Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer De Cock, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, op dit ochtendlijke uur wordt een heel belangrijk decreet voor het parlement gebracht. Ik geef graag verslag van wat daarover in de commissie is gezegd. Op 27 mei werd op vraag van vijf leden van de fractie van Vlaams Belang een hoorzitting gehouden. Nadien werd in de commissie toelichting gegeven door de minister over dit ontwerp van decreet. De minister verwijst naar zijn oproep aan de Vlaamse onderwijswereld en aan de hele Vlaamse samenleving
Hij verwijst naar zijn oproep aan de Vlaamse onderwijswereld en de hele Vlaamse samenleving tot een tienkamp voor gelijke onderwijskansen om zo veel mogelijk jongeren kans te geven op uitstekend Vlaams onderwijs. Met het voorliggende ontwerp van decreet ligt de klemtoon op de financiële middelen van de scholen. Dit maakt deel uit van een bredere bekommernis. Scholen moeten in de eerste plaats over voldoende werkingsmiddelen beschikken. In verhouding tot de middelen voor personeelsomkadering werd tot nog toe in te weinig werkingsmiddelen voorzien.
Een tweede doelstelling is om het schoolgaan niet te duur te maken, maar om integendeel ervoor te zorgen dat scholen ongeveer dezelfde kostennorm of alleszins dezelfde principes van kostenbeheersing hanteren. Bij de onderhandelingen over het regeerakkoord werd afgesproken om een oud zeer recht te zetten: de ongelijke behandeling inzake werkingsbudgetten tussen de scholen van de verschillende schoolnetten. Dit decreet maakt werk van de invoering van het principe dat de scholen voor hun werkingsbudgetten worden gefinancierd op basis van het sociaal-culturele profiel van hun leerlingen. Het kwam na intensieve onderhandelingen met de onderwijskoepels tot stand.
De werkingsmiddelen voor het basis- en secundair onderwijs bedragen voor het schooljaar 2008-2009 meer dan 800 miljoen euro. Ze stijgen volgend schooljaar met 85 miljoen euro voor het basisonderwijs en 40 miljoen euro voor het secundair onderwijs, boven op de reeds eerder toegekende verhoging van 30 miljoen euro voor het basisonderwijs, in het kader van de kostenbeheersing. Tot op heden gebeurde de verdeling van de werkingsmiddelen, in uitvoering van de Tivoli-akkoorden, via een 100/76-verhouding tussen het gemeenschapsonderwijs enerzijds en de andere schoolnetten anderzijds. De kenmerken van een leerling speelden geen rol.
Na veel discussies en op basis van wetenschappelijk onderzoek is besloten dat vier kenmerken goed voorspellen welke leerlingen statistisch gesproken minder kans op succes hebben. Dat zijn dus de leerlingen waarvoor scholen extra inspanningen moeten leveren. De vier kenmerken zijn: het opleidingsniveau van de ouders, het feit of kinderen thuis wel of niet Nederlands praten, of ze komen uit gezinnen met een laag inkomen en of ze komen uit een buurt met in het algemeen een grote schoolachterstand.
Er blijven verschillen tussen de netten, maar die werden gereduceerd tot wat objectiveerbaar is. Ten eerste zijn officiële scholen wettelijk verplicht meerdere levensbeschouwelijke vakken aan te bieden. Zij krijgen daarom 4,5 percent extra om de kost van die vakken te dekken. Ten tweede moet het gemeenschapsonderwijs de vrije schoolkeuze garanderen. Daarom krijgt het GO! 3 percent extra werkingsmiddelen om de kosten daarvan te dekken. In het basisonderwijs wordt volgend schooljaar 14 percent van de werkingsmiddelen verdeeld, louter op basis van leerlingenkenmerken. Dat percentage loopt tegen 2017 op tot 15,5 percent. Deze middelen worden in één pakket per school toegekend. Het gaat dus niet om een rugzakje dat per individuele leerling moet worden aangewend. Het budget dat per leerlingenindicator op schoolniveau ontstaat, moet aan het profiel van de school beantwoorden.
De minister vindt dit erg belangrijk, want soms bestaat de indruk dat er een individueel rugzakje wordt gegeven.
En de basisfinanciering vertrekt van een bepaald aantal punten per onderwijsniveau, studiegebied en onderwijsvorm. Zo weegt het lager onderwijs zwaarder door dan het kleuteronderwijs, tso zwaarder dan aso.
Dan is er de algemene bespreking en zijn er de tussenkomsten van de commissieleden. Mevrouw Michiels stelt namens de Vlaams Belangfractie dat ze het eens is met de minister dat er gewerkt moet worden aan een nieuw financieringsmechanisme voor het onderwijs. De lagere scholen klagen over een tekort aan werkingsmiddelen. Nijverheidstechnische scholen zijn ondanks de inspanningen nog steeds structureel ondergefinancierd. Er zijn de stijgende energiekosten en er worden bijkomende inspanningen van de scholen gevraagd die moeten worden gehonoreerd. Het staat niet in het ontwerp van decreet dat de financiering de vrijheid aan banden legt, maar het rechtstreeks ingrijpen via de financiële middelen in de leerlingenpopulatie van scholen doet toch volgens de spreekster de wenkbrauwen fronsen.
De Vlaams Belangfractie heeft heel wat bezwaren en opmerkingen bij het ontwerp van decreet. Er is geen kijk op het geheel. Ook bij de scholen zelf is er nog heel veel onduidelijkheid. Ze weten helemaal niet waar ze met de nieuwe berekeningswijze zullen uitkomen. Mevrouw Michiels vraagt daarover een duidelijke communicatie aan de scholen.
Voor de manier van besluitvorming verwijst mevrouw Michiels naar wat ze al heeft aangehaald bij een vorige gelegenheid. Op 26 november 2007 verscheen een persbericht waarin het historische akkoord over de financiering van het leerplichtonderwijs tussen de onderwijskoepels uitgelegd wordt. Dat persbericht somt de kenmerken op waarop de nieuwe financiering gebaseerd zal zijn. Op dat ogenblik was er nog geen spoor van decretale teksten en van een principiële goedkeuring door de Vlaamse Regering.
Het ontwerp van decreet zou ook een unieke kans geweest zijn om het kleuteronderwijs gelijk te schakelen met het lager onderwijs. Zeker in het Jaar van de Kleuter zou dit een belangrijke stap geweest zijn. Mevrouw Michiels vraagt of er gedacht is om de bijkomende administratieve last voor de scholen te verminderen. Twee van de vier criteria zijn, voorlopig toch, gebaseerd op 'verklaringen op eer' die door de scholen moeten worden opgevraagd.
Ook inhoudelijk heeft de Vlaams Belangfractie heel wat vragen bij het ontwerp van decreet.
In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de financiering is gebaseerd op het overbruggen of wegwerken van sociaal-culturele barrières. De Vlaams Belangfractie stelt de vraag of er bij de opmaak van dit decreet een evaluatie is gemaakt van het rendement van de eerdere toekenning van extra middelen.
Mevrouw Michiels wil ook naar de PISA-studie verwijzen, waarin duidelijk wordt gesteld dat niet het gebrek aan financieel draagvlak de oorzaak is van een moeizame doorstroom van vele allochtone leerlingen, maar wel het gebrek aan studieattitude en motivatie. De minister heeft al herhaaldelijk gesteld dat er geen enkele school is die er financieel zou op achteruitgaan. Is er rekening gehouden met het feit of de bijkomende financiële middelen zullen volstaan om de basisbehoeften van de scholen te bekostigen? Dat was ook nog een vraag van de spreekster.
In het ontwerp van decreet wordt veelvuldig gegoocheld met de term kwaliteit. Nergens is terug te vinden welke invulling de minister aan dat begrip verleent. Mevrouw Michiels had er graag een definitie van gekregen.
Een belangrijke kritiek van het hele ontwerp is dat de wetenschappelijke onderbouw heel mager is. De minister goochelt wel met tabellen en grafieken uit zogeheten wetenschappelijke studies. Maar de studies werden eerst niet vrijgegeven. Uiteindelijk werden ze net voor de algemene bespreking van het ontwerp van decreet aan de commissieleden bezorgd en dat doet bij de leden dan ook vragen rijzen. De hoorzitting waarop de onderzoekers wegens agendaproblemen niet aanwezig konden zijn, leerde gewoon dat er geen andere criteria zijn. Mevrouw Michiels wenst bijgevolg te weten of er nog andere criteria werden onderzocht. De terminologie van het ontwerp van decreet is niet echt wetenschappelijk te noemen en vervolgens wenst de spreekster stil te staan bij sommige tabellen die door de minister werden gebruikt, eerst in de discussienota, nadien in het ontwerp van decreet zelf.
Voorts heeft mevrouw Michiels nog vragen bij de criteria die door de minister werden gekozen. Het eerste criterium betreft het opleidingsniveau van de moeder. Het opleidingsniveau van de ouders bepaalt sterk de onderwijskansen. Bovendien blijft de vraag bestaan wat men wil doen met het levenslang leren. Hoe wordt bijgehouden of het opleidingsniveau van de moeder bijvoorbeeld verandert. Een tweede criterium betreft de thuistaal. Mevrouw Michiels volgt de minister in zijn bekommernis over de taalkennis van de leerlingen. Taal zou het criterium moeten zijn om meer uren aan een school toe te kennen, zoals dat nu gebeurt in scholen in de brede rand rond Brussel, eerder dan het te laten tellen als criterium om meer middelen aan de scholen toe te kennen.
In verband met het criterium 'studietoelage' wenst mevrouw Michiels zich aan te sluiten bij de vragen van de Vlor: wat gebeurt er met al die gezinnen die recht hebben op een studietoelage maar ze om een of andere reden niet aanvragen?
Tot slot heeft mevrouw Michiels nog enkele politieke opmerkingen bij het voorliggende ontwerp van decreet. De Vlaams Belangfractie heeft in het verleden al herhaaldelijk gewezen op het gevaar van vervlakking, nivellering en gelijkschakeling in het Vlaams onderwijs. De Vlaams Belangfractie heeft zich, ook in de vorige legislatuur, steeds verzet tegen een eenheidsworst.
De minister stelt expliciet volgens de Vlaams Belangfractie: "Berekening en toekenning van werkingsmiddelen op basis van leerlingen en schoolkenmerken betekent dat scholen die relatief veel kinderen over sociaal-culturele barrières moeten helpen, daarvoor relatief meer werkingsmiddelen zullen krijgen. Scholen met de moeilijkste opdrachten zullen de nodige middelen krijgen om die opdrachten uit te voeren." Mevrouw Michiels stelt zich de vraag of een gedegen intellectuele opleiding - waartoe iedereen toegang heeft - dan geen moeilijke opdracht is. Of wordt het intellectuele criterium tussen scholen taboe omwille van de eenheidsworst?
De Vlaams Belangfractie heeft het in de commissie al herhaaldelijk aangehaald: het GOK-inschrijvingsbeleid was erop gericht om die scholen, die door allerhande eisen die ze stelden aan hun leerlingen, een bepaald publiek aantrokken, te verplichten om ook andere leerlingen op te nemen. Met andere woorden: witte scholen mochten niet langer wit blijven. Op zich valt daar uiteraard wel iets voor te zeggen, maar de Vlaams Belangfractie blijft toch van mening dat het inschrijvingsbeleid tot de autonomie van de school blijft behoren.
Het voorliggende financieringssysteem betekent de facto het einde van de geest van het Schoolpact uit 1959 volgens de spreekster. In dat schoolpact werden de volgende principes en krachtlijnen tot kader van het onderwijslandschap verheven: beide netten staken hun strijd om leerlingen, de overheid subsidieert het vrije net omdat dat een overheidsopdracht uitvoert en zolang het die opdracht naar behoren uitvoert krijgt het in ruil daarvoor overheidsdotaties na inspectie.
De Vlaams Belangfractie kan om alle aangehaalde redenen dit ontwerp van decreet onmogelijk goedkeuren.
De heer Jef Tavernier is verwonderd over de toespraak van mevrouw Michiels en bijna geneigd om de koepels te gaan verdedigen. Toch heeft het lid wat problemen met de wetenschappelijke onderbouw van de kenmerken. Ook de Vlor en de SERV stellen volgens de spreker terecht vragen. Er wordt onvoldoende verantwoord waarom de voorliggende kenmerken de best mogelijke kenmerken zouden zijn. Vervolgens stelt hij vast dat over het akkoord onderhandeld is met de onderwijskoepels. In het advies van de Vlor is duidelijk dat bepaalde Vlor-leden zich gepasseerd voelden. De kenmerken roepen ook vragen op naar de administratieve belasting en naar de aftopping. Staat dat laatste in verhouding tot de doelstellingen en is het niet enigszins in tegenstrijd daarmee? Kan het nieuwe verdelingsmechanisme niet verhelpen dat het totale bedrag voor het kleuteronderwijs te klein is?
De heer Tavernier gelooft niet dat het ontwerp in strijd is met de vrijheid van onderwijs, integendeel. Met de kenmerken doet men wel degelijk een poging om de scholen die inspanningen doen ten gunste van de leerlingen waarmee zij het minder gemakkelijk hebben, extra werkingsmiddelen te geven.
De heer Voorhamme vindt dat het voorliggende ontwerp van decreet een nieuw pact mag worden genoemd. Het zorgt voor een mogelijke pacificatie in het dispuut tussen de onderwijsnetten, dat woedt sinds het vorige pact. Er wordt opgeworpen dat er niet voldoende middelen naar het onderwijs gaan. Het lid is het ermee eens dat de middelen voor onderwijs altijd moeten blijven stijgen. Maar de insinuatie van mevrouw Michiels dat sommige scholen dit zullen bekopen, bestrijdt hij ten zeerste. Geen enkele school moet inleveren, volgens de heer Voorhamme. Alleen gaan sommige er proportioneel meer op vooruit dan andere.
De heer Voorhamme herinnert zich in de recente geschiedenis geen enkele periode waarin zoveel middelen bijkomend in onderwijs geïnjecteerd zijn. Ook naar het kleuteronderwijs gingen meer middelen, al zou het wellicht goed zijn dat het er nog meer worden.
Volgens de spreker is het verantwoord dat in het nieuwe systeem van gelijke financiering differentiatie inzake school- en leerlingenkenmerken is ingebouwd. Vlaams Belang bestrijdt deze financiering op basis van behoeften. Hun alternatief heeft de heer Voorhamme echter niet gehoord. Hij vraagt zich af hoe het mogelijk is dat men niet inziet dat de behoeften van scholen enorm kunnen verschillen naargelang hun leerlingenpubliek.
