Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer Vandenbroucke, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega´s, mevrouw de minister, de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie nam het ontwerp van decreet betreffende het mobiliteitsbeleid op dinsdag 27 januari 2009 in behandeling. Minister Van Brempt gaf de toelichting en kondigde een regeringsamendement aan.
Op dinsdag 3 februari werd de eigenlijke bespreking aangevat: het regeringsamendement werd ingediend en de algemene bespreking vond plaats. Bij brief van 9 februari werd het regeringsamendement weer ingetrokken. Inmiddels is dat amendement in de vorm van een voorstel van decreet besproken en gestemd in de commissie voor Algemeen Beleid. Ik zal er dan ook niet verder op ingaan in dit verslag. De artikelsgewijze bespreking werd afgerond op dinsdag 17 februari. In die commissievergadering werd ook gestemd over het ontwerp van decreet.
Bij aanvang van haar toelichting benadrukte minister Van Brempt dat dit ontwerp van decreet tegemoetkomt aan een vraag die al langer bestaat, zowel bij dit parlement als bij de strategische adviesraden.
Het decreet verleent het mobiliteitsbeleid een juridisch statuut, zodat mobiliteit een volwaardige plaats krijgt naast het ruimtelijk beleid en het milieubeleid.
Bij de realisatie van dit ontwerp konden talrijke betrokken actoren in een vroege fase hun inbreng doen, aldus de minister. Een green paper, waarin de uitgangspunten en hoofdlijnen van het ontwerp van decreet werden uitgestippeld, is besproken in de Mobiliteitsraad van Vlaanderen (MORA) en in een ambtelijke werkgroep. Deze participatieve werkwijze heeft geleid tot afgewogen en doordachte keuzes, aldus de minister.
Een belangrijke rode draad in de inbreng van de geraadpleegde actoren was de wens om maximaal te streven naar de integratie van nieuwe instrumenten en procedures in bestaande instrumenten en procedures. Dit is ook steeds een van onze uitgangspunten geweest bij de opmaak van dit decreet, zo liet de minister weten. Finaal is gekozen voor een maximale integratie in de bestaande procedures verbonden met het ruimtelijk beleid en het milieubeleid. Zo wordt bijkomende planlast vermeden.
Bij de missie, doelstellingen en beginselen in het ontwerp van decreet zijn de vijf strategische doelstellingen uit het Mobiliteitsplan Vlaanderen, het STOP-beginsel en het participatiebeginsel opgenomen.
De minister legde uit dat het ontwerp van decreet verder uiteenvalt in twee grote luiken, een luik mobiliteitsplanning en een luik mobiliteitsmonitoring. Binnen het luik mobiliteitsplanning werd een juridisch kader gecreëerd voor een helder systeem van beleidsplanning.
Op gewestelijk niveau bestaat dit systeem uit het Mobiliteitsplan Vlaanderen, met daaraan gekoppeld de opmaak van een periodiek voortgangsrapport. Het Mobiliteitsplan Vlaanderen blijft tien jaar geldig en is duidelijk gericht op de middellange en lange termijn: het heeft een tijdshorizon van twintig jaar. Het moet wel mogelijk zijn om steeds het Mobiliteitsplan Vlaanderen indien nodig geheel of gedeeltelijk herzien. Het initiatief tot de opmaak en later de herziening van het Mobiliteitsplan Vlaanderen ligt bij de Vlaamse Regering.
De minister benadrukte dat al voor de opmaak van het Mobiliteitsplan Vlaanderen een participatietraject vastgesteld moet worden. Het Mobiliteitsplan zal niet alleen aan de MORA, maar ook aan de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (SARO) en de Milieu en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad) voor advies worden voorgelegd.
Ten slotte werd, omwille van de beleidsconsistentie, in het ontwerp van decreet de planhiërarchie tussen het Mobiliteitsplan Vlaanderen en de gemeentelijke mobiliteitsplannen vastgelegd. De strijdige bepalingen uit de bestaande gemeentelijke mobiliteitsplannen worden van rechtswege opgeheven door de definitieve vaststelling van het Mobiliteitsplan Vlaanderen.
Wat die beleidsplanning op gemeentelijk niveau betreft, gaf de minister aan dat het huidige convenantenbeleid in belangrijke mate de basis blijft van het lokale mobiliteitsbeleid. Zo blijft de opmaak van een gemeentelijk mobiliteitsplan de vrijwillige keuze van elke gemeente. Wel wordt in een helder en licht decretaal kader voorzien voor gemeenten die ervoor opteren om een gemeentelijk mobiliteitsplan op te maken. Deze gemeentelijke mobiliteitsplannen zullen wel consistent moeten zijn met het gewestelijke mobiliteitsplan. Daarnaast moet in participatiemogelijkheden worden voorzien.
