Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, het debat is geopend.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, voor het zoveelste jaar op rij staan we hier. Ik heb het even nagekeken, vorig jaar was 5 maart de datum waarop we een gelijkaardig debat hadden over een jaarlijks weerkerend fenomeen. Het is een fenomeen dat echter uitbreiding lijkt te nemen, want eerst was er alleen sprake van wachtrijen in Brussel, nadien kwamen er ook in Gent en in Antwerpen, intussen heb ik weet van gelijkaardige toestanden in Haacht en zelfs in het kleine dorpje Ternat werden er wachtrijen aan scholen gesignaleerd.
De oorzaak? Het GOK-decreet. U hoort me niet zeggen dat het GOK-decreet voor wachtrijen zorgt, maar wel dat het GOK-decreet de problematiek zichtbaar gemaakt heeft. Ook dit is hier al herhaaldelijk aan bod gekomen. Mijn fractie heeft van bij het begin gesteld dat het GOK-decreet niet zou werken, dat de oorspronkelijke doelstelling van het GOK-decreet niet zou worden gehaald.
En helaas, de jaren hebben ons gelijk gegeven. Aan verschillende problemen is, zij het voor sommigen slechts gedeeltelijk, tegemoetgekomen. Zo kwam er in eerste instantie voorrang voor broertjes en zusjes, in Brussel kwam er voorrang voor Nederlandstaligen - die is volgens ons nog steeds onvoldoende uitgebouwd, maar er is toch al iets - en er kwam voorrang voor GOK-leerlingen en net voor niet-GOK-leerlingen, maar de problemen van de wachtrijen blijven bestaan en lijken zelfs toe te nemen.
Vorig jaar hebben we dan in een Onderwijsdecreet de mogelijkheid voor buurtvoorrang ingevoerd, mits een akkoord binnen het lokaal overlegplatform (LOP). Buurtvoorrang wordt door sommigen aangehaald als de oplossing. In Gent heeft men dit toegepast en daar waren er inderdaad geen zichtbare wachtrijen, maar wij vragen ons af of er al een evaluatie gebeurd is van dat systeem, of de ouders en de scholen tevreden zijn over dat systeem en vooral of de GOK-doelstellingen van het decreet ermee bereikt werden.
Bovendien blijkt heel duidelijk dat buurtvoorrang niet overal op steun van ouders en scholen kan rekenen. Wat bijvoorbeeld met kinderen die voor en na schooltijd bij de grootouders worden opgevangen, in een andere buurt dan waar ze wonen? Wat met de kinderen die door hun ouders op weg naar het werk worden afgezet om te vermijden dat ze urenlang in de opvang moeten blijven? Wat - en nu komen we tot de cruciale vraag - met ouders die hun kinderen net naar die ene, welbepaalde school willen sturen, ook als die niet in hun buurt gelegen is? Is het zo verkeerd om als ouder te kiezen voor een bepaalde school? Als je hoort en leest wat daarover gezegd wordt, zou je als ouder bijna beschaamd moeten zijn om je kinderen naar een welbepaalde school te willen laten gaan.
We moeten trouwens eerlijk zijn: het verhaal klopt ergens niet. Enerzijds wordt er gegoocheld met 'vrije schoolkeuze' en worden de doorlichtingsrapporten openbaar gemaakt opdat ouders goed geïnformeerd zouden kunnen kiezen naar welke school ze hun kind sturen, maar anderzijds worden de ouders die er onmenselijke toestanden voor overhebben om hun kind in een bepaalde school in te schrijven, bijna gestigmatiseerd door te suggereren dat zij hun kind per se in een elitaire school willen inschrijven! Men zou die ouders eerder een pluim moeten geven omdat zij dit er allemaal voor overhebben om ervoor te zorgen dat hun kind toch naar de school van hun keuze kan gaan.
Het is niet mijn bedoeling om de debatten van voorgaande jaren over de kampeertoestanden over te doen. Het zijn er heel wat, zelfs tijdens de vorige legislatuur werd dit probleem al aangehaald en ook toen werd het al geminimaliseerd door te stellen dat het om slechts twee scholen op de 4000 leerplichtscholen ging. Ik denk wel dat men nu, na bijna zeven jaar GOK-decreet, eindelijk eens de moed moet hebben om na te gaan of dit nu echt wel zo'n goed decreet is.
De doelstellingen van het decreet - gelijke toegang tot onderwijs voor elk kind, met daaraan gekoppeld de bedoeling om concentratiescholen tegen te gaan en om de allochtone, kansarme leerlingen meer te spreiden over de verschillende scholen in Vlaanderen - creëren perverse effecten. Ook dit werd hier al meermaals toegegeven. Het zijn effecten waaraan men telkens opnieuw met een lapmiddel wil verhelpen.
Mijn vraag is dan ook heel concreet: wanneer komt er een grondige evaluatie van het volledige GOK-decreet waarbij een drietal punten zeker moeten worden onderzocht?
Ten eerste: waarom kiezen ouders voor een bepaalde school? Waar er nu wachtrijen zijn, wordt gesuggereerd dat het om elitaire scholen zou gaan, maar misschien ligt er wel een heel andere reden aan de basis.
Ten tweede moet worden nagegaan waar en hoeveel onzichtbare wachtrijscholen er zijn, scholen waar ouders zich pas melden bij het begin van het schooljaar en niet op het ogenblik dat de inschrijvingen van start gaan en waar op dat moment ook leerlingen worden geweigerd, wat minder zichtbaar is. Wat is de reden voor die laattijdige aanmelding? Is men niet op de hoogte van de hele inschrijvingsprocedure? Of is men niet geïnteresseerd en gaat men zijn kind pas inschrijven op het ogenblik dat het echt moet, namelijk bij het begin van het schooljaar? Wij horen hier al jarenlang dat er moet worden gezorgd voor duidelijke informatie voor kansarmen, we horen al jarenlang dat daar middelen en mensen voor moeten worden ingezet. Waarom blijkt nu, na zeven jaar, dat dit weinig tot niets uithaalt? Ook die vraag moeten we durven te stellen. Wil men wel de voorrang waar men recht op heeft?
Ten derde: de capaciteitsproblemen. Stellen dat er globaal gezien voldoende scholen zijn voor alle kinderen, is een dooddoener. Ouders willen scholen op bepaalde plaatsen, net in hun buurt, of in de buurt van hun werk of in een welbepaalde buurt. Ook daar moet rekening mee worden gehouden. Een grondige doorlichting van het hele GOK-decreet moet ook dat alles mee in kaart brengen.
Ik merk trouwens, mijnheer de minister, dat u, in tegenstelling tot vorig jaar, toen u nog sprak over opblaasbare scholen wanneer het over capaciteitsproblemen ging, nu ook rekening wilt houden met die capaciteitsproblemen
Komt er een grondige evaluatie van het GOK-decreet, met nadien een globale oplossing, in de plaats van elk jaar nieuwe lapmiddeltjes te gebruiken? Wanneer komt die evaluatie er? (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, een actualiteitsdebat over de wachtrijen aan de scholen wordt stilaan een weerkerend gegeven aan het begin van de maand maart. De goegemeente en de publieke opinie zijn het erover eens dat dit moeilijk te begrijpen is in een regio die onderwijs als zo'n belangrijk gegeven naar voren schuift.
Mijnheer de minister, iedereen begrijp wellicht dat de Vlaamse Regering beperkte bevoegdheden heeft en niet altijd alle hefbomen in handen heeft om bepaalde zaken te realiseren. Iedereen zal wel begrijpen dat, als Opel op een bepaald moment niet meer te redden valt, dat niet de volledige schuld is van de Vlaamse Regering. Maar als het over onderwijs gaat, begrijpen de mensen dat niet, want dat is onze volledige bevoegdheid. We zijn een regio die de middelen heeft en die te pas en te onpas zegt dat opleiding in een kenniseconomie essentieel is.