Het PISA-onderzoek leert dat het Vlaamse onderwijs uitstekend presteert maar dat het faalt ten aanzien van verschillende kansarme groepen. De zogenaamde witte scholen die traditioneel onderwijs verstrekken, scoren internationaal heel erg goed. Scholen met veel kansarme kinderen hebben het op dat vlak veel moeilijker.
De discussie over de wetenschappelijkheid van de criteria is interessant, maar onmogelijk af te sluiten, zegt de spreker. Hij attendeert erop dat het decreet over de kostenbeheersing hieraan gekoppeld is, wat een goede zaak is voor de democratisering van het onderwijs.
Hij pleit er wel voor om na te denken over een transparante besteding van de middelen, zodat men kan beoordelen welke scholen performanter zijn dan andere in het besteden van de middelen De heer Voorhamme meent tot slot dat de Vlaams Belangfractie een keuze tegen het vrij onderwijs heeft gemaakt. Zij kiest met haar pleidooi voor een gelijke financiering voor om het even welke leerling ook tegen de steden, waar de grootste onderwijsuitdagingen zich voordoen.
Mevrouw Van Kerrebroeck wijst erop dat de eerste pogingen om de lat gelijk te leggen, gebeurden op initiatief van gewezen minister Coens, net 30 jaar geleden. Al eerder dan vandaag hebben onderzoekers als de heren Nicaise en Glorieux op het probleem geattendeerd. Ere wie ere toekomt: de huidige regering met de huidige minister van Onderwijs slaagt erin de gelijkheid in grote mate te realiseren.
Wat de transparantie betreft, pleit zij voor een gelijkschakeling van de boekhouding voor alle netten. De rijken worden niet armer doordat de armen meer krijgen, besluit de commissievoorzitter. Met het pleidooi van mevrouw Michiels voor de goede scholen riskeert men een apart net met scholen als Ecole Française in Gent of het Lucerna College in Genk, Brussel en Melle. Daar tekent zij niet voor.
Mevrouw Demeulenaere is verheugd met de voortzetting van het werk van de vorige regering. Tot vandaag bestond in de financiering een verhouding van 100/76 tussen het GO! en de overige onderwijsnetten.
Het nieuwe systeem is niet perfect en het lid is ervan overtuigd dat het nog zal worden verbeterd. Maar het voornaamste is dat het gaat om een compromis tussen de netten en dat de balans voor allen positief is.
De Open Vld-fractie betreurt dat een bepaalde onderwijskoepel blijft insinueren dat de lat nog niet volledig gelijk ligt. Toch suggereert men in een opiniestuk dat er in onder meer het leerlingenvervoer sprake zou zijn van een dubbele financiering. Dat doet mevrouw Demeulenaere af als stemmingmakerij en ze vindt dat betreurenswaardig, gezien de wettelijk opgelegde taken van het gemeenschapsonderwijs.
De tussenkomst van mezelf gaat vooral over het feit dat dit een mijlpaal is in de geschiedenis van het onderwijssysteem en gelijkgesteld kan worden met het Schoolpact van 1958. De gelijke financiering is de logica zelf en de financiering met leerlinggebonden kenmerken is heel belangrijk.
Tegelijkertijd verwijs ik ook naar de PISA-resultaten en de OESO-onderzoeken, die leren dat Vlaanderen heel hoog scoort, maar dat er toch een zware discrepantie is tussen leerlingen van autochtone en allochtone afkomst.
De heer Van Dijck erkent het historische karakter van het ontwerp van decreet. Ook hij herinnert zich de heer Leo Collard, maar veeleer uit de slogan 'Weg met Collard' tijdens de schoolstrijd.
Tegenover het argument dat men beter extra uren dan werkingsmiddelen zou verstrekken, stelt de heer Van Dijck dat men met die middelen ook extra mensen in dienst kan nemen. De middelen worden immers ruim gedefinieerd en geven daardoor de scholen vrijheid om in te spelen op de plaatselijke behoeften. De minister bevestigt dat de werkingsmiddelen ook voor personeelsgebonden kosten ingezet kunnen worden, ook al zijn zij niet in eerste instantie daarvoor bedoeld.
Mevrouw Helsen zegt dat ook de CD&V-fractie zich volledig kan terugvinden in het ontwerp. Zij treedt grotendeels de woorden bij van mevrouw Van Kerrebroeck en van de heren Tavernier, Voorhamme en Van Dijck. Na de verschillende vroegere stappen is men eindelijk bij de belangrijkste van allemaal aangekomen. De fractie van mevrouw Helsen ondersteunt het nieuwe systeem met een sterke basisfinanciering en een bepaalde bandbreedte gebaseerd op leerlingenkenmerken.
De CD&V-fractie vindt het compromis over de objectieve verschillen eerbaar. De minister gaf aan dat alle scholen erop zouden vooruitgaan met een gemiddelde van 130 euro per leerling. Maar de vraag is hoever de school met de kleinste vooruitgang daarvan afwijkt.
Vervolgens dringt zij erop aan om de in het regeerakkoord beloofde transparantie van de financiering van de onderwijskoepels waar te maken. Ook inzake gebouwen blijft er volgens mevrouw Helsen een verschil.
Het volgende onderwerp dat mevrouw Helsen behandelt, is dat van de indicatoren. De CD&V-fractie vraagt hoe wijzigingen in het opleidingsniveau van de moeders eventueel opgevolgd kunnen worden. Over de indicator 'taal' vraagt het lid hoe er omgegaan wordt met ouders die verschillende talen spreken. Voor de indicator 'buurt' baseert men zich op de gegevens van 2004. Worden die gegevens geactualiseerd en wanneer? Tot slot stelt mevrouw Helsen vast dat het verschil tussen kleuter- en lager onderwijs blijft. Ze vraagt hoe de minister dat motiveert.
In zijn antwoord erkent de minister dat het ontwerp van decreet niet perfect is. Het is om te beginnen het resultaat van een akkoord tussen de democratische partijen en de organisaties die het onderwijs vertegenwoordigen. Maar het is een ontzettend belangrijk decreet en het is belangrijk dat er een nieuw pact over dit zo gevoelige punt bestaat.
Over de scherpstelling van de parameters zou men nog lang kunnen discussiëren, zegt de minister. Geen enkele wetenschapper zal echter kunnen beweren dat de voorliggende selectie fundamenteel fout is. De minister heeft de overtuiging dat kinderen niet gelijk worden geboren. Zij hebben uiteenlopende talenten. Bovendien is het aanboren ervan bij sommige kinderen moeilijker dan bij andere. Daarbij komen de verschillen in de eerste omgeving, in de opvoedingsomstandigheden. Toch wil hij ze allemaal gelijke kansen garanderen.
Voor de genoemde sociaal-culturele factoren is het kind niet zelf verantwoordelijk, onderstreept de minister. Het is niet verantwoordelijk voor de thuistaal, voor de opleiding van de ouders, voor de buurt waarin het woont en voor de hoogte van het inkomen.
De minister heeft gezocht naar indicatoren die relevant zijn, en min of meer betrouwbaar, al is dat nooit perfect. Hij wilde er niet te veel, omdat het anders een kluwen wordt. Uiteraard moet men inspanningen vragen. Die moet men aan de hele samenleving vragen, vindt de minister. Hij is wel heel erg verrast door het principiële verzet van de Vlaams Belangfractie tegen de gelijke lat, en hoopt dat die opvatting publiek bekend wordt gemaakt in alle scholen. Met die opvatting ontkent de fractie immers niet alleen de kracht en het zelfbewustzijn van de scholen, maar distantieert zij zich ook van de ondertussen in Vlaanderen gegroeide consensus. Hij hoopt dat de Groen!-fractie zich wel schaart achter die consensus, want dat is een belangrijk signaal van vertrouwen in het akkoord dat het onderwijsveld tot stand heeft gebracht.
Vervolgens behandelt de minister het kleuteronderwijs. Als men de bestaande puntenverhouding tussen kleuters en lagereschoolkinderen, namelijk 6/8, zou egaliseren zonder de pot te vergroten, heeft dat niet veel belang, want de meeste scholen bieden zowel kleuter- als lager onderwijs aan. De evolutie van de kostenbeheersing moet zeker worden geëvalueerd. De minister onderstreept anderzijds dat bijzonder veel extra middelen in het onderwijs werden ingebracht. In 2000 ging 233 miljoen euro naar de werkingsmiddelen van het basisonderwijs, in 2009 is dat al 413 miljoen euro.
De discussie over scholen die eventueel achteruit zouden kunnen gaan, is zeer theoretisch. Hoe dan ook rijst dit probleem niet in het basisonderwijs, waar heel veel geld bij komt. Voor de administratieve lasten verwijst de minister naar de memorie van toelichting. Daarin wordt uitgelegd dat hij streeft naar de beperking ervan door uit te gaan van één grote enquête die vervolgens als basis wordt geconsolideerd. De regelmatig terugkerende enquêtes worden daardoor al voor een stuk uit de wereld geholpen.
De heer Tavernier vindt dat het beleid te sterk vertrekt van de onderwijsverstrekkers en hun steun. De minister erkent dat en voegt er nog de vakbonden aan toe. In andere dossiers wil hij aanvaarden dat de heer Tavernier daarover een tegengestelde opvatting heeft, maar hier was het zonder meer noodzakelijk, gezien de geschiedenis van het Vlaamse onderwijs. Het gaat hier om een maatschappelijk pact.
Naar buitenlandse kwalificaties van de moeder wordt nu al gepeild. Ideaal zou zijn als men die ook zou kunnen registreren. Wat taal betreft, is de situatie bij de eerste schoolse meting relevant, ook als de taal achteraf wijzigt. Zij is immers samen met de opleiding, een benadering van het culturele kapitaal. Men mag overigens niet de denkfout maken dat het hier zou gaan om middelen die aan individuele kinderen worden toegewezen. Dat is niet het geval. Voor de buurt wil men werken met een structurele indicator. Men haalt uit de databanken tien generaties leerlingen en hun achterstand, ervan uitgaande dat de definitie van de statistische sector stabiel is.
Dan was er nog de repliek van de leden en het antwoord van de minister. Mevrouw Michiels herhaalt het uitgangspunt van de Vlaams Belangfractie, en niet alleen van deze fractie, zo beklemtoont ze. Ze heeft ook vragen bij de prijs die het vrij onderwijs zal moeten betalen voor de gelijke financiering. Ze hoop dat ze ongelijk heeft, maar vreest van niet.
De heer Voorhamme is blij deel uit te maken van het parlement dat dit ontwerp zal goedkeuren. Mevrouw Helsen betwist de stijging van de middelen voor het onderwijs niet, en vindt dat heel positief. Toch is ze bezorgd om de basisscholen, die gebonden zijn aan de kosteloosheid en de maximumfacturen.
De minister heeft zich voorgenomen een van de komende dagen het Departement Onderwijs en Vorming een raming naar alle scholen te laten sturen. Op vraag van de voorzitter zullen de modelbrieven aan de leden worden bezorgd. Omdat hij echter nog niet weet hoeveel kinderen een schooltoelage hebben, kan de berekening voor het basisonderwijs nog niet volledig worden gemaakt.
Dan was er de artikelsgewijze bespreking en stemming. Het ontwerp werd aangenomen met 9 stemmen tegen 4. Ik dank u voor het lange wachten met betrekking tot deze toelichting. (Applaus)
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, het voorliggende ontwerp van decreet is de politieke vertaling van het zogeheten historische akkoord van november 2007 tussen de onderwijskoepels, waarbij de lat gelijk wordt gelegd. De aanwezigheid van de leden, vooral die van de meerderheid, toont overduidelijk aan hoe historisch dit akkoord wel mag zijn. Zo werd het ontwerp voorgesteld, zowel in de pers als tegenover de directies van de Vlaamse scholen en de commissie voor Onderwijs. Wie het echter aandurft hierover kritische vragen te stellen, wordt al snel met allerhande verwijten overladen, niet alleen tijdens de commissiebesprekingen, maar ook tijdens de rondes van Vlaanderen die momenteel worden georganiseerd door het kabinet van de minister.
Het antwoord op de vraag of de lat met deze nieuwe regeling wel daadwerkelijk gelijk ligt tussen de diverse netten, of het veeleer gaat over het invoeren van een totaal nieuwe wijze van financieren, waarbij de lat gewoon wordt weggegooid en vervangen door een nieuwe, wordt eveneens handig ontweken. Als wij als Vlaams Belang de vraag stellen welke prijs het vrije net hiervoor zal moeten betalen, lokt dat ook verontwaardigde reacties uit. Het gaat hier niet over het overkopen van het vrije net: dit gaat over een financiering gericht op de reële noden van kinderen en scholen, zo klinkt het, haast in koor. Het ontwerp beoogt immers een gelijke financiering voor gelijke noden. Met andere woorden, de werkingsmiddelen van de scholen hangen niet langer af van het net waartoe de school behoort, maar wel van de kenmerken van de leerlingen. Op zich is dat uiteraard een nobele doelstelling, die door niemand in vraag wordt gesteld. Iedereen is het erover eens dat scholen met een moeilijker doelpubliek, bijvoorbeeld met veel anderstalige of allochtone leerlingen, veel kansarme leerlingen, veel leerlingen met ongeschoolde ouders, extra tijd en energie moeten investeren in die leerlingen, en hiervoor dus ook extra werkingsmiddelen moeten krijgen.
Ook de Vlaams Belangfractie heeft het principe van een gelijke financiering voor gelijke noden altijd onderschreven. Wat dat betreft, kunnen we de inspanningen van de minister dan ook alleen maar toejuichen. Nogmaals, voor alle duidelijkheid: wij verzetten ons niet tegen het principe van gelijke middelen voor gelijke noden, maar we hebben wel heel wat bezwaren tegen de concrete uitwerking van dat principe. De invulling van het begrip 'noden' is immers zeer subjectief en wordt politiek gekleurd in het voorliggende ontwerp. Ik heb bij de bespreking in de commissie duidelijk gemaakt dat de Vlaamse Belangfractie nogal wat bezwaren heeft tegen deze invulling. De verslaggever heeft er daarvan heel wat opgesomd. Ik wil hier vandaag echter toch nog eens de voornaamste bemerkingen herhalen.
Mijnheer de minister, zoals gezegd bij de bespreking in de commissie, blijven wij toch wel op onze honger zitten wat de wetenschappelijke onderbouw van dit ontwerp van decreet betreft. In de memorie van toelichting staan heel wat tabellen uit verschillende studies die zouden moeten aantonen dat het nieuwe financieringsmechanisme, en dus ook de vier door u gekozen criteria, op een degelijke wetenschappelijke manier onderbouwd werd. Een groot deel van deze studies werd, zoals de verslaggever schrijft, echter pas vrijgegeven op het ogenblik dat de bespreking van het ontwerp van decreet van start ging. Hierdoor konden noch de adviesorganen, noch de volksvertegenwoordigers zelf de inhoud van die studies raadplegen. Het feit dat zowel SERV als Vlor kritische kanttekeningen maakten bij deze manier van werken, werd door de minister weggewuifd. Tijdens de hoorzitting waren de genodigde onderzoekers - toevallig? - verhinderd door agendaproblemen zodat ook zij hun onderzoek niet nader konden toelichten.