Het initiatief tot de opmaak en later de herziening van het gemeentelijke mobiliteitsplan ligt bij college van burgemeester en schepenen. Het gemeentelijke mobiliteitsplan moet, net als het Mobiliteitsplan Vlaanderen, minstens om de vijf jaar worden geëvalueerd. De kwaliteitscontrole zal net als voorheen door de provinciale auditcommissie gebeuren.
Omdat de mobiliteitsproblematiek niet stopt aan de gemeentegrenzen, wordt in de mogelijkheid voorzien om intergemeentelijke mobiliteitsplannen op te stellen. Zo'n intergemeentelijk mobiliteitsplan kan bepalingen bevatten die door alle betrokken gemeenten moeten worden nagekomen met het oog op het realiseren van een beleidsdoelstelling met een bovengemeentelijke dimensie. De minister gaf het voorbeeld van de aanpak van sluipverkeer.
Op provinciaal niveau is gestreefd naar een innovatieve wijze van samenwerking en wordt geopteerd voor een flexibel juridisch instrument en niet voor de verplichte opmaak van een provinciaal mobiliteitsplan. In een provinciaal mobiliteitscharter zullen afspraken worden vastgelegd over de wijze waarop bepaalde operationele doelstellingen en prioriteiten van het Mobiliteitsplan Vlaanderen worden uitgewerkt in een provinciaal actieplan.
Ten slotte gaf minister Van Brempt toelichting bij het luik mobiliteitsmonitoring, dat tegemoet komt aan de vraag van dit parlement naar verdere kennisopbouw en kennismanagement inzake mobiliteit. Er wordt specifiek geopteerd voor een centrale en geïntegreerde databank, waarin de verschillende bestaande gegevensbronnen worden geïntegreerd en eventuele nieuwe gegevensbronnen volgens een uniforme systematiek worden gemeten en verzameld, zo besloot de minister.
Bij de inhoudelijke bespreking was er een eerste uiteenzetting van de heer Peumans namens de N-VA-fractie. De heer Peumans wilde graag weten wat met de opmerkingen van de Raad van State gebeurd is. Hij betreurde dat de regering dit niet spontaan via een overzichtstabel voegde bij het ontwerp. Intussen heeft de minister als bijlage bij het schriftelijk verslag van het ontwerp van decreet het overzicht gegeven van wat de regering gedaan heeft met de opmerkingen van de Raad van State.
De heer Peumans verwees dienaangaande naar de opmerkingen van de Raad van State, met name dat er veelvuldig open en vage begrippen worden gebruikt die niet worden gedefinieerd. In artikel 5 is sprake van aanverwante beleidsdomeinen. Hij veronderstelde dat het hier gaat om ruimtelijke plannen, milieubeleidsplannen en waterbeheersplannen. Zijn de aanverwante beleidsdomeinen beperkt tot deze drie domeinen of zijn er nog andere, en volgens welke procedures worden die op elkaar afgestemd?
De heer Peumans deelde nog mee de indruk te hebben dat dit ontwerp van decreet zodanig uitgeperst werd dat er niet veel meer van over blijft. Volgens hem is dat het gevolg van het gegeven dat het een compromis is tussen alle regeringspartijen. Verder vroeg hij waarom er geen sprake is van een provinciaal mobiliteitsplan en wat de link is tussen het provinciaal mobiliteitscharter en het kerntakendebat van 2003. Hij wenste ook te vernemen welke financiële engagementen het Vlaamse Gewest zal aangaan ten aanzien van deze charters.
De heer Peumans verwees naar artikel 7 waarin sprake is van een richtinggevend en een informatief deel. Hij vond het zeer merkwaardig dat hier geen bindende bepalingen worden opgenomen. Waarom worden de ruimtelijk relevante bepalingen van het Mobiliteitsplan Vlaanderen niet geïntegreerd in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen? Hij pleitte er ook voor om de externe evaluatie te laten uitvoeren door externe instanties. Dat zou de objectiviteit en de sterkte van het Mobiliteitsplan Vlaanderen ten goede komen.
Namens de CD&V-fractie verklaarde de heer Johan Sauwens dat het een goede zaak is dat er een algemene mobiliteitsbenadering in Vlaanderen gebeurt. Het is ook goed dat men de provincies en de gemeenten een keuzevrijheid laat. Hij heeft wel de indruk dat via het instrument van de ruimtelijke ordening de verplichting voor de gemeenten om een mobiliteitsplan te hebben, reeds aanwezig is. Enerzijds door de recente MER-plicht, anderzijds als men met AWV overlegt, moet men ook een gemeentelijk mobiliteitsplan hebben.
De heer Sauwens zei voorts geen probleem te hebben met het ontwerp van decreet an sich, maar pleitte ervoor om de link met het RSV veel duidelijker te omschrijven. Hij deelde mee dat het ontwerp van decreet te veel focust op personenvervoer en het belang van het goederenvervoer onderschat. Hij pleitte verder voor een grotere betrokkenheid van de NMBS. Hij besloot zijn tussenkomst met de stelling dat Vlaanderen de ambitie moet hebben om de sturende instantie te zijn in het mobiliteitsbeleid en dat een betere samenwerking met de gemeenten en steden aangewezen is.