Het aanschuiven aan kleuter-, lagere en middelbare scholen heeft de voorbije dagen twee verklaringen gekend. Eerst en vooral was het de schuld van de lokale onderwijsgemeenschap, die de instrumenten niet gebruikt die het LOP ter beschikking heeft om bepaalde extra voorrangsregels op te leggen. Kijk maar naar Gent: daar heb je die wachtrijen dit jaar niet meer gekend. Daar heeft men de moed gehad om het nabijheidscriterium in te schrijven.
Het is nog maar de vraag of dit op het terrein ook effectief iets zal oplossen. Ik hoor nu al geruchten over het Leuvense systeem met een callcenter, dat nogal wat neveneffecten zou hebben.
Kan de minister van Onderwijs zoiets in onze samenleving wel overlaten aan het al dan niet bereiken van een akkoord binnen de lokale overlegplatformen? Kan de minister van Onderwijs het in deze tijd laten gebeuren dat er een soort proeftuinensituaties ontstaan met een callcenter, met een nabijheidscriterium enzovoort? Is het niet de minister van Onderwijs zelf, die, wanneer het bijvoorbeeld over studiebeurzen en ouderparticipatie gaat, niet te beroerd is om van bovenuit regeltjes op te leggen, die ook hier resoluut zelf zijn verantwoordelijkheid moet nemen en zelf moet bepalen wat die bijkomende criteria zijn?
Ik verwijs naar een zeer interessante studiedag die gehouden werd aan de ULB door de professoren Jacobs en Estelle Cantillon. Zij hebben internationaal een vergelijkende studie gemaakt over welke voorrangscriteria werken. Er is materiaal genoeg om op het Vlaamse niveau onze verantwoordelijkheid te nemen.
Er is een tweede, en wat mij betreft veel belangrijkere, verklaring: er zijn gewoonweg te weinig scholen in de grootsteden. In 2008 is het geboortecijfer in Vlaanderen voor het vierde jaar op rij gestegen. Die stijging vindt men vooral terug in de steden en bij niet-Belgische moeders, die precies in die steden wonen. Ik schuif even de Antwerpse cijfers naar voor. In 2004 waren er in Antwerpen 26.823 kinderen tussen nul en vier jaar. Vier jaar later, in 2008, zijn er maar liefst 4500 kinderen meer: 31.300. Dat betekent een aantal kleuterscholen, mijnheer de minister.
Ik denk dat alle collega's het met mij eens zijn dat de stijging van het geboortecijfer een goede zaak is, in het kader van de vergrijzing. Het zijn inderdaad die kinderen die uw en mijn pensioen zullen betalen, mijnheer Caluwé. Het is belangrijk dat er meer geboortes zijn, maar dat kan enkel soelaas bieden als we de nieuwe generatie goed opleiden en we ervoor kunnen zorgen dat zij afstuderen met een aangepast diploma.
Ons Vlaams onderwijs doet het nog altijd zeer slecht als het gaat over de zwaksten. Kinderen uit een gezin uit de onderste sociale klasse, waar thuis geen Nederlands wordt gesproken, hebben in Vlaanderen nog altijd bijna 50 percent kans om af te studeren zonder diploma. Precies die kinderen komen in de steden in die scholen terecht die al overvol zitten. Zij zouden eigenlijk moeten worden opgevangen in kleinere klassen en verdienen extra ondersteuning. Nu komen ze terecht in scholen met grote klassen en grote groepen.
Mijnheer de minister, onze vraag is niet enkel dat u op Vlaams niveau uw verantwoordelijkheid neemt met betrekking tot de toegangscriteria, maar dat u ook, en zeer dringend, een concreet plan uitwerkt voor bijkomende scholen in de steden, gebaseerd op de naakte, harde cijfers dat er meer kinderen geboren worden.
In de huidige reglementering staat alles om bijkomende scholen in de steden te bemoeilijken in plaats van te vergemakkelijken. Ik denk aan de regel van 2 kilometer. Ik denk aan het feit dat men vooral wil inzetten op nieuwbouw, terwijl er in steden bijna geen plaats is voor nieuwbouw. Bestaande gebouwen zijn bovendien verschrikkelijk duur. De meeste scholen in de stad zijn niet erg vermogend. Zij kunnen die investering niet doen.
Mijnheer de minister, het is niet vijf voor maar vijf over twaalf om ervoor te zorgen dat we een aangepaste aanpak ontwikkelen voor voldoende kwalitatief kleuter- en lager onderwijs zodat de talenten van alle kinderen ontwikkeld worden. Dat moet ervoor zorgen dat de nieuwe generatie die nu op de drempel van de kleuterschool staat, met een rugzakje waarin heel vaak een andere thuistaal en een lagere sociale klasse zit, gelijke kansen krijgt in ons onderwijs.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, om een oplossing te bieden aan de kampeertoestanden aan schoolpoorten hebben we met dit parlement een decreet goedgekeurd dat de scholen de mogelijkheid biedt om de komende twee jaar te experimenteren met methodes met betrekking tot de aanmeldingsperiode die aan de inschrijvingsperiode voorafgaat. We zijn het allemaal eens dat kampeertoestanden vermeden moeten worden.
Naast het feit dat de media schrijven over onderwijs en dat bepaalde scholen hiermee in de aandacht komen, valt er verder weinig positiefs over te zeggen. We maken werk van een gelijkekansenbeleid in onderwijs. Het GOK-decreet heeft nobele intenties. We hebben al geschaafd aan het decreet om een aantal problemen in de praktijk op te lossen.
Vandaag stel ik vast dat er nog steeds vragen kunnen worden gesteld bij de effecten en de toepassing ervan, vooral inzake de verklaring op eer betreffende het gebruik van de Nederlandse taal in de thuissituatie. Ook worden de kansen die we in het decreet hebben gecreëerd, niet overal benut. We kunnen hierover teleurgesteld zijn, maar in de eerste plaats wil ik hierover vragen stellen.
Mijnheer de minister, in welke mate was u op de hoogte van het bereiken van bepaalde akkoorden binnen de LOP's? Wat heeft ertoe geleid dat er op bepaalde plaatsen geen akkoord is bereikt? In Gent is men wel tot goede afspraken gekomen en is het kamperen voor de schoolpoort opgelost. In Brussel, Antwerpen en Leuven werd geen akkoord bereikt in de LOP's. Mijnheer de minister, ik ga ervan uit dat u de situatie hebt opgevolgd. Welke experimenten werden er precies opgezet? Waar situeren zich de problemen?
Ik vraag me ook af of de overheid nu meer moet doen dan dat ze al heeft gedaan. De overheid kan natuurlijk meer zaken opleggen, maar we hebben ervoor gekozen om dat niet te doen. Ik stel voor om de scholen in de toekomst voor hun verantwoordelijkheid te blijven plaatsen en hen ook de nodige ruimte te geven om met eigen methodieken te werken.
Op bepaalde plaatsen is het moeilijk om tot afspraken te komen op het niveau van het LOP. Het is belangrijk zicht te krijgen op wat daar precies heeft gespeeld. Het is ook belangrijk om een goed zicht te krijgen op de ernst van de kampeerproblemen voor scholen. In de pers wordt het voorgesteld als een groot probleem in Vlaanderen. Het is belangrijk om goed te weten waarover we spreken: hoeveel scholen worden daarmee geconfronteerd en hoeveel ouders en kinderen staan er in de kou?
Er is niet enkel een probleem van inschrijving, maar ook van capaciteit, zowel in Brussel als in Antwerpen. Elk kind heeft recht op onderwijs en we moeten inspanningen doen om dat recht te garanderen in de nabije leefomgeving. Ik veronderstel dat de plaatselijke overheden een goed zicht hebben op de problematiek.
