Verslag plenaire vergadering
Voorstel van resolutie tot besluit van de werkzaamheden van de Commissie Energiearmoede over de gratis stroom
Verslag
Besprekingen
Dames en heren, de besprekingen zijn geopend.
Mevrouw Franssen, verslaggever van het voorstel van resolutie van de heer Dehaene c.s., heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, het voorliggende voorstel van resolutie is het resultaat van de opvolging van de werkzaamheden van de Commissie Energiearmoede. De commissie ad hoc had tot doel het opstellen van een stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van aanbeveling van de heer Decaluwe en anderen van 1 februari 2006 naar aanleiding van de maatschappelijke beleidsnota Energiearmoede. Er werden hiertoe dan ook een aantal hoorzittingen georganiseerd met vertegenwoordigers van, onder meer, Eandis, Infrax, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, Samenlevingsopbouw Antwerpen en het OCMW van Aalst.
De heer Dehaene heeft het voorstel van resolutie toegelicht. Hij heeft verklaard dat de indieners de meest waardevolle punten die tijdens de hoorzittingen aan bod zijn gekomen, in het voorstel van resolutie hebben opgenomen. Het voorliggend voorstel van resolutie omvat onder meer de vraag naar de verdere uitvoering van de motie van aanbeveling van 1 februari 2006. Daarnaast wordt gevraagd bij het uittekenen van het Vlaams energiebeleid rekening met de koopkracht van mensen in kansarmoede te houden. Een aantal voorgestelde maatregelen hebben betrekking op de werking van de Lokale Adviescommissies (LAC's). Om de sociale onderzoeken te verzekeren, moet in meer middelen voor de OCMW's worden voorzien. Bovendien moet een handleiding met goede praktijken worden opgesteld. Preventieve en remediërende maatregelen moeten de energiefactuur zo laag mogelijk houden. In alle woningen van klanten van een LAC moet een energiescan mogelijk worden gemaakt. De distributiebeheerders moeten betalingsproblemen sneller signaleren. De oplaadpunten voor budgetmeterklanten moeten toegankelijker worden. Sociale tarieven voor elektriciteit en aardgas moeten automatisch worden toegekend. Tot slot omvat het voorstel van resolutie tal van energiebesparende maatregelen ten aanzien van de sociale huisvesting.
Tijdens de bespreking is gebleken dat over het belang van dit voorstel van resolutie als een sterk signaal voor de Vlaamse Regering haast eensgezindheid bestaat. De Vlaamse Regering moet verder werk maken van de energiearmoedeproblematiek.
heel vaak kwetsbaar, maar is er vaak nog een oplossing mogelijk als er op een snelle manier contact met hen wordt gelegd. Mijnheer de minister, ziet u mogelijkheden om de samenwerking tussen de OCMW´s en Kind en Gezin te verbeteren, zodat er snel kan worden ingegrepen om de armoede te bestrijden?De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, we hebben dit kalenderjaar in deze commissie al tweemaal de gelegenheid gehad om het uitgebreid te hebben over deze problematiek in Vlaanderen en over het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. Er is inderdaad een duidelijk actieplan, dat de planning van de beleidsmaatregelen zowel op korte als op lange termijn omschrijft en een evaluatie van het gevoerde beleid. Belangrijk is dat dit een duidelijk engagement is van de hele Vlaamse Regering en ook dat er aandacht wordt besteed aan de participatie van de doelgroepen.
Mijnheer de minister, naar aanleiding van de aanpassing van het actieplan in maart 2007 was er kritiek van de verenigingen waar armen het woord nemen op de reactie van de Vlaamse Regering op hun voorstellen. Ik zal die kritiek niet helemaal herhalen. Daarover hebben we al gedebatteerd. Een van de kernpunten was echter dat er geen tastbaar initiatief komt om het beleid te wijzigen op basis van de opmerkingen van mensen die in armoede leven. Ook luidde het dat er geen rekening wordt gehouden met oplossingen die worden voorgesteld door mensen in armoede. Een korte tijd daarop heeft deze commissie, naar aanleiding van de actualisering van het actieplan, een interessante gedachtewisseling gehouden. Naar aanleiding van deze bespreking heeft uw voorganger, minister Vervotte, een aantal initiatieven aangekondigd. Mevrouw Claes heeft er al een aantal aangehaald. Inzake participatie was er bijvoorbeeld een duidelijke vraag naar goede vorming over armoede voor de dienstverleners. Ter zake werden er initiatieven aangekondigd. Er is duidelijk een grote nood aan betere informatie. Er werd al verwezen naar de rechtenverkenner en de moeilijkheden die ter zake bestaan, vooral omdat internet en computers voor vele mensen in armoede vrijwel onbereikbaar zijn. Ze zijn dus niet echt geholpen met een website die zich tot hen richt. Ik had verwacht dat het viWTA hier aanwezig zou zijn.
De voorzitter: Zij waren niet bereid om hierover slechts even te komen discussiëren. Ze vragen dat daaraan ruim wat tijd wordt besteed.
Mevrouw Marijke Dillen: Het Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) heeft het probleem van de relatie tussen armoede en technologie onderzocht. Ter voorbereiding van deze vraag heb ik de moeite genomen om de aanbevelingen van het viWTA te herlezen. Ik ben me ervan bewust dat ze niet allemaal financieel haalbaar zijn. Er staan nochtans een aantal interessante aanbevelingen in, onder meer over technologie en sociale druk op armen. Als u dat verslag nog niet hebt gelezen, dan kan ik u echt aanbevelen dat te doen. Die aanbevelingen zijn relevant voor verschillende beleidsdomeinen: welzijn, maar ook onderwijs, economie, enzovoort. Het is de moeite waard dat u ze samen met uw collega´s in het kader van het armoededossier zou bekijken.
Ik kom terug op de actualisering en op de aangekondigde initiatieven inzake de structurele participatie in het integrale jeugdhulpbeleid. De kritiek luidde dat er veel initiatieven en instellingen voor maatschappelijke dienstverlening bestaan, maar dat er weinig of geen co?rdinatie is. Verder wordt gezegd dat de diensten veel te hoogdrempelig zijn. De aangekondigde initiatieven hebben betrekking op huisvesting en gezinsbeleid. Wat dat laatste betreft, vraagt men aandacht voor het positief ouderschap en de uitbreiding van de kinderopvang. Ook in verband met de rechtsbedeling zijn er initiatieven aangekondigd, hoewel dat een federale materie is. Misschien komt daar binnenkort verandering in? Een van de grote klachten in dat verband is de toegankelijkheid van het gerecht: men klaagt over de hoge drempel en ook over het kostenplaatje.
Initiatieven in verband met de schuldbemiddelingsdiensten van de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW) en OCMW´s zijn natuurlijk wel een Vlaamse bevoegdheid. Er zijn ook initiatieven aangekondigd inzake cultuur en vrije tijd, onderwijs en werkgelegenheid. Ik som ze niet op. Toch ga ik even in op iets waarover veel te doen was: op de ervaringsdeskundigen. De verenigingen waar armen het woord nemen vragen aandacht voor de nazorg van de ervaringsdeskundigen. Ten slotte zijn er ook nog een aantal goede initiatieven inzake de gezondheidszorg.
Ik wil u daarover enkele vragen stellen. Een: wat is de huidige stand van zaken betreffende de uitvoering van de actualisering van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding? Welke initiatieven zijn er op dat vlak inmiddels al genomen?
Twee: na de kritiek van de verenigingen waar armen het woord nemen, heeft de Vlaamse Regering er bewust voor gekozen het Vlaams Actieplan via een zeer open dialoog uit te voeren. In antwoord op mijn vraag om uitleg van 20 maart 2007 heeft uw voorganger verklaard dat de Vlaamse Regering met het Vlaams Netwerk zal bekijken hoe er met de actualiseringsronden kan worden omgegaan en hoe dat de dialoog kan verbeteren. Welke initiatieven zijn er inmiddels genomen om ervoor te zorgen dat de feedback aan de verenigingen over de realisaties en over de bijsturingen beter verloopt? Dat laatste was een van de kernpunten van hun kritiek. Ze mogen wel opmerkingen geven, maar vernemen nadien niet meer of er nog iets mee gebeurt. Ze hebben het dikwijls erg moeilijk om te begrijpen dat het politieke besluitvormingsproces lang duurt en dat de uitvoering van de beslissingen veel tijd in beslag neemt.
Drie: de studie van het viWTA over armoede en technologie bevat zeer specifieke aanbevelingen voor de Vlaamse Regering. U bent co?rdinerend minister daarvoor. Zijn er initiatieven genomen in antwoord op de concrete aanbevelingen van het viWTA?
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil me vooral toespitsen op de jeugdhulpverlening. Hoewel de armoede in een gezin met kinderen niet volstaat om te spreken van een problematische opvoedingssituatie (POS), is dit toch vaak, zij het uiteraard niet de enige, sociaaleconomische achtergrond voor het optreden van diverse vormen van jeugdhulpverlening.
We hadden hier tien jaar geleden een ad-hoccommissie rond Armoede, die werd afgerond met een themadebat over armoede en sociale uitsluiting in de plenaire vergadering. We keurden daarop een motie van aanbeveling goed waarmee we de Vlaamse Regering vroegen om:?? professionele hulpverleners door opleiding en bijscholing beter in staat te stellen de kansarmen daadwerkelijk te bereiken en hun vertrouwen te krijgen?. Op dit punt worden wij ook vandaag nog geregeld aangesproken. De kloof tussen de hulpverlening, bijvoorbeeld de consulenten van de comités voor bijzondere jeugdzorg, en de ouders of ouderfiguren is nog niet gedicht. Dit is vanzelfsprekend een delicate aangelegenheid, die in het belang van alle betrokkenen om een genuanceerde aanpak vraagt. Daarnaast werd in die motie aan de Vlaamse Regering gevraagd om:?? de bijzondere jeugdbijstand verder te stimuleren en te ondersteunen ten voordele van een hulpverlening op maat, waarbij een gezinsgerichte werking het uitgangspunt vormt?.
Een van de uitgangspunten van het Algemeen Verslag over de Armoede was trouwens dat kinderen uit arme gezinnen vaker worden geplaatst.?Kinderen worden dikwijls geplaatst om redenen die met armoede te maken hebben, ofwel rechtstreeks omwille van de armoede zelf.? Pijnlijk genoeg zijn juist de ouders in deze gezinnen het sterkst verbonden met hun gezin en het felst gemotiveerd. Om de vicieuze cirkel te doorbreken is er nood aan gezinsgericht werken. Dat is een element van de dialoog tussen de ouders en de samenleving. Het gebrek aan die dialoog is vaak mede oorzaak van hun problemen. Het Globaal Plan Jeugdzorg bouwt hierop verder, onder meer door bijvoorbeeld de formule van steungezinnen uit te breiden.
Welke structurele inspanningen worden er geleverd om respect en vertrouwen te creëren tussen mensen in armoede en de jeugdhulpverlening? Gaat dit gepaard met bijvoorbeeld permanente vorming van hulpverleners?
Over welke instrumenten beschikt u om de sociaaleconomische situatie van de gebruikers van de integrale jeugdhulp in kaart te brengen? Laten deze instrumenten toe om uitspraken te doen over de evolutie dienaangaande? Mevrouw Claes verwees naar de registratie door Kind en Gezin, maar de integrale jeugdhulp is ruimer dan dat. Het Globaal Plan Jeugdzorg heeft het over de modulering die moet zorgen voor meer verscheidenheid in het aanbod van thuisbegeleiding. Binnen die differentiatie zouden er modules worden gecreëerd die gericht zijn op gezinnen die in armoede leven. Wat is hierin de stand van zaken? Waarin zouden deze modules verschillen van andere modules op het vlak van thuisbegeleiding?
Op welke wijze werd het gezinsgericht werken in de jeugdhulpverlening de jongste jaren zowel kwantitatief als kwalitatief versterkt? Wordt aan deze versterking een effectmeting gekoppeld?
In Tienen hebben wij een steungezinnenwerking. Dat is een zeer belangrijke preventieve en laagdrempelige ondersteuning voor kansarmen en sociaal ge?soleerde gezinnen of jongeren. Hoe worden de projecten op dat gebied geëvalueerd? Is er een kans op uitbreiding van de projecten en van de ondersteuning?
Het blijft natuurlijk cruciaal dat er steungezinnen gevonden worden. Hoe kan de samenleving bijdragen tot bereidheid en engagement bij de gezinnen die de nodige capaciteiten hebben om als steungezin op te treden? Wat doet iemand de stap zetten om zich hiervoor als vrijwilliger op te geven en om dat engagement op een duurzame wijze op te nemen? Mijnheer de minister, hebt u zicht op het aantal vrijwilligers dat momenteel actief is? Bestaat er ook een mogelijkheid om als vrijwilligersorganisatie in te tekenen op deze formule? Misschien is het te zwaar voor één gezin, maar een soort keten van verschillende steungezinnen voor een gezin is misschien beter haalbaar.
De roep naar meer ondersteuning of naar maatregelen die de drempel tot participatie verlagen, blijft groot. Dat blijkt in het bijzonder ook te gelden voor de structurele participatie in het kader van de integrale jeugdhulp. Voor de integrale jeugdhulp is participatie heel belangrijk. Welke inspanningen werden op dat vlak geleverd? Ziet u nieuwe mogelijkheden om de effectieve participatie van ouders en ouderfiguren in de integrale jeugdhulp te versterken en te ondersteunen?
Mijnheer de minister, kunt u onderbouwde uitspraken doen over de uitstroom van jongeren uit de bijzondere jeugdbijstand? Is het risico voor deze jongeren om in armoede of zelfs in thuisloosheid te verzeilen substantieel groter? Of kunt u aantonen dat de bijzondere jeugdbijstand op dat vlak veeleer een corrigerende factor is? We hopen dat, maar bestaat daar onderzoeksmateriaal over?
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, collega´s, morgen, 17 oktober, is het de Werelddag van verzet tegen armoede. Het is dus terecht dat we daarover vandaag uitvoerig van gedachten wisselen in deze commissie. Ik betreur, samen met mevrouw Dillen, dat de mensen van het viWTA hier vandaag niet zijn, ook al stond het op de agenda om hier vandaag het debat te voeren.
Collega´s, niemand kiest ervoor om arm, ziek of kwetsbaar te zijn. Ik denk dat iedereen zich achter deze uitspraak kan scharen. De beschavingsgraad van een samenleving meet men af aan de manier waarop men als maatschappij omgaat met de meest zwakken. Emanciperen, kansen geven en activeren botst dan ook niet altijd met het krijgen van een uitkering of sociale bescherming. Ik zou zeggen: integendeel, ze versterken elkaar.
Armoede en arm zijn is veel meer dan geen geld hebben. Het betekent ook: geen woning vinden, geen gezond eten kunnen kopen, ziek zijn en maar niet naar de dokter kunnen gaan, tandpijn hebben, maar geen geld hebben voor de tandarts. Arm zijn betekent dat er in het leven geen plaats is voor extra´s. Geen nieuwe boekentas voor de kinderen, geen uitstap naar de bioscoop, geen cadeautjes als men jarig is, geen verwarming als het koud is, geen sport en geen vakantie, geen vrienden om al deze dingen mee te doen, geen uitzicht op een toekomst. En dit vaak generatie na generatie.Veel mensen in armoede groeien op in armoede en geven die armoede ook door aan hun kinderen. Het lijkt hen onmogelijk om die spiraal te doorbreken.
We weten allemaal dat het probleem van armoede heel ingewikkeld is en dat er geen pasklare oplossingen zijn. Alleen een geco?rdineerde en ge?ntegreerde aanpak werkt. Armoedebestrijding gaat om inkomen en werk en huisvesting en onderwijs en gezondheid en insluiting. Alleen een minimumbedrag uitkeren volstaat niet om armoede te bestrijden keren. Van een uitkering alleen kunnen mensen niet leven, alleen overleven.
Wij pleiten dan ook voor een ge?ntegreerde aanpak van de armoedeproblematiek, die vertrekt van het voorzien in een inkomen via een uitkering naar een actieve job. De ge?ntegreerde aanpak pakt tegelijkertijd problemen aan inzake huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg en deelname aan de samenleving. Ook dat stond in het verslag van het viWTA.
Wij vragen dan ook dat ervaringsdeskundigen worden ingezet en dat de inspraak van de mensen die in armoede leven wordt gestimuleerd. Wij vinden dit uiterst belangrijk. Wij moeten die mensen leren om het woord te nemen. We moeten hen leren opkomen voor hun rechten. Initiatieven die van onderuit komen, moeten we blijven stimuleren.
Collega´s, er werden al uitgebreid vragen gesteld aan de minister. Uit mijn betoog zult u begrijpen dat ik er geen lijstje meer zal aan toevoegen. Ik sluit me volmondig aan bij de vragen die hier werden gesteld.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Wij sluiten ons ook aan bij de gestelde vragen en bij een emanciperende aanpak van de armoede.
Ik herinner mij, mijnheer de minister, dat u - in uw vorig leven als parlementslid en tijdens een hoorzitting over armoede - een betoog hebt gehouden over de subsidieregel van verenigingen waar armen het woord nemen. Nu gebeurt het via het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Maar het netwerk fungeert eigenlijk tegelijkertijd als scheidsrechter en belangenbehartiger. Ik maak dus van de gelegenheid gebruik om u nog eens te vragen of uw standpunt daarover nog altijd hetzelfde is. Zo ja, gaan we dan vooruit? Wat gaan we ermee doen?
We hebben vorige keer al geprobeerd om een voorstel van decreet in te dienen, wat helaas niet gelukt is. De minister gaf ons toen als reden op dat er een algemene evaluatie van het decreet zou komen. Ik weet niet of de tijd daarvoor al rijp is omdat het decreet nog niet zo oud is. Moeten we daar echt op wachten om de subsidieregel te veranderen? Ik denk dat de tijd gekomen is om die subsidieregel te veranderen en de overheid haar rol als scheidsrechter ook te laten spelen. Zo kan de spanning binnen het Vlaams Netwerk weggenomen worden en kan het netwerk zich opnieuw richten op haar kerntaak, namelijk het ondersteunen van verenigingen waar armen het woord nemen.
Indien u positief antwoordt, zullen we niet nalaten om snel een voorstel in te dienen. Het is slechts één regeltje in het decreet. Ik denk dat we er nu gemakkelijk eensgezindheid over kunnen bereiken.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Geachte collega´s, ik dank u voor uw vragen en commentaren. Ik probeer om voor elk van de tussenkomsten een antwoord te formuleren, maar niet noodzakelijk in de perfecte volgorde.
Er zijn een aantal vragen gesteld over de aanpassing van het decreet en de actualisering van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. De belangrijkste resultaten van de evaluatie zijn ongeveer gekend en maken deel uit van de elementen uit het decreet die we willen bijsturen.
Het eerste punt is - en dat is geen toeval, mevrouw Roex - het opheffen van de status van rechter en partij voor het Vlaams Netwerk. Het is de bedoeling om een orgaan te hebben dat eerst en vooral ondersteunend werkt. Er zijn verschillende functies voor dat netwerk denkbaar. Maar ik denk dat iedereen het er over eens is dat, wanneer men een subsidiepot verdeelt, men in een compleet andere situatie zit dan wanneer men als een actor van het terrein een soort belangenbehartiger is. De opheffing van die status van rechter en partij maakt dus deel uit van de bijsturing van het decreet. Via een wijziging van het Armoededecreet zullen we deze taak nu toewijzen aan de Vlaamse overheid. Ik heb de procedure voor de wijziging van het Armoededecreet, met onder andere deze wijziging, in gang gezet. Ik volg daarmee wat mevrouw Vervotte aangekondigd heeft maar enige maanden vertraging heeft opgelopen. Ik wil nog voor het einde van het jaar een document indienen waarmee het decreet Armoedebestrijding geactualiseerd wordt.
Ook hebben we ervaren dat de huidige termijn voor de opmaak van het actieplan, namelijk negen maanden na het aantreden van de Vlaamse Regering, eigenlijk te kort is als men op een participatieve manier wil werken. We zouden voorstellen om die termijn tot twaalf maanden te verlengen. Het moet natuurlijk wel de bedoeling zijn dat de slagkracht van een nieuwe regering behouden blijft en dat men niet pas na drie jaar met een actieplan voor de dag komt. Als men het essentieel vindt dat het actieplan gedragen wordt door dialoog met het veld, dan lijkt twaalf maanden ons een betere termijn.
In het aangepaste decreet zal er ook meer aandacht zijn voor de participatie van armen, ook bij de uitvoering en de actualisering van het actieplan. We willen daarbij de waarde benadrukken van het verticale armoedeoverleg binnen alle beleidsdomeinen. Daar kunnen ook de partners van het Vlaams Netwerk met andere beleidsactoren in contact komen. Vervolgens blijft er ook via de vertegenwoordiging van het Vlaams Netwerk in het horizontale overleg, betrokkenheid op de actualisering van het algemeen actieplan.
Een punt dat ik ook zeer belangrijk vind en waarvan ik vind dat het vandaag onvoldoende gerealiseerd wordt, is de samenwerking van de verschillende actoren van armoedebestrijding binnen mijn eigen bevoegdheid. Er zijn de verenigingen waar armen het woord nemen, het Vlaams Netwerk maar ook Samenlevingsopbouw en eigenlijk ook de CAW´s. Ik wil dat die mensen meer gaan samenwerken en dat de verschillende taken die we kunnen bedenken - wie wil er Steunpunt zijn, wie zorgt er voor het beheer van expertise en kennis, wie zorgt er voor een zekere beleidsbe?nvloeding, wie is de belangenbehartiger? - een adequate plek krijgen en dat men op een duidelijke manier de rol van de ene of de andere kent. Het is de ambitie van het nieuwe decreet om daar klaarheid in te scheppen.
Ik wil even dieper ingaan op expertise en kennis. Ik heb het gevoel dat het netwerk vandaag op het niveau van de ervaringsdeskundigheid vrij veel expertise in huis heeft of kan hebben door zijn zeer goede rechtstreekse lijn met de verenigingen waar armen het woord nemen. Ik maak me echter een beetje zorgen over de vertaling van die ervaringsdeskundigheid naar beleidsinitiatieven en over de juiste, adequate inschatting van de inspanningen van het beleid om een antwoord te geven op de vragen vanuit de ervaringsdeskundigheid. Toen ik in de zomer die ambitie geformuleerd heb ten aanzien van het Vlaams Netwerk, zei deze organisatie dat wij iets vroegen waarvan het onzeker was of ze daarvoor de nodige expertise in huis had. Er is immers een grote stap van de problemen die mensen in armoede meemaken naar de decreetaanpassing die nodig is om hen te helpen. Toch vind ik dat iemand die vertaalslag moet doen.
Als we kennis nemen van een schat aan ervaring, rijkdom en wijsheid over wat armoede als ervaring betekent, zonder dat er een vertaalslag gebeurt naar de concrete betekenis ervan voor het beleid, dan vind ik dat een frustrerende ervaring. Men heeft in dit parlement een heel goede oefening gedaan rond energiearmoede. Men heeft vastgesteld dat men kan vertrekken van ervaringsdeskundigheid en van getuigenissen, maar dat men vrij snel moet zoeken naar wat men concreet kan doen. Ik wens in dat licht binnen het hertekende landschap te weten wie er gaat instaan voor de juiste beleidsbe?nvloeding en voor de vertaling van die ervaringsdeskundigheid naar het beleid.