Namens de sp.a-fractie verklaarde de heer Joris Vandenbroucke dat hij tevreden is met dit ontwerp van decreet aangezien het tegemoetkomt aan de goedgekeurde resolutie betreffende de beleidsmatige onderbouw van het beleid inzake mobiliteit en openbare werken. Hij beaamde de stelling van de MORA dat dit decreet meer rechtszekerheid, continuïteit en consistentie aan het mobiliteitsbeleid zal geven.
De heer Vandenbroucke vroeg verduidelijking naar de manier waarop de bestaande instrumenten op het vlak van milieu en ruimtelijke ordening zullen worden aangepast om een kwaliteitsvolle mobiliteitstoetsing mogelijk te maken. Hij ventileerde ook de vrees van de MORA dat door deze integratie de gelijkwaardigheid tussen de beleidsdomeinen Milieu, Ruimtelijke Ordening en Mobiliteit wordt doorbroken omdat er op organisatorisch vlak een afhankelijkheidsrelatie wordt gecreëerd.
In haar antwoorden kondigde minister Van Brempt aan dat inzake de relatie tussen dit decreet en de milieubeleidsplannen en het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, de nodige uitvoeringsbesluiten zullen worden getroffen om alle relevante delen en aspecten van het RSV te verwerken in de mobiliteitsplanning. In verband met de opmerking over de bindende bepalingen benadrukte de minister dat het absoluut haar bedoeling was om bindende bepalingen op te nemen. Maar dat werd niet gesmaakt door alle regeringspartijen.
In verband met de vraag naar de al dan niet verplichting van gemeentelijke mobiliteitsplannen wees de minister erop dat vandaag reeds heel wat incentives aanwezig zijn om ervoor te zorgen dat die mobiliteitsplannen toch worden opgemaakt zonder dat formeel te verplichten. Wat de mobiliteitseffectenrapportage betreft, gaf de minister graag toe dat het aanvankelijk de doelstelling was om een apart hoofdstuk mobiliteitseffectenrapportage op te nemen in dit ontwerp van decreet. Maar uiteindelijk is het niet weerhouden.
Er zijn wel bikkelharde afspraken gemaakt met minister Crevits omtrent het integreren van een mobiliteitseffectenrapportage in alles wat te maken heeft met MER-plichtige projecten. Wat betreft de niet-MER-plichtige projecten met een grote mobiliteitsimpact zal de aanvraag voor een stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning een mobiliteitsstudie moeten bevatten. Daar is geopteerd om de integratie te bewerkstelligen met het aspect ruimtelijke ordening. Daarover zijn afspraken gemaakt met minister Van Mechelen. Het besluit daartoe is reeds opgemaakt en ligt ter goedkeuring bij de Inspectie van Financiën.
Wat de relatie tussen het personenvervoer en het goederenvervoer betreft, stelde de minister dat het zeker niet de bedoeling is de indruk te wekken dat het louter over personenvervoer gaat. De mobiliteitsplanning moet voor beide even intensief gebeuren. De integratie van de economische knooppunten is opgenomen in de doelstellingen, aldus de minister.
De suggestie van de heer Sauwens om de NMBS als partner te betrekken bij de planningscommissie wil de minister laten opnemen in de uitvoeringsbesluiten.
De minister besloot haar repliek door het belang te benadrukken van een goede samenwerking tussen het gewestelijke en gemeentelijke niveau.
Bij de artikelsgewijze bespreking en stemming werd een technisch amendement nummer 2 van de heren Vandenbroucke en Sauwens en mevrouw Moerman over de datum van inwerkingstreding aangenomen. Het aldus geamendeerde ontwerp van decreet betreffende het mobiliteitsbeleid werd met negen stemmen bij drie onthoudingen aangenomen door de commissie. (Applaus)
Mevrouw Van den Eynde heeft het woord.
Ik wil de verslaggever danken voor zijn uitgebreide verslag.
Voor onze fractie is de doelstelling om een mobiliteitsdecreet uit te werken, ook een heel positieve zaak. Op die manier zou het mobiliteitsbeleid een volwaardig beleidsdomein kunnen zijn. Ik zeg wel degelijk 'kunnen', want wij zijn toch wel ontgoocheld over de manier waarop een aantal belangrijke maatregelen waarvoor het mobiliteitsdecreet in het leven zou worden geroepen, niet wordt gerealiseerd. Zo blijven we met een aantal vragen zitten over de praktische invulling, onder meer van het mobiliteitseffectenrapport.
Mevrouw de minister, u wilt dit rapport integreren in de bestaande procedures van ruimtelijke ordening en milieu. Met andere woorden, u wilt de mogelijke effecten voor de mobiliteit voortaan integreren in het milieueffectenrapport en de bouwvergunning. Daarmee verschuift u mijns inziens een deel van de doelstelling van het mobiliteitsbeleid naar andere beleidsdomeinen.