Mijnheer de minister, ik las in de krant dat u het capaciteitsprobleem snel wilt oplossen door voorrang te geven aan scholen met capaciteitsproblemen, zodat zij snel in bijkomende schoolgebouwen kunnen voorzien. Op een eerdere vraag om uitleg in de commissie gaf u al te kennen dat we niet de verwachting mogen creëren bij ouders dat ze sowieso terechtkunnen in de school van hun eerste keuze.
Mijnheer de minister, ik vraag me af of de media een correcte weergave geven van wat u van plan bent te doen, maar ook of u zich baseert op een totaalbeeld van de problematiek in de grootsteden. Hebben we zicht op het aantal schoolplaatsen, op het effect daarvan op het toenemend aantal kinderen in de grootsteden? Is er inderdaad een tekort of doet het probleem zich enkel voor in welbepaalde scholen? Zijn er scholen in de grootsteden die leeglopen, of die wel met veel plaatsen blijven zitten? Het is belangrijk om het probleem eerst grondig te analyseren voor we hierin beslissingen nemen. Dan kunnen we op basis daarvan naar de juiste oplossingen zoeken.
Ieder van ons hier weet dat een nieuw schoolgebouw er niet staat van vandaag op morgen. Hebben de scholen die vandaag een capaciteitsprobleem hebben, al een bouwdossier? Verkeren ze in de mogelijkheid om een uitbreiding te realiseren?
Mijnheer de minister, wanneer u extra aandacht wilt schenken aan de capaciteitsproblemen via scholenbouw, gaat dat dan ten koste van andere projecten die nu al zijn ingediend van scholen die al verschillende jaren op de wachtlijst staan?
Ik wil de problemen die zich voordoen in Brussel en Antwerpen niet minimaliseren, maar ook elders in Vlaanderen hebben we problemen met schoolgebouwen die een snelle aanpak vragen. Het kan niet zijn dat scholen die al negen jaar op een wachtlijst staan, nu achteruit worden geschoven vanwege capaciteitsproblemen op andere plaatsen. Daarom vraagt mijn fractie om in de eerste plaats een goede analyse te maken van de huidige problematiek die zich aan de schoolpoort voordoet. Hoe ruim moeten wij die problematiek inschatten? Waarover gaat het precies?
Daarnaast vragen wij dat de capaciteitsproblemen die zich voordoen in de grootsteden, duidelijk in kaart worden gebracht. Dat moet dienen als basis om de juiste beslissingen te nemen.
Tot slot vragen wij om het inschrijvingsluik van het GOK-decreet grondig te evalueren. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, sinds 2002 zijn de schoolfiles een jaarlijks terugkerend fenomeen. De oorsprong ervan gaat terug tot de inschrijvingsregeling zoals bepaald in het Gelijkeonderwijskansendecreet I.
Destijds bestond er een vrij grote consensus dat de toestand van de inschrijvingen, vanuit het streven naar gelijke kansen, niet ideaal was. Men heeft dan ook geopteerd voor de regeling die uitgaat van het principe 'wie eerst komt, eerst maalt'. Die regeling is achteraf nog een aantal keren gewijzigd.
Het gaat om een principe waarover de minister ook nu nog verklaarde "dat deze inschrijvingsplicht desondanks nog altijd beter is dan het oude systeem, waarbij scholen in stilte lijsten aanleggen en leerlingen selecteren".
Dit systeem heeft geleid tot het onbedoelde fenomeen van het schoolkamperen. We moeten het echter ook niet opkloppen. Zo was het reeds vermelde voorbeeld van Haacht ook al een probleem vóór het GOK-decreet. Die school had en heeft enkel nood aan uitbreiding.
In de media wordt dit probleem in periodes van inschrijvingsmomenten ruimschoots belicht, maar het betreft een problematiek die vooral speelt in een aantal steden en bij een beperkt aantal scholen die een kwalitatief hoogstaande reputatie hebben en derhalve soms een ietwat elitair imago met zich meedragen.
De minister verklaarde in het reeds vermelde artikel in de Standaard van 28 februari dat de kampeertoestanden zeer zichtbaar maken hoe voor sommige scholen de vraag veel groter is dan het aanbod. Toch zou het probleem volgens de minister veeleer beperkt zijn. Enige sereniteit is dan ook geboden om het probleem in zijn juiste proporties te bekijken. We willen het probleem echter allerminst onder de mat vegen. We hebben zelfs oog voor het feit dat het ene onbedoelde gevolg zelfs nog andere onbedoelde gevolgen met zich meebrengt. Zo had iemand het in een ingezonden stuk in De Standaard over het feit dat hij, in navolging van een aantal ouders, nodeloos heeft gekampeerd. Er waren immers wel degelijk voldoende plaatsen.
Er wordt weliswaar een bijkomende sociale ongelijkheid gecreëerd tussen enerzijds die ouders die het zich kunnen veroorloven om zelf voldoende tijd te investeren om te kunnen kamperen of om iemand in te huren en anderzijds die ouders die dat niet kunnen en mogelijks zelf moeten beslissen om af te zien van een poging tot inschrijving of er zelfs niet aan beginnen.
In derde orde valt ook niet uit te sluiten dat bepaalde scholen er eigenlijk niet echt rouwig om zijn dat er aan hun deuren wordt aangeschoven. Dat is een vorm van publiciteit. Dat gebeurt onder het mom van 'waar mensen staan aan te schuiven, moet het wel goed zijn.'
Er dient bijgevolg wel een oplossing geboden te worden. De uitdaging schuilt hierin om een praktische invulling te geven aan de bestaande regelgeving om deze gevolgen te vermijden, zonder evenwel uit het kader van die regelgeving te treden. Op verschillende plaatsen poogt men dat dan ook te doen. Het voorbeeld waarnaar vaak wordt verwezen - ook omdat het al operationeel is - is dat van Gent, waar via het LOP een website werd ontwikkeld waar ouders hun kinderen kunnen inschrijven. Het Gentse voorbeeld maakt evenwel gebruik van de mogelijkheid om, zoals voorzien in Onderwijsdecreet XVIII, via proefprojecten voorrang te verlenen aan de buurtkinderen. We zullen u niet verhelen dat we, zoals we vroeger al hebben aangehaald, eigenlijk niet echt enthousiast zijn over een dergelijke aanpak. Los van het feit dat het in wezen een uitholling is van het oorspronkelijke 'eerst komt, eerst maalt'-principe, zijn we van oordeel dat dit de vrije schoolkeuze al te zeer belemmert. En dat is een principe waar we zeer aan houden!
Afgezien van de vraag naar de mogelijkheid wat de reële, effectieve verblijfplaats is van het kind en de onmogelijkheid om dit echt na te gaan, wordt het ene discriminatoir element vervangen door het andere, ditmaal op basis van de afstand. Bovendien zijn dat slechts experimenten en rijst de vraag wat erna zal gebeuren. Gelet op de te verwachten demografische evoluties en de babyboom waarvan sprake zou zijn in Antwerpen en Brussel, ligt de kern veeleer in het creëren van bijkomende capaciteit. Schoolbesturen moeten in staat zijn om hier hun verantwoordelijkheden te nemen door, indien nodig, snel in te spelen op een toenemende vraag en derhalve de capaciteit op te drijven. Het probleem is, zo valt te vrezen, dat dit omwille van financiële redenen onvoldoende snel en flexibel kan gebeuren omdat de financiële werkingsmiddelen hiertoe gewoonweg niet snel genoeg worden toegekend. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, beste collega's, als we tellingen uitvoeren, onder meer in onze stad, merken we dat de kampeertoestanden elk jaar toenemen. Dat gebeurt op een nogal spectaculaire wijze.