In de beleidsdocumenten die ik ga maken, ga ik de samenwerking tussen de verschillende actoren structureel inschrijven en ga ik ook de rolbepaling en de onderlinge afstemming van wat iedereen doet, duidelijk opleggen. Ik wil ook de startdatum en de duur van de meerjarenplannen van elk van die instellingen op elkaar afstemmen. Ik wil voorkomen dat we in een eeuwige stroom van actualiseringen terechtkomen. Ik wil dat we dit efficiënt benaderen.
De procedure voor het indienen van het gewijzigde Armoededecreet is opgestart. Bij gelegenheid zal ik daarover nog wat meer toelichting geven.
Er werd ook gevraagd naar de frictie tussen het Vlaams Netwerk en zijn beoordelingscommissie. Er is inderdaad een probleem. De beoordelingscommissie heeft het bestuur van het Vlaams Netwerk gevraagd zich voor het oordeel over de reguliere werking van de verenigingen te baseren op haar adviezen van 2007. De commissie heeft voor de dossiers van 2008 haar beoordeling beperkt tot de themadossiers. Daarmee wil de commissie nog duidelijker onderstrepen dat ze vindt dat het erkennen en subsidiëren van verenigingen waar armen het woord nemen, een taak van de overheid is. Mevrouw Claes, dat is dus de aard van die frictie. Het gaat dus veeleer over een duidelijke stellingname, die ondertussen naar mijn aanvoelen op een politieke parlementaire consensus kan rekenen. We zullen daar dus zo snel mogelijk werk van maken.
U vraagt me ook een overzicht van de actualisering van het Vlaams Actieplan. We evalueren dat jaarlijks. De actualisering geeft dan een beeld van de uitvoering van de respectievelijke acties, zowel van lopend beleid als van nieuwe beleidsaccenten. De actualisering van 2008 zal uiteraard in detail een aantal vragen beantwoorden die hier zijn gesteld. Met de actualisering is nu al begonnen. Mijnheer de voorzitter, uiterlijk op 1 maart 2008 zal ik dit kunnen bezorgen aan deze commissie, net als aan de bevoegde adviesorganen.
Mevrouw Dillen beklemtoonde nog eens dat op een bepaald ogenblik het signaal is gegeven dat de verenigingen waar armen het woord nemen meer moeten worden betrokken bij die evaluatie. Er is ter zake sprake van een timing, die ik nu niet helemaal zal voorlezen. We bevinden ons nu in de fase september-oktober. Er is een eerste tekstversie van de actualisering gemaakt, op basis van informatie die vooral afkomstig is van de aandachtsambtenaren. In oktober-november zullen we, na zelf eerst die tekstversie te hebben aangepast, daarover feedback geven aan de aandachtsambtenaren. Uiterlijk midden november, dus vrij binnenkort, zal de tekstversie dan worden bezorgd aan het Vlaams Netwerk. De mensen van het Vlaams Netwerk zullen een maand hebben om opmerkingen te formuleren. Voor onszelf voorzien we in nog een maand om rekening te houden met die reacties. Vanaf midden januari zouden we willen beschikken over een document dat mee besproken is geweest door het Vlaams Netwerk.
Als ik sneller documenten ter beschikking kan stellen, zal ik het niet nalaten. Als ze al kunnen participeren aan de hand van tussentijdse teksten, zal ik niet nalaten hun die te bezorgen. Ik schat dat ik dit tegen eind februari op de agenda van de Vlaamse Regering zal kunnen zetten, zodat ik het begin maart kan voorleggen aan dit parlement.
Mevrouw Claes, u stelde ook een vraag over het monitoren van de acties in het Vlaams Actieplan. Voor het monitoren van al deze acties is er een horizontaal permanent armoedeoverleg. Aan dat overleg nemen zowel vertegenwoordigers van de diverse beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid - de zogenaamde aandachtsambtenaren - als de mensen van het Vlaams Netwerk deel. Per actie of per beleidsmaatregel in het actieplan wordt een fiche opgesteld waarin de voortgang van de maatregel en de beleidsintenties voor het komende jaar worden opgenomen. Die fiches worden jaarlijks geactualiseerd door de aandachtsambtenaren en verwerkt door mijn administratie, waarna wordt teruggekoppeld naar de aandachtsambtenaren. De actualisering van 2007 en ook de geplande actualisering van 2008 zijn in die zin opgevat.
Hoe kunnen we het Vlaams Netwerk nu nog beter bij die uitvoering en bij die evaluatie betrekken? Uit gesprekken met het Vlaams Netwerk blijkt dat men vindt dat de actualisering krachtiger en bondiger moet zijn. We werken in een heel specifieke context, met mensen die houden van concrete dingen, en die misschien een te grote zucht hebben naar exhaustiviteit. Er wordt gevraagd om wat kernbegrippen te hanteren en om het betoog van deze mensen wat krachtiger en bondiger te verwoorden, zodat ze er niet naar op zoek moeten gaan in een vloed van bladzijden. Ik heb daar aandacht voor en zal dus aandringen op een zekere synthese. Ook wordt de vraag gesteld of het nodig is een afzonderlijke consultatieronde van de verenigingen te organiseren. In het verleden was dat immers een ad-hocgebeuren. We zullen dus nadenken over manieren om in te spelen op de precieze verlangens van verenigingen waar armen het woord nemen, om ervoor te zorgen dat hun aanvoelen ten aanzien van dat actieplan sneller en krachtiger wordt geformuleerd.
Zo zouden we per beleidsdomein een prioriteitenagenda willen opmaken vaststellen voor het verticale overleg. Dat helpt om het concreet te maken, om te voorkomen dat het gaat om een lang document waarin men zich niet kan vinden. Ik zal een voorbeeld geven. Als ik iets vraag als co?rdinerend minister, dan hanteer ik het principe dat ik binnen mijn eigen bevoegdheidsdomein het voorbeeld moet geven. Dat is de beste wijze om dat verticale overleg te doen slagen, ook bij de anderen. Binnen mijn beleidsdomeinen werden de thema´s kinderopvang, geestelijke gezondheidszorg en schuldpreventie als prioritaire thema´s naar voren geschoven. We hebben dat samen met het Vlaams Netwerk gedaan. We hebben hen gevraagd waaraan ze heel specifiek zouden willen werken. Dat doen we ook ten aanzien van de bevoegdheden van de andere ministers. We verkiezen dat boven het hele verhaal.
Inzake kinderopvang herinnert u zich de studie van deze zomer waaruit bleek dat in Gent tarieven worden gehanteerd die interessanter zijn voor mensen met een laag inkomen. Proportioneel wordt er echter veel minder gebruik gemaakt van die mogelijkheden door mensen in armoede, omdat ze niet weten dat er goedkope vormen van opvang bestaan. Bij de geestelijke gezondheidzorg gaat het om mensen met een zekere kwetsbaarheid. Als zij bovendien in armoede zitten, zijn ze dubbel kwetsbaar. We vinden dus dat we daar extra aandacht voor moeten hebben. We kiezen ook voor schuldpreventie, om redenen die u uiteraard perfect kunt begrijpen. Die drie keuzes zijn gemaakt in overleg met het Vlaams Netwerk. Dat wil ik nogmaals benadrukken.
Ik overleg met het Vlaams Netwerk hoe en wanneer de terugkoppeling over de actualisering van het Vlaams Actieplan naar de verenigingen het best wordt georganiseerd. Ook naar de verenigingen zullen we dus terugkoppelen.
Dan kom ik tot een aantal meer specifieke vragen. Mevrouw Claes, u stelde een vraag over de rechtenverkenner. Het valt me op dat u stelde dat die op de eerste plaats was ontwikkeld voor hulpverleners. Anderhalf jaar geleden heb ik als parlementslid dezelfde vraag gesteld. De minister heeft me toen een klein beetje tegengesproken. Ze stelde dat het haar ambitie was dat die rechtenverkenner ook toegankelijk zou zijn voor de burgers. Met u deel ik echter het idee van de stap-voor-stapbenadering. Als de rechtenverkenner heel goed wordt gemaakt, zodat alle hulpverleners in staat worden gesteld om de rechten van en voor hun cliënten in kaart te brengen, dan zijn we al een heel eind ver. We hebben ondertussen echter ook al ideeën over het eveneens toegankelijk maken van een dergelijk instrument voor burgers, en dan vooral voor de burgers die zich in de zwakste posities bevinden. Althans mijn voorganger zag de rechtenverkenner dus zeker niet als iets dat alleen voor de hulpverlener moet dienen. Het is u echter vergeven, want u zegt net hetzelfde als wat ik ten onrechte zei.
Mevrouw Sonja Claes: Zoals ik net nog zei aan mevrouw Merckx, het lijkt alsof de vragen doorgetelefoneerd zijn.
Minister Steven Vanackere: Dat zijn ze echt niet. Dat kunnen we absoluut bevestigen.
De rechtenverkenner, die in juni 2006 online is gegaan, is ondertussen voort uitgebreid met de lokale en provinciale rechten. Ik kan met genoegen zeggen - want het is relatief nieuw - dat vanaf 1 oktober 2007 de vijf provincies deelnemen. Er was immers nog één provincie die was achtergebleven. Ook zijn 177 gemeenten opgenomen in de rechtenverkenner. Soms gaat het dan over het OCMW, soms over de gemeente.
We hebben een nieuwe oproep gedaan aan de lokale besturen gedaan om hun informatie op de website verder te vervolledigen. Internetdeskundigen bevestigen dat de rechtenverkenner een hoog waarderingscijfer krijgt. Dan gaat het erover wat die verkenner moet kunnen doen. Natuurlijk kunnen we altijd beter. Er worden verbeteringen in het vooruitzicht gesteld qua inhoud en bereik. We willen sessies organiseren met hulpverleners en gebruikers van de rechtenverkenner om te komen tot een beter gebruik ervan. Men zal dus wat extra vorming geven. De voortdurende actualisering en vervollediging van de informatie is een grote opdracht. In de administratie is één persoon verantwoordelijk voor het permanent updaten van de website. De technische ondersteuning gebeurt op basis van een overeenkomst met een externe firma. Vermits de informatie gedeeltelijk van de lokale besturen komt, is het van essentieel belang dat de respectievelijke actoren en overheden zelf hun informatie actualiseren. Ik ben van plan in mijn contacten met de provincies - onder meer in mijn ronde van de provincies - deze zaak onder de aandacht te brengen. Niets is immers zo slecht als een goed opgestart instrument niet goed te onderhouden.
We willen de rechtenverkenner als publieke website ook toegankelijk maken voor de burger. Via overleg met mensen uit de doelgroep willen we komen tot suggesties om de rechtenverkenner bij te sturen. In het voorjaar van 2007 is dat ook daadwerkelijk gebeurd. Het Vlaams Netwerk organiseerde informatiesessies voor verenigingen waar armen het woord nemen. We willen ook de afstemming met bestaande initiatieven realiseren. We willen graag een koppeling met de interprovinciale sociale kaart realiseren. Die is er nog niet, maar als we de rechtenverkenner en de provinciale sociale kaarten met elkaar zouden kunnen verbinden, dan zou het mogelijk zijn gerichter naar de juiste lokale dienstverlenende actoren door te verwijzen.
In 2008 wil ik de nadruk leggen op de bekendmaking. Ik wil het mogelijk maken dat lokale besturen de rechtenverkenner vlot in de gemeentelijke website kunnen integreren. In 2008 zal ik een studiedag organiseren om de lokale besturen te informeren over de verschillende mogelijkheden van het gebruik van de rechtenverkenner in relatie tot de eigen website. Ook voor de burger - en voor kwetsbare groepen in het bijzonder - zal in 2008 een aantal gerichte campagnes worden gevoerd. Ik denk dat ik daarbij moet overwegen om ook een gedrukt document te maken dat is aangepast en op een relatief eenvoudige, toegankelijke manier de rechten van de mensen uiteenzet. We mogen immers niet vergeten dat veel mensen in armoede lijden aan een vorm van functioneel analfabetisme. De informatiekloof bestaat. Het volstaat niet te zeggen dat de website er is: dat is voor te veel mensen een brug te ver. Dat wil ik in 2008 in de vorm van een gerichte campagne aanpakken.
U vraagt hoe het zit met de aandacht voor kennis over armoede en met de participatiekoffer. Mevrouw Claes, u hebt gelijk: het is cruciaal te weten wat er specifiek is aan armoede. In het veld zijn er op dat vlak zeer boeiende ontwikkelingen aan de gang. De kennis van hulpverleners over de leefwereld van mensen in armoede wordt opgenomen via het project?Armoede in-zicht´ van het Vlaams Netwerk en van Welzijnszorg en via het project?Bindkracht´ van de Karel de Grote-Hogeschool. Beide projecten werken nauw samen met elkaar. Beide ontwikkelen een vormingsaanbod voor de verschillende instanties die in contact komen met mensen in armoede, om hun inzicht in de beleving van armoede te vergroten.
?Armoede in-zicht´ richt zich vooral op middenveldorganisaties, onderwijsinstellingen en overheidsdiensten.?Bindkracht´ richt zich veeleer op hulpverleners in CAW´s en bijzondere jeugdbijstand en op medewerkers van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB). In beide gevallen is er een rechtstreekse inbreng van mensen in armoede over hun ervaringen met deze diensten. Die confrontatie ervaren alle deelnemers als bijzonder zinvol. In het kader van de projectsubsidiëring krijgt dit aspect nu reeds mijn steun: 32.000 euro voor Bindkracht. Tevens ondersteunen de minister van Energie Crevits en ikzelf het project?Armoede en energie´ van de provinciale dienst Samenlevingsopbouw Antwerpen. In dit project worden de ervaringen van mensen in armoede met de energiesector gebundeld en besproken met de betrokken diensten. We hebben met die mensen nog overlegd. Het is niet de bedoeling dat de kennis en de conclusies van dit project enkel dienstig zouden zijn voor de provincie Antwerpen. Uiteraard is het de bedoeling om voor heel Vlaanderen relevante conclusies te trekken.
In het kader van het lokaal sociaal beleid hebben het Vlaams Netwerk en de samenlevingopbouwsector een participatiekoffer ontwikkeld. Dit is een koffer vol met technieken en methodieken om kansarme mensen te betrekken bij het lokaal sociaal beleid. Iedere lokaal bestuur heeft vorig jaar zo´n koffer ontvangen. Verder kon elk lokaal bestuur vijftig uren vorming op maat aankopen, georganiseerd door regionale organisaties zoals een regionaal welzijnsoverleg, aankopen. Het thema participatie kwam daarin meermaals aan bod. De informatie van de participatiekoffer wordt ook online ter beschikking gesteld via een website.
Mevrouw Claes wees op het belang van informatie op maat. Zoals reeds vermeld, moet de rechtenverkenner aan de burger informatie op maat ter beschikking kunnen stellen over zijn individuele rechten. De acties van het Vlaams Actieplan worden via uniforme fiches opgevolgd door de aandachtsambtenaren van elk beleidsdomein. In deze fiches wordt ook de nadruk gelegd op informatie en communicatie over de actie. Dit is een manier om de aandachtsambtenaren en de actieverantwoordelijken attent te maken op het belang van informatie. We stellen dikwijls vast dat er goed werk wordt geleverd, maar dat men dat niet genoeg weet. De ontsluiting van informatie is essentieel. U hebt op dat punt 100 percent gelijk.
Ik geef enkele voorbeelden van informatie op maat. Kind en Gezin bouwt een aanbod uit van toegankelijke en begrijpelijke informatie voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Dat gebeurde al, maar nu wordt dat extra benadrukt. Ook in het onderwijs is een grotere gevoeligheid ontstaan over gestructureerde en doelgerichte informatieverstrekking over studietoelagen, zodat de toegankelijkheid voor kansarme gezinnen wordt verhoogd.
Mevrouw Claes vraagt ook aandacht voor participatie in de eerste reeds goedgekeurde plannen voor lokaal sociaal beleid. Er zijn 279 beleidsplannen ingediend. Participatie en terugkoppeling staan centraal bij het strategische planningsproces. Men heeft niet gedetailleerd bestudeerd welke doelgroepen men benaderde. De analyse van de beleidsplannen door de Vlaamse administratie leverde de volgende resultaten op. 63 percent van de gemeenten richten zich tot de burger in het algemeen. 68 percent richten zich expliciet tot derden. 64 percent? van de gemeenten gaan bij hun participatie-initiatieven doelgroepgericht te werk. Dat is relatief veel. In bijna twee op drie gemeenten heeft men goed begrepen dat bij het participatiebeleid een doelgroepenbeleid naar kwetsbare groepen hoort. Dat gebeurt meestal via adviesraden, wijkwerking en vindplaatsgericht werken, waarbij men in specifieke wijken aandacht opbrengt voor participatie. Verder worden er specifieke enquêtes georganiseerd, gericht op doelgroepen.
Op het vlak van de terugkoppeling van het lokaal sociaalbeleidsplan zijn de instrumenten niet zo doelgroepgericht. Het merendeel van de gemeenten zegt dit te doen via het gemeentelijke infoblad, in hoge mate ook via de website en in 33 van de 269 gevallen via hoorzittingen. Ik heb dus het gevoel dat het doelgroepgericht werken sterker aan bod is gekomen bij de opmaak van het lokaal sociaal beleidsplan. Ik erken ook meteen dat terugkoppeling een continu proces is. Dit is misschien een momentopname, en misschien zullen we binnen een jaar vaststellen dat de terugkoppeling groter is.
U informeert naar de aandacht voor specifieke doelgroepen van het armoedebeleid: voor daklozen, oudere mensen met een laag pensioen, éénoudergezinnen en allochtonen. Rond allochtonen en armoede is er in augustus een project opgestart dat wordt ondersteund door het Vlaams Minderhedencentrum. Eind januari wordt een seminarie georganiseerd waarbij actoren vanuit verschillende invalshoeken en sectoren betrokken worden. Dat zal in maart 2008 resulteren in een actieplan met concrete aanbevelingen voor het beleid en voor het werkveld met uiteraard een maximale aandacht voor ge?ntegreerd werken binnen bestaande structuren. Ik ben niet van plan daar een categoriaal beleid van te maken. Ik ben van plan om de conclusies - zoals omtrent communicatie en kanker bij allochtonen - zo veel mogelijk te veralgemenen en een verkokerd aanbod te voorkomen. Tegelijk wil ik aandacht besteden aan de specificiteiten.
Het actieplan omvat geen doelgroepgerichte acties naar arme ouderen of eenoudergezinnen. Enkele acties komen wel voornamelijk aan deze groepen ten goede. Zo omvat het actieplan het optrekken van de toelage voor thuis- en mantelzorg in de zorgverzekering en het verhogen van de toegankelijkheid van de kinderopvanginitiatieven. Door het Vlaams Actieplan op te bouwen volgens de grondrechten zijn doelgroepacties iets minder zichtbaar. Het is wel zo dat er - voor dak- en thuislozen - extra inspanningen zijn om de CAW´s te ondersteunen bij het bieden van preventieve woonbegeleiding en bij het toeleiden van thuislozen naar de huisvestingsmarkt, soms door een beroep te doen op de sociale verhuurkantoren.
Naar aanleiding van het viWTA-rapport van juni 2007, mevrouw Dillen, heeft het Vlaams Netwerk een werkgroep Digitale Kloof opgericht. Bij de actualisering van het Vlaams Actieplan kan worden bepaald binnen welke bevoegdheid of bevoegdheden deze thematiek het best verder wordt opgevolgd. Reeds voor het verschijnen van het rapport van het viWTA werden initiatieven genomen. We moeten samen eens nagaan of we daarmee tegemoet zijn gekomen aan de bekommernissen, want na het rapport hebben we niets meer ondernomen.
Ik som op wat we v??r het rapport hebben gedaan. In samenwerking met het mecenaat van Belgacom/Microsoft stelde minister Vervotte een honderdtal computers ter beschikking van armoedeverenigingen en aanverwante organisaties. Niet alleen de hardware werd ter beschikking gesteld, er was ook ondersteuning voor de installatie en het gebruik ervan. Er is het opbouwwerkproject Buurtweb in de kansarme buurt Aalst-Rechteroever dat in het internetcafé initiatiecursussen organiseert. In Brussel geeft KureghemNET aan kansarme jongeren een computer- en internetcursus waardoor hun kansen op werkgelegenheid verhogen. We vragen ons af of we dit moeten voortzetten. Als het viWTA-rapport oordeelt dat dit gecontinueerd moet worden, moeten we daar onze conclusies uit trekken. Digid@k Turnhout zorgt op zeven locaties voor infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) en voor begeleiding ter zake van kansengroepen. Ten slotte brengt?Een paar apart´ van Samenlevingsopbouw provincie Antwerpen mensen die in armoede leven in contact met bewoners met een andere sociale achtergrond.
Eigenlijk zijn dit versnipperde ingrepen, dat erken ik onmiddellijk, mevrouw Dillen. We moeten eens nagaan of we geen algemene strategie moeten uitdokteren. Het mag niet van de woonplaats afhangen of iemand uit een doelgroep een kans krijgt.
Mevrouw Merckx, u stelde vragen over de link tussen armoede en jeugdhulpverlening. U peilt naar de structurele inspanningen. Het Algemeen Verslag over de Armoede maakte destijds heftige reacties los omdat niet alle hulpverleners het eens waren met de conclusies dat er?niet geluisterd werd naar de ouders, de armen in de jeugdhulp?. Intussen heb ik ondervonden dat de jeugdhulpverlening zich sterk bewust is van de link tussen een POS en de sociaaleconomische achtergrond van jongeren. In mijn vele gesprekken met de hulpverleners in deze sector kwam die link veelvuldig aan bod. De hulpverleners benadrukken de complexiteit van zo´n situatie. Zij moeten hun verantwoordelijkheid opnemen ten opzichte van de eerste cliënt, de jongere zelf, en mogen de tweede cliënt, de ouders, niet uit het oog verliezen. Laat ons alstublieft de zware last voor deze hulpverleners erkennen.
Er is veel aandacht gegaan naar?het werken met ouders en context´. Dat blijkt uit de vele opleidingen die hulpverleners volgen. Projecten zoals Bindkracht, waarbij armen en hulpverleners geconfronteerd worden met elkaars visie, worden door hulpverleners druk bevraagd. Ik ben er zeker van dat sinds het Algemeen Verslag over de Armoede?luisteren naar, samenwerken met armen/ouders´ in vele instellingen een centraal werkthema is geworden. Ik merk deze aandacht op een meer structurele manier onder meer in de regelgeving. In de decreten en besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot de bijzondere jeugdbijstand zijn een aantal grondrechten van gebruikers expliciet vastgelegd. Jongeren of ouders moeten bijvoorbeeld instemmen met de hulp die wordt geboden door een comité voor bijzondere jeugdzorg. De inspraak van ouders in de hulpverlening moet door de voorziening gewaarborgd worden. Ook in de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen (SMK) zijn elementen van inspraak en klachtrecht vastgelegd. Deze SMK´s zijn een erkenningsvoorwaarde. Dat is het op decreetgevend niveau.
Er is een voorwaardenscheppend kader. Ik verwijs naar initiatieven zoals de brochures?Jij en de Jeugdrechtbank´ en?Jij en het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg´. Zo worden ook de ouders gestimuleerd om op een actieve manier te participeren aan het hulpverleningsproces. Ter ondersteuning van de consulenten werden per regio multidisciplinaire teams samengesteld uit verschillende disciplines, met bijzondere aandacht voor diagnostische en methodische deskundigheid. In enkele van deze teams zetelen ook ervaringsdeskundigen uit de armoede of de kansarmoede.