U spreekt over bikkelharde afspraken met minister Crevits om het mobiliteitseffectenrapport op te nemen in de MER-rapportage, maar u kunt die bikkelharde afspraken niet hard maken zolang het MER-decreet niet is gewijzigd. Ook uw afspraken met minister Van Mechelen om bij niet-MER-plichtige projecten met een grote mobiliteitsimpact een mobiliteitsstudie op te leggen in de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunning blijven dode letter.
Voor het Vlaams Belang is het duidelijk dat u tijdens deze legislatuur op geen enkel moment aandacht hebt getoond voor andere vervoersvormen dan die van het openbaar vervoer. Dat was eveneens een opmerking van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen die vroeg om het begrip comodaliteiten als basisprincipe op te nemen voor zowel goederen- als personenvervoer. Aan die opmerking bent u niet tegemoetgekomen. Hetzelfde geldt voor die andere vraag van de MORA om bepalingen op te nemen in het decreet over de verkeersveiligheidsaudit. Ook dat is voor ons een groot tekort. Nochtans zou verkeersveiligheid een belangrijk onderdeel moeten uitmaken van uw mobiliteitsbeleid en van het mobiliteitsdecreet.
De invulling van dit ontwerp van decreet is naar ons gevoel onvolledig en een gemiste kans om eindelijk een waardevol mobiliteitsdecreet op poten te zetten. Het is wel een schitterende kapstok geweest om uw geliefde tramprojecten in het kader van Brabo I nog tijdens deze legislatuur voortgang te geven. Onze fractie blijft zich verzetten tegen de grote geldverslindende maar vooral geldverspillende tramprojecten waarbij geen enkele bijkomende kilometer openbaar vervoer wordt gecreëerd. U geeft daar veeleer de start van een ongelofelijke verkeerschaos in die gebieden waar u de tramlijnen zult doortrekken, zoals we nu reeds zien in de regio Mortsel.
Voor ons is dit Mobiliteitsdecreet jammer genoeg een decreet zonder inhoud geworden. Wij zullen het dan ook niet goedkeuren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw de minister, het ontwerp van decreet dat hier ter stemming voorligt, is voor onze fractie zeker een stap in de goede richting. Meer aandacht voor planning en rapportering moet ervoor zorgen dat we in Vlaanderen een vlottere, veiligere en duurzamere mobiliteit kennen.
Voor onze fractie zijn er drie belangrijke randvoorwaarden. Het is noodzakelijk dat de bijkomende planlast voor ieder niveau tot een absoluut minimum beperkt blijft na het in werking treden van dit ontwerp. We zijn dan ook heel verheugd dat, waar mogelijk, de mobiliteitsplanning maximaal geïntegreerd zal worden in andere, al bestaande planning. We zijn ook blij dat er geen aparte mobiliteitseffectenrapportage zal gebeuren met het oog op een noodzakelijke administratieve vereenvoudiging.
Daarnaast vinden we ook dat de decretale verankering zich uitsluitend mag toespitsen op de algemene procedures en principes inzake de voorbereiding, de uitvoering en evaluatie - planning en monitoring - van het mobiliteitsbeleid. Ze mag geen voorafname zijn op inhoudelijke mobiliteitskeuzes die op het lokale niveau en op andere niveaus gemaakt moeten worden. In die zin hebben we ons steeds vragen gesteld, ook tijdens de verschillende overlegmomenten die aan dit ontwerp vooraf zijn gegaan, bij de decretale verankering van het STOP-principe in artikel 4 van het ontwerp van Mobiliteitsdecreet. Dat principe voert de rangorde in van 'wenselijke mobiliteitsvormen', vertrekkende van de voetgangers als de 'meest wenselijke modus', gaande over fietsers en openbaar vervoer tot, uiteindelijk, het autovervoer als 'minst wenselijke modus'. Mevrouw de minister, we zouden niet willen dat dit principe ervoor zorgt dat de inhoudelijke klemtonen die lokale overheden kunnen leggen in functie van hun specifieke mobiliteitsproblemen, gehypothekeerd zouden worden.
Een laatste belangrijke randbemerking gaat over de timing. Mijnheer Peumans, voor alle duidelijkheid wil ik zeggen dat onze fractie zich volledig achter de vijf strategische mobiliteitsdoelstellingen schaart die in artikel 5 van het ontwerp worden opgesomd: het waarborgen van de toegankelijkheid, het garanderen van de toegankelijkheid, het terugdringen van de verkeersonveiligheid, het verhogen van de leefbaarheid en het terugdringen van de schade aan het milieu. Dat zijn stuk voor stuk cruciale uitdagingen voor de toekomst. De vraag blijft echter waarom er nog in maart 2009, op minder dan drie maanden van het einde van de huidige legislatuur, strategische mobiliteitsdoelstellingen verankerd moeten worden die overgenomen zijn uit het ontwerp van mobiliteitsplan, dat eigenlijk al dateert van 2003. Onze fractie is van mening dat het beter zou zijn om eerst een grondige evaluatie te maken van het mobiliteitsbeleid van de Vlaamse Regering van de afgelopen vijf jaar, met inbegrip van prognoses voor personen- en goederenvervoer, inspanningen van de vervoerssector in het licht van het klimaatplan van de Europese Commissie enzovoort, vooraleer deze doelstellingen te verankeren.