Eigenlijk stuiten die toestanden de meerderheid van de bevolking, en dus ook ons, tegen de borst. Het is onaanvaardbaar, het is geen teken van beschaving. Bovendien, zoals een vorige spreker al heeft gezegd, dreigen de kampeertoestanden op zich een nieuwe hype te creëren, waardoor mensen op plaatsen waar het misschien niet nodig was, toch kamperen. Velen onder ons, maar zeker ook ik, krijgen daarover een ongelooflijk aantal mails.
Terecht houden de ouders de politici verantwoordelijk voor het oplossen van dat probleem. Ik weet dat er zich ook elders dergelijke gevallen voordoen. Sta me echter toe te zeggen dat het probleem het meest nijpend is in de grote steden. Daar zijn verschillende redenen voor. In de grote steden is de dichtheid van de scholen het hoogst, want de bevolkingsdichtheid is er ook het hoogst. Dat creëert een illusie van schoolkeuze. In de grote steden is de leerlingenpopulatie het meest divers. Daardoor ontstaan er bij heel wat ouders, om begrijpelijke redenen, perceptieproblemen in verband met de onderwijskwaliteit. De grote steden zijn koploper op het vlak van de bevolkingsaangroei. Die is er in heel Vlaanderen, maar in de grote steden uit die zich vrij spectaculair.
Ik wil hier andere cijfers citeren dan mevrouw Vogels. Uit de bevolkingsprognoses - en dat is altijd met een zekere marge - blijkt dat er tegen het jaar 2026 op zijn minst 30.000 leerlingen bij zullen komen in Antwerpen en maximum 70.000. En dat alleen in de stad Antwerpen. Ik hoef u niet te zeggen dat dit een ongelooflijke uitdaging vormt voor de capaciteit. Dat vormt een belangrijk probleem voor de gelijke onderwijskansen want geen gelijke kansen zonder voldoende kwalitatief onderwijsaanbod.
Met dat capaciteitsprobleem voor ogen zouden we toch op vrij korte termijn een analyse moeten maken die ons toelaat meer rekening te houden met de realiteit. De lat ligt hoog in de steden. Ze ligt overal hoog. Maar onze stok om erover te springen, is in de steden echt wel te kort. En dat ondanks het inhaalprogramma voor schoolgebouwen en schoolinfrastructuur, dat de minister, gelukkig maar, heeft geïntroduceerd.
Daar zijn een aantal verklaringen voor. Die verklaringen maken dat wij dreigen benadeeld te worden. Het gaat in de eerste plaats om een aantal technische zaken, die te maken hebben met de minimale afstand die moet worden gerespecteerd tussen onderwijsinstellingen. De berekeningsbasis daarvoor is niet goed. Men kan zich afvragen of de werkwijze bij het hanteren van die norm niet moet worden aangepast. Er is ook de basis van de betoelaging voor onderwijsinfrastructuur, die enkel rekening houdt met leerlingen die er al zijn en die dus eigenlijk niet toelaat om te anticiperen op een waarschijnlijke grote bevolkingstoename en leerlingentoename in bepaalde steden of delen van steden. Dat is zeer ondankbaar als je het stijgingsritme in acht neemt waarmee wij rekening moeten houden gezien de bevolkingsprognoses. Er zijn ook een hele reeks kenmerken die maken dat het moeilijker is om te bouwen in een stedelijke omgeving dan in een niet-stedelijke omgeving. Benchmarkstudies wijzen uit dat de kosten om schoolgebouwen in een stedelijke omgeving op te richten, onvermijdelijk hoger liggen dan daarbuiten. De verklaring daarvoor heeft te maken met een aantal factoren, ik heb nu niet de tijd om erop in te gaan.
We zouden dus toch in staat moeten zijn om deze realiteit onder ogen te zien en na te gaan of we de regelgeving met betrekking tot de subsidiëring van schoolinfrastructuur kunnen aanpassen. Niet om welke regio ook te benadelen maar om iedereen op dezelfde manier kansen te geven om te voorzien in de behoeften.
Het bouwen van schoolgebouwen vraagt tijd. In de tussentijd zouden we moeten kunnen optreden. Ouders vinden dat de politici hier hun beleidsverantwoordelijkheid moeten opnemen. Ik vind dat wij grondig moeten nadenken over de verantwoordelijkheid die we daarin willen opnemen. Zonder daarom terug te keren naar een vroegere periode waarin vanuit Brussel alles in het onderwijs tot in de details werd geregeld. Als wij na een vruchtbare discussie in dit parlement het erover eens zijn geraakt dat de mogelijkheid moet worden gecreëerd om te kunnen experimenteren met de inschrijvingsprocedures, als daarvoor een programma wordt ontwikkeld en er wordt aan scholen zelfs niet de vrijheid gegeven om daarvan, naargelang van hun keuze, gebruik te maken doordat dit kan worden verhinderd door allerlei onduidelijke procedures binnen het lokale overlegplatform, dan denk ik dat wij eens moeten nadenken of wij niet te veel beleidsverantwoordelijkheid, waarvoor men ons verantwoordelijk acht, uit handen aan het geven zijn. Er wordt zelfs niet gezegd dat die keuze moet worden opgelegd want dat zou veronderstellen dat je tot een consensus moet komen binnen het lokale overlegplatform alvorens dit aan alle scholen van het gebied zal worden opgelegd. Zoals het met andere elementen van de inschrijvingsprocedure het geval is.
Dat programma is overigens niet door het LOP in Gent ontwikkeld maar door de steden Gent en Antwerpen en door de politieke overheden van die twee steden. Het zou vandaag perfect in Antwerpen kunnen worden toegepast.
Op de huidige manier werken we mee toestanden in de hand die we eigenlijk niet willen. Uit een overdonderende meerderheid van de reacties die ik van allerlei ouders ontvang, blijkt dat de overgrote meerderheid van de bevolking, weliswaar vooral in de stedelijke gebieden, het niet eens is met de manier waarop het nu verloopt.
Ik pleit ervoor dit te durven herbekijken. We moeten samen de moed hebben de werking van de LOP's te evalueren. Het LOP van Gent is erin geslaagd een overeenkomst te bereiken. Alle scholen werken in hetzelfde systeem. Dat is nog veel extremer. In Antwerpen is die vraag om allen in hetzelfde systeem te stappen zelfs niet gesteld. Het ging om een voorstel om de vrijheid te geven aan scholen die wilden instappen, en toch heeft het LOP van Antwerpen dit geblokkeerd. We moeten ons kritisch de vraag stellen of we zo verder kunnen blijven werken. Zijn we bereid dit aan het toeval over te laten? Moeten we deze tendens, die ons tegen de borst stuit, omwille van gebrekkige procedures in lokale organen blijven ondergaan? (Applaus bij sp.a en CD&V)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik ben eigenlijk blij dat ik vlak na de heer Voorhamme mag spreken. Ik denk dat hij, als schepen van Onderwijs, heeft vertolkt wat met betrekking tot deze problematiek in een stad als Antwerpen leeft.
Ik bedoel dit zeker niet negatief. Dit is het voordeel van een dubbelmandaat. Ik ben in mijn eigen gemeente bevoegd voor het onderwijsbeleid. Ik zal een aantal zaken vanuit deze optiek in ogenschouw nemen. Misschien wijst deze problematiek erop dat de lokale besturen de regisseursrol met betrekking tot het onderwijs nog meer op zich zouden moeten nemen.