Het thema voor de Award Jeugdzorg 2007, een prijs die door het Globaal Plan Jeugdzorg in het leven werd geroepen, luidt: het werken met ouders, netwerkontwikkeling, participatie en draagkrachtversterking binnen de bijzondere jeugdbijstand. De kwetsbare ouders staan hierbij dus echt centraal.
Ook bij Kind en Gezin merk ik een grotere gevoeligheid daarvoor. Er zijn gezinsondersteuners bij de preventieve dienstverlening. Er zijn ook doelgroepmedewerkers, die voornamelijk werken met maatschappelijk kwetsbare gezinnen en die de problematiek van armoede en uitsluiting door en door kennen, de gezinnen ondersteunen en verbindend werken tussen de gezinnen, de dienstverleners en de organisaties.
Daarnaast zijn er ook nog de inloopteams, die werken in achtergestelde buurten en die onthaal- en opvoedingsondersteunende groepsgerichte activiteiten organiseren. Door hun laagdrempelige werking en hun vertrouwdheid met de doelgroepen, realiseren ze een positieve relatie tussen de gezinnen in armoede en de hulpverlener.
Ik ben misschien wat exhaustief geweest, maar ik heb het met opzet gedaan. Ik vind echt dat we aandacht moeten hebben voor wat er in deze sector al bestaat aan aandacht voor de context van de ouders.
Heb ik instrumenten om de sociaaleconomische situatie van de gebruiker in kaart te brengen? Dat is cruciaal. In 2006 is een Agoraproject opgestart met als titel?Plaatsing van kinderen en armoede´. We verwachten dat daarmee zeker een antwoord zal komen op de vragen. Het project wordt uitgevoerd door de Universiteit Gent (UGent) en de Université Catholique de Louvain (UCL), in opdracht van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, dus vanuit de Federale Overheidsdienst (FOD) Wetenschapsbeleid.
Via dit onderzoek wil men zicht krijgen op de sociaaleconomische achtergrond van kinderen en jongeren die geconfronteerd worden met een maatregel binnen de bijzondere jeugdbijstand. Er wordt een longitudinaal onderzoek aan gekoppeld. Iedereen kent dat woord? Een longitudinaal onderzoek is een methodiek waarbij men in de tijd dezelfde doelgroep blijft volgen. Er zal worden nagegaan wat de sociaaleconomische situatie is van de jongeren op volwassen leeftijd, waarbij men dus een cohorte volgt op verschillende momenten. Men kijkt naar de situatie op nul jaar, op drie jaar enzovoort. Er is een schitterend programma van de British Broadcasting Corporation (BBC), waarbij men baby´s volgt, op hun zevende jaar naar hen kijkt en ook op hun veertiende en eenentwintigste jaar. In het najaar van 2008 verwachten we de eerste resultaten van die studie.
Elke sector heeft natuurlijk ook nog eigen registratiesystemen. In afwachting van die goede studie registreert elke sector sociaaleconomische aspecten van de cliënten zoals inkomen, scholing en huisvesting, maar ik heb op dit moment geen rapportage met betrekking tot de evolutie in de sociaaleconomische situatie van de gebruikers.
Voor de toekomst is het Agentschap Jongerenwelzijn, samen met de ondersteuningsstructuur van de bijzondere jeugdbijstand, een uniform registratiesysteem aan het uitwerken voor private voorzieningen. Hierin zouden we parameters inzake de sociaaleconomische situatie van de minderjarige en zijn gezin opnemen als be?nvloedende factoren. We denken daarbij aan: beschikbaar maandinkomen, opleiding van de ouders, arbeidssituatie van de ouders, eventueel een laag stimulatieniveau, huisvesting, gezondheid, sociaal netwerk, scholingsgraad van de minderjarige en het aantal schoolwissels. Dat zal een beeld geven van de sociaaleconomische situatie van de cliënten en zo ook tendensen weergeven voor de totale populatie van de bijzondere jeugdbijstand.
Tegen begin 2009 zou men voor alle werkvormen de eerste testresultaten moeten hebben van die registratie. U begrijpt dat we eerst en vooral moeten zorgen voor een sjabloon dat de verschillende werkvormen en de verschillende organisaties gebruiken, om ervoor te zorgen dat de informatie die daaruit voortvloeit, coherent is. Ik verwacht daar bijzonder veel van.
Het aanbod thuisbegeleiding wordt vanuit het Globaal Plan met minstens 200 plaatsen uitgebreid. Momenteel zijn deze specifieke modules nog niet uitgewerkt. Eerst moeten de onderzoeksresultaten van het onderzoek?Initiatie van effect- en effectiviteitmeting van het private hulpaanbod binnen de bijzondere jeugdzorg´ in beleidssuggesties zijn vertaald.
Het onderzoek ging over drie verschillende werkvormen: de thuisbegeleiding, de begeleidingstehuizen categorie 1 bis en de projecten Gestructureerde Intensieve Trajectbegeleiding (GIT). Deze drie werkvormen zijn in de studie goed in kaart gebracht, maar ik heb gevraagd om dat ook te vertalen naar beleidssuggesties. Daarop wachten we om te zien wat we ermee kunnen doen om de thuisbegeleiding nog beter te laten inspelen op de behoeften van de kwetsbare gezinnen.
Ik heb al verwezen naar het gezinsgericht werken. Dat gebeurt sterk door de voorzieningen zelf. Uit de voorbeelden die ik heb gegeven, blijkt dat het in de sector een belangrijk aandachtspunt is.
Dan komen we bij de steungezinnen, waarvoor de heer Caron vorige week al onze aandacht vroeg. Van de diensten gezinsondersteunende pleegzorg wordt verwacht dat ze op jaarbasis, met bijkomende middelen, 25 steungezinnen realiseren per dienst. In totaal betekent dit voor de diensten gezinsondersteunende pleegzorg in Vlaanderen op jaarbasis 100 bijkomende gezinnen. Ik heb er vandaag eigenlijk geen zicht op hoeveel steungezinnen er al actief zijn. Het in kaart brengen van een aantal dingen, maakt deel uit van het oplossingsproces voor de vraag van de heer Caron. Ik moet zicht hebben op een aantal activiteiten, vooraleer ik structureel kan verankeren. Ik moet erkennen dat ik vandaag geen zicht heb op het aantal steungezinnen dat actief is. Als we naar een oplossingstraject gaan, zal ik die informatie wel hebben. Tevens dient vermeld te worden dat heel wat basiswerkingen met gezinnen in armoede, zoals verenigingen waar armen het woord nemen, in de marge van hun algemene werking een steungezinwerking hebben. Ze noemen het zo, maar het is daarom niet erkend in de pleegzorgvorm.
Steungezinnen worden in principe op een systematische manier gerekruteerd. Dat betekent dat men het project breed bekendmaakt en dat men wacht tot gezinnen zich kandidaat stellen. De kandidaat-steungezinnen worden duidelijk ge?nformeerd over hun rol. Op basis van de verwachtingen vindt er een selectie plaats, in dialoog met de kandidaten. Typisch voor het rekruteren van steungezinnen is de lokale verankering. Dat betekent natuurlijk dat de steungezinwerking lokaal bekendgemaakt moet worden, liefst ook in samenwerking met de lokale besturen. Het is een werkvorm die per definitie werkt met vrijwilligers. Vrijwilligersorganisaties kunnen dus zeker een bijdrage leveren.
Wat zet mensen eigenlijk aan om zich op te geven als steungezin? Het toeval wil dat ik enkele weken geleden een ontbijt heb gehad met mensen uit de pleegzorg. Ik heb hun toen die vraag gesteld. Ik ging er een beetje vanuit dat veel van dat engagement een soort plaatsvervangend engagement was. Ik vroeg steeds of de betrokkenen zelf kinderen hadden. Het antwoord was steevast ja, met soms vijf of zes kinderen. Toen ik vroeg hoe de mensen ertoe gekomen waren om ook nog eens pleegzorg voor hun rekening te nemen, bleek dat de meest eenvoudige antwoorden ook de meeste ontroerende zijn. Een mevrouw zei dat ze vijf kinderen had, rondkeek en besefte dat ze nog een beetje plaats had. Dan denk ik bij mezelf: laat men maar mopperen over het verzuurde Vlaanderen. Er zijn toch nog mensen die zien dat er nood is en die hun gezicht niet afwenden. Veel mensen stappen in de pleegzorg omdat ze dat al gezien hebben. Kinderen van ouders die in de pleegzorg actief zijn, doen dat later vaak ook. Een mevrouw zei dat haar dochter, die nu zeventien is, later geen kinderen wil, maar pleegzorgmoeder wil worden.
Ik geef een paar instinctieve en onwetenschappelijke antwoorden op de bijzonder belangrijke vraag wat mensen ertoe aanzet om dat te doen. Waar wordt edelmoedigheid geboren? Ik weet het niet. Zelden decretaal afgedwongen, denk ik. Gelukkig zijn er nog mensen en organisaties die dit soort engagement aangaan. Ik denkt dat het mijn rol is de rijkdom die men kan hebben wanneer men dit soort engagement aangaat, onder de aandacht te brengen.
U sprak over participatie. Ouders en minderjarigen zijn vertegenwoordigd binnen de regionale stuurgroepen en binnen de adviesraad van de integrale jeugdhulp. Bovendien werkt men in alle regio´s met aanvullende methodieken van participatie zoals het installeren van focusgroepen, gerichte thematische projecten, interviews van bevoorrechte getuigen enzovoort.
De door u geciteerde opmerking van de verenigingen waar armen het woord nemen is al eerder gesignaleerd. Ze is geformuleerd in de regio Antwerpen, waar ondertussen is beslist om in het voorjaar van 2008?Dialoogdagen Integrale Jeugdhulp´ te houden. Hulpverleners en ouders worden rechtstreeks bij elkaar gebracht rond de toegang tot de hulpverlening. Ik wil ook nog vermelden dat we in het raadgevend comité van het Agentschap Jongerenwelzijn ook de gebruikers zullen opnemen, met inbegrip van de vertegenwoordigers van ouders en kinderen en armen.
U stelt een belangrijke vraag over de uitstroom. Ik ga er bondig op antwoorden, al verdient dit een debat van een namiddag. Gedragsproblemen en relatieproblemen zijn niet per definitie gebonden aan kansarme milieus. Mevrouw Dillen heeft dat vorige week nog eens terecht onderstreept naar aanleiding van de problematiek van geweld binnen het gezin. Meer typerend voor kansarmoede is het ontbreken van sociale netwerken en het isolement. Kansarmoede omvat vele aspecten en gaat gepaard met vele breuklijnen zoals gezin, school en werk. We weten dat deze factoren een negatief effect kunnen hebben op de latere ontwikkeling, vandaar ook de problematiek van de generatiearmoede.
Het eerder vermelde Agoraproject zal hierin wat meer inzicht geven. Binnen het meerjarenprogramma van het Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek wordt nog een ander longitudinaal onderzoek opgezet. We zullen in het programma?jongeren´ drie leeftijdscohorten volgen van nul, zes en twaalf jaar. Dit onderzoek is niet specifiek toegespitst op de problematiek van kansarmoede. De trajecten en het zorggebruik van verschillende types van hulpvragers zullen echter in kaart worden gebracht. Zo zullen we leren wat maakt dat kinderen met jeugdhulp in contact komen en zullen we ook inzicht krijgen in het effect van de interventie, niet alleen op korte maar ook op middellange termijn. De keuze van minister Vervotte om aandacht te hebben voor de effecten en de effectiviteit van onze hulpverlening zet ik zeker verder.
Ik herinner mij een belangrijk rapport van het Rekenhof dat aan het Vlaams Parlement deze algemene aanbeveling gaf:?Alles te samen wordt er meer en meer gemeten - en wordt er dus ook meer en meer geweten - maar het accent ligt nog te veel op het meten van indicatoren van input en eventueel - in jargon - throughput, en veel te weinig van output, zeker wanneer het gaat over de output op maatschappelijk gebied.? Elke expert leert u vervolgens dat het bijzonder moeilijk is om effecten in termen van output goed te meten. De samenleving kent immers ontwikkelingen, los van het gevoerde beleid. Men kan nooit met zekerheid weten of bepaalde fenomenen het gevolg zijn van het beleid of niet. Ik geef een voorbeeld. Sinds het aantreden van minister Vervotte is het geboortecijfer in Vlaanderen gevoelig gestegen. In vergelijking met de verwachtingen van het jaar 2004, waarbij men een dalend geboortecijfer verwachtte bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS), is het geboortecijfer gestegen met gemiddeld 1800 eenheden per jaar. Dat is een output. Deze output wil ik samen met u meten en ik wil ook met u op zoek gaan naar indicatoren die toelaten om de effecten van het beleid te meten.
De voorzitter: Mevrouw Claes heeft het woord.
Mevrouw Sonja Claes: Het viWTA had ongelijk om hier niet te zijn. Ik vind dat we dat mogen overmaken. We hebben bijna twee uur lang gesproken over armoede. Ik vind het heel belangrijk dat we uitgebreid hebben stilgestaan bij een aantal aspecten van armoede. In andere commissies zal men stilstaan bij andere aspecten.
Ik wil nog zeggen dat de rechtenverkenner oorspronkelijk een geschreven document is. Het is een map waarin de informatie gebundeld is. Wij wilden vanuit een geschreven document evolueren naar een website. Minister Vervotte heeft het concept van ons gekocht. Ze heeft het omgedraaid en ze is begonnen met een website. Ik denk echter dat het zinvol is om ook die geschreven versie uit te brengen want die is veel toegankelijker voor de gebruiker. De rechtenverkenner is door ons ontwikkeld als begeleidingsinstrument voor de hulpverlener om te praten met armen. Ik ben heel blij met de hoge waarderingscore van de rechtenverkenner en ik ben blij dat de provincies mee in het project stappen.
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw zeer uitgebreid antwoord.
Mevrouw Claes maakt een terechte opmerking over de afwezigheid van het viWTA. Ik zou zelfs nog verder durven gaan. We mogen niet vergeten dat het viWTA een parlementaire instelling is. Mijnheer de voorzitter, ik wil er bij u op aandringen dat u het ongenoegen van deze commissie aan de voorzitter van dit parlement overmaakt.
U zegt dat ik zou antwoorden dat u wel punctueel een aantal acties hebt opgesomd in verband met het rapport van het viWTA. Ik zou dat echter niet gedaan hebben omdat de beleidsaanbevelingen van het viWTA ook heel punctueel zijn. Ik ben wel blij dat er al een aantal acties in gang zijn gezet voor we hier over dit document beschikken.
Ik heb genoteerd dat we begin 2008 in deze commissie waarschijnlijk de actualisering van het Armoededecreet kunnen behandelen. Ik kijk er alleszins naar uit.
Inzake de actualisering van het armoedeplan zelf is het belangrijk dat aan de verenigingen duidelijk wordt gemaakt dat geformuleerde voorstellen een lange weg moeten afleggen voor ze kunnen worden verwezenlijkt. Zij hebben echt geen inzicht ter zake. Dat kunnen we hun niet kwalijk nemen. Bedrijfsleiders, bijvoorbeeld, hebben dat al evenmin. Ik herinner me een bijzonder interessante studiedag van deze commissie in Antwerpen, bij die verenigingen. Toen hebben we de gelegenheid gehad om heel concreet met die mensen te praten. Een van hun klachten ging er bijvoorbeeld over dat een minister meer sociale woningen had beloofd. Het gaat dan niet over u, mijnheer de minister, maar u bent co?rdinator. Ze beseften niet dat dit niet van vandaag op morgen kon worden verwezenlijkt. Er moeten budgetten worden vrijgemaakt, sociale woningen moeten worden gepland enzovoort. Zo kunnen we nog veel voorbeelden geven. Het is dus belangrijk om bij uw terugkoppeling aan die mensen te zeggen dat u wil ingaan op hun zorgen. U moet echter ook duidelijk maken dat ze er rekening mee moeten houden dat het niet morgen verwezenlijkt zal zijn.
Mijnheer de minister, u zult per beleidsdomein een prioriteitenagenda opstellen. Er is dus sprake van een aantal specifieke accenten. U hebt de accenten voor Welzijn opgesomd. Dat lijken me de drie heel belangrijke dossiers. U hebt gelijk als u stelt dat het beter is per beleidsdomein een aantal specifieke aspecten uit te werken, die kunnen worden gerealiseerd en die we op hun haalbaarheid kunnen controleren, dan een hele lijst op te sommen en dit onder te dompelen in een niet-realiseerbaar geheel.
We zullen dit dossier alleszins heel nauwgezet opvolgen. Al zeer snel, begin 2008, zullen we de gelegenheid krijgen om nogmaals uitvoerig over deze problematiek te debatteren.
Ik wil ook de voorzitter en mevrouw Van der Borght danken voor het omgooien van de agenda, zodat ook wij de gelegenheid hebben gehad om ons uit te spreken over dit dossier.
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, wat het viWTA betreft, sluit ik me aan bij de voorgaande sprekers. Mijnheer de minister, ik dank u voor het uitvoerige antwoord. Ik onthoud uit uw antwoord dat u drie prioriteiten hebt geselecteerd, namelijk schuldpreventie, kinderopvang en geestelijke gezondheidszorg.
Mevrouw Claes had het al over de samenwerking tussen OCMW´s en Kind en Gezin om moeilijke gezinnen snel te kunnen detecteren. Aansluitend daarbij heb ik een bijkomende vraag over schuldpreventie. Ik heb dit voorstel nog al eens gedaan in deze commissie. Mijn ervaring leert me het volgende. Veel mensen kloppen aan bij het OCMW wanneer ze met financiële problemen kampen. Ze krijgen dan uiteraard hulp. Er wordt hun dan wel voorgesteld om mee te doen aan een programma van budgetbeheer of budgetbegeleiding. In het ergste geval is dat dan collectief. Mensen zijn geneigd om dat te doen, omdat ze ervan uitgaan dat dit kan helpen om geld te krijgen van het OCMW. Ze stemmen dan in met budgetbeheer of budgetbegeleiding. Als die steun er echter eenmaal is, haken ze soms af. Daarom had ik voorgesteld om een bijkomende stimulans te geven. Ik weet niet of u dat wilt steunen, mijnheer de minister. De OCMW´s zouden wat meer kracht moeten krijgen, uiteraard in het belang van de mensen. Op bepaalde ogenblikken zouden budgetbeheer of budgetbegeleiding moeten worden opgelegd als voorwaarde voor het krijgen van bijkomende financiële steun. Dat is niet altijd even evident, maar ik zou dat wel positief willen aanpakken. De mensen zouden mee inspraak moeten kunnen krijgen in de wijze waarop hun budget wordt besteed en in de bestedingsprioriteiten. Budgetbegeleiding en -beheer zijn vaak nodig om uit die vicieuze cirkel te geraken waarin ze zijn terechtgekomen. Vaak krijgen die mensen wel financiële steun van het OCMW om eten of luiers voor hun kinderen te kopen, maar dan zien we dat ze verder de dieperik ingaan omdat ze bijkomende schulden maken, soms voor dingen die niet echt levensnoodzakelijk zijn. Ik besef dat dit idee moeilijk ligt, maar ik vind dat die oefening eens moet worden gemaakt en dat moet worden bekeken of er ter zake geen mogelijkheden zijn.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Dat laatste vraagt een ruim debat. Het is helemaal niet zo evident om andermans limieten te bepalen en om algemene prioriteiten vast te leggen.
Mijnheer de minister, ik ben er zeker van dat u voldoende aandacht zal besteden aan Brussel. Als u echter verklaart dat u voor de rechtenverkenner samenwerkt met de vijf provincies, mag u ook de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) als zesde, provincievervangend bestuur niet vergeten. Een van de VGC-maatregelen die op personen is gericht en vaak wordt vergeten bij het armoedebeleid, is het sociale telefoontarief. Mensen kunnen daarvoor een vergoeding krijgen. Momenteel ligt dat volledig stil. Het lijkt me niet slecht om nog eens de aandacht te vestigen op dergelijke maatregelen, die niet voldoende worden gepromoot.
Ik verwacht dat we ook over belangenbehartiging nog een breed debat zullen voeren, wanneer we het ontwerp van decreet zullen bespreken. Er leek me wat verwarring te zijn. Er zijn verschillende niveaus van belangenbehartiging. Er is de behartiging van de belangen van armen, en het vertalen van hun wensen in decreetteksten. Veel algemene problemen en stellingen zijn al vertaald. Over de vraag wie die vertaling van algemene stelling naar de decreettekst moet doen, valt veel te discussiëren. Er is echter ook het belang van de verenigingen op zich, met het kader, de omstandigheden waarin ze werken en de subsidies waarmee ze moeten werken. Ook dat is een soort van belangenbehartiging.
Minister Steven Vanackere: Ik denk niet dat er verwarring was. Ik heb dat een?steunpunt´ genoemd, om een woord te vinden. Er is dat onderscheid, in die vier verschillende rollen. We moeten gewoon met zijn allen goed weten, wanneer we straks over de architectuur beslissen, waar elk van die vier rollen of functies terechtkomen. Dat zal niet noodzakelijk bij hetzelfde punt zijn. Die vier rollen moeten echter toegewezen zijn. Het Vlaams Netwerk moet zich zeker ontwikkelen tot een soort steunpunt, een aanknopingspunt waar verenigingen ondersteuning kunnen krijgen. Dat staat buiten kijf. De vraag is of we het daartoe beperken.
Mevrouw Elke Roex: Dat debat zullen we ten volle voeren wanneer het ontwerp van decreet wordt voorgelegd aan het parlement.
U had het tussendoor nog even over het mecenaat van Belgacom en over de samenwerking tussen de minister en het mecenaat. Bestaat er een algemene politiek ter zake? Ik heb zelf in de sector gewerkt en weet dat heel wat bedrijven, verenigingen en stichtingen programma´s uitschrijven. Waarom werkt men samen met Belgacom en niet met andere projecten? Probeert men ter zake een algemeen beleid op te stellen? Het is immers zo dat mensen voor een busje bij de ene vereniging moeten aankloppen, en dat ze voor computers waarschijnlijk bij veel meer verenigingen, stichtingen of bedrijven terechtkunnen. Probeert men daar een lijn in te trekken? Ik vind niet dat u zich moet bemoeien met het mecenaat van de bedrijven, maar u zegt dat er werd samengewerkt met dergelijke mecenassen. Dan vraag ik me af of er ter zake een algemeen beleid en een algemeen kader is.
In het licht van de conclusies van het viWTA-rapport hebt u gepleit voor bepaalde verenigingen, die in dat rapport worden genoemd en waarvan het overleven momenteel niet gegarandeerd is. Zult u die boodschap overmaken aan de bevoegde instanties op het niveau van de VGC-raad?
De voorzitter: De heer Caron heeft het woord.
De heer Bart Caron: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega´s, ik wil kort drie zaken zeggen. Een: ook ik betreur wat er bij het viWTA is gebeurd. Ik zou echter niet alleen het viWTA met de vinger wijzen.
De voorzitter: Het viWTA was van oordeel dat het voldoende tijd moest krijgen om een inleiding te geven.