Ook de kritiek op de wetenschappelijke relevantie van de criteria die de minister uitgekozen heeft, werd tijdens de bespreking weggewuifd met de argumentatie dat men de discussie over de wetenschappelijke onderbouw wellicht nooit zal kunnen beslechten. Indien het om een politieke keuze gaat, en zoveel is intussen wel duidelijk, dan zal men het inderdaad nooit eens zijn.
Mijnheer de minister, ik heb er het verslag nog eens op nagelezen. Op alle vragen die gesteld werden tijdens de bespreking in commissie is geen antwoord gegeven. U hebt me wel uitgedaagd om een factor voor te stellen die beter vat wat men wil vatten of om te bewijzen dat er overbodige indicatoren in het ontwerp staan. Maar, excuseert u me, dit waren net de vragen die ik aan u gesteld heb. Werden er nog andere criteria onderzocht? Zo ja, waarom zijn die andere criteria niet weerhouden? Zo neen, waarom niet? Op welke manier zijn de onderzoekers te werk gegaan? Zijn ze vertrokken vanuit een algemene probleemstelling om vervolgens bij deze criteria uit te komen? Of zijn ze vertrokken vanuit deze criteria om zo te bewijzen dat deze criteria inderdaad vatten wat men wil vatten? Op deze vragen hebt u geen antwoord gegeven, u hebt enkel gesteld dat voorliggende selectie gebaseerd is op harde onderzoeksresultaten.
Een volgende opmerking van mijn fractie betreft het uiteindelijke financiële plaatje voor de scholen. In heel de communicatie rond dit ontwerp van decreet, zowel in de pers als tijdens de hoorzitting, als bij de bespreking, als tijdens de Ronde van Vlaanderen, wordt herhaaldelijk de nadruk gelegd op het feit dat geen enkele school er financieel zal op achteruitgaan. Voor het vrije net klopt dit ogenschijnlijk. Door het nieuwe mechanisme krijgen deze scholen inderdaad meer middelen per leerling, hoewel nu reeds overduidelijk is dat een heel aantal scholen het gemiddelde van 130 euro extra per leerling niet zal halen. Voor het officiële net - en dat werd ook toegegeven tijdens de hoorzitting - kleurt het totaalplaatje lichtjes anders, maar daar werd een mouw aan gepast door het Transitiefonds in het leven te roepen, waardoor de kritiek op dit ogenblik wordt gesmoord. Maar het totale plaatje klopt niet, mijnheer de minister!
Het is intussen zeer duidelijk dat de basisbehoeften van de scholen gevoelig gestegen zijn de laatste jaren. Denken we maar aan de stijgende brandstofprijzen, waardoor scholen een steeds groter deel van hun werkingsmiddelen moeten gebruiken om de gebouwen te verwarmen. Denken we maar aan het hoge prijzenkaartje voor het onderhoud van de gebouwen, waarvan de meeste toch al enkele decennia oud zijn. Ook met de extra onkosten, die andere - waaronder federale - regelgeving met zich meebrengt, moet rekening gehouden worden. Bovendien heeft ook deze Vlaamse Regering in eerdere decreten al een aantal principes vastgelegd, die hun weerslag hebben op de werkingsmiddelen van de scholen. Denken we maar aan de maximumfactuur en het kosteloze basisonderwijs. Al deze zaken doen dus de vraag rijzen of de middelen, toegekend volgens het nieuwe financieringssysteem, zullen volstaan om die basisbehoeften te dekken. Een objectieve berekening van de werkelijke kost van een leerling voor de school werd niet gemaakt, waardoor het dus ook niet mogelijk is om na te gaan of de toegekende basiswerkingsmiddelen zullen volstaan voor een comfortabele werking naar de leerlingen toe. U beweert steevast, mijnheer de minister, dat de scholen voldoende werkingsmiddelen zullen krijgen om al deze kosten te dragen.
Bij de bespreking in commissie stelde u bovendien dat deze discussie over het totale plaatje zeer theoretisch is, en dat dit probleem zeker niet rijst in het basisonderwijs. Verder roept u de scholen ook op om creatief om te gaan met de kostenbeheersing om het betaalbaar te houden voor iedereen.
In de praktijk zien we echter al dat sommige scholen, en toevallig zijn het net die scholen met weinig doelgroepleerlingen, noodgedwongen moeten schrappen in de uitstappen die ze met hun leerlingen zullen maken.
Ik geef een klein voorbeeld. Een school kiest ervoor om ook met de kleuters van de derde kleuterklas om de twee weken te gaan zwemmen. Omdat deze school niet naast het zwembad ligt, moet hiervoor telkens een bus worden ingelegd, wat uiteraard geld kost. De totale kost voor het zwemmen bedraagt ongeveer 30 euro per jaar, dat bedrag is dus hoger dan de 20 euro die de school nog mag aanrekenen aan de ouders. Indien deze school ervoor kiest om volgend jaar toch nog te zwemmen met de kleuters, betekent dit dat ze hiervoor en ook voor elke andere uitstap die de kleuters nog zullen maken, geld zal moeten putten uit de werkingsmiddelen. Mocht deze school ook effectief het gemiddelde van 130 euro per kind meer krijgen, dan zou er uiteraard geen probleem zijn, want dan kreeg ze werkingsmiddelen genoeg, maar jammer genoeg telt de school heel weinig doelgroepleerlingen, waardoor ze volgens de huidige berekening slechts 27 euro per kind meer zal krijgen dan momenteel het geval is.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik zal niet te veel onderbreken, want ik wil straks wat algemene conclusies geven, maar om straks niet in detaillisme te vervallen, wil ik graag deze opmerking maken.
Mevrouw Michiels, een school heeft me aangesproken met dit voorbeeld: een heel goede school, plattelandsschool, gesubsidieerde school. De school gaat om de twee weken zwemmen met kleuters en dat kost 2,5 euro per keer. Voor deze school komt dat neer op 50 euro. De school stelt dat ze nu een wafelenbak zal moeten organiseren omdat ze geen kansarme school is en met dit decreet niet aan het gemiddelde van 130 euro winst per kind komt. Ik heb laten narekenen wat de situatie van die school is, en men moet absoluut ophouden met dingen half te vertellen! De school waar ik het over heb, en uw voorbeeld lijkt daar fel op, had in 2004 een werkingsbudget van 358 euro per kind, gemiddeld voor kleuters en lagereschoolkinderen. Dat zal in 2009 569 euro per kind zijn. Het verschil komt neer op 211 euro per kind extra!
U staat nu toch niet te zeggen dat wanneer een school 211 euro per kind extra krijgt, de school niet meer in staat is om het zwemmen te organiseren aan de kostprijs die daarvoor maximaal mag worden gevraagd? Wat is dit nu voor rekenkunde? Dat men zulke dingen alstublieft niet blijft vertellen. In het voorbeeld zoals u het geeft, stelt u dat de school 30 euro vroeg en nog maar 20 euro zal krijgen. De school heeft bijgevolg het probleem dat ze 10 euro uit de kas moet halen, maar in vergelijking met 5 jaar geleden heeft de school 211 euro per kind extra - in godsnaam!
Dat geldt voor de school waar u het over hebt. De school waar ik het over heb, kent slechts een stijging met 27 euro!
Geef mij het voorbeeld en we zullen alles narekenen, maar men moet de zaken toch wel correct voorstellen.
Ik geef u enkel een voorbeeld zoals ik het heb gekregen.
Ja ja, maar u zou het compleet moeten geven.
Mijnheer de minister, die school stijgt met 27 euro volgens de berekening waar ze momenteel over beschikt en waar inderdaad die ene factor, de studietoelage, nog niet in zit. Die school stelt mij nu de vraag: "Hoe doen wij dit?" Indien de school zou stijgen met het gemiddelde dat wordt gegeven, dan was er geen probleem en moet de school inderdaad niet komen klagen. In dit geval vrees ik echter - en dit is maar één klein voorbeeld, ik heb nog andere - dat er een aantal scholen - en ik ben echt niet de enige die dit zegt - toch een aantal uitstappen zullen moeten schrappen die ze voordien wel konden doen. Met dit decreet, gekoppeld aan de andere decreten die we al hebben goedgekeurd, zullen die uitstappen niet meer kunnen.
Er zullen scholen zijn die moeten nadenken over hun aanbod. Ik vind ook dat er scholen zijn die bijzonder duur zijn voor de ouders en dat willen we de wereld uit. De modale school zal geen enkel probleem hebben, maar er zullen scholen moeten nadenken over hun aanbod. Ik ken ook scholen waarvan ik vind dat ze nogal duur zijn voor de ouders en die hoe dan ook alles beter eens zouden herbekijken. Ik ben niet aan het zeggen dat er geen enkele school zal moeten nadenken, men zal er beleid over moeten voeren.
Maar als je ziet hoe we de middelen van de scholen verhogen, dan is het verhaal dat ze nu tot de bedelstaf worden veroordeeld, zwaar bij de haren getrokken.
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mevrouw Michiels, we bespreken hier het ontwerp van decreet betreffende de financiering van de werkingsmiddelen van het basis- en secundair onderwijs. Waar u op alludeert, heeft in de eerste plaats te maken met het decreet op de kostenbeheersing. Dat die twee nu bij elkaar worden gegooid, vind ik een vervuiling van de discussie. U geeft immers een beoordeling van dit ontwerp van decreet op basis van een beoordeling die u vroeger al eens hebt gegeven op een vorig decreet dat hier in het parlement is goedgekeurd.
Naar aanleiding van dat vorige decreet is er een aanzienlijke hoeveheelheid middelen toegekend als compensatie, om de scholen te laten doen wat volgens de meerderheid in dit parlement hun opdracht is, namelijk het kostenplaatje voor de ouders beheersbaar maken. Ik wil u herinneren aan een aantal pleidooien uit de vorige legislatuur, waarin telkens de benadering van kosteloos onderwijs en onze verplichtingen in the picture werden geplaatst.
Bij die verplichtingen horen voor een deel rechten. Dat heeft te maken met de financiering die de Vlaamse Regering daartegenover stelt. Maar er horen ook plichten bij. Een school kan niet pretenderen voor de ouders bijna kosteloos onderwijs aan te bieden en vervolgens haar laars lappen aan de beheersing van de uitgaven die ze de ouders impliciet oplegt en daarvoor alleen te rade gaan bij de Vlaamse overheid, die dat zou moeten bijpassen.
Mijn fractie vindt het bedrag dat is bijgevoegd bij de financiering van de werkingsmiddelen van de scholen naar aanleiding van het decreet op de kostenbeheersing, een aanzienlijk bedrag. Wij vinden dat dit bedrag het mogelijk maakt om binnen die marge een redelijk activiteitenprogramma op te zetten. Er kunnen, zonder afbreuk te doen aan de kwaliteit van het onderwijs, op een verantwoorde manier uitstappen en activiteiten worden georganiseerd die niet ten koste gaan van de feitelijke onderwijsmiddelen van de school.
Ik vind het niet fair dat u impliciet stelt dat een van de grote mankementen van dit ontwerp van decreet te maken heeft met het decreet op de kosteloosheid. Dat is wat u nu aan het zeggen bent met de voorbeelden die u aanhaalt.
Ik zeg enkel dat er in dit ontwerp van decreet gesteld wordt dat de scholen zeer veel extra middelen gaan krijgen. Ik stel mij echter de vraag of, rekening houdend met alles wat eraan vooraf is gegaan, het totale plaatje ook voor alle scholen positief zal zijn. Ik heb diezelfde vraag gesteld tijdens de bespreking in de commissie. Ook andere collega's hebben die vraag gesteld. Ik heb tot nu toe geen duidelijk antwoord gekregen op die vraag. Dat wilde ik hier aanhalen.
Met het voorbeeld dat ik geef, mijnheer de minister, stel ik niet dat die school mij komt vertellen dat ze tot de bedelstaf is veroordeeld.
In uw toelichting hebt u ook gesteld dat dit ontwerp van decreet tot doel heeft de financiële barrières die de doorstroming van bepaalde kansengroepen in het onderwijs bemoeilijken, weg te werken. U hebt gezegd dat die financieringswijze een vertaling is van uw politieke doelstelling 'gelijke kansen in het hele onderwijs'.
Niemand, ook niet in mijn fractie, zal zich verzetten tegen de gedachte dat elk kind recht heeft op dezelfde kansen gedurende zijn onderwijsloopbaan. Niemand zal ook het feit in vraag stellen dat sommige kinderen hierdoor recht hebben op meer omkadering of meer middelen dan andere kinderen. De vraag die vanuit de Vlaams Belangfractie wordt gesteld, is echter of het recht op gelijke kansen, zoals u dat verdedigt, een dergelijke scheeftrekking zoals ze nu zal ontstaan, rechtvaardigt. Wij menen van niet.
Wij vragen ons ook af wat het rendement is of zal zijn van al die middelen. Sta me toe om daar even wat dieper op in te gaan. Internationale studies, waarvan het PISA-onderzoek het meest gekende en het meest geciteerde is, tonen aan dat het Vlaamse onderwijs van zeer hoog niveau is. Onze jongeren behoren echt tot de wereldtop. Diezelfde internationale studies tonen echter ook aan dat er een groot verschil is tussen autochtone Vlaamse leerlingen en allochtone leerlingen. De Vlamingen behoren bijna steevast tot de top, terwijl hun allochtone leeftijdsgenoten over het algemeen heel wat lager scoren op dezelfde tests.
Maar dit verschil merken we niet alleen in Vlaanderen. In alle landen die met een behoorlijk aantal immigranten in hun onderwijs worden geconfronteerd, is dat verschil merkbaar. Ook in de ons omringende landen zoals Duitsland of Nederland is die kloof tussen autochtone en allochtone leerlingen merkbaar. Ze is weliswaar minder groot dan in Vlaanderen, dat geef ik graag toe, maar dat valt niet zozeer te verklaren door het feit dat de allochtone leerlingen het daar beter zouden doen dan in Vlaanderen. De verklaring is veeleer dat de autochtone leerlingen in die andere landen het minder goed doen dan onze top. Met andere woorden, het is omdat onze beste leerlingen zo hoog scoren dat de kloof zo groot is.