Mevrouw de minister, de conclusie van onze fractie is wel dat het ontwerp een belangrijke meerwaarde biedt omdat het overheden ertoe zal aanzetten om meer en beter na te denken over mobiliteit. We rekenen dan ook op de Vlaamse Regering om de inhoudelijke mobiliteitsaccenten op het Vlaamse niveau verder uit te werken. We blijven erbij dat de lokale besturen over voldoende flexibiliteit moeten kunnen blijven beschikken om de problemen kordaat aan te pakken.
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, het decreet is nog niet goedgekeurd of bepaalde onderdelen ervan worden al onderuitgehaald door mevrouw De Ridder. Mevrouw de minister, dat gebeurt door een niet onbelangrijke meerderheidspartij. Ik moet u echter niet verdedigen. U bent daar zelf groot en wijs genoeg voor. Het is trouwens goed dat u het STOP-principe decretaal verankert. Dat is een zeer goed uitgangspunt in het kader van het duurzaam beleid, dat deze regering voorstaat. Eerst moet men te voet gaan, dan met de fiets, daarna met de bus, de tram of de trein en pas in laatste instantie met de auto. Dat is een zeer gezond principe. Mevrouw de voorzitter, als ik voorbij de parkeerplaatsen voor het parlement kom, zie ik dat de ministers het principe ook niet altijd toepassen. Soms staan de wagens hier dubbel geparkeerd op een plaats met een onderbroken gele streep. Volgens mij mag men daar niet parkeren.
Mevrouw de minister, het voordeel van jaren deel uit te maken van de meerderheid, is dat men over zeer veel verslagen van interkabinettenwerkgroepen (IKW's) beschikt. Zeker een fractieleider hoort van zijn minister alle verslagen van de IKW's te krijgen. Als we die IKW's analyseren, dan moeten we vaststellen dat u bent overgestapt naar een lightversie. U kent mijn bezorgdheid over alles wat met mobiliteit te maken heeft. In navolging van wat de Europese Commissie heeft gedaan, hebt u een soort groenboek opgesteld. Daarin stonden een aantal zeer goede uitgangspunten.
Maar het is vooral Open Vld die in grote mate een vinger in de pap heeft gehad en een aantal onderdelen van dit decreet heeft onderuitgehaald. U kunt dat ook afleiden uit dat meerderheidsoverleg waarnaar mevrouw De Ridder verwees. Ik vind dat heel spijtig.
Mijn Limburgse vriend, de heer Vandenbroucke, is een zeer goede verslaggever. Hij heeft een zeer duidelijk verslag gemaakt van alles wat in de commissie ter sprake is gekomen. Jammer voor het Vlaams Belang, maar bij mijn weten zijn er voor dit belangrijke decreet enkel tussenkomsten geweest van mezelf, de heer Sauwens en de heer Vandenbroucke. Zelfs de mensen van Groen! zijn niet tussengekomen. En dat terwijl minister Van Brempt toch een belangrijke poging onderneemt, weliswaar in een lightversie, om het Vlaamse mobiliteitsbeleid eindelijk eens decretaal te verankeren.
Mevrouw de minister, het is natuurlijk heel spijtig dat u daar vijf jaar voor nodig hebt gehad. Maar de eerste basis is er nu. Ik heb daar wel een aantal kritische opmerkingen bij, die ik hier nog eens wil herhalen. Wij zullen u er later, wanneer u in het Europese Parlement de transportdossiers volgt, nog eens mee confronteren. Dat natuurlijk enkel als we hier na 7 juni terugkomen, wat we niet weten.
De MORA merkt terecht op dat er complementariteit komt tussen planning, toetsing en monitoring. Het is goed dat er een monitoring komt van alles wat met mobiliteit te maken heeft want daar is het op dit ogenblik niet al te goed mee gesteld. U hebt dat in uw beleidsnota en in uw beleidsbrieven regelmatig aangehaald. De MORA wijst op het risico dat een aantal van uw plannen in de kast blijven liggen. De monitoring komt er, de planning komt er, maar de toetsing ontbreekt. Dat vind ik een gebrek in het decreet.