Ik zou in dit verband tweemaal een belangrijk onderscheid willen maken. Ten eerste is er een verschil tussen de problematiek in Brussel en de problematiek in de rest van Vlaanderen. Ik zal hier straks dieper op ingaan. Daarnaast is er in Vlaanderen een verschil tussen de grootsteden en de landelijke gebieden. In feite moet ik het hebben over de gebieden met een positieve nataliteit, waar heel wat nieuwe kinderen op zoek naar een school zijn.
Het betreft hier in feite een heel menselijk probleem. Elke ouder wil de beste school voor zijn of haar kind. Wat het basisonderwijs betreft, moet het liefst ook om een school in de buurt gaan.
De eerste vraag die we ons moet stellen, is de vraag of er in Vlaanderen voldoende scholen zijn om op deze vraag in te gaan. Volgens mij is er in bepaalde gebieden een capaciteitsprobleem. Daarnaast moeten we ons ook afvragen of er voldoende scholen zijn waar de mensen voor willen kiezen. Waarom zijn er in Vlaanderen nog steeds scholen waar de mensen niet voor kiezen?
Wat die laatste vraag betreft, gaat het vooral om menselijke aspecten. Het beleid van de Vlaamse overheid heeft de voorbije jaren, van voor het begin van de huidige legislatuur, sterk ingespeeld op termen die destijds opgang hebben gemaakt. Het gaat dan om 'witte scholen' en om 'zwarte scholen'. De Vlaamse overheid heeft getracht een sterk onderwijs tot stand te brengen. Ouders maken hun keuze echter nog steeds op basis van verwachtingen en misschien ook op basis van perceptie.
We moeten er blijvend zorg voor dragen dat het kwaliteitsniveau hoog is. Als ik even de opstap maak naar Brussel, dat een heel eigen gegeven is, dan merken we dat er een enorme toestroom is in het Nederlandstalige onderwijs. Op zich is dat heel positief. Daarom heeft dit parlement, bij monde van verschillende sprekers, gesteld dat we de criteria ook hoog moeten leggen: engagement, bereidheid van ouders om volledig in te stappen in het Nederlandstalig onderwijs. Als dit vervuld is, dan moeten we ook bereid zijn om te investeren in onze hoofdstad als er dan nog een probleem is. Dan moeten er scholen worden bijgebouwd of gekocht want er staan ook scholen leeg in Brussel, weliswaar niet van de Vlaamse Gemeenschap.
Er is dus een dubbel uitgangspunt. In die plaatsen waar er een capaciteitstekort is, moeten we investeren maar we moeten er ook voor zorgen dat alle scholen een bepaald niveau halen.
Ik spreek voor een deel uit eigen ervaring. Heel lang geleden, in de vorige eeuw, gaf ik les in Antwerpen. Wat stelde je daar vast? Welke keuzes maakten ouders vaak? Ze hoopten de beste opvang en de beste kwaliteit te krijgen. Zo komen we bij de taalverwerving, waar wij als fractie heel veel belang aan hechten. Het Nederlands is een probleem in Brussel. Twee derde van de kinderen zijn niet Nederlandstalig. Hoe je het ook draait of keert, dat heeft een kwaliteitsdaling als gevolg. Ook in Antwerpen moeten we vaststellen dat een op vier kinderen niet Nederlandstalig is. Als we dit toespitsen op bepaalde scholen, dan ligt het percentage veel hoger. Daar moeten we inderdaad zorgen voor kwaliteit. Die kinderen moeten zo snel mogelijk op een niveau worden gebracht zodat hun intrinsieke waarde, die ze onmiskenbaar hebben, ten volle kan worden uitgespeeld en zodat de taalachterstanden worden weggewerkt.
We spreken er hier al zoveel jaren over, maar ik denk dat we er echt op moeten inzetten, van in de voorschoolse kinderopvang en het kleuteronderwijs zodat die kinderen op een sterke basis kunnen starten in het basisonderwijs. Volgens mijn fractie kan je dan het gegeven van witte en zwarte scholen voor een deel negeren. Mensen kiezen geen school omdat er witte of zwarte kindjes zitten, maar omdat ze niet willen dat er kwaliteitsvermindering is omdat de kinderen niet taalvaardig genoeg zijn. We moeten hier ten volle op inzetten.
Laat ons de nodige instrumenten en de nodige kracht geven aan scholen om echt aan kwaliteit te werken, in het bijzonder aan taalverwerving. Als dan blijkt dat er nog te weinig capaciteit is - en gelukkig zijn er weer meer kinderen in Vlaanderen -, dan moeten we investeren, in de steden en in onze hoofdstad. (Applaus bij de N-VA)
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, we hebben er met 'schoolpoortkamperen' misschien wel een nieuw woord bij. Misschien komt het ooit in Van Dale, maar hopelijk niet, want dan gaat het tenminste over een voorbijgaand fenomeen.
De huidige situatie is een experimentele situatie. Vorig jaar heb ik mee een amendement ingediend om die experimentele situatie mogelijk te maken. Ik weet natuurlijk, zoals iedereen, dat experimenten moeten worden geëvalueerd. Maar we zijn nog niet aan evaluatie toe. We kunnen dus nog geen lering halen uit het akkoord van Gent, waar blijkbaar goede afspraken zijn gemaakt binnen het LOP.
Er zou ook een soort akkoord zijn in Leuven, maar er zijn geen akkoorden tot stand gekomen in bijvoorbeeld Antwerpen.
Er zijn echt wel spanningsvelden waar te nemen. Er zijn de evenwichten van de geledingen binnen de onderscheiden LOP's. Op sommige plaatsen bevestigen die geledingen veeleer de eigen belangen dan dat ze een constructieve oplossing beogen. Er is eveneens het probleem van de vereiste dubbele meerderheid binnen het LOP. Op de autonomie van de schoolbesturen kom ik straks nog even terug.
Schoolpoortkamperen is, ondanks het GOK, een aanfluiting van gelijke kansen. We hebben allemaal het voorbeeld gelezen van de hoogzwangere vrouw die haar kind wil inschrijven. Haar man vertoeft voor het werk in het buitenland, dus ze huurt twee scoutsleiders in voor 10 euro per uur om haar plaats in te nemen. Wat met de hoogzwangere vrouw die haar kind wil inschrijven en alleenstaand is? Wat met de hoogzwangere vrouw die haar kind wil inschrijven en haar man zit in de gevangenis? Er zijn voorbeelden legio waar dat niet kan. Dat is opnieuw het creëren van ongelijke kansen, en dat moeten we echt wel een halt toeroepen.
Een andere opmerking is dat kampeertoestanden een soort hype creëren. Er zijn ook scholen waar zich rijen vormen en waar een aantal dagen of uren mensen aanschuiven, maar waar iedereen zonder probleem wordt ingeschreven. Die scholen zijn er ook, maar dat is blijkbaar goed voor de status van dergelijke school. Ik heb daar vragen bij.
Mijnheer de minister, u hebt zelf gezegd, als antwoord op een vraag van mevrouw Dua, dat een waterdicht systeem om inschrijvings- en/of aanmeldingsperikelen op te lossen wellicht niet bestaat. Mijnheer de minister, dat zou kunnen, maar we moeten er toch naar zoeken.
De conclusie zou kunnen zijn om toch meer accommodatie te scheppen, maar dat gaat natuurlijk niet van vandaag op morgen. Daar is tijd voor nodig, daar zijn bouwdossiers voor nodig en we kennen allemaal de lange looptijd daarvan.
Ik kom toch nog even terug op de autonomie van de scholen. Als men kijkt naar www.schoolinzet.be, ziet men een aantal voorbeelden van scholen, in het Antwerpse bijvoorbeeld, die het initiatief nemen om autochtone ouders samen te brengen rond de buurtscholen, met de boodschap: schrijf uw kinderen allemaal samen in, en dan is er een betere kleurenmix binnen de school. Dat zijn kleine experimenten die echt navolging zouden moeten kunnen krijgen. Dat is de creativiteit van de school ter plaatse, waarbij men de goodwill van de ouders en de buurt ziet en waardoor de schroom en de drempelvrees weg wordt genomen en de drempel verlaagd wordt. Op die manier komen stilaan oplossingen in zicht.