Naar aanleiding van deze PISA-resultaten werd heel wat onderzoek verricht. In de LOSO-studie werd onder andere nagegaan wat de mogelijke oorzaken van dit verschil konden zijn. Daarbij werd duidelijk dat de financiële draagkracht een deel van de achterstand verklaart, maar dat intelligentie, studiekeuze en vooral motivatie veel doorslaggevender zijn. In zoverre men de PISA-resultaten van de leerling kan verklaren aan de hand van factoren, dan nemen motivationele factoren twee derde daarvan voor hun rekening.
In alle landen die in 2003 hebben deelgenomen aan dit onderzoek, werden de oorzaken van de verbanden die PISA aanreikte, in detail uitgespit. De culturele aspecten die samengaan met dit gebrek aan motivatie werden in al die landen tegen het licht gehouden. Zonder veel taboes werd de nodige aandacht geschonken aan de impact van de thuiscultuur op de schoolse prestaties. Niet echter in Vlaanderen. Hier lijkt het of men bang is voor het verband tussen de attitude van nieuwkomers en de schooldoorstroming.
Mijnheer de minister, sinds 2004 vertelt u in Vlaanderen dat de grote kloof tussen de prestaties van enerzijds autochtone en anderzijds allochtone leerlingen voor een deel te wijten is aan financiële barrières die allochtone leerlingen moeten overwinnen. Die financiële barrières belemmeren hun gelijke kansen in ons onderwijs, stelt u. Een groot deel van uw beleid om tot een betere doorstroming van de allochtone leerling te komen, is dan ook gefocust op het wegwerken van de financiële barrières.
Mevrouw Michiels, ik heb de minister al dikwijls horen verklaren dat een van de oorzaken is dat de kinderen van allochtone afkomst te laat en te weinig met het Nederlands in contact komen. Dat dit voor hem en velen van ons de hoofdreden is, lijkt me nogal wiedes. In de onderwijscommissie hebben we daar heel veel over gediscussieerd. Op dat vlak zijn er heel wat maatregelen genomen om die kansenongelijkheid zo veel mogelijk weg te werken.
Inderdaad, de minister focust heel sterk op het Nederlands. Daarom heb ik het over een deel van zijn beleid, niet heel het beleid. De Vlaams Belangfractie ondersteunt steevast die bekommernis van de minster, mijnheer De Cock. Dat zult u moeten toegeven.
Het wegwerken van sociaal-culturele barrières is helemaal geen nieuw streefdoel van de Vlaamse regering. Sinds het begin van de jaren negentig voert men in Vlaanderen een doelgroepengericht onderwijsbeleid. Zo werd zowel in basis- als in secundair onderwijs een onderwijsvoorrangsbeleid ingevoerd, met de bedoeling de achterstand van allochtone kinderen weg te werken en hun integratie te bevorderen.
Het project zorgverbreding had tot doel om een breder continuüm aan onderwijszorgen voor leerbedreigde en kansarme leerlingen tot stand te brengen. Het OETC-project werd opgezet om migrantenkinderen onderwijs te geven in hun eigen taal en cultuur. Om de integratie van anderstalige nieuwkomers te bevorderen, werden ze in OKAN-klassen opgevangen. Het is dus niet zo dat die kloof zo groot is omdat men niet of te weinig investeert in het wegwerken van sociaal-culturele barrières. Men poogt al bijna twintig jaar om die weg te werken.
Ik heb in de bespreking in de commissie gehoord dat sommige leden stelden dat kansengroepen financieel tegemoetkomen in onderwijsinstellingen de enige juiste keuze is. Dit klopt niet. Men komt die kansengroepen rechtstreeks en onrechtstreeks al twintig jaar tegemoet. Veeleer dan nu te focussen op die gelijke lat, zou het veel logischer zijn geweest indien men eerst een uitvoerige stand van zaken had opgemaakt om dan met kennis van zaken en gebaseerd op objectieve feiten een algemeen gelijkekansenbeleid uit te werken, met eventueel, als dit nodig blijkt, een financiële herverdeling van middelen. Maar op die vraag of er ooit enige objectieve evaluatie is gemaakt van al die maatregelen gedurende die twintig jaar, heb ik tot op heden geen antwoord gekregen.
Mijnheer de minister, de Vlaams Belangfractie heeft u al vaak gewezen op de noodzakelijke ondersteuning, motivatie en verantwoordelijkheid van het thuismilieu van de leerlingen. Indien men daar geen positieve houding ten opzichte van studie en school aanneemt, dan zullen alle extra mogelijke financiële stimuli nooit het gewenste resultaat opleveren.
Dit werd niet alleen tijdens de afgelopen jaren duidelijk aangetoond. Ik heb het voorbije weekend een gelijkaardige conclusie in de kranten gelezen. Uit een onderzoek van Universiteit Hasselt blijkt dat allochtone jongeren, ondanks het feit dat ze vaak slecht presteren, zich toch goed voelen op school. Een van de conclusies die in de krant werd weergegeven, luidde dan ook dat dit betekent dat voor allochtone jongeren prestaties niet zo belangrijk zijn. Het lijkt ons dan ook logisch om eerst aan deze attitude te werken. Pas nadat men een positieve attitude ten opzichte van de school heeft aangekweekt, kan men ten volle rendement halen uit allerlei financiële maatregelen.
Mevrouw Michiels, ik probeer uw redenering te begrijpen. U zegt dat men eerst aan die attitude, in het thuismilieu en daarna in de school, moet werken vooraleer men iets anders doet. Hoe wilt u dat doen?
Mijnheer Voorhamme, men investeert al 20 jaar.
Maar antwoord eens op de vraag! Hoe wilt u werken aan die attitude thuis en op school?
Ik denk dat daar het hele inburgeringsbeleid toch wel op gestoeld mag zijn. Het mag toch wel iets verder gaan.
Hoe ziet u dat concreet? In dit ontwerp wordt een deel van de oplossing mogelijk gemaakt. Er is in opgenomen hoe men daar concreet aan wil werken. Dat is een mogelijkheid. U zegt dat die weg niet de juiste is. U stelt dat er een andere is. Wat is die andere mogelijkheid dan? Legt u me dat eens uit. Hoe wilt u daar concreet aan werken?
Mijnheer Voorhamme, u kunt niet ontkennen dat ik heb gesteld dat ik minister Vandenbroucke volg als hij zegt dat naar school gaan al zeer belangrijk is. Dat is een zeer positieve maatregel. Men moet duidelijk maken dat het nodig is om naar school te gaan.
Het gaat niet alleen om het onderwijs. Ik heb ook geen mirakeloplossing. Het onderwijs alleen zal daar niet in slagen. Ik denk dat deze fout veel te lang gemaakt is in de samenleving. Men moet duidelijk maken dat tegenover de voordelen die men krijgt, een heel aantal plichten staan.
En dan is het opgelost?
Voor een deel wel.
Mevrouw Van Kerrebroeck heeft het woord.
Mevrouw Michiels, ik wil er u toch even op wijzen dat u waarschijnlijk voorbij gegaan bent aan een aantal toch wel heel fundamentele studies over het kansarmenbeleid en het onderwijs. Ik verwijs naar, onder andere, professor Nicaise, professor Glorieux en professor Foblets. Dat zijn toch geen mensen die zo maar iets uit hun duim zuigen! Ze hebben grondige studies gemaakt.
U kunt toch ook niet loochenen dat vroege kleuterparticipatie vandaag de dag echt gestimuleerd wordt en dat het zelfs heel belangrijk is dat kinderen van alle nationaliteiten zo vlug mogelijk naar school gaan. We moeten de waarheid recht aandoen. We stellen toch vast dat daaraan gewerkt wordt!
Mevrouw de voorzitter van de commissie Onderwijs, ik ontken toch niet wat u zegt. Ik heb daarnet toch gezegd dat we minister Vandenbroucke steunen in die zaken. Dat heb ik toch al duidelijk gemaakt in de commissie.
Ik heb ook net gezegd dat niet het onderwijs alleen dat het probleem kan oplossen. Het gaat om een veel breder maatschappelijk probleem.
Maar wees eens concreet. Ik hoor u nu al heel de tijd zeggen dat wat minister Vandenbroucke doet en wat hier wordt voorgesteld, allemaal heel goed is, maar dat dit bijlange niet voldoende is. U zegt dat er nog iets moet bijkomen. Wees eens concreet.
Er moet bijvoorbeeld een stok achter de deur zijn. En dan verwijs ik naar een decreet dat we eerder hebben goedgekeurd, namelijk over de schooltoelage. We vinden het positief dat aan kinderen van de kleuter- of lagere school een toelage gegeven wordt, zodat ze meer kansen krijgen in die scholen. Maar indien men één jaar niet voldoet, moet men de toelage kunnen terugvorderen. Nu wordt gesteld dat men ze toch nog een tweede kans zal geven.
Mijn stelling is dat men een stok achter de deur moet hebben. Indien aan de plicht niet voldaan wordt en het kind niet naar school gaat, dan moet de schooltoelage teruggevraagd worden, ongeacht het feit of dat veel of weinig administratieve last met zich meebrengt. Dat is één concreet voorbeeld. Ik denk dat men daarmee een duidelijk signaal geeft: de overheid wil wel iets geven, maar daartegenover staat dan wel een heel duidelijk engagement ten opzichte van die overheid. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Michiels, ik wil er u toch op wijzen dat de studietoelageregeling inhoudt dat de toelage wordt ingetrokken indien de ouders manifest in gebreke blijven. Dat bestaat al. (Opmerkingen van mevrouw An Michiels)
Uit uw uitleg over dit ontwerp van decreet en over alle voorgaande decreten blijkt dat er eigenlijk maar een verschil is. Volgens u moet de toelage al vanaf het eerste jaar worden ingetrokken. (Opmerkingen van mevrouw An Michiels)
Dat is dan het grote verschil. Dat is de basis voor uw beoordeling van dit ontwerp van decreet. U vindt dat we dat na een jaar in plaats van na twee jaar moeten doen. Dat zou de wereld fundamenteel wijzigen.
Dat heb ik niet gezegd. Ik heb slechts een klein voorbeeld gegeven. Mijn fractie heeft dit al met betrekking tot verschillende onderwerpen duidelijk gemaakt. Er moet een stok achter de deur staan. We moeten een verplichting vragen. Het mag niet enkel om een tegemoetkoming van de Vlaamse overheid gaan. Ik mis in een groot gedeelte van het beleid de verplichtingen aan de andere kant.
Tijdens de commissiebesprekingen heb ik verklaard dat dit ontwerp van decreet het sluitstuk vormt van een strategie die reeds jaren geleden is ingezet. De Vlaamse overheid streeft naar uniformiteit in het onderwijs. Tijdens deze en vorige legislatuur heeft mijn fractie al op het gevaar van vervlakking, nivellering en gelijkschakeling in het Vlaams onderwijs gewezen. Ten tijde van de invoering van het GOK-decreet heeft de Vlaams Belangfractie al aangekaart dat het inschrijvingsbeleid erop gericht is alle scholen die, omwille van hun specifiek pedagogisch project, een bepaald publiek aantrekken te verplichten ook andere kinderen op te nemen. Het protest tegen die inschrijvingsregeling is niet enkel door de zogeheten witte scholen gevoerd.
De heer Sannen heeft het woord.
Mevrouw Michiels, ik heb de indruk dat u twee zaken verwart. U betreurt de uniformiteit in het Vlaams onderwijs. Welke uniformiteit? Gisteren heb ik vernomen dat er weer nieuwe methodescholen opstaan. Scholen als de daltonscholen krijgen alle kansen. Uw idee van uniformiteit verwijst eerder naar het feit dat nu alle leerlingen in alle scholen terecht moeten kunnen. De scholen zouden een doorsnede van de Vlaamse samenleving moeten zijn en daar blijkt u problemen mee te hebben. Ik ben wel tegen een uniformiteit van pedagogische projecten. Ik vind dat er differentiatie in de pedagogische projecten moet zijn.
We moeten uiteraard vermijden dat kinderen worden geweigerd louter omwille van het feit dat ze allochtoon zijn of dat hun ouders de dure schoolreizen niet kunnen betalen. We blijven van mening dat het pedagogisch project en de historisch gegroeide eigenheid van een school een rol in het inschrijvingsbeleid mag en moet spelen. Dit betekent dat niet alle scholen een doorsnede van de Vlaamse populatie kunnen zijn. Ik denk dat dit een sterkte van het Vlaams onderwijs mag worden genoemd.
Mevrouw Michiels, ik zou u dit graag horen verduidelijken. Zijn er nu hindernissen die een school beletten om een bepaald levensbeschouwelijk project overeind te houden? Wat bedoelt u juist? We vragen de leerlingen en de ouders die voor een school met een bepaald pedagogisch project kiezen zich ook bij dit project neer te leggen. Dat wordt nergens verboden. Elke school mag haar pedagogisch project voorleggen. Ik wil dan ook weten wat u bedoelt.
Ouders die een kind komen inschrijven, moeten een reglement ondertekenen. We mogen van die kinderen verwachten dat ze zich op school aan dat reglement houden. Ik geef even het voorbeeld van een katholieke school waar ik gedurende enkele jaren les heb gegeven. Er hebben zich daar veel islamitische leerlingen ingeschreven. Bij de inschrijvingen waren er geen problemen. Alle ouders hebben het reglement ondertekend. Eenmaal per trimester gingen we naar de mis. Dat was een deel van het pedagogisch project. Alle leerlingen gingen mee. Na twee jaar is beslist dat niet meer te doen. De islamitische leerlingen hadden geen voeling met wat er in een kerk gebeurt. De boel stond daar op stelten. De school kon dat niet onder controle houden. In mijn ogen is er dan een probleem met het pedagogisch project van de school.
Mevrouw Michiels, het kan dat er scholen zijn waar er een probleem is met de uitvoering van het pedagogisch project. Wat is daarin de verantwoordelijkheid van de Vlaamse overheid? Duid mij dit concreet! Hoe heeft de Vlaamse overheid ervoor gezorgd dat er kinderen zijn ingeschreven en dat het pedagogisch project niet kan worden uitgevoerd?
Door daar een financiering aan te koppelen, mijnheer Voorhamme. Vroeger zou een katholieke school gezegd kunnen hebben dat ze die kinderen liever niet wilde omdat ze niet in het project van de school passen.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw Michiels, ik begrijp uw redenering niet. Het zijn in eerste instantie de ouders die een keuze maken voor een school. Als ze akkoord gaan met het engagement, dan ligt de uitvoering bij de school zelf.
Daar komt de verantwoordelijkheid van de ouders. Zij tekenen dat reglement. Ze gaan akkoord met het pedagogisch project. Op het ogenblik dat een school zegt dat het niet lukt en steun vraagt aan de ouders om de kinderen te wijzen op wat in de school niet kan, dan zeggen die ouders dat dit de verantwoordelijkheid van de school is. Ze doen niet meer mee. Het is een verhaal van rechten en plichten.
