Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, een clichématige uitdrukking van een bekend sportman wiens naam ik niet hoef te vermelden, luidt dat "elk voordeel heb zijn nadeel". De minister van Sport is bekommerd om het sporten in de breedte. Hij wil zo veel mogelijk mensen aan het sporten krijgen. De budgetten zijn dan ook enorm gestegen. Maar elk voordeel heeft dus een nadeel en dit weekend is aan de alarmbel getrokken. Het gaat om de jonge leeftijd waarop kinderen aan sport doen.
Ik ben er altijd voorstander van geweest dat kinderen zoveel mogelijk en zo polyvalent mogelijk bewegen. Blijkbaar rijzen er wel problemen als kinderen op jonge leeftijd in een sportclub op een eenzijdige manier worden getraind in technieken die specifiek zijn voor een bepaalde sporttak. De jonge leeftijd wordt ook aangehaald als een vorm van concurrentiegegeven. Als een club voetballertjes heeft op jonge leeftijd, bijvoorbeeld op 5 jaar, dan is de kans minder groot dat ze naar een andere sporttak stappen.
Dokter Koen Peers bindt de kat de bel nu aan. Hij zegt dat het risico's inhoudt om op jonge leeftijd zeer intensief één bepaalde sporttak te beoefenen. Volgens hem wegen de nadelen echter niet op tegen de voordelen, en dus ik wil het probleem niet overroepen. Sporten op jonge leeftijd is belangrijk om latere problemen met betrekking tot obesitas of cardiovasculaire aandoeningen te vermijden. Ik neem wel de aanmaning mee inzake eenzijdig sporten waardoor er problemen kunnen komen en de spierontwikkeling slecht evolueert.
Mijnheer de minister, was u op de hoogte van deze problematiek? Ik neem aan dat wat in de media aan bod is gekomen op wetenschappelijk onderzoek stoelt. Bent u bereid om initiatieven te nemen op dat vlak? Een mogelijkheid is om sportfederaties en clubs aan te zetten kinderen op jonge leeftijd zeer gevarieerd te laten sporten. Bij een voetbaltraining moet er niet alleen gesjot worden, maar kunnen er bijvoorbeeld ook loopspelletjes worden gedaan.
Een ander pijnpunt dat in het artikel aan bod kwam, is de kwaliteit van onze jeugdtrainers. Er rijst niet alleen een kwantitatief probleem, maar ook kwalitatief. In het artikel stelt u: "Ik weet wat er verkeerd loopt, maar ik zoek liever naar oplossingen dan te blijven zeggen dat alles kommer en kwel is."
Dat is de juiste ingesteldheid. Er zijn bijkomende initiatieven genomen op het vlak van budget en basiscursussen in de trainerschool. In hoeverre werken deze initiatieven? Ziet u vooruitgang, of denkt u bijkomende maatregelen te moeten nemen? Veel sporten op jonge leeftijd kan gezond zijn als het op een fatsoenlijke manier wordt begeleid en omkaderd.
Minister Anciaux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik kan de stelling van professor Peers onderschrijven. Hij heeft gelijk dat er een gevaar bestaat om op te jonge leeftijd een te sportspecifieke richting uit te gaan en maar met één sporttak bezig te zijn. Dat is ook de reden waarom in het decreet Medisch Verantwoord Sporten minimumleeftijden zijn opgelegd voor een aantal competities. Denk maar aan gemotoriseerde sporten, wielrennen en andere sporten. Een deel van de problematiek ontstaat ook door de gedrevenheid van ouders, familie en dergelijke. Ze duwen de kinderen in een bepaald stramien. Die problemen proberen we op te vangen via een wijziging van het decreet, meer bepaald via het ethische luik.
Ik erken het probleem. Vanuit het beleid proberen we op verschillende manieren een zo ruim mogelijk aanbod aan te bieden. We proberen ervoor te zorgen dat kinderen niet enkel met één sporttak bezig zijn. We laten dat wetenschappelijk onderzoeken. We hebben zowel via de Universiteit Gent als via de VUB twee projecten lopen die op wetenschappelijke basis nagaan wat de ideale instapleeftijden zijn voor bepaalde sporten. We kunnen daar rekening mee houden.
Bij parenthese stel ik vast dat het succes van tien jaar Topsportscholen en het talent dat dit oplevert vaak is gelieerd aan de ideale leeftijd waarop men met topsport X of Y begint. Een aantal van die topsportscholen zijn niet zo succesvol omdat men er de jongeren op veel te jonge leeftijd een bepaalde sporttak aanleert. Daarover wordt wetenschappelijk onderzoek bevolen om de mensen te sensibiliseren voor het feit dat men kinderen niet te vroeg in een sporttak mag 'opsluiten'.