De heer Bart Caron: Ik spreek me daar niet over uit. Ik betreur alleen dat dit gebeurt als zulke belangrijke thema´s aan de orde zijn.
Twee: uiteraard moet er worden nagedacht over de samenwerking van het Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen, het algemeen welzijnswerk en het opbouwwerk om armoede effectief te bestrijden en om een gerichte aanpak te realiseren. Ik wil wel de bekommernis uiten dat de eigenheid van die verschillende initiatieven moet worden gerespecteerd. Ze hebben allemaal hun kwaliteiten. Zo staat het Netwerk heel dicht bij de mensen. Veel zaken zijn van onderuit opgeborreld. Laat ons die verworvenheden behouden.
Drie: mevrouw Van der Borght sprak over de schuldengrens die niet mag worden overschreden. Vanaf welk moment gaan we ingrijpen en vanaf wanneer zijn we aan het betuttelen? We moeten nadenken over wat we het sociaal krediet nomen. Mensen in armoede moeten een uitweg krijgen aangeboden. We moeten daarover nadenken: de Vlaamse overheid is bevoegd om daartoe een aanbod uit te werken. We moeten niet op de federale overheid wachten om iets te doen. Ik zal daar in de komende maanden nog op terugkomen, met een tekst, een resolutie of iets anders.
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Ik dank de minister omdat hij exhaustief is ingegaan op de structurele inspanningen. Structuren zijn belangrijk als ze dienstbaar zijn om deze mensen vertrouwen en een perspectief te geven. Vicieuze cirkels moeten worden doorbroken. Ik heb geprobeerd om een klein aspect, de jeugdhulpverlening, aan te kaarten: het is een instrument om die vicieuze cirkel te doorbreken.
U hebt aanzetten tot meer participatie gegeven. Jeugdhulpverlening is niet de eerste prioriteit van het luik Armoede. U hebt het zelf gehad over de Dialoogdagen Integrale Jeugdhulp. Verder onderzoek staat toe om op het vlak van participatie vooruitgang te boeken. Het is daarom een beetje spijtig dat precies in het project van het viWTA een nieuwe participatiemethode is uitgewerkt. Het is hier te weinig aan bod gekomen, maar ik neem aan dat we op korte termijn dat euvel kunnen verhelpen.
Minister Steven Vanackere: Ik ga niet verder in op de opmerkingen in de replieken, maar ik neem ze ter harte.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
De heer Strackx is ook verslaggever, maar er is afgesproken dat alleen mevrouw Franssen het verslag zou brengen.
De heer Glorieux, verslaggever van het voorstel van resolutie van de heer Decaluwe c.s., heeft het woord.
De Commissie Energiearmoede is geregeld bijeengekomen om dit voorstel van resolutie te bespreken. Er werden ook verschillende hoorzittingen georganiseerd waar onder meer de Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt werd uitgenodigd. Ook het Vlaams Energieagenschap, Samenlevingsopbouw Antwerpen, de VVSG, Infrax, Eandis, de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, de Federatie van de Belgische Elektriciteits- en Gasbedrijven en het OCMW Aalst waren uitgenodigd. Minister Crevits heeft tijdens de hoorzitting een stand van zaken gegeven over de uitvoering van de motie die in het verleden was gestemd en die mee aan de basis ligt van dit voorstel van resolutie.
De werkzaamheden hebben dus op een inhoudelijke en degelijke manier plaatsgevonden. Er zijn heel wat mensen en instellingen gehoord die rechtsreeks betrokken zijn bij deze problematiek.
Ik zal de toelichting die de heer Martens in de commissie en ook zonet nog heeft gegeven, niet herhalen. Ik zal me beperken tot de toelichtingen van de andere leden. De heer Huybrechts uit zijn twijfels over de begrijpelijkheid van de tekst van het voorstel van resolutie. Hij besluit echter dat het Vlaams Belang beide voorstellen van resolutie het voorzichtige voordeel van de twijfel wil geven.
Namens Groen! heb ik zelf in de commissie verklaard dat we heel blij zijn met dit voorstel van resolutie en met de conclusies die de commissie uit de hoorzitting heeft getrokken, namelijk dat het 100 kilowattuur voor iedereen behouden blijft. Groen! vindt dat zelfs moet worden overwogen om dat 100 kilowattuur op te trekken voor de specifieke doelgroep van gezinnen met lage inkomens.
Mevrouw De Wachter benadrukt dat het belangrijk is dat deze hoorzittingen hebben plaatsgevonden omdat op die manier heel wat betrokken mensen en organisaties uit het middenveld de kans hebben om actief bij te dragen aan de totstandkoming van het voorstel van resolutie. In die zin riep zij op deze belangengroepen ook te betrekken bij de uitvoering van de resolutie. Het was vanaf het begin de bedoeling om een duidelijk voorstel van resolutie te maken met voldoende concrete aanbevelingen, aldus mevrouw De Wachter.
Het voorstel van resolutie is in de commissie eenparig aangenomen met tien stemmen voor.
De heer Strackx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, ik zal meteen een betoog houden over de twee voorstellen van resolutie samen. Dat lijkt me handiger en tijdsefficiënter.
Zoals elke burger aan den lijve kan ondervinden, is de levensduurte de laatste maanden enorm toegenomen. Alles is flink duurder geworden, en niet het minst energie. De prijs van huisbrandolie, propaan in flessen en aardgas is de laatste jaren en zeker de laatste maanden dramatisch gestegen. Steeds meer mensen hebben het moeilijk om de eindjes aan elkaar te knopen.
Het moet ons dan ook niet verwonderen dat de energiearmoede niet is verminderd, integendeel zelfs. Tijdens de bespreking van de maatschappelijke beleidsnota over energiearmoede, nauwelijks twee jaar geleden, heb ik op tussennota's volgende bedenking opgeschreven: "Het kan toch niet zijn dat we in een stadium zijn gekomen dat mensen bang zijn om het licht aan te steken of een vuurtje te doen branden?" Wel, ik vrees dat we inderdaad in dat stadium zijn gekomen.
Ik weet niet of andere partijen dat nog doen, maar bij het Vlaams Belang gaan we nog ieder jaar bij onze leden langs om het lidmaatschap te hernieuwen. Gewoonlijk is dat in januari, dus in de winterperiode. Vooral dit jaar is het mij opgevallen dat het bij vele mensen niet erg warm is, en dan druk ik me nog zacht uit. Wij houden hier één dag per jaar dikketruiendag, als symbolisch gebaar. Voor veel mensen is het de hele winter noodgedwongen dikketruiendag. Wat wil je met een stookolieprijs van 80 eurocent per liter? 80 eurocent waarvan overigens het merendeel in de bodemloze put van de Belgische staatskas verdwijnt.
De mensen zeggen dan dat het allemaal de schuld van de Arabieren is. Hun olie is te duur. Is dat wel zo? Ik heb de berekening gemaakt. Negen jaar geleden kostte de ruwe olie, in dollars berekend, ongeveer een vierde van nu. Maar tijdens dezelfde periode is de dollar in waarde gehalveerd. In euro's omgerekend is de ruwe olie dus ongeveer dubbel zo duur geworden. Nochtans is de prijs van de huisbrandolie vervijfvoudigd. In januari 1999 kostte huisbrandolie omgerekend 16 eurocent per liter. Vier jaar later, in juni 2003, nog altijd maar 28 eurocent. In februari 2005, nauwelijks 3 jaar geleden, 40 eurocent. In februari 2007, één jaar geleden, 50 eurocent. Vandaag is dat 80 eurocent, een stijging met 60 procent op één jaar tijd en vijf keer duurder dan in 1999. De prijs van de ruwe olie steeg met 100 procent, die van huisbrandolie over dezelfde periode met 500 procent. Ik vind dat niet meer normaal.
Spijtig genoeg schijnt niemand zich af te vragen via welk mechanisme deze woekerprijzen tot stand komen. Niemand in dit huis, in de federale regering en het federale parlement schijnt te vinden dat men dit moet onderzoeken en dat daartegen iets moet worden ondernomen. Dat het allemaal voor de gewone mensen niet langer betaalbaar is, daarvan liggen de beleidsmakers blijkbaar niet wakker.
Ik ben niet veel tussengekomen tijdens de lange hoorzittingen die we over het thema energiearmoede en gratis stroom hebben gehouden. Maar ik heb wel goed geluisterd, en ik heb ook veel geleerd. Zo heb ik bijvoorbeeld geleerd dat 100 kilowattuur gratis elektriciteit niet altijd 100 kilowattuur gratis elektriciteit is. Het lijkt wel een schilderij van Magritte: "Dit is geen 100 kilowattuur gratis elektriciteit." Dat wist ik dus niet. De reductie is geen 100 kilowattuur, maar een bepaald bedrag dat echter in de meeste gevallen niet volstaat om 100 kilowattuur te kopen. Het is dus niet correct als men de mensen zegt dat ze 100 kilowattuur gratis krijgen.
Wat heb ik nog geleerd? Dat veel van mijn collega's hier schijnen te denken dat het doenbaar is een bestaand, laat staan een bewoond huis goed te isoleren. Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Om een bestaande woning min of meer fatsoenlijk toch een beetje te isoleren, moet je die bijna helemaal afbreken.
En dat is eigenlijk ondoenbaar. Men kan hoogstens wat reten en kieren dichtmaken. Voor de rest moeten we er niet over spreken. Een bestaande woning isoleren is flauwekul.
Staat er iets verkeerds in de twee resoluties die vandaag voorliggen? Neen, ze zitten vol goede bedoelingen en goede suggesties. Wat zullen deze voorstellen kosten? Dat zeggen de indieners niet, maar ik denk dat het nogal veel zal zijn. Wie zal dat allemaal moeten betalen? Dat zeggen de indieners evenmin. Maar er zijn maar twee mogelijkheden: als het niet de energieverbruiker is, dan zal het de belastingbetaler zijn. Zal met deze resoluties de energiearmoede morgen zijn opgelost? Neen, hoogstens zal het probleem voor sommige getroffenen wat minder gurlijk niet zo eenvoudig. Zijn er initiatieven gepland om zich rechtstreeks tot de armen te richten? De rechtenverkenner is een instrument voor hulpverleners dat wel kan gebruikt worden om het gesprek met de armen aan te gaan. Maar misschien zijn er ook ideeën om de informatie voor de armen zelf uit te breiden.
Mijn volgende vraag betreft het organiseren van participatie door armen bij het opmaken van het lokaal sociaal beleidsplan. Werden die plannen gescreend op het vlak van participatie? Indien ja, kunt u aangeven in hoeveel percent van de gevallen met de doelgroep van armen rekening werd gehouden? Dit kan goede voorbeelden opleveren, waarop we ons kunnen richten om armen te betrekken bij de opbouw van het lokaal sociaal beleid.
Bij de actualisering van het Vlaams Actieplan hebben verenigingen waar armen het woord nemen gewezen op de geringe aandacht voor bepaalde doelgroepen, zoals daklozen of oudere mensen met een laag pensioen, waarvan niet veel overblijft als ze een woning huren. Armoede kent immers diverse oorzaken en achtergronden. Bij bepaalde types van huishouden komt armoede vaker voor dan bij andere types. Armoede hangt vaak samen met de gezinssituatie, de afkomst, de leeftijd en de tewerkstellingssituatie. Het is heel erg duidelijk dat bepaalde groepen, zoals die van de eenoudergezinnen, een groter risico lopen dan andere om in de armoede te verzeilen. Wordt er een doelgroepenbeleid gevoerd binnen het armoedebeleid? We weten van bepaalde groepen dat hun aandeel toeneemt. Bestaat ook daar aandacht voor? Worden de maatregelen van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding gemonitord? Kan de actualisering van het actieplan volstaan als toetsbare voortgangsrapportage, of is er eventueel een beter instrument om dat in kaart te brengen? Het actieplan is immers heel weinig toegankelijk. Het nodigt nauwelijks uit tot verdere studie en tot het onderscheiden van prioriteiten.
Dan heb ik nog een vraag over de samenwerking tussen Kind en Gezin en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (OCMW). We weten allemaal dat de regioverpleegkundigen van Kind en Gezin heel vaak als eersten worden geconfronteerd met armoede in een gezin. Ook screenen ze jonge gezinnen op kansarmoede. Daarom leek het me een goed idee dat er veel meer verbindingen tot stand zouden komen tussen die regioverpleegkundigen van Kind en Gezin, die informatie verzamelen, en de medewerkers van het OCMW, met het lokaal sociaal beleidsplan. Als het gaat over preventie, zijn die jonge gezinnen heel vaak kwetsbaar, maar is er vaak nog een oplossing mogelijk als er op een snelle manier contact met hen wordt gelegd. Mijnheer de minister, ziet u mogelijkheden om de samenwerking tussen de OCMW´s en Kind en Gezin te verbeteren, zodat er snel kan worden ingegrepen om de armoede te bestrijden?
De voorzitter: Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw Marijke Dillen: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, we hebben dit kalenderjaar in deze commissie al tweemaal de gelegenheid gehad om het uitgebreid te hebben over deze problematiek in Vlaanderen en over het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. Er is inderdaad een duidelijk actieplan, dat de planning van de beleidsmaatregelen zowel op korte als op lange termijn omschrijft en een evaluatie van het gevoerde beleid. Belangrijk is dat dit een duidelijk engagement is van de hele Vlaamse Regering en ook dat er aandacht wordt besteed aan de participatie van de doelgroepen.
Mijnheer de minister, naar aanleiding van de aanpassing van het actieplan in maart 2007 was er kritiek van de verenigingen waar armen het woord nemen op de reactie van de Vlaamse Regering op hun voorstellen. Ik zal die kritiek niet helemaal herhalen. Daarover hebben we al gedebatteerd. Een van de kernpunten was echter dat er geen tastbaar initiatief komt om het beleid te wijzigen op basis van de opmerkingen van mensen die in armoede leven. Ook luidde het dat er geen rekening wordt gehouden met oplossingen die worden voorgesteld door mensen in armoede. Een korte tijd daarop heeft deze commissie, naar aanleiding van de actualisering van het actieplan, een interessante gedachtewisseling gehouden. Naar aanleiding van deze bespreking heeft uw voorganger, minister Vervotte, een aantal initiatieven aangekondigd. Mevrouw Claes heeft er al een aantal aangehaald. Inzake participatie was er bijvoorbeeld een duidelijke vraag naar goede vorming over armoede voor de dienstverleners. Ter zake werden er initiatieven aangekondigd. Er is duidelijk een grote nood aan betere informatie. Er werd al verwezen naar de rechtenverkenner en de moeilijkheden die ter zake bestaan, vooral omdat internet en computers voor vele mensen in armoede vrijwel onbereikbaar zijn. Ze zijn dus niet echt geholpen met een website die zich tot hen richt. Ik had verwacht dat het viWTA hier aanwezig zou zijn.
De voorzitter: Zij waren niet bereid om hierover slechts even te komen discussiëren. Ze vragen dat daaraan ruim wat tijd wordt besteed.
Mevrouw Marijke Dillen: Het Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) heeft het probleem van de relatie tussen armoede en technologie onderzocht. Ter voorbereiding van deze vraag heb ik de moeite genomen om de aanbevelingen van het viWTA te herlezen. Ik ben me ervan bewust dat ze niet allemaal financieel haalbaar zijn. Er staan nochtans een aantal interessante aanbevelingen in, onder meer over technologie en sociale druk op armen. Als u dat verslag nog niet hebt gelezen, dan kan ik u echt aanbevelen dat te doen. Die aanbevelingen zijn relevant voor verschillende beleidsdomeinen: welzijn, maar ook onderwijs, economie, enzovoort. Het is de moeite waard dat u ze samen met uw collega´s in het kader van het armoededossier zou bekijken.
Ik kom terug op de actualisering en op de aangekondigde initiatieven inzake de structurele participatie in het integrale jeugdhulpbeleid. De kritiek luidde dat er veel initiatieven en instellingen voor maatschappelijke dienstverlening bestaan, maar dat er weinig of geen co?rdinatie is. Verder wordt gezegd dat de diensten veel te hoogdrempelig zijn. De aangekondigde initiatieven hebben betrekking op huisvesting en gezinsbeleid. Wat dat laatste betreft, vraagt men aandacht voor het positief ouderschap en de uitbreiding van de kinderopvang. Ook in verband met de rechtsbedeling zijn er initiatieven aangekondigd, hoewel dat een federale materie is. Misschien komt daar binnenkort verandering in? Een van de grote klachten in dat verband is de toegankelijkheid van het gerecht: men klaagt over de hoge drempel en ook over het kostenplaatje.
Initiatieven in verband met de schuldbemiddelingsdiensten van de centra voor algemeen welzijnswerk (CAW) en OCMW´s zijn natuurlijk wel een Vlaamse bevoegdheid. Er zijn ook initiatieven aangekondigd inzake cultuur en vrije tijd, onderwijs en werkgelegenheid. Ik som ze niet op. Toch ga ik even in op iets waarover veel te doen was: op de ervaringsdeskundigen. De verenigingen waar armen het woord nemen vragen aandacht voor de nazorg van de ervaringsdeskundigen. Ten slotte zijn er ook nog een aantal goede initiatieven inzake de gezondheidszorg.
Ik wil u daarover enkele vragen stellen. Een: wat is de huidige stand van zaken betreffende de uitvoering van de actualisering van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding? Welke initiatieven zijn er op dat vlak inmiddels al genomen?
Twee: na de kritiek van de verenigingen waar armen het woord nemen, heeft de Vlaamse Regering er bewust voor gekozen het Vlaams Actieplan via een zeer open dialoog uit te voeren. In antwoord op mijn vraag om uitleg van 20 maart 2007 heeft uw voorganger verklaard dat de Vlaamse Regering met het Vlaams Netwerk zal bekijken hoe er met de actualiseringsronden kan worden omgegaan en hoe dat de dialoog kan verbeteren. Welke initiatieven zijn er inmiddels genomen om ervoor te zorgen dat de feedback aan de verenigingen over de realisaties en over de bijsturingen beter verloopt? Dat laatste was een van de kernpunten van hun kritiek. Ze mogen wel opmerkingen geven, maar vernemen nadien niet meer of er nog iets mee gebeurt. Ze hebben het dikwijls erg moeilijk om te begrijpen dat het politieke besluitvormingsproces lang duurt en dat de uitvoering van de beslissingen veel tijd in beslag neemt.
Drie: de studie van het viWTA over armoede en technologie bevat zeer specifieke aanbevelingen voor de Vlaamse Regering. U bent co?rdinerend minister daarvoor. Zijn er initiatieven genomen in antwoord op de concrete aanbevelingen van het viWTA?
De voorzitter: Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, ik wil me vooral toespitsen op de jeugdhulpverlening. Hoewel de armoede in een gezin met kinderen niet volstaat om te spreken van een problematische opvoedingssituatie (POS), is dit toch vaak, zij het uiteraard niet de enige, sociaaleconomische achtergrond voor het optreden van diverse vormen van jeugdhulpverlening.
We hadden hier tien jaar geleden een ad-hoccommissie rond Armoede, die werd afgerond met een themadebat over armoede en sociale uitsluiting in de plenaire vergadering. We keurden daarop een motie van aanbeveling goed waarmee we de Vlaamse Regering vroegen om:?? professionele hulpverleners door opleiding en bijscholing beter in staat te stellen de kansarmen daadwerkelijk te bereiken en hun vertrouwen te krijgen?. Op dit punt worden wij ook vandaag nog geregeld aangesproken. De kloof tussen de hulpverlening, bijvoorbeeld de consulenten van de comités voor bijzondere jeugdzorg, en de ouders of ouderfiguren is nog niet gedicht. Dit is vanzelfsprekend een delicate aangelegenheid, die in het belang van alle betrokkenen om een genuanceerde aanpak vraagt. Daarnaast werd in die motie aan de Vlaamse Regering gevraagd om:?? de bijzondere jeugdbijstand verder te stimuleren en te ondersteunen ten voordele van een hulpverlening op maat, waarbij een gezinsgerichte werking het uitgangspunt vormt?.
Een van de uitgangspunten van het Algemeen Verslag over de Armoede was trouwens dat kinderen uit arme gezinnen vaker worden geplaatst.?Kinderen worden dikwijls geplaatst om redenen die met armoede te maken hebben, ofwel rechtstreeks omwille van de armoede zelf.? Pijnlijk genoeg zijn juist de ouders in deze gezinnen het sterkst verbonden met hun gezin en het felst gemotiveerd. Om de vicieuze cirkel te doorbreken is er nood aan gezinsgericht werken. Dat is een element van de dialoog tussen de ouders en de samenleving. Het gebrek aan die dialoog is vaak mede oorzaak van hun problemen. Het Globaal Plan Jeugdzorg bouwt hierop verder, onder meer door bijvoorbeeld de formule van steungezinnen uit te breiden.
Welke structurele inspanningen worden er geleverd om respect en vertrouwen te creëren tussen mensen in armoede en de jeugdhulpverlening? Gaat dit gepaard met bijvoorbeeld permanente vorming van hulpverleners?
Over welke instrumenten beschikt u om de sociaaleconomische situatie van de gebruikers van de integrale jeugdhulp in kaart te brengen? Laten deze instrumenten toe om uitspraken te doen over de evolutie dienaangaande? Mevrouw Claes verwees naar de registratie door Kind en Gezin, maar de integrale jeugdhulp is ruimer dan dat. Het Globaal Plan Jeugdzorg heeft het over de modulering die moet zorgen voor meer verscheidenheid in het aanbod van thuisbegeleiding. Binnen die differentiatie zouden er modules worden gecreëerd die gericht zijn op gezinnen die in armoede leven. Wat is hierin de stand van zaken? Waarin zouden deze modules verschillen van andere modules op het vlak van thuisbegeleiding?
Op welke wijze werd het gezinsgericht werken in de jeugdhulpverlening de jongste jaren zowel kwantitatief als kwalitatief versterkt? Wordt aan deze versterking een effectmeting gekoppeld?
In Tienen hebben wij een steungezinnenwerking. Dat is een zeer belangrijke preventieve en laagdrempelige ondersteuning voor kansarmen en sociaal ge?soleerde gezinnen of jongeren. Hoe worden de projecten op dat gebied geëvalueerd? Is er een kans op uitbreiding van de projecten en van de ondersteuning?
Het blijft natuurlijk cruciaal dat er steungezinnen gevonden worden. Hoe kan de samenleving bijdragen tot bereidheid en engagement bij de gezinnen die de nodige capaciteiten hebben om als steungezin op te treden? Wat doet iemand de stap zetten om zich hiervoor als vrijwilliger op te geven en om dat engagement op een duurzame wijze op te nemen? Mijnheer de minister, hebt u zicht op het aantal vrijwilligers dat momenteel actief is? Bestaat er ook een mogelijkheid om als vrijwilligersorganisatie in te tekenen op deze formule? Misschien is het te zwaar voor één gezin, maar een soort keten van verschillende steungezinnen voor een gezin is misschien beter haalbaar.
De roep naar meer ondersteuning of naar maatregelen die de drempel tot participatie verlagen, blijft groot. Dat blijkt in het bijzonder ook te gelden voor de structurele participatie in het kader van de integrale jeugdhulp. Voor de integrale jeugdhulp is participatie heel belangrijk. Welke inspanningen werden op dat vlak geleverd? Ziet u nieuwe mogelijkheden om de effectieve participatie van ouders en ouderfiguren in de integrale jeugdhulp te versterken en te ondersteunen?