Brussel is natuurlijk een totaal apart verhaal. Daar moeten we gewoon in meer accommodatie voorzien. Ik steun de heer Van Dijck: we moeten ook veel meer taalondersteuning creëren binnen het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Indien we - en dat is een punt van ons partijprogramma - voor het basisonderwijs een regierol voor de gemeenten weg kunnen leggen, zou er misschien veel meer mogelijk zijn om afspraken te maken en te zeggen op welke manier scholen hun inschrijvingsbeleid vorm moeten geven.
Zolang we in de experimentele fase zitten en we bijvoorbeeld het experiment van Gent niet echt kunnen beoordelen, zou ik een lans willen breken om de individuele scholen waar er geen LOP-akkoord is te stimuleren om echt creatief uit de hoek te komen. We moeten tegen scholen en buurten zeggen dat het hun school is, ze er iets van moeten maken, om ervoor te zorgen dat de buurt opnieuw leeft en de interactie tussen buurt en school optimaal wordt. Dat kan als mensen de handen in elkaar slaan, er goodwill is, alle ouders worden uitgenodigd en er open gecommuniceerd wordt. (Applaus bij mevrouw Els Van Weert, sp.a en de N-VA)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, het is een bijzonder triestig beeld wanneer ouders in een rij gaan staan en gaan kamperen omdat ze een bepaalde school wensen voor hun kinderen, en het gevoel hebben, als ze niet tijdig in de rij staan, dat ze die school voor hun kinderen niet zullen kunnen bemachtigen. Zelfs al is het een kleine minderheid van scholen, zelfs al horen we achteraf dat ouders hier en daar in de rij hebben gestaan waar het misschien niet nodig was, toch denk ik dat het bijzonder triestig is en dat het voor die ouders een beetje revolterend moet overkomen.
De vraag is: wat kunnen daaraan doen? Degenen die dit aanklagen, zouden voor zichzelf de vraag moeten stellen hoe we dit opgelost krijgen. Dat is niet zo eenvoudig. Dat is gebleken uit de vele wijze dingen die er gezegd zijn in de verschillende uiteenzettingen. Ik verwijs onder meer naar de goede samenvatting door mevrouw Demeulenaere van de voorbije debatten. Het is fout te zeggen dat wat nu gebeurt, enkel en alleen de schuld zou zijn van regelgeving die enkele jaren geleden tot stand is gekomen met betrekking tot het inschrijvingsrecht van ouders en de inschrijvingsplicht van scholen. Die spelregels, die nog door mijn voorgangster mevrouw Vanderpoorten zijn uitgeschreven, zorgen ervoor dat dingen duidelijk worden, dat ouders niet bedrogen worden en dat men niet aan ouders zegt dat er geen plaats is terwijl er misschien nog wel plaats is. Terugkeren naar de tijd van voor Vanderpoorten, is geen antwoord.
We hebben intussen met nogal wat fracties uit dit parlement, uit meerderheid en oppositie, geschaafd aan die spelregels, onder meer met de steun van Groen!, dat reeds in de oppositie zat. We hebben verbeteringen aangebracht en meer ruimte gegeven voor lokaal overleg. Belangrijks is dat we vorig jaar nog een wijziging hebben aangebracht die zeer verregaand is: we hebben het mogelijk gemaakt voor scholen om op basis van overleg ter plaatse, radicaal andere oplossingen te zoeken en wachtrijen te vervangen door andere procedures waarbij mensen zich aanmelden. Een wachtrij is namelijk je komen melden.
Dat heeft in Leuven voor de katholieke scholengroep secundair onderwijs geleid tot werken met een telefooncentrale. Dat heeft in Gent geleid tot een aanmeldingsregister, waarbij men vervolgens werkt op basis van een buurtcriterium, namelijk hoever je van de school woont.
Mevrouw Helsen heeft gevraagd waarom in sommige lokale overlegplatforms er wel een akkoord tot stand is gekomen en in andere niet. Ik vind het een beetje delicaat om daar allerlei commentaren op te geven, mevrouw Helsen. Om te beginnen was er in Leuven wel een akkoord. Het gaat daar alleen om de katholieke scholengroep secundair onderwijs, maar dat die scholengroep met een telefooncentrale werkt, daar gingen de andere scholen mee akkoord. Dat is inderdaad niet perfect, er zijn vragen over en het wordt ook opgevolgd. Ik denk echter dat het een zeer nuttige ervaring is en het sluit wachtrijen uit. De mensen bellen in en een deurwaarder controleert of de spelregel dat wie eerst belt, eerst genoteerd wordt, gerespecteerd wordt.
Waarom is er in Gent een akkoord gekomen? Ik wil dat even onderstrepen omdat ik nauw contact sta met de voorzitter van het LOP basisonderwijs Gent, Jean Pierre Verhaeghe. Men heeft daar in Gent zeer lang en zorgvuldig over moeten negotiëren. Er is lang over gepraat en er is een breed akkoord, dat blijkbaar ook door de ouders wordt ervaren als erg positief. Dat is natuurlijk essentieel als we willen dat dit stand houdt. Ouders vinden het blijkbaar wel goed in Gent, maar dat is het resultaat van zeer veel overleg.
Ik vind het persoonlijk jammer dat er in Brussel geen akkoord tot stand is gekomen. In Brussel wordt er wel voort gepraat in het lokaal overlegplatform. Men spreekt er nog over, men kijkt of er al bepaalde principiële beslissingen kunnen worden genomen met het oog op het volgend jaar. De discussie is daar gelukkig nog wat open.
In Antwerpen is er discussie en een meningsverschil geweest.
Ik sluit me aan bij de Antwerpse schepen van Onderwijs, de heer Voorhamme, en ik hoop dat het LOP ook daar de keuze durft maken en de verantwoordelijkheid durft te nemen die in Gent blijkbaar niet slecht ontvangen wordt door de ouders.
Er is vervolgens de vraag of we voldoende scholen hebben en voldoende ruimte in onze scholen, of we niet veel scholen moeten bijbouwen. Ik heb daar een genuanceerde kijk op. Het is niet zo dat we op grote schaal plaats te weinig hebben in onze scholen. Het is wel zo, en dat is eigenlijk goed nieuws, dat we een babyboom meemaken. Die leidt tot meer kleuters en later meer kinderen in het eerste en tweede leerjaar. We voelen dat. In Antwerpen - en ook wel in Brussel en zelfs in Gent - merken we die druk. De scholen melden dat ze zo ongeveer vol zitten.
Wat staat daar tegenover? Onze enorme bouwinspanning. Ik kan die cijfers niet genoeg herhalen. Ik sta daarom een beetje kritisch tegenover uw uitspraken, mevrouw Vogels. Het laatste jaar waarin u mede verantwoordelijk was voor het Vlaamse beleid, dat was 2004, bevatte het budget voor subsidies voor scholenbouw 137 miljoen euro. Vorig jaar heb ik dat opgetrokken tot 421 miljoen euro. Ik wil daarover niet polemiseren, en ik kom zo dadelijk tot uw punt. We leveren sindsdien een enorme inspanning. Maar ik denk - en daar vinden we elkaar waarschijnlijk - dat we die inspanning in de volgende regeerperiode op zijn minst moeten herhalen en waarschijnlijk nog versterken.