Afgezien daarvan bieden we toch veel multisportprojecten aan en willen we nogal wat stimuli geven. Ik som er enkele op. We zijn bezig met bredeschoolprojecten waar we in samenspraak met de scholen zorgen voor een ruim aanbod, zodat elk kind kan proeven van veel verschillende sporten. Via het decreet over het lokale Sport voor Allenbeleid willen we anders georganiseerde sporten, zoals buurtsporten, in het daglicht te plaatsen. Traditiegetrouw gebeurt dat via de federaties en de clubs, maar voor buurtsporten gaat dat zo niet. De Stichting Vlaamse Schoolsport is al jaren bezig met het introduceren van allerlei sporten bij leerlingen. We willen ook in het kader van het Participatiedecreet de buurtsport als proeftuin promoten, in samenspraak met scholen, gemeenten en steden.
Het is een absolute prioriteit van het decreet over het lokale Sport voor Allenbeleid om voldoende gekwalificeerde jeugdtrainers op te leiden. Vanaf 1 januari 2009 geven we stevige impulssubsidies om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de opleidingen toeneemt, dankzij betere cursussen en duidelijke samenwerkingsinitiatieven van gemeenten en clubs. Een van de problemen is wel dat we niet alle bevoegdheden inzake sport in handen hebben. Een aantal van die bevoegdheden zijn in federale handen.
Dat brengt ons bij het statuut van de jeugdopleider. Dat heeft consequenties voor de lasten op arbeid, en dat heeft ook te maken met het feit dat men in het kader van het vrijwilligersstatuut die mensen slechts een beperkte vergoeding kan geven. Een stuurgroep werkt daar onder leiding van mijn kabinet aan. Vandaag is er een federale medespeler of tegenspeler - we zullen nog moeten zien wat het wordt. Ik hoop dat we nu een stap vooruit kunnen zetten. In het verleden hebben we op dat vlak nog niet veel kunnen realiseren, ik hoop dat het nu wel zal lukken.
Ik kan ook verwijzen naar het pilootproject dat u ongetwijfeld kent en dat een instrument is om in opleidingen te voorzien. Via dit project worden gekwalificeerde leerkrachten ter beschikking van clubs en scholen gesteld om voor opleidingen te zorgen. Ten slotte is er het project van de Vlaamse trainerschool waar modules ter voorbereiding van de verschillende cursussen worden gegeven.
Daardoor kunnen we meer mensen bereiken en meer mensen stimuleren om toch die cursussen te volgen. U hebt in uw schriftelijke vraag ergens verwezen naar het feit dat de Vlaamse trainerschool wel voldoende trainers aflevert, maar dat ze niet allemaal gemotiveerd zijn om effectief aan de slag te gaan.
Het is dus een combinatie van de twee. Ik stel vast dat de voorbereidende modules gemakkelijker jongeren aanzet om toch die cursussen te volgen. Het gaat dan over de basis, maar ook over de vier opleidingstrajecten. De voorbereidende modules gelden voor de vier opleidingen, met de bedoeling jongeren zin te laten krijgen om verder te doen.
Dit alles moet ertoe leiden dat er iets gebeurt voor de jeugdopleiding. Ik vond het artikel in De Standaard een beetje achterhaald. Het was gebaseerd op een studie van 2003-2004. Sindsdien zijn er wel wat evoluties geweest.
Maar u hebt gelijk dat we clubs en vooral ouders moeten duidelijk maken dat het niet zo verstandig is om kinderen direct in één sportrichting te duwen.
Mijnheer de minister, we stellen vast dat het voor bepaalde sporten wel goed is dat men vrij jong een aantal technieken aanleert. Ik heb bijvoorbeeld gelezen dat de ideale leeftijd om in het voetbal balvaardigheid aan te leren, acht tot tien jaar is.
Ik wil nog iets zeggen over het vrijwilligersstatuut. Een paar weken geleden kwam in onze gemeente iemand het statuut uitleggen aan sportclubs en andere verenigingen. Wat me opviel, was dat men Belg moet zijn om onder het statuut van de vrijwilliger te vallen. Buitenlanders vallen er dus buiten. In onze gemeente wonen er heel wat Nederlanders die actief zijn in het verenigingsleven. Als we ook de nieuwe Vlamingen willen laten deelnemen aan ons gemeenschapsleven, dan moeten we ook zorgen dat ze worden beschermd door een goed statuut.
Ik zal proberen een initiatief te nemen om tegemoet te komen aan uw tweede opmerking.
Het incident is gesloten.