Mijnheer de minister, kunt u onderbouwde uitspraken doen over de uitstroom van jongeren uit de bijzondere jeugdbijstand? Is het risico voor deze jongeren om in armoede of zelfs in thuisloosheid te verzeilen substantieel groter? Of kunt u aantonen dat de bijzondere jeugdbijstand op dat vlak veeleer een corrigerende factor is? We hopen dat, maar bestaat daar onderzoeksmateriaal over?
De voorzitter: Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mevrouw Vera Van der Borght: Mijnheer de voorzitter, collega´s, morgen, 17 oktober, is het de Werelddag van verzet tegen armoede. Het is dus terecht dat we daarover vandaag uitvoerig van gedachten wisselen in deze commissie. Ik betreur, samen met mevrouw Dillen, dat de mensen van het viWTA hier vandaag niet zijn, ook al stond het op de agenda om hier vandaag het debat te voeren.
Collega´s, niemand kiest ervoor om arm, ziek of kwetsbaar te zijn. Ik denk dat iedereen zich achter deze uitspraak kan scharen. De beschavingsgraad van een samenleving meet men af aan de manier waarop men als maatschappij omgaat met de meest zwakken. Emanciperen, kansen geven en activeren botst dan ook niet altijd met het krijgen van een uitkering of sociale bescherming. Ik zou zeggen: integendeel, ze versterken elkaar.
Armoede en arm zijn is veel meer dan geen geld hebben. Het betekent ook: geen woning vinden, geen gezond eten kunnen kopen, ziek zijn en maar niet naar de dokter kunnen gaan, tandpijn hebben, maar geen geld hebben voor de tandarts. Arm zijn betekent dat er in het leven geen plaats is voor extra´s. Geen nieuwe boekentas voor de kinderen, geen uitstap naar de bioscoop, geen cadeautjes als men jarig is, geen verwarming als het koud is, geen sport en geen vakantie, geen vrienden om al deze dingen mee te doen, geen uitzicht op een toekomst. En dit vaak generatie na generatie.Veel mensen in armoede groeien op in armoede en geven die armoede ook door aan hun kinderen. Het lijkt hen onmogelijk om die spiraal te doorbreken.
We weten allemaal dat het probleem van armoede heel ingewikkeld is en dat er geen pasklare oplossingen zijn. Alleen een geco?rdineerde en ge?ntegreerde aanpak werkt. Armoedebestrijding gaat om inkomen en werk en huisvesting en onderwijs en gezondheid en insluiting. Alleen een minimumbedrag uitkeren volstaat niet om armoede te bestrijden keren. Van een uitkering alleen kunnen mensen niet leven, alleen overleven.
Wij pleiten dan ook voor een ge?ntegreerde aanpak van de armoedeproblematiek, die vertrekt van het voorzien in een inkomen via een uitkering naar een actieve job. De ge?ntegreerde aanpak pakt tegelijkertijd problemen aan inzake huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg en deelname aan de samenleving. Ook dat stond in het verslag van het viWTA.
Wij vragen dan ook dat ervaringsdeskundigen worden ingezet en dat de inspraak van de mensen die in armoede leven wordt gestimuleerd. Wij vinden dit uiterst belangrijk. Wij moeten die mensen leren om het woord te nemen. We moeten hen leren opkomen voor hun rechten. Initiatieven die van onderuit komen, moeten we blijven stimuleren.
Collega´s, er werden al uitgebreid vragen gesteld aan de minister. Uit mijn betoog zult u begrijpen dat ik er geen lijstje meer zal aan toevoegen. Ik sluit me volmondig aan bij de vragen die hier werden gesteld.
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Wij sluiten ons ook aan bij de gestelde vragen en bij een emanciperende aanpak van de armoede.
Ik herinner mij, mijnheer de minister, dat u - in uw vorig leven als parlementslid en tijdens een hoorzitting over armoede - een betoog hebt gehouden over de subsidieregel van verenigingen waar armen het woord nemen. Nu gebeurt het via het Vlaams Netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen. Maar het netwerk fungeert eigenlijk tegelijkertijd als scheidsrechter en belangenbehartiger. Ik maak dus van de gelegenheid gebruik om u nog eens te vragen of uw standpunt daarover nog altijd hetzelfde is. Zo ja, gaan we dan vooruit? Wat gaan we ermee doen?
We hebben vorige keer al geprobeerd om een voorstel van decreet in te dienen, wat helaas niet gelukt is. De minister gaf ons toen als reden op dat er een algemene evaluatie van het decreet zou komen. Ik weet niet of de tijd daarvoor al rijp is omdat het decreet nog niet zo oud is. Moeten we daar echt op wachten om de subsidieregel te veranderen? Ik denk dat de tijd gekomen is om die subsidieregel te veranderen en de overheid haar rol als scheidsrechter ook te laten spelen. Zo kan de spanning binnen het Vlaams Netwerk weggenomen worden en kan het netwerk zich opnieuw richten op haar kerntaak, namelijk het ondersteunen van verenigingen waar armen het woord nemen.
Indien u positief antwoordt, zullen we niet nalaten om snel een voorstel in te dienen. Het is slechts één regeltje in het decreet. Ik denk dat we er nu gemakkelijk eensgezindheid over kunnen bereiken.
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Geachte collega´s, ik dank u voor uw vragen en commentaren. Ik probeer om voor elk van de tussenkomsten een antwoord te formuleren, maar niet noodzakelijk in de perfecte volgorde.
Er zijn een aantal vragen gesteld over de aanpassing van het decreet en de actualisering van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. De belangrijkste resultaten van de evaluatie zijn ongeveer gekend en maken deel uit van de elementen uit het decreet die we willen bijsturen.
Het eerste punt is - en dat is geen toeval, mevrouw Roex - het opheffen van de status van rechter en partij voor het Vlaams Netwerk. Het is de bedoeling om een orgaan te hebben dat eerst en vooral ondersteunend werkt. Er zijn verschillende functies voor dat netwerk denkbaar. Maar ik denk dat iedereen het er over eens is dat, wanneer men een subsidiepot verdeelt, men in een compleet andere situatie zit dan wanneer men als een actor van het terrein een soort belangenbehartiger is. De opheffing van die status van rechter en partij maakt dus deel uit van de bijsturing van het decreet. Via een wijziging van het Armoededecreet zullen we deze taak nu toewijzen aan de Vlaamse overheid. Ik heb de procedure voor de wijziging van het Armoededecreet, met onder andere deze wijziging, in gang gezet. Ik volg daarmee wat mevrouw Vervotte aangekondigd heeft maar enige maanden vertraging heeft opgelopen. Ik wil nog voor het einde van het jaar een document indienen waarmee het decreet Armoedebestrijding geactualiseerd wordt.
Ook hebben we ervaren dat de huidige termijn voor de opmaak van het actieplan, namelijk negen maanden na het aantreden van de Vlaamse Regering, eigenlijk te kort is als men op een participatieve manier wil werken. We zouden voorstellen om die termijn tot twaalf maanden te verlengen. Het moet natuurlijk wel de bedoeling zijn dat de slagkracht van een nieuwe regering behouden blijft en dat men niet pas na drie jaar met een actieplan voor de dag komt. Als men het essentieel vindt dat het actieplan gedragen wordt door dialoog met het veld, dan lijkt twaalf maanden ons een betere termijn.
In het aangepaste decreet zal er ook meer aandacht zijn voor de participatie van armen, ook bij de uitvoering en de actualisering van het actieplan. We willen daarbij de waarde benadrukken van het verticale armoedeoverleg binnen alle beleidsdomeinen. Daar kunnen ook de partners van het Vlaams Netwerk met andere beleidsactoren in contact komen. Vervolgens blijft er ook via de vertegenwoordiging van het Vlaams Netwerk in het horizontale overleg, betrokkenheid op de actualisering van het algemeen actieplan.
Een punt dat ik ook zeer belangrijk vind en waarvan ik vind dat het vandaag onvoldoende gerealiseerd wordt, is de samenwerking van de verschillende actoren van armoedebestrijding binnen mijn eigen bevoegdheid. Er zijn de verenigingen waar armen het woord nemen, het Vlaams Netwerk maar ook Samenlevingsopbouw en eigenlijk ook de CAW´s. Ik wil dat die mensen meer gaan samenwerken en dat de verschillende taken die we kunnen bedenken - wie wil er Steunpunt zijn, wie zorgt er voor het beheer van expertise en kennis, wie zorgt er voor een zekere beleidsbe?nvloeding, wie is de belangenbehartiger? - een adequate plek krijgen en dat men op een duidelijke manier de rol van de ene of de andere kent. Het is de ambitie van het nieuwe decreet om daar klaarheid in te scheppen.
Ik wil even dieper ingaan op expertise en kennis. Ik heb het gevoel dat het netwerk vandaag op het niveau van de ervaringsdeskundigheid vrij veel expertise in huis heeft of kan hebben door zijn zeer goede rechtstreekse lijn met de verenigingen waar armen het woord nemen. Ik maak me echter een beetje zorgen over de vertaling van die ervaringsdeskundigheid naar beleidsinitiatieven en over de juiste, adequate inschatting van de inspanningen van het beleid om een antwoord te geven op de vragen vanuit de ervaringsdeskundigheid. Toen ik in de zomer die ambitie geformuleerd heb ten aanzien van het Vlaams Netwerk, zei deze organisatie dat wij iets vroegen waarvan het onzeker was of ze daarvoor de nodige expertise in huis had. Er is immers een grote stap van de problemen die mensen in armoede meemaken naar de decreetaanpassing die nodig is om hen te helpen. Toch vind ik dat iemand die vertaalslag moet doen.
Als we kennis nemen van een schat aan ervaring, rijkdom en wijsheid over wat armoede als ervaring betekent, zonder dat er een vertaalslag gebeurt naar de concrete betekenis ervan voor het beleid, dan vind ik dat een frustrerende ervaring. Men heeft in dit parlement een heel goede oefening gedaan rond energiearmoede. Men heeft vastgesteld dat men kan vertrekken van ervaringsdeskundigheid en van getuigenissen, maar dat men vrij snel moet zoeken naar wat men concreet kan doen. Ik wens in dat licht binnen het hertekende landschap te weten wie er gaat instaan voor de juiste beleidsbe?nvloeding en voor de vertaling van die ervaringsdeskundigheid naar het beleid.
In de beleidsdocumenten die ik ga maken, ga ik de samenwerking tussen de verschillende actoren structureel inschrijven en ga ik ook de rolbepaling en de onderlinge afstemming van wat iedereen doet, duidelijk opleggen. Ik wil ook de startdatum en de duur van de meerjarenplannen van elk van die instellingen op elkaar afstemmen. Ik wil voorkomen dat we in een eeuwige stroom van actualiseringen terechtkomen. Ik wil dat we dit efficiënt benaderen.
De procedure voor het indienen van het gewijzigde Armoededecreet is opgestart. Bij gelegenheid zal ik daarover nog wat meer toelichting geven.
Er werd ook gevraagd naar de frictie tussen het Vlaams Netwerk en zijn beoordelingscommissie. Er is inderdaad een probleem. De beoordelingscommissie heeft het bestuur van het Vlaams Netwerk gevraagd zich voor het oordeel over de reguliere werking van de verenigingen te baseren op haar adviezen van 2007. De commissie heeft voor de dossiers van 2008 haar beoordeling beperkt tot de themadossiers. Daarmee wil de commissie nog duidelijker onderstrepen dat ze vindt dat het erkennen en subsidiëren van verenigingen waar armen het woord nemen, een taak van de overheid is. Mevrouw Claes, dat is dus de aard van die frictie. Het gaat dus veeleer over een duidelijke stellingname, die ondertussen naar mijn aanvoelen op een politieke parlementaire consensus kan rekenen. We zullen daar dus zo snel mogelijk werk van maken.
U vraagt me ook een overzicht van de actualisering van het Vlaams Actieplan. We evalueren dat jaarlijks. De actualisering geeft dan een beeld van de uitvoering van de respectievelijke acties, zowel van lopend beleid als van nieuwe beleidsaccenten. De actualisering van 2008 zal uiteraard in detail een aantal vragen beantwoorden die hier zijn gesteld. Met de actualisering is nu al begonnen. Mijnheer de voorzitter, uiterlijk op 1 maart 2008 zal ik dit kunnen bezorgen aan deze commissie, net als aan de bevoegde adviesorganen.
Mevrouw Dillen beklemtoonde nog eens dat op een bepaald ogenblik het signaal is gegeven dat de verenigingen waar armen het woord nemen meer moeten worden betrokken bij die evaluatie. Er is ter zake sprake van een timing, die ik nu niet helemaal zal voorlezen. We bevinden ons nu in de fase september-oktober. Er is een eerste tekstversie van de actualisering gemaakt, op basis van informatie die vooral afkomstig is van de aandachtsambtenaren. In oktober-november zullen we, na zelf eerst die tekstversie te hebben aangepast, daarover feedback geven aan de aandachtsambtenaren. Uiterlijk midden november, dus vrij binnenkort, zal de tekstversie dan worden bezorgd aan het Vlaams Netwerk. De mensen van het Vlaams Netwerk zullen een maand hebben om opmerkingen te formuleren. Voor onszelf voorzien we in nog een maand om rekening te houden met die reacties. Vanaf midden januari zouden we willen beschikken over een document dat mee besproken is geweest door het Vlaams Netwerk.
Als ik sneller documenten ter beschikking kan stellen, zal ik het niet nalaten. Als ze al kunnen participeren aan de hand van tussentijdse teksten, zal ik niet nalaten hun die te bezorgen. Ik schat dat ik dit tegen eind februari op de agenda van de Vlaamse Regering zal kunnen zetten, zodat ik het begin maart kan voorleggen aan dit parlement.
Mevrouw Claes, u stelde ook een vraag over het monitoren van de acties in het Vlaams Actieplan. Voor het monitoren van al deze acties is er een horizontaal permanent armoedeoverleg. Aan dat overleg nemen zowel vertegenwoordigers van de diverse beleidsdomeinen van de Vlaamse overheid - de zogenaamde aandachtsambtenaren - als de mensen van het Vlaams Netwerk deel. Per actie of per beleidsmaatregel in het actieplan wordt een fiche opgesteld waarin de voortgang van de maatregel en de beleidsintenties voor het komende jaar worden opgenomen. Die fiches worden jaarlijks geactualiseerd door de aandachtsambtenaren en verwerkt door mijn administratie, waarna wordt teruggekoppeld naar de aandachtsambtenaren. De actualisering van 2007 en ook de geplande actualisering van 2008 zijn in die zin opgevat.
Hoe kunnen we het Vlaams Netwerk nu nog beter bij die uitvoering en bij die evaluatie betrekken? Uit gesprekken met het Vlaams Netwerk blijkt dat men vindt dat de actualisering krachtiger en bondiger moet zijn. We werken in een heel specifieke context, met mensen die houden van concrete dingen, en die misschien een te grote zucht hebben naar exhaustiviteit. Er wordt gevraagd om wat kernbegrippen te hanteren en om het betoog van deze mensen wat krachtiger en bondiger te verwoorden, zodat ze er niet naar op zoek moeten gaan in een vloed van bladzijden. Ik heb daar aandacht voor en zal dus aandringen op een zekere synthese. Ook wordt de vraag gesteld of het nodig is een afzonderlijke consultatieronde van de verenigingen te organiseren. In het verleden was dat immers een ad-hocgebeuren. We zullen dus nadenken over manieren om in te spelen op de precieze verlangens van verenigingen waar armen het woord nemen, om ervoor te zorgen dat hun aanvoelen ten aanzien van dat actieplan sneller en krachtiger wordt geformuleerd.
Zo zouden we per beleidsdomein een prioriteitenagenda willen opmaken vaststellen voor het verticale overleg. Dat helpt om het concreet te maken, om te voorkomen dat het gaat om een lang document waarin men zich niet kan vinden. Ik zal een voorbeeld geven. Als ik iets vraag als co?rdinerend minister, dan hanteer ik het principe dat ik binnen mijn eigen bevoegdheidsdomein het voorbeeld moet geven. Dat is de beste wijze om dat verticale overleg te doen slagen, ook bij de anderen. Binnen mijn beleidsdomeinen werden de thema´s kinderopvang, geestelijke gezondheidszorg en schuldpreventie als prioritaire thema´s naar voren geschoven. We hebben dat samen met het Vlaams Netwerk gedaan. We hebben hen gevraagd waaraan ze heel specifiek zouden willen werken. Dat doen we ook ten aanzien van de bevoegdheden van de andere ministers. We verkiezen dat boven het hele verhaal.
Inzake kinderopvang herinnert u zich de studie van deze zomer waaruit bleek dat in Gent tarieven worden gehanteerd die interessanter zijn voor mensen met een laag inkomen. Proportioneel wordt er echter veel minder gebruik gemaakt van die mogelijkheden door mensen in armoede, omdat ze niet weten dat er goedkope vormen van opvang bestaan. Bij de geestelijke gezondheidzorg gaat het om mensen met een zekere kwetsbaarheid. Als zij bovendien in armoede zitten, zijn ze dubbel kwetsbaar. We vinden dus dat we daar extra aandacht voor moeten hebben. We kiezen ook voor schuldpreventie, om redenen die u uiteraard perfect kunt begrijpen. Die drie keuzes zijn gemaakt in overleg met het Vlaams Netwerk. Dat wil ik nogmaals benadrukken.
Ik overleg met het Vlaams Netwerk hoe en wanneer de terugkoppeling over de actualisering van het Vlaams Actieplan naar de verenigingen het best wordt georganiseerd. Ook naar de verenigingen zullen we dus terugkoppelen.
Dan kom ik tot een aantal meer specifieke vragen. Mevrouw Claes, u stelde een vraag over de rechtenverkenner. Het valt me op dat u stelde dat die op de eerste plaats was ontwikkeld voor hulpverleners. Anderhalf jaar geleden heb ik als parlementslid dezelfde vraag gesteld. De minister heeft me toen een klein beetje tegengesproken. Ze stelde dat het haar ambitie was dat die rechtenverkenner ook toegankelijk zou zijn voor de burgers. Met u deel ik echter het idee van de stap-voor-stapbenadering. Als de rechtenverkenner heel goed wordt gemaakt, zodat alle hulpverleners in staat worden gesteld om de rechten van en voor hun cliënten in kaart te brengen, dan zijn we al een heel eind ver. We hebben ondertussen echter ook al ideeën over het eveneens toegankelijk maken van een dergelijk instrument voor burgers, en dan vooral voor de burgers die zich in de zwakste posities bevinden. Althans mijn voorganger zag de rechtenverkenner dus zeker niet als iets dat alleen voor de hulpverlener moet dienen. Het is u echter vergeven, want u zegt net hetzelfde als wat ik ten onrechte zei.
Mevrouw Sonja Claes: Zoals ik net nog zei aan mevrouw Merckx, het lijkt alsof de vragen doorgetelefoneerd zijn.
Minister Steven Vanackere: Dat zijn ze echt niet. Dat kunnen we absoluut bevestigen.
De rechtenverkenner, die in juni 2006 online is gegaan, is ondertussen voort uitgebreid met de lokale en provinciale rechten. Ik kan met genoegen zeggen - want het is relatief nieuw - dat vanaf 1 oktober 2007 de vijf provincies deelnemen. Er was immers nog één provincie die was achtergebleven. Ook zijn 177 gemeenten opgenomen in de rechtenverkenner. Soms gaat het dan over het OCMW, soms over de gemeente.
We hebben een nieuwe oproep gedaan aan de lokale besturen gedaan om hun informatie op de website verder te vervolledigen. Internetdeskundigen bevestigen dat de rechtenverkenner een hoog waarderingscijfer krijgt. Dan gaat het erover wat die verkenner moet kunnen doen. Natuurlijk kunnen we altijd beter. Er worden verbeteringen in het vooruitzicht gesteld qua inhoud en bereik. We willen sessies organiseren met hulpverleners en gebruikers van de rechtenverkenner om te komen tot een beter gebruik ervan. Men zal dus wat extra vorming geven. De voortdurende actualisering en vervollediging van de informatie is een grote opdracht. In de administratie is één persoon verantwoordelijk voor het permanent updaten van de website. De technische ondersteuning gebeurt op basis van een overeenkomst met een externe firma. Vermits de informatie gedeeltelijk van de lokale besturen komt, is het van essentieel belang dat de respectievelijke actoren en overheden zelf hun informatie actualiseren. Ik ben van plan in mijn contacten met de provincies - onder meer in mijn ronde van de provincies - deze zaak onder de aandacht te brengen. Niets is immers zo slecht als een goed opgestart instrument niet goed te onderhouden.
We willen de rechtenverkenner als publieke website ook toegankelijk maken voor de burger. Via overleg met mensen uit de doelgroep willen we komen tot suggesties om de rechtenverkenner bij te sturen. In het voorjaar van 2007 is dat ook daadwerkelijk gebeurd. Het Vlaams Netwerk organiseerde informatiesessies voor verenigingen waar armen het woord nemen. We willen ook de afstemming met bestaande initiatieven realiseren. We willen graag een koppeling met de interprovinciale sociale kaart realiseren. Die is er nog niet, maar als we de rechtenverkenner en de provinciale sociale kaarten met elkaar zouden kunnen verbinden, dan zou het mogelijk zijn gerichter naar de juiste lokale dienstverlenende actoren door te verwijzen.
In 2008 wil ik de nadruk leggen op de bekendmaking. Ik wil het mogelijk maken dat lokale besturen de rechtenverkenner vlot in de gemeentelijke website kunnen integreren. In 2008 zal ik een studiedag organiseren om de lokale besturen te informeren over de verschillende mogelijkheden van het gebruik van de rechtenverkenner in relatie tot de eigen website. Ook voor de burger - en voor kwetsbare groepen in het bijzonder - zal in 2008 een aantal gerichte campagnes worden gevoerd. Ik denk dat ik daarbij moet overwegen om ook een gedrukt document te maken dat is aangepast en op een relatief eenvoudige, toegankelijke manier de rechten van de mensen uiteenzet. We mogen immers niet vergeten dat veel mensen in armoede lijden aan een vorm van functioneel analfabetisme. De informatiekloof bestaat. Het volstaat niet te zeggen dat de website er is: dat is voor te veel mensen een brug te ver. Dat wil ik in 2008 in de vorm van een gerichte campagne aanpakken.
U vraagt hoe het zit met de aandacht voor kennis over armoede en met de participatiekoffer. Mevrouw Claes, u hebt gelijk: het is cruciaal te weten wat er specifiek is aan armoede. In het veld zijn er op dat vlak zeer boeiende ontwikkelingen aan de gang. De kennis van hulpverleners over de leefwereld van mensen in armoede wordt opgenomen via het project?Armoede in-zicht´ van het Vlaams Netwerk en van Welzijnszorg en via het project?Bindkracht´ van de Karel de Grote-Hogeschool. Beide projecten werken nauw samen met elkaar. Beide ontwikkelen een vormingsaanbod voor de verschillende instanties die in contact komen met mensen in armoede, om hun inzicht in de beleving van armoede te vergroten.
