerantie in te voeren.
Vlaanderen heeft de duidelijke keuze gemaakt, en daar zat natuurlijk de spanning tussen de twee oppositieflanken, om in kwetsbaar gebied een nultolerantie in te voeren. Een vergunning kan er nooit verjaren. Een vergunning kan er, wat er ook in het verleden is gebeurd, nooit aanleiding geven tot wantoestanden.
Ik wil ook mijn dank uitspreken aan alle betrokken parlementsleden voor het geleverde werk, ook in deze ultieme bespreking. Ik spreek ook mijn respect uit voor het feit dat de N-VA-fractie bereid is om dit decreet te steunen.
Ik wil nog een laatste poging doen om één collega ervan te overtuigen zich niet te onthouden. Ik heb intussen contact opgenomen met het kabinet en men brengt de teksten die we vrijdag hebben goedgekeurd, namelijk de gewestelijke stedenbouwkundige verordening op de toegankelijkheid van gebouwen. Over een kwartiertje zult u ze hebben. Gebruik de middagpauze om deze teksten te bekijken.
Ik geef u maar één voorbeeld over de afdwingbaarheid. In deze gewestelijke stedenbouwkundige verordening staat dat, in de toekomst, al wat men moet naleven op het vlak van toegankelijkheid, zal worden opgenomen in de bouwvergunning zodat dit, wanneer dit niet wordt nageleefd, een bouwovertreding is. U weet dat met het nieuwe decreet deze gebouwen worden onderworpen aan de aflevering van een as-builtattest dat niet kan worden afgeleverd als de voorziene toegankelijkheidsvoorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning niet zijn nageleefd. Vooraleer dus het as-builtattest kan worden afgeleverd, moet hieraan worden tegemoetgekomen. Bekijk ook eens waar de adviescommissie haar rol moet spelen, mevrouw Stevens, om aan uw diepe, terechte verzuchting tegemoet te komen. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.