Zoals de heer Voorhamme ook aangaf, moeten we misschien een beetje gaan sturen. Dat bouwproces komt enorm van onderuit. Daarom geldt het principe onder de scholen: wie eerst komt, eerst maalt. We hebben een lijst opgesteld. Wie zijn dossier eerst heeft ingediend, zal zijn subsidies eerst krijgen. We zijn niet zeker dat we op die manier altijd de prioriteiten beantwoorden, en we ontberen overzicht en analyse zoals mevrouw Helsen onderlijnde. We mankeren aansturing. Dat is trouwens een gevoelig punt bij de onderwijsnetten, mevrouw Helsen.
Ik pleit ervoor om voor de volgende legislatuur te zoeken naar een betere aansturing van het hele bouwprogramma en met de nodige prioriteiten. We kunnen mijns inziens zeker een prioriteit introduceren. Een school met plaatsgebrek, een school die kinderen moet weigeren en een uitbreidingsdossier heeft, moeten we prioriteit geven. We moeten dat stad per stad, gemeente per gemeente bekijken. Ik geloof dat de gemeentebesturen hierin een rol moeten spelen en in Brussel de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Die had mij overigens beloofd om tegen de zomer van 2008 al een eerste studie te maken van knelpunten. Dat heeft een beetje aangesleept, ik heb vernomen dat de studie ongeveer klaar is. We moeten dus inzicht krijgen in de knelpunten en tekorten om te weten te komen waar we het eerst moeten bouwen.
We moeten niet naïef zijn. Ik herhaal wat ik vorig jaar al eens aanhaalde. Bouwen gaat niet van vandaag op morgen. Het is niet zoals een rubber bootje of springkasteel dat men kan oppompen: bouwprogramma's vragen tijd. Laat ons daar realistisch in zijn.
Ik kom bij een vraag die leeft bij de pers en ook hier. Moeten we de scholen verplichten om een aanmeldingsprocedure - het weze een telefooncentrale - of het buurtcriterium te gebruiken? Vooralsnog heb ik dat niet gedaan. Ik heb vorig jaar integendeel aan dit parlement gevraagd om een experimenteerartikel van twee jaar in te voeren. Ik wil daarbij blijven en nog één jaar verder experimenteren. Ik wil niet overhaast beslissen wat we daaruit moeten concluderen.
En waarom zeg ik dat? Ik zeg dat met de ervaring van Gent in de hand en ik zeg u dat eigenlijk ook in naam van Jean-Pierre Verhaeghe, de voorzitter van het LOP in Gent. De man zegt mij zelf dat als we dit geforceerd zouden hebben en vanuit het parlement in Brussel zouden hebben gezegd: "Dames en heren in Gent, u moet het buurtcriterium invoeren", het dan waarschijnlijk niet gebeurd zou zijn. Ze hebben daarover van onderuit moeten onderhandelen en op die manier het vertrouwen moeten winnen. De mensen in Gent zeggen me zelf: "Mijnheer de minister, u moet niet proberen om dit te forceren, laat het groeien". Wel ben ik het eens met de heer Voorhamme dat wanneer we twee jaar experimenten achter de rug hebben, en de zaak dus dit jaar en volgend jaar bekijken, we misschien een beetje meer sturende conclusies zullen moeten nemen en zeggen: "Je moet bepaalde oplossingen vinden".
Mevrouw de voorzitter, ik wil me volmondig aansluiten bij een derde invalshoek. In de eerste plaats had ik het al over de inschrijvingsregels, over de vrijheid die we geven om te experimenteren en om oplossingen te zoeken, en het is inderdaad mijn wens dat er op meerdere plaatsen navolging komt van wat er gebeurt in Gent of in Leuven, of dat er andere oplossingen komen, en over de verantwoordelijkheid op het terrein. Ten tweede had ik het over de problematiek van het bouwen en dat we inderdaad beter moeten aansturen op basis van meer analyse, misschien moeten we dit gemeente per gemeente en stad per stad bekijken.
Ik kom nu tot een derde punt of derde invalshoek, een punt dat de heer Kris Van Dijck volkomen terecht heeft onderstreept. Eigenlijk zouden we met een gerust geweten moeten zeggen aan ouders dat alle scholen, hoe verschillend ze ook zijn - en het is ook tof dat ze verschillend zijn -, over een lat gaat die we hoog leggen met betrekking tot de essentiële onderwijsdoelstellingen wiskunde, taal, Nederlands, Frans, gezondheid en beweging. Al die dingen, die elementair zijn, zijn in elke school voldoende goed en zelfs uitstekend, ook al is dat misschien niet de eerste school van hun keuze. Die garantie moeten we geven. En we moeten die garantie zeker geven met betrekking tot het Nederlands in de school. Overigens, als we dat niet doen, dan bereiden we kinderen voor op een latere mislukking. Ze moeten het Nederlands goed, heel goed onder de knie hebben. Dat moet in elke school zo zijn.
Ik ben het dus met de heer Van Dijck eens dat als ouders niet de allereerste school van hun keuze kunnen bemachtigen voor hun kinderen, dat jammer is, maar dat wij dan moeten kunnen zeggen: "de tweede school is misschien een beetje anders, ligt misschien op een andere plaats, maar is zeker evenzeer een garantie voor het bereiken van essentiële doelstellingen inzake onderwijs, gaat ook over die lat die we hoog leggen". Dat is essentieel en we hebben daar ongetwijfeld nog werk aan, het is een werk dat nooit zal stilvallen, op het terrein en in ons beleid.
Samengevat, mevrouw de voorzitter, dit is een gevoelige kwestie. Het is triestig voor de mensen die in de rij staan, maar het antwoord op de vraag hoe we dit dan wel kunnen oplossen, is niet zo eenvoudig. Ik deel de genuanceerde analyse die een aantal mensen hier hebben gemaakt met betrekking tot het GOK-decreet. Het is onjuist om te zeggen dat het GOK-decreet de schuld is van de wachtrijen, maar we hebben eraan geschaafd en we zullen dat ongetwijfeld blijven doen. We hebben de mogelijkheid gegeven om lokaal naar oplossingen te zoeken en ik hoop dat men ook in Brussel en Antwerpen en op andere plaatsen, de voorbeelden volgt van Gent en Leuven, dat men oplossingen zoekt die niet leiden tot kampeertoestanden. Bouwen moet zeker nog gebeuren op grote schaal. En we moeten dit proberen aan te sturen op basis van knelpunten die we vaststellen, gemeente per gemeente.
Ziedaar, mevrouw de voorzitter, wat ik wilde zeggen in antwoord op de vele, interessante opmerkingen in dit debat. (Applaus bij sp.a, Open VLD en de N-VA)
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik hoop dat ook wij, het parlement, op de hoogte worden gebracht van de evaluatie van de andere oplossingen die we vorig jaar mogelijk gemaakt hebben via het Onderwijsdecreet XVIII. Het ziet er in Gent schijnbaar goed uit, maar ik neem aan dat het nog te vroeg is om nu al te zeggen dat het over heel de lijn voor 100 percent positief te noemen is. Misschien zijn er toch knelpunten, en die moeten mijns inziens ook aan de oppervlakte gebracht worden zodat er eventueel aan verholpen kan worden.
Een tweede zaak is dat u spreekt over het bouwprogramma. Ook daar moeten we verder in gaan en misschien nog sneller dan we nu al gaan. Het is een knelpunt waar al veel over werd gepraat en waar wellicht nog veel over zal worden gepraat.
U zegt ook dat elke school een goede school moet zijn en dat we ouders daarvan moeten overtuigen. Ook daarin kan ik u volgen.