U wilt de bevoegdheid opnieuw bij de school leggen om te bepalen welk kind zich kan en mag inschrijven en welk niet. Wij willen de verantwoordelijkheid leggen bij de ouders en de kinderen die het recht hebben om zich in alle scholen die door Vlaanderen worden gesubsidieerd of gefinancierd te laten inschrijven. Ze moeten zich weliswaar richten naar het schoolreglement en het pedagogisch project. Dat is het verschil.
Als het schoolreglement en het pedagogisch project dode letter blijven, dan komen we niet verder. Er is geen enkele mogelijkheid om aan de ouders te zeggen, eens ze het reglement hebben getekend, dat het niet lukt met hun kind.
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw Michiels, er kan inderdaad een probleem rijzen. De directie draagt in deze een zeer grote verantwoordelijkheid. De directie moet aan de ouders duidelijk maken wat in het reglement staat, ook als dat nu toevallig islamieten zijn die Turks spreken. De directie moet die verantwoordelijkheid opnemen en aan die mensen duidelijk maken wat in het schoolreglement staat. Daarvoor moet niet op de kap van de Vlaamse Regering worden gezeten. Dit is een verantwoordelijkheid die de directie moet dragen. Die moet aan de mensen duidelijk maken voor welk pedagogisch project de school staat. Als ze dat niet doen, dan blijven ze in gebreke. Als ouder draag je ook een verantwoordelijkheid. Ouders moeten ervoor zorgen dat ze zelf goed geïnformeerd zijn.
Nu zijn we er. Een deel van het probleem zal al zijn opgelost als men afstapt van ouders die enkel Turks spreken. Ik vind dat in deze tijd toch wel een groot probleem.
Mevrouw Michiels, maak ons duidelijk hoe u vindt dat de Vlaamse regelgever moet interveniëren. Wat is uw oplossing?
Het inschrijvingsbeleid toelaten aan de autonomie van de school.
Dat is eigenlijk het vroegere systeem waarbij scholen op voorhand kunnen discrimineren, wat hier en daar wel gebeurde.
Ik noem dit geen discriminatie.
U wilt dat de Vlaamse overheid blijft tolereren dat scholen aan 'cherry picking' kunnen doen bij het inschrijvingsbeleid. Moeten ze alleen op het vlak van godsdiensten of op het vlak van allochtoon/autochtoon kunnen kiezen? Moeten ze ook kunnen kiezen tussen kansarmere of kansrijkere kinderen? Scholen moeten volgens u de keuze hebben om discriminerend op te treden.
Discriminerend is toch wel een erg zwaar woord.
Vindt u het normaal dat wanneer we Vlaams belastingsgeld voor onderwijs geven, de directie van de scholen de keuzevrijheid heeft om te bepalen wie in de school mag komen les volgen?
Als men dat al zou willen, dan moet men ervoor zorgen dat men een privéschool opricht. Dan kunt u daarvoor kiezen. Ieder lid van de samenleving heeft recht om school te lopen in een school die met gemeenschapsgeld wordt gefinancierd.
Ik heb ondertussen duidelijk gemaakt waarom het Vlaams Belang dit ontwerp van decreet onmogelijk kan goedkeuren. Zoals we het al hebben gezegd in de commissie: wij zijn en blijven voorstanders van een divers onderwijslandschap, want we gaan ervan uit dat de diversiteit tussen scholen de basis vormt van kwaliteitsvol onderwijs voor alle kinderen. Wij kleuren het woord 'divers' wel totaal anders in, en dat heeft deze discussie ook duidelijk gemaakt. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil vooreerst de heer De Cock bedanken voor zijn uitvoerig en correct verslag. CD&V kan zich volledig terugvinden in dit ontwerp. Onze partij pleit al jarenlang - eigenlijk deden we dat al toen de heer Coens nog minister was - voor een andere aanpak van de financiering van het onderwijs. We zijn dan ook tevreden dat vandaag eindelijk de werkingsmiddelen voor alle leerlingen die zich in dezelfde situatie bevinden, over alle onderwijsnetten heen dezelfde zijn.
Na een reeks stappen die in het verleden zijn gezet, zet men eindelijk de belangrijkste stap van allemaal: een sterke basisfinanciering en de realisatie van een bepaalde bandbreedte die is gebaseerd op leerlingenkenmerken. We ondersteunen de toekenning van specifieke middelen aan scholen die bepaalde doelgroepen opvangen. Verder hebben scholen werkingskosten die onafhankelijk zijn van leerlingenkenmerken, wat het belang van een sterke basis verklaart. Als dit dossier zijn weg vervolgt, mogen, bij differentiatie in het personeelskader, leerlingenkenmerken een grotere rol spelen bij de bepaling van werkingsmiddelen.
CD&V vindt het compromis over de objectieve verschillen aanvaardbaar. Wij erkennen de verschillen in verband met de vrije keuze en de levensbeschouwelijke vakken. Toch stellen we vast dat nog andere verschillen bestaan, wat verklaart waarom dit decreet geen eindpunt mag zijn. Er zijn nog verschillen inzake de financiering van het leerlingenvervoer, het algemene administratieve kader en de budgetten voor het onderhoud door de eigenaar. De vraag is gesteld of in de toekomst de extra middelen daartoe gehandhaafd moeten blijven.
Mevrouw Helsen, u begrijpt toch waar de verschillen inzake het leerlingenvervoer vandaan komen? Als wij het Schoolpact willen respecteren, dan blijven die erkend. Dat is essentieel voor het garanderen van de vrije schoolkeuze. Of wilt u het Schoolpact opzeggen?
De vraag is of we het leerlingenvervoer twee keer moeten financieren. Wij erkennen dat er objectieve verschillen zijn en dat dit aanleiding geeft tot extra kosten. De vrije keuze en het aanbieden van levensbeschouwelijke vakken leidt tot bijkomende kosten. We gaan helemaal akkoord met die bijkomende financiering. Moet daarbovenop voor het leerlingenvervoer nog in een bijkomende financiering worden voorzien? Normaal gezien is dat geregeld via de extra financiering om de vrije keuze te waarborgen. We vragen dus dat dit op termijn eens wordt bekeken, zoals we ook de middelen voor de algemene administratie en die voor het onderhoud dat de eigenaar voor zijn rekening neemt eens tegen het licht moeten houden.
U zegt wel: "onderhoud door de eigenaar". Dat budget loopt af, dat weet u heel goed. Voorts spreekt u van de eigenaar. Dat is het grote woord. Wie is de eigenaar van het ene gebouw, en wie van het andere? Bedoelt u dat alle gebouwen aan de gemeenschap zullen toekomen?
Ik doe daar vandaag geen uitspraak over. Ik stel wel vast dat de formule die vandaag is uitgewerkt met betrekking tot de financiering van de infrastructuurwerken, voor sommige scholen een enorme financiële belasting is en dat dit op termijn voor een aantal scholen problemen zal opleveren. We moeten daarvoor uitkijken en nadenken over oplossingen om tegemoet te komen aan deze problematiek.
U hebt het ook over het onderhoud van de gebouwen. Dat veronderstelt ook het onderhoud van de gebouwen zelf, niet de infrastructuurwerken die zich opdringen. Daar hebt u een punt, maar als men van onderhoud spreekt, heb ik een vraag. Als u zelf een huis huurt, voor wiens rekening komt dan het onderhoud van de buitenkant van het huis? Betaalt u dat of is het de eigenaar die het gebouw verhuurt? Dat is een essentieel punt. U moet er rekening mee houden en dat loskoppelen.
Men moet een duidelijk onderscheid maken tussen het zuivere eigenaarsonderhoud en het huurdersonderhoud. Mevrouw Helsen heeft het vooral over de scholen die een erfpachtovereenkomst hebben en daardoor ook het onderhoud van de school op zich moeten nemen, precies omdat ze erfpachthouder zijn. Het gaat er niet om dat de eigenaar al of niet gesubsidieerd wordt, maar om de school die erfpachthouder is en op die manier het onderhoud van het schoolgebouw op zich moet nemen.
Ik ben het eens met mevrouw Helsen dat we op langere termijn moeten nadenken over hoe we in Vlaanderen naar een optimale structuur kunnen evolueren voor de schoolinfrastructuur. Het verleden heeft natuurlijk zijn rechten. De erfpachtovereenkomsten werden in het verleden opgemaakt. Men bouwde toen ook op verschillende manieren aan de infrastructuur van de scholen. Er was ongelijkheid met voor- en nadelen voor de verschillende scholen. Er is nog een ongelijkheid, maar de ongelijkheid speelt aan twee kanten. Er waren de vrijheid en de ruimte om een welbepaalde schoolinfrastructuur te realiseren, men moet ook de manier bekijken waarop de eigendom van de schoolinfrastructuur elders is terechtgekomen. Daardoor moeten sommige scholen op dit moment natuurlijk erfpacht betalen. Het zijn nochtans soms scholen die door de overheid werden gesubsidieerd. Het is dus een ietwat complex gegeven.
Ik ben het ermee eens dat we op langere termijn moeten nagaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat de schoolinfrastructuur overeind kan blijven. Maar dat is een andere discussie.
Ik ben het niet helemaal eens met de insinuatie van de heer Sannen dat gesubsidieerde schoolgebouwen in handen zijn gekomen van anderen die geen onderwijsbestemming zouden hebben. U weet zeer goed dat in dat geval de totale subsidiëring moet worden terugbetaald. De gesubsidieerde gebouwen kunnen enkel hun subsidie behouden als de school nog als schoolgebouw kan worden gebruikt. (Opmerkingen van de heer Sannen)
En over wat u bedoelt met 'na zovele jaren' kan ik u het volgende zeggen. Ik kan u verzekeren dat als u een subsidiëring van 30 jaar geleden krijgt, er vandaag al lang nieuwe werken en nieuwe herstellingen nodig zijn en er dus nieuwe kosten zijn.
Er moet een duidelijk onderscheid zijn tussen het eigenaarsonderhoud en de infrastructuurwerken. In de toekomst mag dit niet over één kam worden geschoren, zoals dat nu in verschillende artikelen gebeurt. Er is een wezenlijk verschil. U hebt dat ook aangehaald in de commissies.
We stellen net dat er een verschil is. We vragen om dat niet nu, maar op termijn, onder de loep te nemen en na te gaan hoe we de financiering kunnen verbeteren. Wij zijn vragende partij om na te gaan hoe we wijzigingen kunnen aanbrengen. De verschillen zijn niet enkel van financiële aard.
De minister heeft in de commissie gezegd dat alle scholen er zouden op vooruit gaan, met een gemiddelde van 130 euro per leerling. Wij vinden het belangrijk om na te gaan in hoeverre de school met de kleinste vooruitgang toch nog in de mogelijkheid is om de kosteloosheid van het lager onderwijs te garanderen. De kosten voor leerlingenvervoer en de energiekosten zijn enorm gestegen. Het is dus belangrijk om na te gaan of het voor elke school haalbaar is om te voldoen aan de reglementering die wij hier hebben vooropgesteld.
In het regeerakkoord is ook opgenomen dat er transparantie moet zijn over de financiering van de onderwijskoepels en de infrastructuur. Voor nieuwbouw blijven er verschillen bestaan. Wij zijn vragende partij om dit te onderzoeken.
In het kerntakendebat is er een afspraak gemaakt dat, vanaf het moment dat we kunnen spreken van een gelijke financiering, dit consequenties heeft voor de gemeente- en provinciebesturen. Is er een gelijke financiering of niet?
Tijdens de commissievergadering hebben we bijkomende vragen gesteld over de gebruikte indicatoren. Wij vragen om wijzigingen in het opleidingsniveau van de moeder snel in de registratie door te voeren, zonder dat scholen te zwaar worden belast. Ook de juiste registratie van buitenlandse diploma's van moeders moet mogelijk zijn.
Bij de indicator taal blijft de verklaring op eer een moeilijk punt. Wij moeten dat zo vlug mogelijk kunnen vervangen door meer betrouwbare manieren van registratie. We moeten ook nadenken over de wijze waarop we dat toepassen bij ouders die de kinderen opvoeden in verschillende gezinnen waar verschillende talen worden gesproken.
De onderwijswereld zelf heeft gewezen op het feit dat onderwijsinstellingen andere verwachtingen hebben over de verklaring op eer over het taalgebruik in het gezin die de ouders moeten afleggen, dan de sociale huisvestingsector. Voor het onderwijs is het belangrijk om een zicht te krijgen op de werkelijke situatie en niet om een antwoord te krijgen dat men verwacht.
Voor de indicator buurt baseert men zich op de gegevens van 2004. Ook hier is de actualisering van de gegevens heel belangrijk.
Verder dringen wij vanuit onze fractie aan om de toekenning van studietoelagen zo vlug mogelijk automatisch te laten gebeuren.
Tot slot blijft er natuurlijk het verschil tussen kleuter- en lager onderwijs. In de commissie hebben we ondertussen het voorstel van decreet van de heer Tavernier en mevrouw Dua besproken, maar ook niet goedgekeurd, omwille van, natuurlijk, een gebrek aan duidelijkheid in verband met de kostprijs. Vandaar dat wij de vraag willen stellen wat de mogelijkheden zijn voor een financiële beweging op termijn. Mijnheer de minister, hoe ziet u dat precies?
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw Helsen, ik ben natuurlijk blij dat u het voorstel van decreet vermeldt, maar ik denk dat u verwart tussen twee voorstellen van decreet. Het ene gaat over het inschrijvingsbeleid en het andere over het kleuteronderwijs. Of had u het toch over het kleuteronderwijs?
Het gaat over de verhoging van de middelen voor het kleuteronderwijs. Dat hebben we niet goedgekeurd, omdat we geen duidelijk zicht hebben gekregen op de financiële implicaties.
Als dat uw enige terughoudendheid is, beloof ik u dat ik tegen de bespreking van het voorstel van decreet in plenaire zitting een becijfering zal hebben van de financiële weerslag. Als ik zie - maar dat is Onderwijsdecreet XVIII - hoe gul de leden van de meerderheid zijn ten overstaan van de scholen, hoop ik dat dat met een goede rugdekking is van de minister en de minister van Begroting, zonder begrotingswijziging weliswaar. Dat is toen toegegeven, maar dat is voor straks. De methode van werken is toch wel vrij uitzonderlijk.
Voor dit ontwerp van decreet moeten we stellen - en dat is ook een opmerking die door nagenoeg alle koepels en alle actoren wordt gemaakt - dat er een onderfinanciering blijft van het kleuteronderwijs.
Wij stellen gewoon de vraag hoe de minister het mogelijk ziet om in de toekomst de financiële middelen voor het kleuteronderwijs te verhogen. We kijken natuurlijk uit naar het antwoord, omdat we dat in de commissie natuurlijk nog niet hebben gekregen. Mijnheer Tavernier, ik kijk ook uit naar het antwoord dat u gaat geven met betrekking tot dezelfde vraag.