?Armoede in-zicht´ richt zich vooral op middenveldorganisaties, onderwijsinstellingen en overheidsdiensten.?Bindkracht´ richt zich veeleer op hulpverleners in CAW´s en bijzondere jeugdbijstand en op medewerkers van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB). In beide gevallen is er een rechtstreekse inbreng van mensen in armoede over hun ervaringen met deze diensten. Die confrontatie ervaren alle deelnemers als bijzonder zinvol. In het kader van de projectsubsidiëring krijgt dit aspect nu reeds mijn steun: 32.000 euro voor Bindkracht. Tevens ondersteunen de minister van Energie Crevits en ikzelf het project?Armoede en energie´ van de provinciale dienst Samenlevingsopbouw Antwerpen. In dit project worden de ervaringen van mensen in armoede met de energiesector gebundeld en besproken met de betrokken diensten. We hebben met die mensen nog overlegd. Het is niet de bedoeling dat de kennis en de conclusies van dit project enkel dienstig zouden zijn voor de provincie Antwerpen. Uiteraard is het de bedoeling om voor heel Vlaanderen relevante conclusies te trekken.
In het kader van het lokaal sociaal beleid hebben het Vlaams Netwerk en de samenlevingopbouwsector een participatiekoffer ontwikkeld. Dit is een koffer vol met technieken en methodieken om kansarme mensen te betrekken bij het lokaal sociaal beleid. Iedere lokaal bestuur heeft vorig jaar zo´n koffer ontvangen. Verder kon elk lokaal bestuur vijftig uren vorming op maat aankopen, georganiseerd door regionale organisaties zoals een regionaal welzijnsoverleg, aankopen. Het thema participatie kwam daarin meermaals aan bod. De informatie van de participatiekoffer wordt ook online ter beschikking gesteld via een website.
Mevrouw Claes wees op het belang van informatie op maat. Zoals reeds vermeld, moet de rechtenverkenner aan de burger informatie op maat ter beschikking kunnen stellen over zijn individuele rechten. De acties van het Vlaams Actieplan worden via uniforme fiches opgevolgd door de aandachtsambtenaren van elk beleidsdomein. In deze fiches wordt ook de nadruk gelegd op informatie en communicatie over de actie. Dit is een manier om de aandachtsambtenaren en de actieverantwoordelijken attent te maken op het belang van informatie. We stellen dikwijls vast dat er goed werk wordt geleverd, maar dat men dat niet genoeg weet. De ontsluiting van informatie is essentieel. U hebt op dat punt 100 percent gelijk.
Ik geef enkele voorbeelden van informatie op maat. Kind en Gezin bouwt een aanbod uit van toegankelijke en begrijpelijke informatie voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Dat gebeurde al, maar nu wordt dat extra benadrukt. Ook in het onderwijs is een grotere gevoeligheid ontstaan over gestructureerde en doelgerichte informatieverstrekking over studietoelagen, zodat de toegankelijkheid voor kansarme gezinnen wordt verhoogd.
Mevrouw Claes vraagt ook aandacht voor participatie in de eerste reeds goedgekeurde plannen voor lokaal sociaal beleid. Er zijn 279 beleidsplannen ingediend. Participatie en terugkoppeling staan centraal bij het strategische planningsproces. Men heeft niet gedetailleerd bestudeerd welke doelgroepen men benaderde. De analyse van de beleidsplannen door de Vlaamse administratie leverde de volgende resultaten op. 63 percent van de gemeenten richten zich tot de burger in het algemeen. 68 percent richten zich expliciet tot derden. 64 percent? van de gemeenten gaan bij hun participatie-initiatieven doelgroepgericht te werk. Dat is relatief veel. In bijna twee op drie gemeenten heeft men goed begrepen dat bij het participatiebeleid een doelgroepenbeleid naar kwetsbare groepen hoort. Dat gebeurt meestal via adviesraden, wijkwerking en vindplaatsgericht werken, waarbij men in specifieke wijken aandacht opbrengt voor participatie. Verder worden er specifieke enquêtes georganiseerd, gericht op doelgroepen.
Op het vlak van de terugkoppeling van het lokaal sociaalbeleidsplan zijn de instrumenten niet zo doelgroepgericht. Het merendeel van de gemeenten zegt dit te doen via het gemeentelijke infoblad, in hoge mate ook via de website en in 33 van de 269 gevallen via hoorzittingen. Ik heb dus het gevoel dat het doelgroepgericht werken sterker aan bod is gekomen bij de opmaak van het lokaal sociaal beleidsplan. Ik erken ook meteen dat terugkoppeling een continu proces is. Dit is misschien een momentopname, en misschien zullen we binnen een jaar vaststellen dat de terugkoppeling groter is.
U informeert naar de aandacht voor specifieke doelgroepen van het armoedebeleid: voor daklozen, oudere mensen met een laag pensioen, éénoudergezinnen en allochtonen. Rond allochtonen en armoede is er in augustus een project opgestart dat wordt ondersteund door het Vlaams Minderhedencentrum. Eind januari wordt een seminarie georganiseerd waarbij actoren vanuit verschillende invalshoeken en sectoren betrokken worden. Dat zal in maart 2008 resulteren in een actieplan met concrete aanbevelingen voor het beleid en voor het werkveld met uiteraard een maximale aandacht voor ge?ntegreerd werken binnen bestaande structuren. Ik ben niet van plan daar een categoriaal beleid van te maken. Ik ben van plan om de conclusies - zoals omtrent communicatie en kanker bij allochtonen - zo veel mogelijk te veralgemenen en een verkokerd aanbod te voorkomen. Tegelijk wil ik aandacht besteden aan de specificiteiten.
Het actieplan omvat geen doelgroepgerichte acties naar arme ouderen of eenoudergezinnen. Enkele acties komen wel voornamelijk aan deze groepen ten goede. Zo omvat het actieplan het optrekken van de toelage voor thuis- en mantelzorg in de zorgverzekering en het verhogen van de toegankelijkheid van de kinderopvanginitiatieven. Door het Vlaams Actieplan op te bouwen volgens de grondrechten zijn doelgroepacties iets minder zichtbaar. Het is wel zo dat er - voor dak- en thuislozen - extra inspanningen zijn om de CAW´s te ondersteunen bij het bieden van preventieve woonbegeleiding en bij het toeleiden van thuislozen naar de huisvestingsmarkt, soms door een beroep te doen op de sociale verhuurkantoren.
Naar aanleiding van het viWTA-rapport van juni 2007, mevrouw Dillen, heeft het Vlaams Netwerk een werkgroep Digitale Kloof opgericht. Bij de actualisering van het Vlaams Actieplan kan worden bepaald binnen welke bevoegdheid of bevoegdheden deze thematiek het best verder wordt opgevolgd. Reeds voor het verschijnen van het rapport van het viWTA werden initiatieven genomen. We moeten samen eens nagaan of we daarmee tegemoet zijn gekomen aan de bekommernissen, want na het rapport hebben we niets meer ondernomen.
Ik som op wat we v??r het rapport hebben gedaan. In samenwerking met het mecenaat van Belgacom/Microsoft stelde minister Vervotte een honderdtal computers ter beschikking van armoedeverenigingen en aanverwante organisaties. Niet alleen de hardware werd ter beschikking gesteld, er was ook ondersteuning voor de installatie en het gebruik ervan. Er is het opbouwwerkproject Buurtweb in de kansarme buurt Aalst-Rechteroever dat in het internetcafé initiatiecursussen organiseert. In Brussel geeft KureghemNET aan kansarme jongeren een computer- en internetcursus waardoor hun kansen op werkgelegenheid verhogen. We vragen ons af of we dit moeten voortzetten. Als het viWTA-rapport oordeelt dat dit gecontinueerd moet worden, moeten we daar onze conclusies uit trekken. Digid@k Turnhout zorgt op zeven locaties voor infrastructuur voor informatie- en communicatietechnologie (ICT) en voor begeleiding ter zake van kansengroepen. Ten slotte brengt?Een paar apart´ van Samenlevingsopbouw provincie Antwerpen mensen die in armoede leven in contact met bewoners met een andere sociale achtergrond.
Eigenlijk zijn dit versnipperde ingrepen, dat erken ik onmiddellijk, mevrouw Dillen. We moeten eens nagaan of we geen algemene strategie moeten uitdokteren. Het mag niet van de woonplaats afhangen of iemand uit een doelgroep een kans krijgt.
Mevrouw Merckx, u stelde vragen over de link tussen armoede en jeugdhulpverlening. U peilt naar de structurele inspanningen. Het Algemeen Verslag over de Armoede maakte destijds heftige reacties los omdat niet alle hulpverleners het eens waren met de conclusies dat er?niet geluisterd werd naar de ouders, de armen in de jeugdhulp?. Intussen heb ik ondervonden dat de jeugdhulpverlening zich sterk bewust is van de link tussen een POS en de sociaaleconomische achtergrond van jongeren. In mijn vele gesprekken met de hulpverleners in deze sector kwam die link veelvuldig aan bod. De hulpverleners benadrukken de complexiteit van zo´n situatie. Zij moeten hun verantwoordelijkheid opnemen ten opzichte van de eerste cliënt, de jongere zelf, en mogen de tweede cliënt, de ouders, niet uit het oog verliezen. Laat ons alstublieft de zware last voor deze hulpverleners erkennen.
Er is veel aandacht gegaan naar?het werken met ouders en context´. Dat blijkt uit de vele opleidingen die hulpverleners volgen. Projecten zoals Bindkracht, waarbij armen en hulpverleners geconfronteerd worden met elkaars visie, worden door hulpverleners druk bevraagd. Ik ben er zeker van dat sinds het Algemeen Verslag over de Armoede?luisteren naar, samenwerken met armen/ouders´ in vele instellingen een centraal werkthema is geworden. Ik merk deze aandacht op een meer structurele manier onder meer in de regelgeving. In de decreten en besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot de bijzondere jeugdbijstand zijn een aantal grondrechten van gebruikers expliciet vastgelegd. Jongeren of ouders moeten bijvoorbeeld instemmen met de hulp die wordt geboden door een comité voor bijzondere jeugdzorg. De inspraak van ouders in de hulpverlening moet door de voorziening gewaarborgd worden. Ook in de sectorspecifieke minimale kwaliteitseisen (SMK) zijn elementen van inspraak en klachtrecht vastgelegd. Deze SMK´s zijn een erkenningsvoorwaarde. Dat is het op decreetgevend niveau.
Er is een voorwaardenscheppend kader. Ik verwijs naar initiatieven zoals de brochures?Jij en de Jeugdrechtbank´ en?Jij en het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg´. Zo worden ook de ouders gestimuleerd om op een actieve manier te participeren aan het hulpverleningsproces. Ter ondersteuning van de consulenten werden per regio multidisciplinaire teams samengesteld uit verschillende disciplines, met bijzondere aandacht voor diagnostische en methodische deskundigheid. In enkele van deze teams zetelen ook ervaringsdeskundigen uit de armoede of de kansarmoede.
Het thema voor de Award Jeugdzorg 2007, een prijs die door het Globaal Plan Jeugdzorg in het leven werd geroepen, luidt: het werken met ouders, netwerkontwikkeling, participatie en draagkrachtversterking binnen de bijzondere jeugdbijstand. De kwetsbare ouders staan hierbij dus echt centraal.
Ook bij Kind en Gezin merk ik een grotere gevoeligheid daarvoor. Er zijn gezinsondersteuners bij de preventieve dienstverlening. Er zijn ook doelgroepmedewerkers, die voornamelijk werken met maatschappelijk kwetsbare gezinnen en die de problematiek van armoede en uitsluiting door en door kennen, de gezinnen ondersteunen en verbindend werken tussen de gezinnen, de dienstverleners en de organisaties.
Daarnaast zijn er ook nog de inloopteams, die werken in achtergestelde buurten en die onthaal- en opvoedingsondersteunende groepsgerichte activiteiten organiseren. Door hun laagdrempelige werking en hun vertrouwdheid met de doelgroepen, realiseren ze een positieve relatie tussen de gezinnen in armoede en de hulpverlener.
Ik ben misschien wat exhaustief geweest, maar ik heb het met opzet gedaan. Ik vind echt dat we aandacht moeten hebben voor wat er in deze sector al bestaat aan aandacht voor de context van de ouders.
Heb ik instrumenten om de sociaaleconomische situatie van de gebruiker in kaart te brengen? Dat is cruciaal. In 2006 is een Agoraproject opgestart met als titel?Plaatsing van kinderen en armoede´. We verwachten dat daarmee zeker een antwoord zal komen op de vragen. Het project wordt uitgevoerd door de Universiteit Gent (UGent) en de Université Catholique de Louvain (UCL), in opdracht van het Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting, dus vanuit de Federale Overheidsdienst (FOD) Wetenschapsbeleid.
Via dit onderzoek wil men zicht krijgen op de sociaaleconomische achtergrond van kinderen en jongeren die geconfronteerd worden met een maatregel binnen de bijzondere jeugdbijstand. Er wordt een longitudinaal onderzoek aan gekoppeld. Iedereen kent dat woord? Een longitudinaal onderzoek is een methodiek waarbij men in de tijd dezelfde doelgroep blijft volgen. Er zal worden nagegaan wat de sociaaleconomische situatie is van de jongeren op volwassen leeftijd, waarbij men dus een cohorte volgt op verschillende momenten. Men kijkt naar de situatie op nul jaar, op drie jaar enzovoort. Er is een schitterend programma van de British Broadcasting Corporation (BBC), waarbij men baby´s volgt, op hun zevende jaar naar hen kijkt en ook op hun veertiende en eenentwintigste jaar. In het najaar van 2008 verwachten we de eerste resultaten van die studie.
Elke sector heeft natuurlijk ook nog eigen registratiesystemen. In afwachting van die goede studie registreert elke sector sociaaleconomische aspecten van de cliënten zoals inkomen, scholing en huisvesting, maar ik heb op dit moment geen rapportage met betrekking tot de evolutie in de sociaaleconomische situatie van de gebruikers.
Voor de toekomst is het Agentschap Jongerenwelzijn, samen met de ondersteuningsstructuur van de bijzondere jeugdbijstand, een uniform registratiesysteem aan het uitwerken voor private voorzieningen. Hierin zouden we parameters inzake de sociaaleconomische situatie van de minderjarige en zijn gezin opnemen als be?nvloedende factoren. We denken daarbij aan: beschikbaar maandinkomen, opleiding van de ouders, arbeidssituatie van de ouders, eventueel een laag stimulatieniveau, huisvesting, gezondheid, sociaal netwerk, scholingsgraad van de minderjarige en het aantal schoolwissels. Dat zal een beeld geven van de sociaaleconomische situatie van de cliënten en zo ook tendensen weergeven voor de totale populatie van de bijzondere jeugdbijstand.
Tegen begin 2009 zou men voor alle werkvormen de eerste testresultaten moeten hebben van die registratie. U begrijpt dat we eerst en vooral moeten zorgen voor een sjabloon dat de verschillende werkvormen en de verschillende organisaties gebruiken, om ervoor te zorgen dat de informatie die daaruit voortvloeit, coherent is. Ik verwacht daar bijzonder veel van.
Het aanbod thuisbegeleiding wordt vanuit het Globaal Plan met minstens 200 plaatsen uitgebreid. Momenteel zijn deze specifieke modules nog niet uitgewerkt. Eerst moeten de onderzoeksresultaten van het onderzoek?Initiatie van effect- en effectiviteitmeting van het private hulpaanbod binnen de bijzondere jeugdzorg´ in beleidssuggesties zijn vertaald.
Het onderzoek ging over drie verschillende werkvormen: de thuisbegeleiding, de begeleidingstehuizen categorie 1 bis en de projecten Gestructureerde Intensieve Trajectbegeleiding (GIT). Deze drie werkvormen zijn in de studie goed in kaart gebracht, maar ik heb gevraagd om dat ook te vertalen naar beleidssuggesties. Daarop wachten we om te zien wat we ermee kunnen doen om de thuisbegeleiding nog beter te laten inspelen op de behoeften van de kwetsbare gezinnen.
Ik heb al verwezen naar het gezinsgericht werken. Dat gebeurt sterk door de voorzieningen zelf. Uit de voorbeelden die ik heb gegeven, blijkt dat het in de sector een belangrijk aandachtspunt is.
Dan komen we bij de steungezinnen, waarvoor de heer Caron vorige week al onze aandacht vroeg. Van de diensten gezinsondersteunende pleegzorg wordt verwacht dat ze op jaarbasis, met bijkomende middelen, 25 steungezinnen realiseren per dienst. In totaal betekent dit voor de diensten gezinsondersteunende pleegzorg in Vlaanderen op jaarbasis 100 bijkomende gezinnen. Ik heb er vandaag eigenlijk geen zicht op hoeveel steungezinnen er al actief zijn. Het in kaart brengen van een aantal dingen, maakt deel uit van het oplossingsproces voor de vraag van de heer Caron. Ik moet zicht hebben op een aantal activiteiten, vooraleer ik structureel kan verankeren. Ik moet erkennen dat ik vandaag geen zicht heb op het aantal steungezinnen dat actief is. Als we naar een oplossingstraject gaan, zal ik die informatie wel hebben. Tevens dient vermeld te worden dat heel wat basiswerkingen met gezinnen in armoede, zoals verenigingen waar armen het woord nemen, in de marge van hun algemene werking een steungezinwerking hebben. Ze noemen het zo, maar het is daarom niet erkend in de pleegzorgvorm.
Steungezinnen worden in principe op een systematische manier gerekruteerd. Dat betekent dat men het project breed bekendmaakt en dat men wacht tot gezinnen zich kandidaat stellen. De kandidaat-steungezinnen worden duidelijk ge?nformeerd over hun rol. Op basis van de verwachtingen vindt er een selectie plaats, in dialoog met de kandidaten. Typisch voor het rekruteren van steungezinnen is de lokale verankering. Dat betekent natuurlijk dat de steungezinwerking lokaal bekendgemaakt moet worden, liefst ook in samenwerking met de lokale besturen. Het is een werkvorm die per definitie werkt met vrijwilligers. Vrijwilligersorganisaties kunnen dus zeker een bijdrage leveren.
Wat zet mensen eigenlijk aan om zich op te geven als steungezin? Het toeval wil dat ik enkele weken geleden een ontbijt heb gehad met mensen uit de pleegzorg. Ik heb hun toen die vraag gesteld. Ik ging er een beetje vanuit dat veel van dat engagement een soort plaatsvervangend engagement was. Ik vroeg steeds of de betrokkenen zelf kinderen hadden. Het antwoord was steevast ja, met soms vijf of zes kinderen. Toen ik vroeg hoe de mensen ertoe gekomen waren om ook nog eens pleegzorg voor hun rekening te nemen, bleek dat de meest eenvoudige antwoorden ook de meeste ontroerende zijn. Een mevrouw zei dat ze vijf kinderen had, rondkeek en besefte dat ze nog een beetje plaats had. Dan denk ik bij mezelf: laat men maar mopperen over het verzuurde Vlaanderen. Er zijn toch nog mensen die zien dat er nood is en die hun gezicht niet afwenden. Veel mensen stappen in de pleegzorg omdat ze dat al gezien hebben. Kinderen van ouders die in de pleegzorg actief zijn, doen dat later vaak ook. Een mevrouw zei dat haar dochter, die nu zeventien is, later geen kinderen wil, maar pleegzorgmoeder wil worden.
Ik geef een paar instinctieve en onwetenschappelijke antwoorden op de bijzonder belangrijke vraag wat mensen ertoe aanzet om dat te doen. Waar wordt edelmoedigheid geboren? Ik weet het niet. Zelden decretaal afgedwongen, denk ik. Gelukkig zijn er nog mensen en organisaties die dit soort engagement aangaan. Ik denkt dat het mijn rol is de rijkdom die men kan hebben wanneer men dit soort engagement aangaat, onder de aandacht te brengen.
U sprak over participatie. Ouders en minderjarigen zijn vertegenwoordigd binnen de regionale stuurgroepen en binnen de adviesraad van de integrale jeugdhulp. Bovendien werkt men in alle regio´s met aanvullende methodieken van participatie zoals het installeren van focusgroepen, gerichte thematische projecten, interviews van bevoorrechte getuigen enzovoort.
De door u geciteerde opmerking van de verenigingen waar armen het woord nemen is al eerder gesignaleerd. Ze is geformuleerd in de regio Antwerpen, waar ondertussen is beslist om in het voorjaar van 2008?Dialoogdagen Integrale Jeugdhulp´ te houden. Hulpverleners en ouders worden rechtstreeks bij elkaar gebracht rond de toegang tot de hulpverlening. Ik wil ook nog vermelden dat we in het raadgevend comité van het Agentschap Jongerenwelzijn ook de gebruikers zullen opnemen, met inbegrip van de vertegenwoordigers van ouders en kinderen en armen.
U stelt een belangrijke vraag over de uitstroom. Ik ga er bondig op antwoorden, al verdient dit een debat van een namiddag. Gedragsproblemen en relatieproblemen zijn niet per definitie gebonden aan kansarme milieus. Mevrouw Dillen heeft dat vorige week nog eens terecht onderstreept naar aanleiding van de problematiek van geweld binnen het gezin. Meer typerend voor kansarmoede is het ontbreken van sociale netwerken en het isolement. Kansarmoede omvat vele aspecten en gaat gepaard met vele breuklijnen zoals gezin, school en werk. We weten dat deze factoren een negatief effect kunnen hebben op de latere ontwikkeling, vandaar ook de problematiek van de generatiearmoede.
Het eerder vermelde Agoraproject zal hierin wat meer inzicht geven. Binnen het meerjarenprogramma van het Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek wordt nog een ander longitudinaal onderzoek opgezet. We zullen in het programma?jongeren´ drie leeftijdscohorten volgen van nul, zes en twaalf jaar. Dit onderzoek is niet specifiek toegespitst op de problematiek van kansarmoede. De trajecten en het zorggebruik van versc
De heer Decaluwe heeft het woord.
Een aantal dingen wordt inderdaad op lange termijn gepland. We vragen aan OCMW's om in hun toekomstige begrotingen in wat extra financiële steun te voorzien. Het is een taak van het parlement om een kader te maken. Minister Crevits heeft middelen vrijgemaakt om woningen te isoleren. Ook de minister van Huisvesting heeft een budget om een stappenplan te maken voor het isoleren en het energievriendelijker maken van sociale woningen.
U doet alsof we iets in het luchtledige gaan stemmen. Het budget kan een aanzet geven en mogelijkheden bieden. Het is net een taak van het Vlaams Parlement om op lange termijn een kader te creëren. Toen we dit thema drie jaar geleden aankaartten, waren ook niet alle middelen voorhanden. Maar door het krachtdadige optreden van het parlement met een unanieme motie, is de regering in gang geschoten en heeft ze formidabel werk gedaan.
Ik probeer alleen maar een zicht te krijgen op het totale kostenplaatje van deze voorstellen van resolutie. Ik stel vast dat men er niet echt op kan antwoorden. Ik ga akkoord dat er voor sommige maatregelen middelen zijn. Ik heb net mijn mening gezegd over het isoleren van woningen. Nieuwe woningen kan men goed isoleren, maar een bestaande woning isoleren is zo goed als onmogelijk. Men moet een woning bijna volledig ontmantelen.
Zal met deze resolutie de armoede morgen opgelost zijn? Neen, het probleem zal voor sommige getroffenen wat minder groot zijn. Om echt iets aan het armoede- en het energiebeleid te doen, beschikt Vlaanderen immers over veel te weinig bevoegdheden. Hoeveel eenvoudiger zou deze problematiek niet aan te pakken zijn als alle bevoegdheden voor armoedebestrijding, energie en consumentenzaken in Vlaamse handen zouden zijn? Dat is blijkbaar de conclusie, die de partijen die voor het overige eensgezind achter deze resoluties staan, niet durven te trekken. Dat is jammer want het zou getuigen van politieke moed.