Voor mijn tweede opmerking verwijs ik naar het kerntakendebat. Ik herinner mij dat ik indertijd vanuit de VVSG heel het debat heb meegemaakt over alles wat met mobiliteit te maken heeft. Er werd heel lang over overlegd. De vraag is wat er uiteindelijk overblijft van het kerntakendebat van 2004, dat door minister Keulen en een aantal andere leden van de toenmalige Vlaamse Regering als heel belangrijk werd bestempeld. Het decreet op de ruimtelijke planning heeft het over een Vlaams, een provinciaal en een gemeentelijk niveau. Dat is een beetje gebaseerd op de Nederlandse wetgeving inzake ruimtelijke ordening. Deze niveaus bestaan nu eenmaal. Je kunt erover discussiëren of het goed is dat ze nog bestaan. De provinciale besturen hebben hier een dubbelzinnige rol. Indertijd werd in het kerntakendebat vooropgesteld dat ze zich met drie zaken moesten bezighouden: verkeersveiligheid, trage mobiliteit en vervoersmanagement. Ik wil wel eens een evaluatie zien waaruit blijkt welke speeltuigjes de gedeputeerden hebben gehanteerd om zich daarmee bezig te houden. Soms heb ik de indruk - en dat staat ook, mevrouw de minister, in de toelichting - dat er een ad-hocbeleid is geweest. In hoeverre is dat geëvolueerd sinds dat kerntakendebat? En hoe is de rol van de provinciebesturen geëvalueerd? Ik vind nog altijd dat men die logica niet heeft doorgetrokken. Ik weet dat er heel in het begin sprake van was, maar dat heeft men om allerlei redenen onder de tafel geveegd. Men heeft het vervangen door een provinciaal mobiliteitscharter, dat in een provinciaal actieplan moet worden opgenomen. Ik heb er mijn twijfels bij of dat beter garandeert dat de rol van de provincies duidelijker zal worden.
Mevrouw de minister, ik vind het ook heel spijtig dat er geen bindende bepalingen zijn opgenomen in het ontwerp voor het Mobiliteitsplan Vlaanderen. Mevrouw De Ridder zegt dat het plan dateert van 2003. Het is nog altijd een ontwerp van beleidsplan. Maar wij hebben in Vlaanderen absoluut nood aan een beleidsplan. Mevrouw de voorzitter, dat woord 'absoluut' moet je tegenwoordig gebruiken want iedereen gebruikt het.
Toen ik in de commissie vroeg naar de bindende bepalingen, zei minister Van Brempt dat het absoluut haar bedoeling was om bindende bepalingen op te nemen, maar dat dat niet werd gesmaakt door alle regeringspartijen. Dus zijn ze niet opgenomen, mevrouw De Ridder. De oorzaak daarvoor ligt heel duidelijk in de liberale hoek. Dat is heel spijtig. Het is niet omdat men bindende bepalingen opneemt dat men een betuttelaar is. Door bindende bepalingen op te nemen, zou eindelijk duidelijk worden wat wij met een aantal grote beleidslijnen zouden kunnen aanvangen.
Ik vind dit in sterke mate een afzwakking van de in feite zeer relevante onderliggende verhouding. De minister gaat nu uit van een informatief en van een richtinggevend gedeelte. Het ontwerp van decreet bevat geen bindende bepalingen. Ik vind nochtans dat het ontwerp van Mobiliteitsplan Vlaanderen decretaal zou moeten worden verankerd.
Die decretale verankering zou onder meer inhouden dat de discussie over de missing links zou kunnen worden afgerond. Ik heb in een vorig leven ooit nog op een kabinet gewerkt. Ik stel vast dat de dossiers die 25 jaar geleden actueel waren dat nog steeds zijn. Bindende bepalingen zouden in zekere zin een afspiegeling van de Nederlandse tracéwet vormen. Op die manier zouden we kunnen voorkomen dat werken steeds weer worden uitgesteld of opnieuw worden aangevat. Ik vind dit geen goede ontwikkeling. Ik vind het spijtig dat de minister op dit vlak aan de druk vanuit andere partijen heeft moeten toegeven.
Het ontwerp van decreet bevat geen verplichtingen voor de gemeenten. De gemeente Herstappe bestaat uit welgeteld een straat. Daartegenover staat de zeer belangrijke stad Antwerpen. Ik hoop dat de minister hier in haar uitvoeringsbesluiten rekening mee zal houden. De gemeenten moeten modulair en niet lineair worden benaderd. Vlaanderen telt 308 schitterende gemeenten. De bevolkingssamenstelling en de mobiliteitsproblemen zijn in elke gemeente verschillend. Ik hoop dat hier rekening mee zal worden gehouden.
Ik wil de minister bedanken voor de uitgebreide weerlegging van de opmerkingen van de Raad van State. Ik blijf evenwel enigszins op mijn honger. Ik heb de repliek op de opmerkingen van de Raad van State nog eens nagelezen. De Raad van State vraagt zich af wat de minister met termen als 'tijdshorizon', 'afstemmingsprocedure' en 'het stopbeginsel' eigenlijk bedoelt. Hoewel de minister die kritiek gedeeltelijk heeft weerlegd, heeft ze impliciet toegegeven dat het begrijpen van het woordgebruik in de mobiliteitssector voor een aantal gemeenten niet vanzelfsprekend is.
De minister heeft hierover het volgende verklaard: "Indien daartoe behoefte zou blijken, kan ten behoeve van de lagere overheden ook verduidelijking worden gegeven via een omzendbrief." Ik vind de term 'lagere overheden' afschuwelijk: het gaat om plaatselijke en niet om lagere overheden.