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil op mijn beurt de heer De Cock danken voor het verslag dat hij heeft uitgebracht.
Net zoals ik al aanhaalde in de commissie, is de Open Vld-fractie verheugd met de voortzetting van de richting die een vorige regering heeft ingeslagen. Tot vandaag was de financieringsverhouding tussen de verschillende scholen 100 tegenover 76. De school waartoe men behoorde, was doorslaggevend en er werd geen rekening gehouden met leerlingenkenmerken. Nu wordt daar wel rekening mee gehouden.
In het nieuwe systeem, dat wellicht niet perfect zal zijn, zullen hoogstwaarschijnlijk nog bijsturingen nodig zijn. We zullen dat pas kunnen doen na de evaluatie van de indicatoren die nu gehanteerd worden en die waarschijnlijk ook bijtijds geëvalueerd moeten worden op hun doeltreffendheid. Maar ik denk dat dat een zaak voor later zal zijn.
Bij dit ontwerp van decreet staat centraal dat het om een compromis gaat. Een compromis tussen de verschillende netten, waarbij voor allen de balans blijkbaar positief is, waardoor ook dit ontwerp op hun goedkeuring kon rekenen.
Onze fractie blijft betreuren dat blijkbaar nog steeds door menigeen, vaak onterecht, de aantijging wordt geuit dat de lat nog niet volledig gelijk ligt. Die lat zal nooit echt helemaal gelijk kunnen liggen. Ik wil daarom dit moment aangrijpen om op te roepen om een einde te maken aan de jarenlange schoolstrijd en te vragen om de spandoeken met de tekst 'Vlaanderen wees wijs, investeer in onderwijs' voor eens en voor altijd op te bergen en opbouwend verder te werken aan deze gelijkschakeling.
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil de heer De Cock danken voor zijn uitstekend verslag. Ik betreur het dat er zo weinig leden bij deze bespreking aanwezig zijn omdat mijn fractie vindt dat het voorliggende ontwerp van decreet, zeker als je het in samenhang ziet met een aantal andere belangrijke decreten die al zijn goedgekeurd, wellicht het belangrijkste is waarover in dit parlement in deze legislatuur zal worden gestemd. Ik kom daar onmiddellijk op terug.
Ik was blij met de uiteenzetting van mevrouw Michiels omdat zij na een aantal vragen, duidelijk heeft gemaakt waarin het Vlaams Belang verschilt met de rest van het parlement met betrekking tot de benadering van het onderwijsbeleid. Mevrouw Michiels, u hebt moeite gedaan om te proberen op onderdelen van dit voorstel van decreet, en ook bij andere decreten, kritiek te formuleren. Waar het ten gronde om gaat, is dat u voor een totaal ander model kiest, namelijk het model waarbij de scholen de vrijheid hebben om zelf uit te maken wie er op school komt. Ik ben blij dat dat nu eens met zoveel woorden is gezegd, want dat is goed voor het politieke debat. Maar laat ons dan niet rond te pot draaien en doen alsof dit ontwerp van decreet, vanuit de visie die achter dit decreet steekt, een onefficiënt, onvoldoende en onvolwaardig ontwerp van decreet zou zijn. Dat is het helemaal niet. Daarom is het een historisch ontwerp van decreet.
Mijnheer Voorhamme, in alle tussenkomsten die mijn fractie vroeger over het GOK-inschrijvingsbeleid heeft gemaakt en nu in deze legislatuur, is die lijn inderdaad zeer duidelijk. We hebben dat nooit onder stoelen of banken gestoken.
Ik ben blij dat het nu zo expliciet is gesteld.
Dit is een historisch ontwerp decreet en volgens mijn fractie het belangrijkste waarover we deze legislatuur zullen stemmen, omdat het een lang aanslepende spanning binnen het onderwijs eindelijk regelt en afrondt. Ik heb in de commissie gezegd dat hiermee een soort nieuw pact is ontstaan, niet het minst omdat dit ontwerp van decreet in volledig overleg met en gedragen door de verschillende koepels is tot stand gekomen. We kunnen echt spreken over een pact, omdat na dit ontwerp van decreet het landschap op het vlak van de financiering van ons onderwijs helemaal anders zal zijn dan onder het vorige pact. We mogen dat niet onderschatten. Er wordt eindelijk komaf gemaakt met de discussie over de gelijke financiering in Vlaanderen van het onderwijs. Eender tot welk net een school behoort, ze zal op dezelfde manier worden behandeld.
In ons land is het op zich revolutionair dat we dit op zo'n korte tijd in deze zittingsperiode hebben kunnen voltooien, en dat blijkbaar tot ieders voldoening, zoals ook is gebleken uit de hoorzittingen die we hebben gehouden in de commissie.
Mijnheer Voorhamme, ik kan u volledig volgen. Alleen is het volgende me niet helemaal duidelijk. U zegt dat we nu komen tot een definitieve gelijke financiering. Ik juich dat zeker toe, maar zegt u dan ook meteen dat er geen bijkomende financiering voor scholen meer kan komen vanuit de steden en de gemeenten?
Integendeel, mevrouw Van Kerrebroeck. Ik zou het ten zeerste betreuren, mochten steden en gemeenten van dit ontwerp gebruik maken om het inzetten van budgettaire middelen in onderwijs terug te schroeven. Onderwijs is zo belangrijk dat steden en gemeenten een soort verbintenis ter zake op zich zouden moeten nemen. Ik zal mijn best doen om dat binnen de diverse overheden te kunnen bewerkstelligen. Lokaal zal ik ter zake mijn verantwoordelijkheid nemen opdat dit ontwerp, dat inderdaad betekent dat het gesubsidieerd officieel onderwijs, zeker in de steden, meer werkingsmiddelen krijgt, niet zou dienen om te besparen op onderwijsmiddelen in de gemeentebegroting. Ik zou dat betreuren.
Een andere vraag die u zult stellen, is waar volgens mij die onderwijsmiddelen dan naartoe moeten gaan. Ik heb daarover zeer concrete ideeën. Als het gaat over het geld dat in feite wordt bijgepast bij het stedelijk of gemeentelijk onderwijs, moet er een onderscheid worden gemaakt. Dat gebeurt trouwens ook ten overstaan van het gemeenschapsonderwijs. Er zijn ten eerste de historische fenomenen die moeten worden afgebouwd, maar die niet van het ene op het andere jaar kunnen worden teruggeschroefd. Er moet echter een duidelijk afbouwpatroon zijn. Ten tweede zit daar ook deels een objectiveerbaar verschil in verwerkt, als gevolg van het feit dat men deel uitmaakt van een openbare dienst, wat over het algemeen ook leidt tot meer kosten. Daar kan men niet omheen. Ten derde moet de inrichtende macht, dus de gemeenteraad, steeds de vrijheid blijven hebben om specifieke opdrachten te geven, waarvoor dan moet worden betaald. Onder die voorwaarden vind ik het perfect te verantwoorden dat er nog zou worden bijgepast.
Bovendien zou het goed zijn mochten de gemeenten zich ertoe verbinden, gezien het belang van onderwijs, het geld dat vrijkomt in het onderwijsbudget van de gemeenten door de bijkomende werkingsmiddelen - ook als gevolg van een andere benadering van dat bijpassen - te zullen blijven besteden aan onderwijs, ten behoeve van alle leerlingen in die gemeente. Ik denk dat ik duidelijk ben ter zake.
Er is een tweede reden waarom dit ontwerp, in een reeks decreten die inmiddels al zijn goedgekeurd, heel belangrijk is. Als we de som maken, blijkt dat er in de loop van deze zittingsperiode ongelooflijk veel bijkomende middelen worden geïnjecteerd in het onderwijs.
Onderwijs heeft een aanzienlijke traditie van er telkens op te wijzen - met internationale vergelijkingen - dat de financiering eigenlijk ontoereikend is. Dat zal in de toekomst wellicht de teneur blijven in sommige milieus. Laat ons toch eerlijk zijn, binnen de mogelijkheden van de Vlaamse begroting is een historische inhaalbeweging gemaakt in deze legislatuur. Dat is niet het minst te wijten aan dit ontwerp van decreet.
Daarnaast hadden we het decreet op de kostenbeheersing. Dat leverde een groot bijkomend bedrag op. We hebben het decreet over de studietoelage. Dat betekent onrechtstreeks een flinke bijkomende injectie. We hebben de recente bijkomende GOK-omkadering voor de uitvoering van het gelijkeonderwijskansenbeleid. Personeel kost immers ook geld. Volgens sommigen is het nog altijd onvoldoende, maar zeker in het kleuteronderwijs hebben we nogal wat extra middelen ingezet. We hebben het lokaal flankerende onderwijsbeleid waarmee bijkomende middelen worden ingezet die uiteindelijk ten goede komen aan de leerlingen, ongeacht het net waartoe ze behoren.
De kwestie van de gebouwen is hier terecht aangekaart, gegeven de energiekosten, de achterstand in de normale onderhoudskosten van het patrimonium enzovoort. Laat ons echter niet vergeten dat deze regering een spectaculaire beslissing heeft genomen, gezien de begrotingsmogelijkheden. We krijgen een inhaalbeweging voor de schoolinfrastructuur. Dit ontwerp van decreet is zowat het sluitstuk van een hele reeks inspanningen. Al zeg ik niet dat het nu gedaan moet zijn.
Het is ook een belangrijk ontwerp van decreet omdat we naast het pact over de gelijke behandeling van alle Vlaamse scholen een revolutionair financieringsmodel krijgen. Er wordt in een marge voorzien voor de differentiatie. De differentiatie op zich is al revolutionair. Dit berust op een akkoord van alle koepels. Het bewijst dat iedereen in het onderwijs bewust kiest voor een beleid dat doelgericht op gelijkeonderwijskansen mikt. Het is belangrijk dat dat in dit ontwerp van decreet staat. Maar het is ook belangrijk dat alle onderwijsverstrekkers er achter staan.
Daarbij komt dat we, in tegenstelling tot de vorige eeuw, niet meer van bovenaf - van ministerieel of parlementair niveau - met een geheven vingertje regels opleggen. We geven nu bijkomende middelen voor een gelijkekansenbeleid, maar hoe die worden aangewend ligt volledig aan de school zelf. De inspiratie en het initiatief moeten van onderuit komen. Dat is volkomen terecht want geen enkele school is met een andere te vergelijken. Er bestaat geen uniforme manier om alle uitdagingen op het vlak van gelijke kansen aan te pakken.
Bijgevolg is het slim, maar het is een stille revolutie, dat we rekenen op de inspiratie en het initiatief van onderuit om een breed gedragen consensus in Vlaanderen ook operationeel te maken en in de praktijk te brengen. Ik heb daar in de commissie ook op gewezen. Het lijkt me niet meer dan billijk, niet om te sanctioneren, maar gewoon om op die slimme wijze verder te gaan, dat daarover in de loop van de komende jaren, wanneer het decreet zijn toepassing kent, enige transparantie te creëren. Transparantie is nodig, niet om scholen verwijten te maken, maar om scholen toe te laten dat ze mekaar wederzijds inspireren, want de ene aanpak is misschien wel efficiënter dan de andere. Er is niets verkeerd aan het elkaar wederzijds inspireren, en daarom zal enige transparantie nodig zijn inzake de manier waarop scholen met hun middelen omgaan, niet om die middelen opnieuw in vraag te stellen, wel om duidelijk te maken dat de inspiratie van onderuit een hefboom kan zijn indien anderen voldoende op de hoogte zijn van de resultaten die de middelen opleveren. Daarover gaat het.
Er werd hier al gezwaaid met allerhande onderzoeksrapporten en ik vind dat er soms een merkwaardige lezing tegenover staat, maar de PISA-rapporten wijzen wel uit dat het onderwijs in Vlaanderen steeds meer dreigt te lijden onder het feit dat er zo'n grote spanning bestaat tussen degenen die beter presteren en degenen die minder goed presteren, en dat dit verschil niet neutraal is, maar samenhangt met een aantal socio-economische, sociogeografische en socioculturele kenmerken. Ons onderwijssysteem dreigt hier in zijn geheel aan ten onder te gaan. Wie de opeenvolgende cijfers van het PISA-onderzoek en sommige diepgaande onderzoeken onder ogen neemt, zal toch al gemerkt hebben dat ons onderwijssysteem nu nog bij de beste van de ranglijst zit, maar er niet op vooruit gaat en er zelfs eerder op achteruit dreigt te gaan. De reden daarvoor is dat het gemiddelde van de prestaties dreigt te dalen omdat we er niet in slagen om wie onderaan de ladder staat, bovenaan de ladder te krijgen. Als we daarin zouden slagen, als we op dat vlak meer gericht zouden kunnen werken, dan zou ons gemiddelde in de toekomst stijgen. Een gelijkeonderwijskansenbeleid is een beleid dat er precies op gericht is om voor de gemiddelde kwaliteit van ons onderwijs, en dus voor ook onze rangschikking op wereldniveau, de top te halen.
Mijnheer Voorhamme, wat is het rendement van al de extra middelen die gedurende al die tijd al geïnvesteerd zijn in die doelgroepleerlingen, in de leerlingen die onderaan de ladder blijven hangen? U moet toch ook toegeven dat wij gedurende twintig jaar of langer al bezig zijn in het Vlaamse onderwijs om extra te investeren in die leerlingen. Wat is dan het rendement van die middelen als nu nog altijd blijkt dat we er niet in slagen? Moeten we dit niet eerst eens onderzoeken? Dat is mijn vraag, ook die van daarnet en die van in de commissie.
Mevrouw Michiels, ik heb, bij wijze van spreken, in de vorige alinea gezegd dat ik er voorstander van ben dat we transparantie creëren over de manier waarop aan een gelijke kansenbeleid van onderuit praktijk wordt gegeven. Ik ben het niet met u eens dat wij, voor we verder zouden gaan en bijvoorbeeld met dit decreet een belangrijke stap zouden zetten inzake het gelijkekansenonderwijs, eerst nog eens opnieuw alle mogelijke onderzoeken moeten doen. Weet u waarom? Omdat het zo evident is dat er nog meer aan gelijke kansen moet worden gewerkt, omdat dit decreet ook een beetje een andere werkwijze introduceert en meer mogelijkheden voor de scholen om het van onderuit te doen, en omdat de tijd ons niet gegund is, want er is een 'need for urgency'.
Als je de cijfers uit de verschillende onderzoeken bekijkt, stel je vast dat dit dringend wordt. En als je met mensen uit onderwijsmiddens praat, weet je hoe dringend het is, zeker op bepaalde plaatsen in Vlaanderen. We hebben geen tijd te verliezen. We moeten de scholen de mogelijkheden bieden om daar met veel meer kracht te kunnen aan werken.