Onze fractie zal deze resoluties goedkeuren, zonder groot enthousiasme. Het blijft toch te veel 'kurieren am Symptom'. Wij hadden liever meer fundamentele ingrepen gezien. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, mijn tussenkomst gaat ook over de tweede resolutie. De aanzet van de discussie is de problematiek van het gratis kilowattuur en de opvolging van de eerder goedgekeurde motie.
Wat de heer Strackx over de staatshervorming zegt, klopt. Maar als u de beleidsbrieven van de minister voor Energie leest, is er telkens een deel aan gewijd. Het is iets wat op het federale niveau moet worden beslist.
Maar u hebt een punt. Als we meer homogene bevoegdheidspakketten zouden hebben, kunnen we inderdaad coherenter optreden. Ik denk dat iedereen het daarover eens is.
Collega´s, we kunnen zeggen dat uit de werkzaamheden van de commissie van eind 2007, om een stand van zaken te maken in opvolging van de eerder goedgekeurde motie, is gebleken dat de regering en de verschillende ministers op hun domein al heel wat werk hebben verricht om de aanbevelingen van dit parlement over wonen, welzijn en energie uit te voeren. Ik verwijs naar het minibesluit van 22 december 2006, om een aantal dringende maatregelen in te voeren zoals de termijn voor de plaatsing van een budgetmeter. Ik verwijs naar het decreet van 25 mei 2007 in verband met de duidelijke werking en begrippen van de LAC´s en de problematiek van klaarblijkelijke onwil.
Ik verwijs ook naar de goedkeuring van het maxibesluit, dat onder meer de afsluitings- en heraansluitingsprocedure regelt, een kosteloze opzegging bij wanbetaling oplegt, de opzegtermijnen verlengt en de oplaadmogelijkheden bepaalt. Er zijn ook al de eerste resultaten in het kader van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding en het Vlaamse Energierenovatieprogramma, de premies voor niet-betalers enzovoort. Er zijn dus al concrete aanzetten en beslissingen in opvolging van de motie van enkele jaren geleden.
Ik wil uitdrukkelijk alle collega´s danken die hieraan hebben meegewerkt en zeker ook de diverse leden van de Vlaamse Regering.
Collega´s, het werk is nooit af. Als we de cijfers bekijken, zien we voor de netgebieden van Eandis dat het aantal klanten van de distributienetbeheerders als sociale leverancier in de periode van 2005 tot eind 2007 is verdubbeld. Het aantal budgetmeterklanten is in dezelfde periode verdrievoudigd, en het aantal LAC-dossiers is met de helft gestegen.
Mijnheer Strackx, u hebt gelijk dat we met deze commissie en dit voorstel van resolutie de energiearmoede niet stoppen. Het zou natuurlijk te gemakkelijk zijn om dit voorstel van resolutie goed te keuren en te denken dat het probleem dan is opgelost. Jammer genoeg is dat niet zo. We moeten opnieuw een visie creëren en een aantal aanbevelingen doen. We hebben toch wel bewezen dat we dat de voorbije periode hebben kunnen doen. We kunnen de vraag stellen wat gebeurd zou zijn als er geen resolutie was geweest en geen beslissing van de regering. Welke cijfers zouden we dan hebben? Dan zou het niet gaan over een verdrievoudiging, maar over een vertienvoudiging.
We kunnen wel zorgen voor een goed sociaal opvangnet dat de mensen stimuleert om opnieuw de commerciële markt op te zoeken, voor duidelijke regelgeving en procedures, voor leesbare informatie en facturen en voor efficiëntere maatregelen om het verbruik en zodoende ook de energiefactuur te doen dalen. In die zin bewijst de commissie duidelijk haar nut.
Door een stand van zaken op te maken, kunnen we ook bijsturen en aanvullen naargelang de noden. Dat is wat gebeurt in deze beide voorstellen van resolutie, op basis van goede hoorzittingen en goede informatie. Ik wil nogmaals de mensen van Samenlevingsopbouw Antwerpen, die gewerkt hebben rond het project energie en armoede en een prominente rol hebben gespeeld op de achtergrond bij de werkzaamheden van deze commissie, uitdrukkelijk danken. Ik denk dat we in de toekomst deze mensen ook bij nieuwe initiatieven moeten betrekken.
De nadruk van deze voorstellen van resolutie ligt dus veeleer op een preventief beleid, dat vooral gericht is op de kwetsbaarste groepen. Het eerste voorstel van resolutie, tot besluit van de opvolging van de werkzaamheden van de Commissie Energiearmoede, is het resultaat van de evaluatie van de motie van 2006 en de bespreking van de werking van de LAC´s.
Uiteraard vragen we om dit verder uit te werken. Vooral voor de zaken die nog niet gerealiseerd zijn, moet toch een regelgevend kader worden uitgewerkt en we wachten ook op de uitvoering van een aantal praktische en federale modaliteiten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de automatische toekenning van de sociale maximumprijzen en de oprichting en operationalisering van deze ombudsdienst.
Algemeen gesteld, vragen we maatregelen voor een efficiëntere werking van de LAC´s en de procedures die gericht zijn op preventie, het verbruik verlagen, de specifieke doelgroep moeten helpen om tot een zo laag mogelijke factuur te komen en vooral maatregelen die voor budgetmeterklanten leiden tot verbeterde oplaad- en betalingsmogelijkheden.
Tot slot vragen we maatregelen om in de sociale woningbouw te komen tot energiezuinige woningen, ten gunste van zowel de bouwmaatschappij als de huurder.
Meer concreet vragen we om in meer middelen te voorzien voor de OCMW's om hen in staat te stellen om voor elk LAC-dossier een grondig sociaal onderzoek te kunnen uitvoeren. Om het doelpubliek te bereiken, wordt gevraagd de energiescans te concentreren op de klanten met een LAC-dossier. Op de problematiek van schulden, LAC's en OCMW's zal de heer Dehaene straks dieper ingaan.
In het kader van de evaluatie van de openbaredienstverplichtingen voor netbeheerders kan worden onderzocht in welke mate een stappenplan voor de e-novatie van bestaande sociale woningen kan worden ondersteund. Om de huurder te behoeden voor een maximale doorrekening in de huurprijs, kan men mijns inziens ook hier de energiecorrectie toepassen. Het is belangrijk dat de minister zo snel mogelijk uitvoering geeft aan het uitvoeringsbesluit, dat, naar ik hoop, in voorbereiding is. Ook belangrijk is dat energiecorrecties geïntegreerd kunnen worden in de best practice voor energievriendelijke sociale woningen. We hebben bewezen dat een best-practicewerking ten aanzien van de LAC's sporen ten gunste nalaat. We vragen, waar mogelijk, dat het verbruik van de sociale bewoners individueel wordt gemeten en dat de factuur hierop gebaseerd wordt. Dit lijkt ons voor de bewoners een betere maatregel dan in elke sociale woning een budgetmeter te plaatsen. Uit de hoorzittingen is trouwens gebleken dat nog geen 10 percent van de budgetmeters in sociale woningen geactiveerd is.
Wij vragen om de distributienettarieven ten gevolge van dit voorstel van resolutie niet te verhogen. Effectiviteit, het bereiken van de doelgroep dus, en efficiëntie is de boodschap van de resoluties. Als we dit nastreven is er, wat onze fractie betreft, geen reden om de distributienettarieven te verhogen, wel integendeel: er zal misschien wat meer marge gecreëerd worden.
Mevrouw Van der Borght deelde tijdens de bespreking trouwens mee dat de SERV een onderzoek zou doen naar de openbaredienstverplichtingen. Ik denk dat we dan ook de moed moeten tonen om een en ander bij te sturen om het sociale en ecologische karakter van de openbaredienstverplichtingen te versterken. We moeten dat onderzoek eerst afwachten. Een voorbeeld is de resolutie over de toekenning van de gratis stroom. Uit de hoorzittingen bleek dat de toekenning van de gratis stroom helemaal niet zo effectief en efficiënt is als we dachten. Zo deed de VREG een studie waaruit bleek dat 25 percent van de gezinnen de korting voor de gratis stroom niet ontvangt, maar er wel voor meebetaalt in de tarieven. De distributienetbeheerders konden intussen wel betere cijfers voorleggen, maar toch ontvangt vermoedelijk een kleine 10 percent van de gezinnen de korting niet. Verder blijkt de jaarlijks weerkerende administratieve kost ongeveer 1 miljoen euro te bedragen. De procedure die aan de toekenning voorafgaat en de afrekeningsprocedure tussen leveranciers en netbeheerders blijken bovendien zeer omslachtig en hebben teleurstellende resultaten.
Met dit voorstel van resolutie proberen we hieraan iets te doen. Daarom verzoeken we de Vlaamse Regering om een verbetering van de toekenning van gratis stroom. Meer bepaald vragen we te onderzoeken of in het kader van de automatische toekenning van het sociaal tarief, de levering van gratis stroom kan worden gelegd bij de leveranciers en of er kan worden gewerkt met een forfaitaire vergoeding voor de leveranciers. Hierdoor trachten we alle gezinnen te bereiken, en bovendien zal dit heel wat minder administratie vergen. We vragen uiteraard ook om de toekenning aan budgetmeterklanten, rusthuisbewoners en collectieve wooneenheden te verbeteren. Mevrouw Van der Borght heeft dat herhaaldelijk gevraagd. Ik hoop dat dat wordt gerealiseerd. Misschien kunnen we de huurdersbonden hierbij betrekken. Tot slot kan er samen met de gezins- en de armenvereniging nagedacht worden over verdere sociale maatregelen voor de meest hulpbehoevende mensen om zo de middelen voor de gratis kilowattuur te leiden naar de mensen die dat het meest nodig hebben.
Geachte leden, hopelijk wordt dit voorstel van resolutie deze namiddag zo ruim mogelijk gesteund. Het is de taak van alle leden - en diverse leden hebben dat de voorbije jaren gedaan - om hierover veel parlementaire vragen te stellen aan de diverse ministers, om dit nauwgezet te volgen, om te vragen of er geen bijkomende inspanning moet worden geleverd. Ik roep iedereen ertoe op het komende jaar die vragen te blijven voorleggen aan de diverse ministers. Het is immers bewezen dat de vorige motie tot resultaten heeft geleid. Ik wil alle leden van de Commissie Energiearmoede bedanken voor hun positieve samenwerking, die ertoe heeft geleid dat voor de meest kwetsbare groepen in onze samenleving een goed kader is aangereikt, zodat er geen situaties ontstaan dat mensen in deze welvaartsstaat verstoken blijven van energie en drinkwater. Deze commissie heeft daartoe een belangrijke bijdrage geleverd. (Applaus)
Mevrouw Eeckhout heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte leden, ik wil eerst en vooral mevrouw Franssen bedanken voor haar verslag. Door de andere spreker is er al heel wat gezegd, zodat mijn betoog relatief beperkt zal zijn. Tijdens de hoorzittingen hebben we veel kunnen debatteren. De meerderheid is tot twee evenwichtige voorstellen van resolutie gekomen, die de strijd tegen de energiearmoede voort willen voeren, maar dat op een iets efficiëntere wijze dan in het verleden. We zijn heel blij dat de regering in het verleden de resolutie goed heeft gevolgd. Ze heeft er behoorlijk wat aandacht aan besteed en aardig wat maatregelen genomen. We denken echter dat de aanbevelingen van twee jaar geleden nog kunnen worden verbeterd, vooral dan als het gaat over het efficiënt uitvoeren van een aantal maatregelen.
Met name gaat het dan over de gratis stroom, waarover heel wat gezegd is. Er zijn heel wat verschillende meningen over. Is die efficiënt? Blijft die efficiënt? Behouden we de gezinsmodule? Er was vooral kritiek op de wijze waarop deze maatregel werd toegepast. Op zich was die niet slecht. De commissie heeft hem dan ook met overtuiging behouden. We willen hem ook bestendigen in het voorstel van resolutie, maar vragen uitdrukkelijk dat hij administratief sterk zou worden vereenvoudigd. U hebt de cijfers over de kostprijs van die maatregel gehoord van de heer Decaluwe. We willen dat die kostprijs wordt verminderd. Als liberalen vinden we het belangrijk te onderstrepen dat de kostprijs van al die sociale maatregelen, die zeker nodig zijn, niet in extremis mag worden doorgerekend aan alle energieverbruikers. Ik word in mijn overtuiging gesterkt door het regeerakkoord, dat stelt dat we erover moeten waken dat de algemene energieprijs niet stijgt doordat sommige van onze sociale maatregelen worden doorgerekend. Dat valt dan ook meermaals terug te vinden in het voorstel van resolutie. We zijn voor de sociale maatregelen. Die zijn meer dan nodig. We moeten ons er echter voor hoeden meer mensen in de energiearmoede te duwen doordat te veel maatregelen worden doorgerekend in de basisenergieprijs die we allemaal betalen. Die kostprijs is voor ons dus zeker en vast belangrijk.
Het is echter ook belangrijk dat we die energiearmoede aanpakken. Dat moet gebeuren in het ruimere kader van de algemene armoedeaanpak. Zowel in de sociale huisvesting als in de overige woningbouw moeten we erover waken dat het energieverbruik kan afnemen. Daarom stellen we behoorlijk wat maatregelen voor om dat verbruik in het algemeen en voor iedereen te beperken. Minder energieverbruik betekent immers minder energiearmoede. We mogen echter ook niet te snel willen gaan en te veralgemeend passiefhuizen invoeren. Dat lijkt me momenteel zeker en vast nog een stap te ver. We moeten iedereen de kans geven om zelf, uit vrije wil, te kiezen in welke mate ze daaraan meedoen.
Met de beide voorstellen van resolutie zetten we een belangrijke stap om de energiearmoede voort te beperken. Tegelijk zien we erop toe dat de kostprijs van de maatregelen niet hoger is dan de efficiëntie ervan bij de doelgroep die we willen bereiken.
Open Vld is zeer tevreden met de resultaten van beide voorstellen van resolutie. We hebben ze met de hele ploeg kunnen realiseren. Ze omvatten de verschillende luiken. (Applaus)
De heer Martens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, eens te meer zetten we met deze voorstellen van resolutie een stap vooruit in de strijd tegen de energiearmoede. Die strijd moet dringend nog worden opgevoerd. Gisteren noteerden we voor een vat ruwe aardolie nogmaals een recordprijs: 112 dollar. Ondanks de ontdekking van een nieuw aardolieveld voor Brazilië werden de prijzen op de internationale oliemarkt niet gedrukt. Blijkbaar lopen de gas- en olievelden sneller leeg dan dat er nieuwe worden gevonden. Ik vrees dat wij als klein landje niet veel kunnen doen aan die internationale hausse van de energieprijzen. Die heeft te maken met een dalend aanbod en een stijgende vraag naar energie door opkomende economieën zoals China, India en Brazilië. Een dalend aanbod en een stijgende vraag leiden uiteraard tot een stijging van de prijzen. Ook al heeft dat gedeeltelijk te maken met speculatie, wij kunnen daar weinig aan doen.
Waar we wel iets aan kunnen doen en bevoegd voor zijn, is de strijd tegen het energieverlies. Laat ons wel wezen, ons woonbestand laat de energie nog altijd langs ramen en deuren ontsnappen. Een groot deel van onze woningen heeft nog geen geïsoleerd dak. Een groot deel heeft nog ramen met enkel glas. We weten dat de investeringen in de vervanging van enkel glas door superisolerende beglazing, in dakisolatie en in efficiënte verwarmingsketels zeer economisch zijn. Ze verdienen zich terug in enkele jaren tijd. Spijtig genoeg gebeuren ze nog onvoldoende.
Ik ben dan ook blij met het voorstel van resolutie over energiearmoede. Er wordt sterk benadrukt dat we niet alleen nood hebben aan nieuwe energiezuinige sociale woningen, maar ook aan een heus e-novatieprogramma voor de bestaande sociale woningen. Dat moet een praktisch haalbaar en betaalbaar plan zijn.
Laat me beginnen met het eerste: de energieprestatienormen voor nieuwe sociale woningen. Vorige week vrijdag heeft de Vlaamse Regering de historische beslissing genomen om tegen 2020 45.000 nieuwe sociale huurwoningen te bouwen. Dat betekent een verdubbeling van het huidige investeringsritme. Dat is een gigantische opgave. We zouden een enorme kans missen mochten we die nieuwe sociale woningen niet meteen energiezuinig bouwen en voorbereiden op een toekomst met steeds hogere energieprijzen. Laat ons de bewoners van die 45.000 nieuwe sociale woningen wapenen tegen de bokkensprongen van de internationale energieprijzen door hen een energiezuinige woning te garanderen. U weet dat we vorig jaar een decreet hebben goedgekeurd rond de energieprestaties van woningen. De energieprestatienorm, het E100-peil, wordt algemeen van toepassing in Vlaanderen. Dat was al een serieuze aanscherping van de vroegere energieprestatienormen.
We moeten nog verder gaan. Minister Vandenbroucke heeft naar aanleiding van het nieuwe programma voor de scholenbouw een studie laten uitvoeren door het Wetenschappelijk en Technisch Comité voor het Bouwbedrijf, zeg maar het studiebureau van de bouwsector. Daaruit bleek dat een E70-peil, een energieprestatiepeil dat 30 percent zuiniger is dan de huidige norm voor nieuwbouw, het economische optimum was. Aan dat peil worden de hogere investerings- en bouwkosten teruggewonnen door de lagere energiefacturen bij het gebruik van die gebouwen.
Dat was in een periode dat de olieprijzen op de internationale markten lager noteerden. Met de stijgende olieprijzen ga ik ervan uit dat het economisch optimum nog lager moet liggen dan die E70, vooral in de sociale woningen, waar meer stookuren zijn dan in de scholenbouw.
Ik volg de redenering van de heer Martens volledig, maar ik wil ook een ander element in het debat gooien. Ik heb daarover ook een vraag om uitleg ingediend aan minister Crevits. In de Nederlandse politiek is de voorbije weken een enorm schandaal losgebarsten. In de sociale en private woningbouw heeft men bijzonder strenge energievoorwaarden, maar de volksgezondheid komt in gevaar. In de Tweede Kamer is een debat aan de gang dat dreigt om dat specifieke ventilatiesysteem te verbieden. Energie is heel belangrijk, maar de volksgezondheid moeten we mee in overweging nemen. Een systeem dat momenteel in passiefhuizen wordt gepropageerd, moet worden onderworpen aan de volksgezondheid. We kunnen dat debat ten gronde voeren in de commissie voor Energie.
Uiteraard moeten we niet één probleem oplossen door een ander te creëren. De strijd tegen tochtproblemen mogen niet leiden tot een vochtprobleem. De gezonde ventilatie van onze woningen is dus even cruciaal. Niet voor niets heette ons decreet, waarin we de strengere energieprestatie-eisen hebben vastgelegd, het EPB-decreet. Die B stond voor binnenklimaat. Het ligt in de bedoeling van de Vlaamse Regering om niet alleen oog te hebben voor het energieverbruik van die woningen, maar om tegelijk te kijken naar de kwaliteit van het binnenklimaat. Dat bereik je door een goede, efficiënte ventilatie.
Ik vermoed dat het economisch optimum bij de bouw van nieuwe woningen rond het E60-peil schommelt. Dat wordt ook bevestigd door studies van professor Hens van het laboratorium voor bouwfysica van de K.U. Leuven. Ik wil minister Keulen aanraden om dat ten gronde te onderzoeken en om de 45.000 nieuw te bouwen sociale woningen volgens een strenger energieprestatiepeil neer te poten. Zo kunnen we de toekomstige bewoners van die gebouwen wapenen tegen de stijging van de energieprijzen op de internationale markten.
Die nieuwe woningen zullen er gedurende de volgende vijftig jaar staan. Laten we dus nu de kans grijpen om ze zeer energiezuinig te bouwen. De energieprestatienormen moeten opschuiven met de bouwtechnieken die evolueren en steeds goedkoper worden. Wat vandaag betaalbaar is, bijvoorbeeld superisolerende beglazing, was dat gisteren niet.
We moeten ook oog hebben voor de gigantische energieverliezen in het bestaande woningbestand. Ook daar geeft het voorstel van resolutie tal van aanbevelingen. Bijvoorbeeld dat de distributienetbeheerders in de REG-actieplannen, die ze jaarlijks moeten opmaken om de wettelijk opgelegde energiebesparingsnorm te halen, veel meer aandacht moeten schenken aan het ondersteunen van energiebesparende maatregelen bij de sociale huisvestingsmaatschappijen in de socialewoningbouw. Dat is een goede aanbeveling omdat ze het mattheuseffect kan tegengaan, dat in de REG-actieplannen van de netbeheerders verscholen zit.
We weten vandaag dat heel wat premies die Eandis en Infrax uitdelen voor superisolerende beglazing of condensatieketels, terechtkomen bij doelgroepen die de investeringen misschien ook hadden gedaan zonder die premies. De premies gaan voorbij aan de sociaal zwakkeren in onze samenleving, want zij zijn vaak niet in staat of niet capabel om de investeringen door te voeren. Vandaar onze vraag om binnen de REG-actieplannen, de energiebesparingsplannen van de distributienetbeheerders, veel meer aandacht te schenken aan de ondersteuning van energiebesparing in de sociale woningbouw en bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, zodat de noodzakelijke investeringen voor dakisolatie en voor de vervanging van ramen en van het verwarmingssysteem, niet integraal in de huurkost van de woningen moeten worden doorgerekend.
We bevelen ook aan, beste vrienden, om onze gratis energiescans te richten op de mensen met betalingsproblemen. We hebben afgesproken dat in heel Vlaanderen op twee jaar tijd 50.000 gratis energiescans moeten worden uitgevoerd. Een scanner komt dan op bezoek bij een gezin, hij geeft gratis advies, hij kijkt naar de regeling van de thermostaat, hij geeft een aantal besparingstips en tijdens dat bezoek wordt ook een gratis spaarpakket geïnstalleerd. Dat gratis spaarpakket bestaat uit een spaardouchekop, spaarlampen, buisisolatie en radiatorfolie. Wij vinden dat de gratis scans en het installeren van een gratis spaarpakket in de eerste plaats moeten gebeuren bij gezinnen die problemen hebben om hun facturen te betalen, gezinnen die lijden onder de stijgende energieprijzen en die in een situatie van energiearmoede terechtgekomen zijn.
Ik heb nog een laatste punt inzake het voorstel van resolutie over energiearmoede. We vragen dat de Vlaamse Regering er bij de federale regering op aandringt om de fiscale incentives, de fiscale aanmoedigingen voor energiebesparende maatregelen waardoor men de investeringen kan aftrekken van de belastingen, om te zetten in een rechtstreekse korting op de factuur. In dat geval moet men niet langer een papieren versie van de factuur van de verwarmingsinstallateur waarop staat dat een condensatieketel werd geplaatst, bij de belastingaangifte steken zodat men 40 percent van de investeringskost kan terugtrekken van de belasting. Wij stellen voor dat dit rechtstreeks op de factuur van de verwarmingsinstallateur komt, want dat heeft twee voordelen. Het eerste voordeel is dat belastingplichtigen geen twee jaar moeten wachten op de fiscale tegemoetkomingen. Het belangrijkste voordeel is dat ook niet-belastingplichtigen, mensen die een leefloon of een te klein inkomen genieten om van de belastingaftrek te kunnen genieten, op een automatische manier van de fiscale tegemoetkoming kunnen genieten.