We zijn nu weer een aantal deelzaken uit het GOK-decreet aan het lichten die we gaan verbeteren en evalueren, maar ook het geheel van het GOK-decreet moet mijns inziens eens onder de loep worden genomen. Ik had het daarnet over de onzichtbare wachtrijen. Daarover is weinig of niets gezegd. Ik vraag me ook af waarom sommige mensen zich nog altijd zo laat aanmelden, waardoor die onzichtbare wachtrijen er toch komen. Ik heb ook vragen met betrekking tot de keuze voor een welbepaalde school.
U draait het enigszins om en zegt dat we ouders ervan moeten overtuigen dat elke school goed is. Het zou interessant zijn om eens te kijken waarom ouders voor een bepaalde school kiezen, en niet voor een andere, die misschien wel om de hoek ligt.
Over de aanmeldingsprocedure, die mogelijk is gemaakt via Onderwijsdecreet XVIII, zegt u dat u het tweede jaar van het experiment vooralsnog wilt laten lopen en pas nadien conclusies wilt trekken. Voor mijn fractie is het in elk geval duidelijk dat het nooit zo kan zijn dat de overheid in de plaats van de ouders gaat bepalen wat de schoolkeuze moet zijn. De autonomie, zowel van ouders als van scholen, moet voor ons maximaal blijven spelen.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord, maar ik moet zeggen dat u nogal vlot om de kern van het probleem heen bent gefietst, namelijk de aanpak van de specifieke problematiek in steden. Daar heb je plaatsen te kort, maar heb je ook veel meer kinderen en vooral veel meer anderstalige, allochtone kinderen. Dat gaat over veel meer dan alleen maar bouwen. Bouwen is in de steden sowieso al veel moeilijker. Ik pleit dan ook voor een aparte aanpak voor het kleuter- en lager onderwijs in een stedelijke omgeving.
U blijft ook wijzen op het beschikbare bedrag ten tijde van de regering waar ik deel van uitmaakte, en zegt dan telkens dat u het hebt opgetrokken tot het huidige bedrag. Maar in de regering waar ik mee verantwoordelijk was, was uw partij ook mee verantwoordelijk, mijnheer de minister. En vandaag hebt u dat bedrag maar kunnen optrekken dankzij de andere partijen die mee verantwoordelijk zijn. Dat wou ik maar even zeggen.
Mevrouw Vogels, u nuanceert terecht de loutere problematiek van het bouwen in de steden. Ik denk dat we vandaag in ons beleid heel wat mogelijkheden geven aan het onderwijs in de steden om wat aparte dingen te doen. Om te beginnen hebben onze stedelijke basisscholen extra middelen gekregen. Neem nu Brussel: in het Nederlandstalige Brusselse onderwijs zijn er in vergelijking met 2004 per leerling 87 percent meer werkingsmiddelen. Dat is bijna een verdubbeling van de werkingsbudgetten van de scholen. In Antwerpen is de stijging van de werkingsbudgetten per leerling ook enorm.
Tegelijk, dankzij het lokale onderwijsbeleid dat we mogelijk hebben gemaakt onder aansturing van de lokale schepen van Onderwijs, en dankzij het feit dat die lokale overlegplatformen een aantal jaren zijn gecreëerd en beter beginnen te werken, wordt het mogelijk om in de steden de neuzen in een bepaalde richting te krijgen. Er zijn ook extra middelen voor dat lokale onderwijsbeleid. De basisscholen hebben ook flink wat extra middelen gekregen.
En dus denk ik dat het mogelijk wordt om samen rond de tafel te zitten en specifieke problemen specifiek aan te pakken. U hoort mij niet zeggen dat het allemaal perfect is en dat we de komende jaren geen werk meer zullen hebben in dit parlement, maar ik denk wel dat het mogelijk is om er iets aan te doen.
Wij moeten er inderdaad voor zorgen dat ouders in de steden niet het gevoel hebben dat ze enkel in welbepaalde scholen nog een interessante opvoeding vinden voor hun kinderen. Ze moeten die vinden in elke school. Daar gaat het om.
Mevrouw Vogels, u zegt dat de minister rond het probleem fietst. In dit debat hebben ook de verschillende sprekers oplossingen aangereikt. Het is niet aan mij om dé minister te verdedigen. Mevrouw Vogels, het probleem is niet zo moeilijk te duiden. De oplossingen zijn moeilijker, omdat ze zeer intensief zijn.
Vanuit onze fractie blijf ik onderstrepen dat we ook in de stedelijke context vaak bomvolle naast lege scholen zien. Dat is niet overal zo. Dat klopt. Waar het nodig is, moeten we bijbouwen. Maar de minister heeft een punt: we moeten ervoor zorgen dat alle scholen het etiket 'kwaliteitsvol' krijgen.
Ik weiger te denken dat 'de' Vlaming racistisch is en een zwarte school links wil laten liggen. Als hij een school links laat liggen, is dat omdat hij bang is dat er een kwaliteitsverlaging is doordat die kinderen niet voldoende Nederlands kunnen. Iedereen is het erover eens dat een beperkte kennis van de taal kwaliteitsverlagend werkt.
Nogmaals, de N-VA vraagt om in te zetten op taalverwerving. De minister voert daarvoor ook duidelijk een beleid. De N-VA wil daarin zeer ver gaan: een taalbadjaar voor men echt instroomt. Zo kunnen we in elke school de kwaliteit garanderen.
In bepaalde delen van Antwerpen staan er absoluut geen scholen meer leeg. De heer De Cock haalde aan dat in Antwerpen-Noord, in Borgerhout, bepaalde autochtone ouders met tien tegelijk willen inschrijven in een 'zwarte' school om een vermenging te krijgen. Maar zij geraken niet meer binnen omdat die school al vol zit door broertjes en zusjes. De vermenging is zelfs niet meer mogelijk. Daar is een structureel tekort.
Er gebeuren heel wat inspanningen, mijnheer de minister. Maar er zijn nog altijd veel te veel anderstalige kinderen die zonder diploma uit het onderwijs stromen. Vorige week heb ik nog gesproken met leerkrachten uit een lagere school in mijn buurt, in Deurne. Het is een school met 100 percent allochtonen. Zij zeggen dat het overgrote deel van de kinderen in het zesde leerjaar twee jaar achterstand heeft. Dat mogen we niet laten gebeuren. Die kinderen zijn al schoolmoe in het zesde leerjaar. Die hebben al zoveel faalervaringen dat ze niet meer willen studeren. Dat is de kern. Daarover wil ik het met u graag eens op een ander moment verder hebben. Als we daar niet in investeren, zitten we binnen twintig jaar met een groep jongeren die minder hoog geschoold is dan vandaag.
Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Creativiteit kan voor oplossingen zorgen. Dat kan een aanzuigeffect hebben bij andere scholen. Er moet maximaal worden ingezet op taalvaardigheid, talige ondersteuning, taalverwerving en op accommodatie. Daar hebt u in uw antwoord ook voldoende naar verwezen. Het is een moeilijk probleem. We moeten alle zaken die tot een oplossing kunnen leiden mee in het debat brengen.
Het antwoord van minister Vandenbroucke is bijzonder interessant. Het kan mee een uitgangspunt vormen om er een grondige discussie over te voeren. Als we een nieuwe financiering hebben ingevoerd voor het onderwijs - waar we allemaal voor hebben gekozen - die alle scholen op gelijke voet behandelt, maar die de leerlingen binnen die scholen differentieert in de financiering, dan moeten we durven nadenken over wat de reële behoeften zijn aan schoolcapaciteit en -infrastructuur. Daar moeten we een eenduidig antwoord op geven. Dat zullen we morgen niet vinden, maar het is wel absoluut nodig. In de volgende legislatuur zullen we nog heel wat bijkomende middelen moeten investeren in schoolinfrastructuur. Laten we dat doen op een toekomstgerichte manier, en niet op een manier die heeft bewezen dat ze niet meer de goede basis vormt om keuzes te maken.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Het debat is gesloten.