Als de doelstelling is om diegenen die te laag op de ladder staan, hogerop te krijgen, ben ik ervan overtuigd dat er daartoe binnen de scholen al heel wat kennis van zaken zit, zolang ze maar de mogelijkheden en de middelen krijgen om daar iets aan te doen. Ik ben ervan overtuigd dat we in de toekomst resultaten zullen zien.
Maar voor ons is dat nog niet voldoende. Wij denken dat via transparantie de beste resultaten in the picture kunnen worden gesteld en dat in het bijzonder de methodes die tot die beste resultaten leiden, in the picture kunnen worden gesteld. Zo kan men elkaar inspireren.
U zegt dat er met dit ontwerp van decreet meer transparantie moet komen en dat we moeten zien waar we naartoe gaan. Zegt u dan dat men gedurende de voorbije twintig jaar maar wat lukraak aangemodderd heeft? Waren de doelstellingen niet duidelijk genoeg gesteld?
Als we nu opnieuw het doel stellen om de leerlingen die onderaan de ladder staan, hogerop te krijgen, lijkt het mij logisch dat we eerst kijken of de inspanningen van de voorbije jaren rendement hebben gehad. Heeft dat gewerkt? Moeten we wat bijsturen? Moeten we een aantal zaken afbouwen, eerder dan er nog iets nieuws aan toe te voegen?
Dit ontwerp van decreet staat niet haaks op alle voorgaande decreten, mevrouw Michiels. Dit ontwerp van decreet vertrekt van dezelfde uitgangspunten. Met dit ontwerp van decreet wordt aan de scholen nog meer vrijheid en vooral meer middelen gegeven om meer gelijke kansen in te voeren in ons onderwijs.
Er is sprake van kritiek op de criteria die daarbij gehanteerd zijn. Als je kijkt naar de kenmerken van de groepen waartussen de spanning zich situeert, heeft dat te maken met een viertal categorieën. Dat is onder meer gebleken uit het PISA-onderzoek. Je hebt het socio-economische onderscheid, het sociogeografische onderscheid en het socioculturele onderscheid. Daarnaast heb je ook nog het feit dat wij er minder goed dan een aantal andere landen in slagen om goed om te gaan met een taalhandicap.
De criteria van differentiatie in dit ontwerp van decreet gaan precies over die vier elementen, en over niets anders. Ook in het PISA-onderzoek gaat het over niets anders. Er worden geen bijkomende elementen aangehaald. Dit zijn de elementen die een cruciale rol van onderscheid spelen. De manier waarop die criteria worden ingevuld om te kunnen meten, wordt op dit moment door geen enkel wetenschappelijk onderzoek tegengesproken of afgedaan als niet relevant.
Men is er dus in geslaagd om die vier terreinen in dit ontwerp van decreet te krijgen. Men is erin geslaagd om de differentiatie wetenschappelijk te onderbouwen en tegelijk niet nodeloos veel planlast te veroorzaken, zeker als we weten op welke manier een groot deel van die gegevens zal kunnen worden verzameld.
Natuurlijk leidt dat ertoe dat men naar de beste parameter per gebied moet zoeken. Het is logisch dat de nieuwe maatregel in verband met de studietoelage samenhangt me het socio-economische aspect. Het is logisch dat men op het socioculturele vlak een parameter neemt die wel eens betwist werd, maar die gewoon vanwege de eenvoud en de accuratesse de beste parameter is, namelijk de scholingsgraad van de ouders - of nog eenvoudiger: van de moeder, omdat die nog relevanter is.
Er bestaat een ongelooflijk groot verschil in onderwijskansen naargelang van waar men woont. Ik zou daar kaarten kunnen van tonen. Daarvoor zijn er statistische gegevens ter beschikking. Dat is erg, maar het is zo. Dat van de taal komt uit vroegere decreten.
Dit ontwerp van decreet biedt heel veel perspectieven. Het regelt niet alleen een oud contentieux - ik ben blij dat de verschillende partijen dat ook vinden - het regelt ook een perspectief voor de toekomst van het onderwijs in Vlaanderen. Daar moet het ons allemaal om te doen zijn. Mijnheer de minister, ik wil u feliciteren dat u met dit ontwerp van decreet zo'n moeilijke opdracht tot een goed einde hebt gebracht. (Applaus bij sp.a + VlaamsProgressieven)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik zal wat minder met wierook zwaaien dan mijn voorganger. Dit is inderdaad een belangrijk ontwerp van decreet. Ondanks de vele bemerkingen die we daarover kunnen maken, zullen we het toch goedkeuren, omdat we het zeer belangrijk vinden. De discussie in de commissie en de opmerkingen van onder andere mevrouw Michiels geven de draagwijdte aan van waarover het hier gaat en tonen een bepaalde visie op onderwijs. We moeten in die visie streven naar diversiteit in het onderwijsbeleid en het onderwijsproject, en de overheid moet dit mogelijk maken via financiering. Tegelijk moeten we aan elke school de opdracht geven om haar maatschappelijke verantwoordelijkheid op te nemen voor de bevolking en voor alle leerlingen. We kunnen het niet maken dat we bepaalde scholen opzadelen met moeilijkere leerlingen of minder gemakkelijk bereikbare bevolkingsgroepen, en dat anderen er zich kunnen vanaf maken door niet mee te doen.
Als scholen inspanningen doen, mogen ze bijkomend worden vergoed. We kunnen discussiëren over de vraag of dit nu de juiste kenmerken zijn, maar laten we het erbij houden dat het relatief goede kenmerken zijn die relatief gemakkelijk kunnen worden geobjectiveerd.
Ik denk dat dit belangrijk is qua doelstelling. Het is ook belangrijk dat we eindelijk een voorlopig eindpunt hebben bereikt inzake de financiering van scholen en de verschillende financiering van onderwijsnetten.
Mijnheer de minister, u weet dat ik wel wat kritiek heb op het feit dat het misschien iets te veel vanuit de onderwijskoepels ontstaan is en er iets te veel en te lang een discussie geweest is tussen u en de onderwijskoepels onderling. Voor zoiets belangrijks moet iedereen vanaf het begin sterker betrokken worden. Toch erken ik dat het heel belangrijk is dat die onderwijskoepels dit een goed systeem vinden en het een heel grote stap vooruit vinden in de richting van een objectivering van de financiering van scholen op basis van leerlingen en scholenkenmerken.
Er zijn inderdaad geen financiële barrières. Maar voor de ene leerlingengroep moeten meer inspanningen gedaan worden dan voor de andere. Ik onderschrijf daarbij toch wel dat wat de heer Voorhamme de 'sense of urgency' noemde. Ik heb hier waarschijnlijk ooit al gezegd dat ik normaal gezien tegen obsessies ben. Wat het onderwijs betreft, vind ik echter wel dat we stilaan geobsedeerd moeten zijn door het feit dat we er tot nu toe onvoldoende in geslaagd zijn om bepaalde groepen echt te betrekken en te doen slagen in het onderwijs.
Het is duidelijk dat we moeten evalueren en dat we niet zo maar geld moeten pompen in van alles en nog wat op basis van leerlingenkenmerken. De scholen hebben op basis van die kenmerken een aantal extra middelen gekregen. We moeten aangeven dat ze verplicht zijn om daar ook echt iets mee te doen, om erover na te denken. Ze moeten erop gewezen worden dat ze, in de eerste plaats voor zichzelf, moeten zorgen voor een evaluatie en kijken of die extra middelen goed worden aangewend. De maatschappij kan het zich gewoon niet veroorloven dat een pak jongeren de school verlaten zonder diploma, zonder dat ze klaar zijn om in die maatschappij te leven en zich gemakkelijk in te schakelen op de arbeidsmarkt.
Ik beschouw dit ontwerp en deze middelen als een uitdaging voor de scholen en de onderwijssector. Ik beschouw dit absoluut niet als een sluitstuk van uniformiteit, wel integendeel. Het is een oproep om jongeren, en vooral degenen die onderaan de ladder staan, in die verschillende scholen op een zeer diverse manier, volgens de eigen inzichten, mogelijkheden en competenties omhoog te trekken en meer mogelijkheden te geven.
Er kunnen nog een aantal andere bemerkingen gemaakt worden. Ik zal even ingaan op wat mevrouw Helsen daarnet heeft gezegd over het kleuteronderwijs. In de voorbereidende stukken en bij de adviezen heeft iedereen het daarover gehad. Het is zo dat we het probleem van de onderfinanciering van het kleuteronderwijs en zeker van de aparte, autonome kleuterscholen duidelijk niet opvangen. Als het over een basisschool gaat, zou men kunnen zeggen dat men maar moet zorgen voor een herverdeling van de middelen. Dat zou ook kunnen gebeuren in het secundair en het hoger onderwijs.
Het is de taak van de decreetgever en van de mensen die de budgetten goedkeuren om ervoor te zorgen dat elk onderdeel over voldoende middelen kan beschikken. Onze scholen moeten kwaliteitsvol onderwijs kunnen verstrekken zonder beroep te moeten doen op de meestal zeer bereidwillige ouders om een volgende fancy fair of wafelbak te organiseren.
Ondanks onze bedenkingen kan Groen! grotendeels akkoord gaan met de essentie van de zaak. Er is een nieuw financieringssysteem. Het ontwerp van decreet biedt mogelijkheden aan diegenen die hun verantwoordelijkheid opnemen en de minder kansrijke groepen een volwaardig onderwijs willen aanbieden. Aangezien we die scholen financiële mogelijkheden bieden, denk ik dat Groen! dit ontwerp van decreet kan ondersteunen. (Applaus van de heer Rudi Daems)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, iedereen is het erover eens dat het om een belangrijk ontwerp gaat. Enkele sprekers zijn nog verder gegaan en hebben het over een historische mijlpaal gehad. Hoewel die woorden soms goedkoop worden gebruikt en soms wat inhoudloos zijn, zou ik me hierbij willen aansluiten. Dit is een historische mijlpaal.
Ik gebruik die omschrijving niet om mijn eigen persoonlijke aandeel wat groter te laten lijken. Het gaat hier om een gezamenlijke verdienste van het hele onderwijsbestel. Dit ontwerp van decreet wordt in grote mate door de hele samenleving en door de democratische Vlaamse politiek gedragen. Ik verwelkom overigens in het bijzonder de steun die Groen! vanuit de oppositie wil verlenen. Dit is een belangrijk signaal.
Ik gebruik die omschrijving in de eerste plaats omwille van de inhoud van de hervorming. Dit ontwerp van decreet betreft in essentie de gelijkheid, de gelijke behandeling en de gelijke kansen. Het biedt een nieuwe aanvulling voor deze begrippen. Het gaat hier dan om de beide betekenissen van de begrippen. Gelijkheid betekent dat wat gelijk is ook gelijk moet worden behandeld. We mogen niet discrimineren. Gelijkheid betekent vervolgens dat wat verschillend is ook ongelijk moet worden behandeld. Op die manier kunnen we echte gelijke kansen realiseren. We moeten verschillende inspanningen leveren voor kinderen die verschillend zijn. We moeten meer inspanningen leveren voor kinderen die meer inspanningen nodig hebben.
Beide betekenissen van gelijkheid en van gelijke behandeling vormen in wezen twee kanten van dezelfde medaille. Het moet dan wel om echte gelijkheid en om echte gelijke kansen gaan. We mogen ons niet tot een louter formele gelijkheid in kansen of tot een louter formele gelijke toegang beperken.
Ik weet dat we ambitieus zijn. We vertrekken niet vanuit de naïeve en contraproductieve gedachte dat alle kinderen gelijk worden geboren. Ze worden zeer verschillend geboren. Ze hebben een zeer verschillende waaier aan talenten. Voor de ene is dit wat moeilijker in te halen dan voor de andere. Als samenleving moeten we dat verschil iets moois maken. We moeten van elk talent het beste maken. Talenten mogen niet worden gedwarsboomd door de sociale omstandigheden waarin kinderen opgroeien.
We moeten inspanningen voor de kinderen leveren en inspanningen van de kinderen en van hun ouders vragen. Het gaat om aspiratie. We kunnen niet over gelijke kansen spreken zonder het ook over aspiratie te hebben. Dit zal niet gemakkelijk zijn. Net omdat het om een ambitieus voornemen gaat, heb ik het beeld van de tienkamp voor gelijke onderwijskansen gebruikt. Ik pleit voor een samenleving die een dergelijke tienkamp wil aanvatten en die voor elk kind over voldoende ambitie en aspiratie beschikt. Dit ontwerp van decreet is in feite een onderdeel van de eerste proef van de tienkamp. Er moeten er nog negen andere volgen.
Wat de eerste betekenis van gelijkheid betreft, kan ik melden dat we met dit ontwerp van decreet definitief de belofte nakomen om alle scholen, onafhankelijk van hun aanhorigheid, inrichtende macht of juridische structuur, op gelijke wijze te financieren.
Het is misschien toch nuttig om even terug te gaan in de tijd. Sinds de vorming van de moderne staat is onderwijs beschouwd als een opdracht van de overheid, een kerntaak zouden we vandaag zeggen. Maar het inrichten van onderwijs is niet noodzakelijk zelf een opdracht voor de staat. In ons land - zoals in andere landen die een liberale vrijheid van onderwijs hebben gekozen - kunnen publieke en private inrichters van onderwijs scholen oprichten.
De cruciale vraag is dan hoe de staat zich moet verhouden tot die scholen. Over die vraag zijn in onze moderne geschiedenis meerdere schoolstrijden uitgevochten. Het vanuit historisch perspectief uitermate belangrijke pact, het Schoolpact, dat na de laatste schoolstrijd in 1958 tot stand kwam, gaf een antwoord op die vraag. Het was eigenlijk voor die tijd zeker vernieuwend. Het Schoolpact slaagde erin om krijtlijnen te tekenen van een onderwijsbestel waarbinnen de enorme expansie en democratisering van het onderwijs in de tweede helft van de twintigste eeuw kon gebeuren.
Door het onderwijs van andere verstrekkers dan de centrale overheid zelf te erkennen en te subsidiëren, ging de Belgische staat verder dan vele andere landen. In Angelsaksische landen bijvoorbeeld bevinden private scholen zich quasi volledig buiten het publieke bestel. Ook in Frankrijk bijvoorbeeld blijft de centrale staat veel verder verwijderd van de private scholen. Dankzij het Schoolpact zijn we in België geëvolueerd naar een - eigenlijk interessante - interactie tussen overheid en onderwijsverstrekkers, gesitueerd binnen een publiek bestel van financiering, regelgeving, basisnormering inzake doelstellingen, maar met voldoende lokale autonomie en vrijheid voor de pedagogische invulling. Eigenlijk zijn de termen publiek en privaat niet langer geschikt om deze interactie tussen overheid, samenleving en onderwijsverstrekkers recht te doen.