In het licht van het decreet betreffende de mobiliteitsconvenants kan dit tellen. Een gedeelte van deze terminologie kan ook in dit van 2001 daterend decreet worden teruggevonden. Ik vind het woordgebruik in elk geval niet altijd even overtuigend of duidelijk.
Tot slot hoop ik dat we de vaudeville met betrekking tot het amendement over de herfinancieringsgarantie niet opnieuw moeten meemaken. De minister heeft met veel overtuiging verklaard dat er een band was tussen het ontwerp van Mobiliteitsdecreet en het ontwerp van decreet betreffende de herfinancieringsgarantie voor het BRABO-project. Blijkbaar heeft het kabinet van de minister zich zeer ambitieus opgesteld en de minister de verkeerde zaken in het oor gefluisterd, want twee weken later heeft ze het tegenovergestelde moeten verklaren.
Voor het overige vind ik in dit ontwerp van decreet een aantal elementen terug. Ik vind het echter spijtig dat het, zoals de heer Vandenbroucke terecht heeft opgemerkt, enigszins is uitgeperst. (Applaus bij de N-VA)
Minister Van Brempt heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil een paar zaken naar voren brengen die ik politiek belangrijk vind.
Eerst en vooral zou ik iedereen willen bedanken voor het verslag van de commissiewerkzaamheden en voor de commentaren die zijn geleverd. Dit omvat ook de kritische commentaren. Een gedeelte daarvan is immers terecht. We moeten daarover niet flauw doen.
Ik moet het Vlaams Parlement uitdrukkelijk bedanken voor de oplossing die voor het befaamde regeringsamendement is gevonden. Ik zag dit ontwerp van decreet, in samenspraak met de rest van de Vlaamse Regering, als een kapstok voor dit bijzonder belangrijke regeringsamendement.
Dit verklaart enigszins de ongelooflijke uithaal van mevrouw Van den Eynde met betrekking tot de tramverlengingsprojecten. Het amendement is noodzakelijk om die projecten in Antwerpen verder te kunnen zetten.
Uw uithaal laat ik voor de mensen van het Vlaams Belang. Het zal van bijzondere waarde blijken te zijn voor de mensen die het openbaar vervoer gebruiken in en rond Antwerpen, bijvoorbeeld voor de mensen van Deurne of Wijnegem die binnenkort met een hoge frequentie de tram kunnen nemen, of voor de mensen die in Wijnegem willen gaan shoppen. Ze zullen niet meer met zijn allen in de wagen moeten stappen om met onwaarschijnlijke parkeerproblemen te worden geconfronteerd. Maar dit geheel ter zijde.
Ik wil over het regeringsamendement nog het volgende zeggen: dank u, parlement. Ik blijf erbij dat er wel een link was want het is een mobiliteitsdecreet en tramverlengingsprojecten gaan ook over mobiliteit, maar ik denk dat de oplossing die nu voorligt, beter is.
Ik ben er trots op dat dit ontwerp van decreet nu nog, op het einde van de legislatuur, ter stemming voorligt in het parlement. De toekomst zal uitwijzen - en daarvan ben ik overtuigd - dat dit een belangrijk decreet is. Het zal een volgende regering zijn die dit decreet in uitvoeringsbesluiten zal uitwerken. Ik kan alleen maar hopen dat mijn opvolger of mijn opvolgster met een grote overtuiging voor duurzame mobiliteit dit decreet zal omzetten in uitvoeringsbesluiten. Mijnheer Peumans, wie weet bent u dat zelf, want men weet nooit wat de verkiezingen zullen brengen. En ik zal nog heel veel spijt krijgen dat ik voor Europa kies, want ik zou heel graag in dit parlement zitten als de heer Peumans de volgende minister van Mobiliteit wordt.
Er is nog heel wat werk te doen, maar ik vond het wel belangrijk dat de decretale basis werd gelegd. Ik vond het zo belangrijk dat ik daarvoor de nodige afspraken in de regering heb gemaakt. Ik ben niet te beroerd om dat te zeggen. Dat is democratie. In een regering moet je elkaar vinden.
Het klopt dat een aantal aspecten uit mijn groenboek niet meer te vinden zijn in dit decreet. Het allerbelangrijkste is alles wat te maken heeft met de mobiliteitseffectenrapportage omdat ik dat zo belangrijk vind voor Vlaanderen. Men moet in Vlaanderen consequent durven zijn in het nagaan van de mobiliteitseffecten van grote infrastructuurwerken, van grote inplantingen in de ruimtelijke ordening. Ik wil de toets van de evaluatie zeker doorstaan, maar ik denk dat ik de laatste jaren wel heb bewezen in mijn werk in de regering, dat ik dit consequent doe. Er zijn een paar dossiers. Denk aan de lopende discussies over het voetbalstadion in Brugge, aan de discussies die er geweest zijn over de luchthaven in Deurne enzovoort. Telkens hebben wij gezegd dat er niets passeert zonder dat we niet alleen de mobiliteitseffecten hebben ingecalculeerd maar ook de noodzakelijke aanpassingen gedaan hebben en de noodzakelijke maatregelen hebben genomen.