Toch bevatte het Schoolpact ook de kiemen voor zijn eigen falen. Door het onderscheid te maken tussen 'financieren' en 'subsidiëren' en vooral door een grote ongelijkheid in de hoogte van de werkingsmiddelen in stand te houden, zorgde het Schoolpact zelf voor discriminatie. Op die manier bracht het streven op gang om ooit tot volledige gelijkheid te komen. In Vlaanderen hebben we ons collectief al snel na de communautarisering van onderwijs de vraag gesteld hoe een hedendaagse verhouding van de staat tot de scholen er zou moeten uitzien. Met het bijzonder decreet op de ARGO nam de Vlaamse decreetgever de bevoegdheid om zelf het onderwijs van de gemeenschap in te richten, weg van de minister en droeg ze dit over aan een autonoom orgaan. Op die manier plaatste de overheid zich ook in een andere relatie tot de gesubsidieerde scholen. Het was dan ook volkomen voorspelbaar dat de vraag naar gelijke financiering sterker zou gaan klinken.
Meteen stelde zich ook de vraag naar de 'objectiveerbare verschillen' die een verschillende behandeling nog zouden kunnen rechtvaardigen. Met het belangrijke Polder-Tivoli-akkoord van 1997 werd een belangrijke tussenstap gezet. Het onderzoek van Deloitte & Touche in 2001 gaf meer inzicht in de financieringsverschillen. Het regeerakkoord van 2004 hield het politieke engagement in om tot een gelijke financiering te komen. Nu zijn we met dit decreet op dit punt aangeland.
Collega's, dit najaar wordt het vijftigjarige bestaan van het Schoolpact herdacht. Het Vlaams Parlement zal dus net voor deze verjaardag een nieuwe regeling voor de financiering van de scholen goedkeuren. Dat vormt zonder overdrijving een even belangrijke historische stap in onze onderwijsgeschiedenis. Voortaan zullen alle scholen op dezelfde manier worden gefinancierd, met inachtneming van twee objectieve verschillen: het garanderen van de vrije keuze - een grondwettelijke verplichting van het gemeenschapsonderwijs - en de verplichting van scholen ingericht door openbare besturen om onderwijs in diverse levensbeschouwelijke vakken aan te bieden. Er zijn geen andere objectiveerbare verschillen die een ongelijke behandeling zouden kunnen rechtvaardigen. Voortaan staat de Vlaamse overheid dus in een andere verhouding ten opzichte van de scholen, namelijk tegenover partners die gelijkwaardig zijn.
Gelijkheid betekent echter ook uiteenlopende realiteiten op een verschillende wijze behandelen om zo gelijke kansen te realiseren. We bedoelen echt gelijke kansen: gelijke kansen voor elk kind om door middel van onderwijs van uitstekende kwaliteit zijn of haar talenten te ontplooien. De juridische structuur of de aard van de inrichtende macht van scholen zijn geen relevante criteria voor gelijke kansen. Het sociaal-culturele profiel van een school, als de resultante van de kenmerken van de leerlingen, is dat wel.
Scholen waar de leerlingen met minder sociaal en cultureel kapitaal arriveren, hebben het moeilijker om die gelijke kansen ook echt waar te maken. We weten dat we daarin niet naïef moeten zijn. "Schools cannot compensate for society", zo luidt een bekende onderwijssociologische stelling, maar scholen kunnen wel het verschil maken. Ze kunnen dat des te beter doen als ze daarvoor ook verschillend worden ondersteund, dus meer middelen kunnen inzetten om die gelijke kansen te bereiken.
Dit decreet zorgt er voor dat scholen een belangrijk deel van de middelen krijgen op basis van het sociale profiel van hun leerlingenpopulatie. Dat profiel wordt uitgetekend op basis van vier kenmerken: thuistaal, scholingsgraad van de moeder, ontvangen van een schooltoelage en wonen in een achtergestelde buurt. Dat zijn de belangrijkste factoren die de realisatie van gelijke onderwijskansen kunnen bepalen. Dat zijn de echte objectieve verschillen tussen scholen: de verschillen inzake het sociale profiel van de schoolbevolking. Als we daarop de gedifferentieerde financiering van scholen baseren, realiseren we échte gelijkheid.
En wat nu, hoor ik u denken. Dat het nieuwe financieringssysteem historisch wordt genoemd, heeft ook wat weg van het stilzetten van de geschiedenis, alsof het een eindpunt is waarna geen verdere vooruitgang meer mogelijk zou zijn. Wat het realiseren van gelijkheid betreft, hebben we inderdaad een eindpunt bereikt, ook al onthoud ik uit dit debat dat er nog onopgeloste flankerende dossiers ter bespreking blijven liggen.
Toch moeten we ook naar de toekomst kijken. Wat zijn de uitdagingen nu? Wel, de uitdaging is helder: gelijke kansen op onderwijs van uitstekende kwaliteit moeten realiteit worden. Dankzij de extra middelen moeten we op dit vlak resultaten boeken. De focus verschuift daarmee naar de aanpak; naar wat scholen doen met hun centen, punten, uren en lestijden. Het is geen toeval dat acht van de tien proeven van mijn tienkamp voor gelijke onderwijskansen precies daarover gaan. In de toekomst zullen we dus veel meer naar de resultaten zelf gaan kijken. Ik wil scholen op hun resultaten kunnen aanspreken. In dit debat is gesproken over de verantwoordelijkheid van scholen. Wel, ze hebben een verantwoordelijkheid, en ze zijn daarover aanspreekbaar.
Vanuit dezelfde bekommernis over het resultaat van onze budgettaire inspanning heb ik gisteren ook een oproep gedaan tot de lokale besturen. Ik heb hen gevraagd om de extra middelen die ze ontvangen dankzij de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs in gelijke onderwijskansen te investeren. Ik denk dat die oproep in goede aarde zal vallen, want veel lokale besturen deden immers in het verleden al belangrijke inspanningen voor gelijke onderwijskansen. Nu de Vlaamse overheid met extra middelen over de brug komt, kan op het lokale niveau druk ontstaan om die eigen investeringen terug te schroeven. Dat zou fout zijn.
Ik benadruk dat de werkingsmiddelen waarover de scholen concreet kunnen beschikken het peil moeten bereiken dat met het nieuwe financieringsdecreet wordt beoogd. De inrichtende machten moeten daarbij zorgen dat de sociale differentiatie voortvloeiend uit het financieringssysteem voelbaar is tot op schoolniveau, ook in gemeenten en steden. Scholen die in vergelijking met andere scholen relatief meer kansarme leerlingen tellen, moeten dat verschil ook aan hun werkingsmiddelen merken. Voor lokale besturen die al belangrijke extra's aan het eigen onderwijsnet besteden, schept het nieuwe decreet eventueel budgettaire ruimte waarmee ze hun "flankerend onderwijsbeleid" kunnen uitbouwen.
Het flankerende onderwijsbeleid geldt voor alle leerlingen op hun grondgebied, dus ook voor de leerlingen uit scholen van andere netten. Daarbij moet vanzelfsprekend worden gekozen voor initiatieven die flankerend zijn, vertrekkend van een lokaal gedragen heldere visie. Het mag niet gaan om het subsidiëren van essentiële opdrachten waarvoor de scholen middelen krijgen van de Vlaamse overheid, zoals de kostenbeheersing en de kostenloosheid. Voor de kernopdrachten van scholen moet de Vlaamse Regering instaan, niet de lokale besturen.
De invoering van het nieuwe financieringssysteem gaat gepaard met een belangrijke verhoging van het overheidsbudget voor werkingsmiddelen. In lopende prijzen uitgedrukt zal het budget voor basisonderwijs in 2009 60 percent hoger liggen dan in 2004. Het gaat om een stijging met 171 miljoen euro. Als we rekening houden met de inflatie, is er een reële aangroei met 41 percent. Ook in het secundair onderwijs was er in deze periode een belangrijke stijging merkbaar, met 113 miljoen euro. Dat stemt overeen met een groei met 35 percent in lopende prijzen en een reële groei met 19 percent.
Bij deze duurzame structurele aangroei van de werkingsbudgetten voegden zich deze legislatuur eenmalige inspanningen, samen meer dan 100 miljoen euro voor secundair en basisonderwijs, 35 miljoen voor ICT, de vier keer 10,5 miljoen voor de infrastructuur van nijverheidsscholen, en nog een eenmalige tussenstap van 26 miljoen. Ik zeg dan nog niets over wat we doen voor de energiebesparing.
De uitgesproken stijging van de werkingsmiddelen tijdens deze legislatuur maakt dat de maximumfacturen voor een modale school niet voor grote problemen zullen zorgen. Scholen zijn in staat om hun aanbod aan uitstappen op peil te houden of zelfs uit te breiden, en tegelijk de kost voor de ouders te beperken en ervoor te zorgen dat we geen tweedeling krijgen tussen scholen met een dure reputatie en scholen met een goedkope reputatie. De scholen zullen niet verschralen, ze zullen rijker worden en het is de bedoeling dat ze rijker worden voor alle kinderen.
We zijn niet over één nacht ijs gegaan bij het vastleggen van deze principes van kostbeheersing en financiering, maar wilden natuurlijk grondig evalueren wat de praktijk leert. Dat zal onder meer gebeuren met wetenschappelijk onderzoek door het Steunpunt Schoolloopbanen in het Onderwijs, dat een representatieve steekproef van scholen zal bekijken op hun activiteiten. Binnen de Vlaamse Regering is overigens duidelijk afgesproken dat we de impact van deze hervorming op de concrete schoolbudgetten en de ontwikkeling van hun activiteiten grondig zullen evalueren.
Naast een fundamentele hervorming van de werkingsbudgetten van scholen, realiseren we tijdens deze legislatuur een forse investering in het bestaande stelsel van GOK-uren voor het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair. We herzien ook het oude stelsel voor de 2de en 3de graad van het secundair onderwijs volledig en brengen het in lijn met het GOK-systeem van de eerste graad in het basisonderwijs. Dat is één van de vele punten uit het Onderwijsdecreet XVIII, dat hier ook voorligt.
Naast de GOK-uren is er het stelsel van de zorguren. Onderwijsdecreet XVIII laat toe dat scholengemeenschappen met hun scholen een veel bewuster beleid inzake zorguren voeren. U weet dat we inzake zorguren bovendien een forse expansie op gang brengen vanaf het volgende schooljaar. De uitbreiding van GOK, de toevoeging van GOK+ en de zorguren zorgen er samen voor dat heel wat scholen extra personeel in dienst krijgen om kansarme leerlingen of leerlingen met een beperking bij te staan. Het aandeel van al deze uren, GOK en zorg samen, loopt vanaf volgend schooljaar op tot ongeveer 4,5 percent van de omkadering met onderwijspersoneel in basisscholen en secundaire scholen. Het loopt zeer sterk op in het basisonderwijs. In het gewone basisonderwijs maken GOK en zorg in de toekomst samen ongeveer 9 percent uit van de onderwijsomkadering. In het secundair onderwijs is dat veel beperkter, 1,5 percent. Maar ook daar ziet men een belangrijke stijging.
Ik vat nog even de cijfers van daarnet samen. Wij zorgen in het basisonderwijs voor een additionele schijf, gedifferentieerd volgens het sociale profiel van de werkingsbudgetten van 14 percent die tot 15,5 percent groeien. Wat de omkadering betreft, zorgen we voor een differentiële schijf op basis van én sociale indicatoren én zorg voor ongeveer 9 percent in het basisonderwijs. Niet alleen in de werkingsmiddelen, ook in de omkadering gaan we meer en meer rekening houden met leerlingenkenmerken en de financiering en de omkadering in het teken stellen van gelijke kansen.
Dat laat me toe te stellen dat we hiermee voor deze legislatuur eigenlijk de eerste proef van de tienkamp hebben afgerond. Dat wil niet zeggen dat het werkaanbod van de eerste proef helemaal af is. Met de versterking en herziening van het GOK-stelsel leggen we een duidelijke basis voor een structurele differentiatie naar sociale leerlingenkenmerken die ook in de omkadering nodig is. Vandaag gebeurt dat nog met een bijkomende, aparte GOK-omkadering, met eigen administratieve wetmatigheden, een specifiek inspectiestelsel en zo meer. De 'mainstreaming' van deze gedifferentieerde omkaderingsmechanismen, dit wil zeggen de integratie van GOK in het reguliere systeem, zal een belangrijke uitdaging worden voor de volgende legislatuur.
Om te besluiten wil ik nog even stilstaan bij de betekenis van dit nieuwe financieringsdecreet in de evolutie van het Vlaamse onderwijsbeleid.
We hebben voor de ogen van het publiek geen 'nieuw schoolpact' geschreven - er was overigens geen escalerend conflict, dus was een vredespact ook niet aan de orde -, maar wel een nieuw sociaal contract tussen de onderwijsoverheid en de scholen. Dat sociale contract is fundamenteel. De vrije scholen worden voortaan volwaardig deel van het publieke onderwijsbestel. Dat betekent niet dat hun pedagogische vrijheid minder wordt of dat zij geconfronteerd zullen worden met allerhande nieuwe verplichtingen. Er is allerminst sprake van een duivels plan om de vrije scholen op een of andere wijze te koloniseren, zoals ik hoorde in het debat. Scholen moeten niet meer, maar juist minder bevoogd worden. Ze moeten zelf de beleidskracht ontwikkelen om in gelijke kansen resultaten te boeken. Ik wil alle scholen in Vlaanderen - officiële en vrije - op een gelijke manier aanspreken en uitdagen op hun resultaten in de strijd voor gelijke onderwijskansen.
Isaiah Berlin maakte ooit het fundamentele onderscheid tussen positieve en negatieve vrijheid. In een context van discriminatorische financiering wordt de relatie van de overheid tot de gesubsidieerde scholen natuurlijkerwijze vrijwel volledig gekleurd door een negatief concept van vrijheid: het afbakenen van grenzen staat dan voorop en leidt tot een volstrekt onvruchtbare 'blijf van mijn erf'-houding. In een context waarin voortaan de overheid alle scholen op een gelijke manier behandelt - wat betekent: ongelijk waar het moet - ontstaat er ruimte voor een concept van positieve vrijheid: de overheid die de mogelijkheden biedt om gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren. Gelijke kansen waar elk kind, elke leerling en de hele samenleving beter van wordt. Dat is waar we met de scholen in Vlaanderen naartoe willen en daarin is dit decreet inderdaad een historische mijlpaal. Ik dank u voor uw steun. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2007-08, nr. 1667/4).
De artikelen 1 tot en met 24 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.