Ik had het graag in dit decreet verankerd gezien, maar ik ben even tevreden met de goede afspraken die ik met mijn collega's heb gemaakt. Mevrouw Van den Eynde, dat heeft te maken met vertrouwen in een regering en vertrouwen in coalitiepartners. Voor alle duidelijkheid, dat heb ik ook in mijn partners. Voor mij is het evenwaardig dat het in dit decreet staat, dan dat het wordt geïntegreerd in een milieueffectenrapportage, een beproefd instrument waarmee Vlaanderen al heel wat ervaring heeft. Wij hebben goede afspraken gemaakt, idem dito voor ruimtelijke ordening. Ik ben niet te beroerd om te zeggen dat het een goede afspraak is.
Wat het provinciale niveau betreft, volg ik de heer Peumans niet helemaal. Ik was er geen voorstander van om in dit decreet van het provinciale niveau een evenwaardig niveau als van de gemeenten of het gewest te maken. Ik vind dat die twee heel cruciaal zijn in de mobiliteitsplanning en dat het provinciale niveau voor de mobiliteit meer een coördinerende en faciliterende taak moet krijgen, zoals het dat ook in dit decreet heeft gekregen.
We moeten maar zien hoe we het in de toekomst bijkomend verankeren. Het is belangrijk dat er een decreet is dat de mobiliteitsplanning voor Vlaanderen verankert. Het had sterker gekund maar we kunnen voort met wat er nu instaat. Er is en was geen consensus. Ik denk dat het niet slecht was om ervoor te zorgen dat mobiliteitsplanning op het lokale niveau verplicht werd. We hebben een belangrijke weg afgelegd. Het is in dit decreet ondergebracht.
Politiek zijn dat voor mij de belangrijkste dingen. Misschien nog een opmerking over de verkeersveiligheidsaudit. Mevrouw Van den Eynde, u weet dat ik verkeersveiligheid uitermate belangrijk vind. Het was de MORA die vond dat het nog te vroeg was om dat nu in het decreet op te nemen. Ik heb de MORA gevolgd, maar ik ben ervan overtuigd, en dat is ook de doelstelling, dat de verkeersveiligheidsaudit kan worden opgenomen in de uitvoeringsbesluiten. Dat is ook bijzonder wenselijk.
Mevrouw de minister, ik wil toch nog even vermelden dat het Vlaams Belang absoluut niet tegen bijkomend openbaar vervoer is. Maar ik herhaal nogmaals dat de mensen van Mortsel nu ook al naar Boechout geraken, dat de mensen van het stad nu ook al naar Boechout geraken, omdat er nu al een buslijn aanwezig is. U wilt de bestaande buslijnen vervangen door tramlijnen. Dat betekent een verkeerschaos in heel de Antwerpse rand. U wilt dat niet begrijpen.
Mevrouw de minister, u wilt kijken naar de mobiliteitseffecten van grote infrastructuurwerken, maar ik denk niet dat u gekeken hebt naar de mobiliteitseffecten van de tramlijn in Mortsel en van de vrije busbanen in Mortsel. U hebt daar niet naar gekeken.
Ik vind dat u enorm slecht werk hebt geleverd als minister van Mobiliteit. U bent de minister geweest van meer openbaar vervoer, maar niet van kwaliteitsvol openbaar vervoer. Laat dat duidelijk zijn.
Ik zou het aan mij kunnen laten voorbijgaan, mevrouw Van den Eynde, want het is echt een onwaarschijnlijk dovemansgesprek. In uw korte uiteenzetting zitten minstens een paar tegenstellingen. Het meest kwaliteitsvolle openbaar vervoer - en dat zeg ik niet, maar alle studies en specialisten - is op sporen, dus treinen en trams. Dat is kwalitatief beter dan de bus.
We hebben veel bussen rondrijden en ik heb ook veel extra busvervoer gepland. U weet hoe sterk ik inzet op hybridebussen, om ervoor te zorgen dat er zo weinig mogelijk uitstoot is. Maar als u spreekt over kwaliteit van het openbaar vervoer, zowel op het vlak van leefmilieu, effecten op de kwaliteit van de lucht als de kwaliteit voor degene die het openbaar vervoer gebruikt, staat de tram ver boven alle andere vormen van openbaar vervoer. Dat is de reden waarom de hele Vlaamse Regering blijft inzetten op tramverlengingsprojecten.
U moet voor uzelf maar eens de omgekeerde redenering maken. Stel dat men in het Antwerpse of het Gentse alle trams zou vervangen door bussen. Welk effect zou dat hebben voor de mobiliteit in Antwerpen of Gent?
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2008-09, nr. 2031/4)
De artikelen 1 tot en met 29 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.