Het toeval wil dat ik straks naar de commissie voor Financiën van de Senaat ga, want daar staan de bespreking en stemming van een wetsvoorstel van mij over dit onderwerp op de agenda. In dat wetsvoorstel stel ik voor om de belastingaftrek om te zetten in een rechtstreekse korting op de energiefactuur. Ik ga ervan uit dat alle partijen die dit voorstel van resolutie mee hebben ingediend en straks hopelijk ook zullen goedkeuren, in de Senaat ook steun zullen verlenen aan mijn wetsvoorstel over een rechtstreekse energiekorting op de factuur.
Tot zover het voorstel van resolutie over energiearmoede, dat uitgaat van het principe dat voorkomen beter is dan genezen. Laat ons dus investeren in het wegwerken van de energieverliezen in onze woningen. Straks gaat mevrouw Hostekint dieper in op de voorstellen in het voorstel van resolutie om mensen met betalingproblemen maximaal te helpen en om te voorkomen dat ze in een nog grotere schuldenspiraal terechtkomen.
Ik stap even over op het voorstel van resolutie over het gratis kilowattuur, want ik heb gemerkt dat mijn collega's die bespreking ook al hebben aangevat. Het is goed dat er een consensus is gegroeid om het gratis basispakket aan stroom te behouden. Ik weet dat een aantal collega's daar vragen bij stelden, er bedenkingen over hadden en liever van de maatregel af wilden. Het verheugt ons dat er nu een consensus is om de maatregel te behouden, maar ook om hem administratief eenvoudiger te maken.
Het is om twee redenen een goede zaak dat die maatregel kan worden behouden. Eén: in de debatten is gebleken dat dit een sociale maatregel is die voor een herverdeling zorgt in het voordeel van de kleine verbruikers, wat een stimulans is om het verbruik ook effectief binnen de perken te houden, en van de grote gezinnen. Dat positieve sociaal herverdelende effect moeten we blijven steunen.
Twee: de maatregel rond de gratis stroom is ook al een invulling van het basisrecht op energie, waar de armoedeverenigingen terecht voor pleiten. Er moet wat ons betreft zelfs nagedacht worden over een uitbreiding van het gratis basispakket aan stroom naar een gratis basispakket voor aardgaslevering. Ook daar kan een progressieve tarifering zowel een stimulans betekenen voor het binnen de perken houden van het aardgasverbruik, als een element vormen in de strijd tegen energiearmoede. Het kan een maatregel zijn om de energiefactuur van de sociaal zwakkeren te beperken.
In het verleden zijn we er nogal gemakkelijk van uitgegaan dat het de armste gezinnen waren die met de grootste energiefacturen te kampen hadden, omdat de rijkeren in onze samenleving het zich bijvoorbeeld konden permitteren om een zeer zuinige AA+-ijskast en een superzuinige wasmachine te kopen, terwijl de armere gezinnen het moesten stellen met een ijskast van vijftien jaar oud, die energie vreet.
Uit het onderzoek van de VREG is gebleken dat dat niet waar is, en dat met name de rijkere gezinnen de hoogste energiefacturen hebben. Zij kopen misschien wel een ijskast met AA+-label, maar ze hebben er dan wel drie staan. Ze hebben bijvoorbeeld drie plasma-tv's in huis, hebben een sauna in de kelder en een zonnebank op zolder. Afstappen van de maatregel met gratis stroom zou vooral in het voordeel zijn van de grootverbruikers, die dus blijkbaar bij de meer gegoede gezinnen te vinden zijn. Daarom denken wij dat een progressieve tarifering met een gratis basispakket, waarvan de kost wordt verrekend in het overige verbruik, niet alleen vanuit milieuoogpunt, maar ook vanuit sociaal oogpunt een verstandige maatregel is.
Dat neemt niet weg dat ook wij vragen om een administratief eenvoudiger toepassing van die gratis stroom. En dat is precies wat in het voorstel van resolutie staat: wij vragen om te onderzoeken in hoeverre een en ander eenvoudiger kan. De kosten die de leveranciers maken moeten nu bijvoorbeeld via ingewikkelde kostenstaten worden terugbetaald door de netbeheerder. Wij vragen ons af of dat niet via een forfaitaire kostenvergoeding per klant kan gebeuren. Wij vragen ons ook af of de verplichting tot het leveren van het gratis basispakket niet volledig bij de leverancier kan worden gelegd. Wij vragen de Vlaamse Regering om die elementen verder te onderzoeken.
Wij vragen tot slot ook om voor rusthuisbewoners een regeling te treffen voor een efficiëntere en effectieve toekenning van gratis stroom. Het gaat immers vaak om veel bewoners die schuilgaan achter één collectieve meter. Er werd vastgesteld dat zij in de praktijk niet altijd die gratis stroom kregen. Nochtans hebben ook zij recht op gratis stroom. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Glorieux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, in tegenstelling tot de andere oppositiepartij nemen wij een andere houding aan tegenover de voorliggende voorstellen van resolutie. Zoals iedereen beseffen wij wel degelijk dat deze het energiearmoedeprobleem niet oplossen. Wij vinden wel dat er belangrijke stappen in de goede richting worden gezet. Alleen al om die reden is het belangrijk dat zij alle steun krijgen.
In tegenstelling tot de fractie van het Vlaams Belang willen wij bovendien een aantal constructieve voorstellen doen om verder te bouwen in de toekomst. Ik heb tijdens de bespreking al aangekondigd dat wij een rondetafelconferentie over energiearmoede hebben georganiseerd twee dagen na de bespreking in de commissie. We zijn samen met mensen die in armoede leven op een participatieve wijze op zoek gegaan naar extra maatregelen die zouden kunnen worden getroffen om het probleem van de energiearmoede te bestrijden. Daar is een hele waslijst aan extra maatregelen uit voortgekomen. Ik vond het niet echt opportuun om daarover een aantal amendementen in te dienen op het voorstel van resolutie, maar wel om in dezelfde constructieve geest als deze waarin de resoluties tot stand zijn gekomen, deze maatregelen verder uit te werken, samen met de meerderheidspartijen, en zo tot een extra voorstel van resolutie te komen.
Ik zal er gewoon enkele opsommen. Zoals de heer Martens daarnet zei, is het belangrijk dat die 100 kilowattuur gratis stroom behouden blijft. Als er meer wordt verbruikt, moet er een progressieve tarifering worden ingevoerd, waarbij de echt grote verbruiker meer moet betalen voor die extra kilowatturen. Daar moeten natuurlijk sociale correcties aan verbonden zijn. Mensen die in armoede leven en nog altijd, noodgedwongen, een elektrische verwarming hebben, mogen niet bijkomend gestraft worden. Ze zitten in een andere situatie dan mensen die veel verbruiken omdat ze een zonnebank, een sauna of een zwembad hebben.
De energiescans moeten in de eerste plaats worden uitgevoerd bij mensen in armoede. Daarnaast is het belangrijk dat die scans niet enkel gebeuren, maar dat daarna ook maatregelen worden genomen om de aanbevelingen effectief uit te voeren. De heer Decaluwe heeft daarover gisteren in de commissie een terechte vraag gesteld. Jammer genoeg kon ik toen niet aanwezig zijn.
Het fonds voor de reductie van energiekosten moet volledig worden ingezet. Het moet ten goede komen aan de specifieke doelgroep van de gezinnen met lage inkomens.
Die 100 kilowattuur gratis elektriciteit is belangrijk. Ze is meer dan een slok op een borrel voor mensen die in armoede leven. Energie als basisrecht is natuurlijk ruimer. Ook kolen en aardgas vallen daar onder. Die mensen hebben vaak een acute nood aan energie. Er moeten structurele maatregelen worden genomen, die op langere termijn een oplossing bieden.
Er waren ook aanbevelingen van de werkgroep Energiezuinig en Comfortabel Wonen. Mensen in armoede moeten niet alleen de energiefactuur kunnen drukken. Ze hebben ook recht op comfortabel wonen, dat rechtstreeks voortvloeit uit energiebesparende maatregelen. Degelijke isolatie zorgt voor een aangenaam binnenhuisklimaat. Hier wordt gesteld dat het belangrijk is in elke gemeente een energieloket op te richten, waar iedereen, zowel huurders als verhuurders, met allerhande vragen terecht kan. Het energieloket moet daarbij nauw samenwerken met het OCMW.
We beschouwen het project van de klimaatwijken als zeer positief. Vooral bij het project 'Klimaat op maat' werd de vraag geformuleerd dat de overheid nog meer ondersteunend zou optreden. Er werd ook voorgesteld duurzaamheidsambtenaren in te zitten in de gemeenten om eigenaars te helpen en te begeleiden bij het zoeken naar premies en incentives voor renovaties.
Over de Vlaamse renovatiepremie werd gesteld dat het mogelijk zou moeten zijn er meer dan één keer een beroep op te doen. Vooral mensen die in armoede leven, doen zelden een grote renovatie in één keer. Meestal worden opeenvolgend kleine renovaties gerealiseerd. Als ze maar één keer een beroep kunnen doen op die renovatiepremie, dan is dat nadelig voor hen.
Het is belangrijk de energieprestatiecertificaten aan remediërende maatregelen te koppelen. Zo zou de toelating tot verhuur of verkoop voor een woning die een bepaald energiepeil niet haalt of die in verband met energieverbruik echt in heel slechte staat is, moeten worden opgeschort tot die woning wel een redelijk energiepeil haalt.
Voor sociale woningen willen we de strengst mogelijke energiepeilnormen naar voren schuiven. Er is in dit verband naar de norm E60 verwezen. Volgens de heer Martens zou uit een studie blijken dat de norm E70 het economisch optimum vormt. Ik heb ondertussen een aantal andere studies, waarvan eentje door de K.U.Leuven is uitgevoerd, gelezen. Hieruit blijkt dan weer dat E60 het optimum zou zijn. Het is niet mijn bedoeling met cijfers te goochelen. Een verstrenging van de energiepeilen voor nieuwe woningen zou in elk geval een grote winst kunnen opleveren. Zeker wat sociale woningen betreft, zouden we tot een dergelijke verstrenging moeten overgaan.
We hebben tijdens de rondetafelconferentie met de mensen in armoede besproken hoe het met het beleid betreffende budgetmeters en het afsluiten van elektriciteit zit. Sinds de vorige motie is goedgekeurd, is op dit vlak een positieve evolutie merkbaar. Er zijn evenwel nog steeds een aantal problemen.
Mensen aan wie een budgetmeter wordt toegewezen, krijgen vaak te weinig uitleg. Het gaat hier niet om een folder waarin ze alles kunnen lezen. Het gaat om uitleg die door de installateur wordt verstrekt. Zo moeten die mensen te horen krijgen dat de installatie van een budgetmeter niet inhoudt dat ze geen schulden kunnen opbouwen. Veel mensen menen dat het minimumtarief inhoudt dat ze gratis stroom krijgen. Dat is uiteraard niet het geval. Indien we de mensen hieromtrent niet informeren, weten ze dit niet.
De oplaadpunten voor de budgetmeters moeten binnen een redelijke afstand worden geplaatst. In de praktijk moeten veel mensen nog steeds aanzienlijke afstanden afleggen om hun oplaadkaart op te waarderen. Een ander probleem betreft de toegankelijkheid. Vaak is het 's avonds of tijdens het weekend niet mogelijk een oplaadkaart op te waarderen.
Mevrouw Van der Borght heeft het woord.
Mijnheer Glorieux, kunt u specificeren wat voor u een aanzienlijke afstand is?
Ik heb de minister in een schriftelijke vraag gevraagd welke gemeenten nog niet over een oplaadpunt beschikken. Tot mijn grote verbazing gaat het vooral om gemeenten in Vlaams-Brabant. Heel wat gemeenten hebben nog geen oplaadpunt. Zo moeten inwoners van Kampenhout naar Landen, wat toch 50 tot 60 kilometer verder is gelegen. Ik heb dat niet zelf uitgevonden. Dat staat letterlijk in het antwoord van de minister.
We stellen voor de LAC's tot een soort 'raad voor energiewelzijn' om te bouwen. Momenteel trachten de LAC's vooral hoge energiekosten te voorkomen. Ze zouden sneller moeten kunnen ingrijpen. Mensen stapelen immers schulden op. In de huidige omstandigheden ontstaat een eerste schuld bij de commerciële leverancier. Eenmaal ze daar zijn gedropt, bouwen ze schulden op bij de sociale leverancier. Eenmaal de budgetmeter is opgeladen, bouwen ze een derde schuld op. Pas op dat ogenblik komen ze met de LAC in contact. Eigenlijk zou dit contact in een vroeger stadium moeten worden gelegd. Hieraan moet natuurlijk een toename van de financiële middelen van de OCMW's worden gekoppeld. De OCMW's moeten in staat worden gesteld om hun rol ten volle te vervullen.
Ik heb een aantal bijkomende aanbevelingen opgesomd die in samenspraak met de mensen in armoede zelf naar voren zijn geschoven. Ik hoop dat we die samen in eenzelfde constructieve sfeer als tijdens de bespreking van de voorliggende voorstellen van resolutie kunnen behandelen. We zouden samen een voorstel van resolutie moeten opstellen waarin deze bijkomende voorstellen worden opgenomen. Misschien kunnen we op die manier het probleem van de energiearmoede helemaal oplossen of voorkomen. We zouden in elk geval eens te meer een stap in de goede richting kunnen zetten. (Applaus bij Groen!)
De heer Decaluwe heeft het woord.
ar tijd. Daar zijn echter nooit extra personeel en aangepaste computersystemen tegenover gezet, waardoor de achterstand alleen maar groter is geworden.Dergelijke feiten getuigen allesbehalve van goed bestuur en stralen in negatieve zin af op de Vlaamse overheid, die nochtans graag uitpakt met het succes van de meeneembaarheid van de registratierechten, zeker bij de begrotingsbesprekingen.
Mijnheer de minister, welke stappen hebt u al ondernomen om de lange wachttijd bij de terugbetaling van registratierechten te verminderen? Vallen de verwijlinteresten ten laste van Vlaanderen, ook wanneer het de federale administratie is die in gebreke blijft? Welke mogelijkheden ziet u om in de toekomst een vlottere afhandeling en terugbetaling mogelijk te maken? Ik refereer daarbij aan uw plannen om een aantal belastingen zelf te innen, zoals de verkeersbelasting, de registratierechten, de successierechten en zo meer. Hoever staat het met de eigen inning van die belastingen?
De voorzitter: De heer Van Rompuy heeft het woord.
De heer Eric Van Rompuy: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, uit de cijfers van de FOD Financiën blijkt dat er een forse vertraging is bij de terugbetaling van registratierechten. De meeneembaarheid van de registratierechten is een succes geworden. Tussen 2002 en mei 2004 hebben bijna 18.000 burgers van die meeneembaarheid genoten: 11.000 genoten van de meeneembaarheid door verrekening, 6.000 van een teruggave. Het is een succes, maar dat moet dan ook uitgevoerd kunnen worden. De wachttijden zijn nu opgelopen tot 2 jaar, door - zo wordt gezegd - personeelstekort bij de FOD Financiën.
Voor de mensen is het niet duidelijk hoe het precies in elkaar zit en dat heeft te maken met bevoegdheidsproblemen. De opbrengst en de tariefbepaling zijn gewestelijke bevoegdheid maar de inning van registratierechten is federaal. Die problemen kunnen opgelost worden door de overheveling van de inning van de registratierechten naar Vlaanderen. Dat zou in het federale formatieberaad kunnen ingebracht worden, waar men de lat hoger zou kunnen leggen. Maar voorlopig zit dat er niet in.
Heeft de minister dit dossier al aanhangig gemaakt bij het Overlegcomité met de federale regering? Het probleem is in de krant uitgelekt, maar eigenlijk had het al veel vroeger moeten gedetecteerd zijn door de Vlaamse Regering want het is natuurlijk gemakkelijk om de schuld bij de federale regering te leggen. Bestaat er een follow-up van hoe dit probleem in andere belastingdiensten wordt aangepakt? Daar zijn soms ook vertragingen in doorstortingen, bijvoorbeeld bij de gemeenten. Die zeggen dan soms ook dat het komt door de slechte werking van de FOD Financiën.
Uiteindelijk zijn we verantwoordelijk voor een aantal dingen. De bevolking percipieert dat anders. Ik vind dus dat er een meer actieve rol moet weggelegd zijn voor de Vlaamse Regering en de Vlaamse administratie, die vaak te passief ondergaat. Ik heb in La Libre Belgique gelezen dat we de volgende vier jaar dezelfde minister van Financiën zullen hebben. Er zal dus niet veel veranderen.
Minister Dirk Van Mechelen: Het is dus een nieuwe, krachtige meerderheid.
De heer Eric Van Rompuy: We gaan niet aan nationale politiek doen maar we zullen concreet bij de werking in Vlaanderen blijven en goed en krachtig besturen.
De voorzitter: De heer Peumans heeft het woord.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, geachte collega´s, ik ben de derde in de rij die over dit probleem een vraag stelt. Dat betekent dus dat er iets aan de hand is.
Ik werp geen enkele steen naar u, mijnheer de minister, maar ik denk dat er bij de FOD Financiën structureel iets fout zit. Ik denk bijvoorbeeld aan mijn ervaringen op lokaal vlak met onteigeningen voor de aanleg van fietspaden. Hetzelfde geldt voor de aanvullende personenbelasting. Het ene jaar krijgt men teruggestort, dan moet men weer bijbetalen: het gaat als een jojo op en neer.
Voor deze vraag heb ik me gebaseerd op uw beleidsnota. Na drie jaar wordt die nog eens gelezen. U zegt dat de invordering van registratie- en successierechten gebeurt door de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen. In uw beleidsnota bent u lovend en duidelijk over deze federale belastingdienst. U zegt:?Een overname van de invordering van registratie- en successierechten is, gelet op de complexe technische en juridische problemen alvast op korte termijn niet haalbaar. Vooral de belastingplichtige zou hiervan het slachtoffer kunnen worden door de creatie van meerdere?loketten?. Naar een verder toekomstperspectief moeten evenwel de elementen en argumenten worden geboden om een onderbouwde beslissing te kunnen nemen inzake een autonome inning door het Vlaamse Gewest.?
In uw beleidsnota gaf u ook enkele interessante cijfers. Tussen de periode januari 2002 en mei 2004 genoten al 17.458 burgers van de meeneembaarheid van de registratierechten. 11.600 van hen genoten van de meeneembaarheid door verrekening, 5.858 zelfs van een teruggave. Maar, stelde u:?Dit zijn uiteraard zeer onvolledige cijfers, omdat het afhandelen van de aanvragen om teruggaven steeds een zekere tijd in beslag neemt.?
De relatief nieuwe maatregelen missen dus hun effect allerminst. We moeten ons daarvoor baseren op een aantal krantenartikels, wat we eigenlijk niet graag doen. Vandaag lezen we dat er veel vertraging zit op die terugbetaling. Het aantal dossiers is verviervoudigd. Dat wijst erop dat het een maatregel is die door de bevolking gewaardeerd wordt. Een anonieme federale ambtenaar doet zijn beklag over het nijpend personeelstekort, over computersystemen die opgedrongen zijn maar eigenlijk niet voldoen, over het groot personeelsverloop, over de energie die moet gaan naar opleiding van nieuw personeel.
Een werkgroep die zich over deze problemen moest buigen, is blijkbaar nog niet eens samengekomen. Dit alles leidt ertoe dat sommige dossiers tot 2 jaar kunnen aanslepen en dat er zelfs gerechtsdeurwaarders worden ingeschakeld. In een reactie laat de verantwoordelijke federale belastingdienst, volgens een Belgabericht, weten dat ze instructies gaan geven aan de registratiekantoren dat de redelijke behandelingstermijn wordt vastgesteld op 6 maanden. Dat soort instructies kennen we ook van de aankoopcomités. Er wordt dan aangedrongen dat er sneller moet worden gehandeld. Maar ik blijf erbij dat er structureel iets fout zit bij dat departement, maar nogmaals, dat is niet uw verantwoordelijkheid.
Zijn er afspraken tussen de Vlaamse Regering en de federale belastingdienst met betrekking tot de teruggave van de registratierechten? Natuurlijk zijn die er. Het zou nogal stom zijn als die er niet zouden zijn. Maar de vraag is of er ook kwaliteitsvereisten ingeschreven zijn, bijvoorbeeld over de termijn van terugbetaling.
Hebt u er zicht op hoeveel dossiers er tot op heden zijn afgerond? We halen de cijfers uit uw beleidsnota, maar er zijn ongetwijfeld recentere cijfers. Wat was de gemiddelde wachttijd bij de teruggave in het kader van de meeneembaarheid van registratierechten? Hoeveel dossiers zijn er hangende bij de betrokken belastingdienst?
Is de minister op de hoogte van de problemen bij de bevoegde administratie van de FOD Financiën? Ik denk dat het antwoord wel ja zal zijn. Maar wat levert de analyse op en hoe kan men vanuit Vlaanderen daarop inspelen?
Is de Vlaamse Regering betrokken bij de werkzaamheden van de bevoegde werkgroep die oplossingen moet formuleren voor de aangekaarte problemen? Zo ja, graag meer uitleg. Zo neen, is het niet wenselijk dat de Vlaamse overheid daarbij betrokken is? Acht u het voldoende dat de federale belastingdienst instructies geeft om de behandelingstermijn in te korten om de problemen van de baan te krijgen, of zijn er structurele maatregelen nodig, zodat het succes van deze Vlaamse maatregelen geen schade ondervindt? Beschikt u met al het voorgaande nu over voldoende elementen om een open oordeel te kunnen vellen over de volgende zin uit uw eigen beleidsnota? Ik citeer:?Naar een verder toekomstperspectief moeten evenwel de elementen en argumenten worden geboden om een onderbouwde beslissing te kunnen nemen inzake een autonome inning door het Vlaamse Gewest.? We zijn benieuwd naar uw antwoord ter zake.
De voorzitter: De heer Van den Heuvel heeft het woord.
De heer Koen Van den Heuvel: Mijnheer de voorzitter, ik sluit me natuurlijk graag aan bij alle door de overige leden geuite opmerkingen. Ik heb nog twee bijkomende vragen. Heeft die vertraging budgettaire gevolgen? Is daar al rekening mee gehouden? Hoe moet ik dat interpreteren als het gaat over de ontvangsten van de voorbije jaren? Heeft dat daar een invloed op?
Vorig jaar rond deze tijd hebben we vragen gesteld over de meeneembaarheid van de registratierechten, meer bepaald over de houding van Europa ten opzichte daarvan. Begin dit jaar hebben we het nieuws gekregen dat de Europese Commissie daar vragen bij blijft hebben, en dat dit is doorverwezen naar het Europees Hof van Justitie in Luxemburg. Wat is de stand van zaken? Ligt dat nog steeds bij die instantie? Toen werd gezegd dat dit een klein jaar ging duren. Het is nu bijna zover.
De heer Erik Matthijs: Mijnheer de minister, ik wil me eveneens aansluiten bij die vragen. Mijn vraag is veeleer technisch. Is het niet mogelijk dat er bij de aankoop van de tweede of derde woning meteen een soort verrekening zou gebeuren met de reeds bestaande registratierechten? Ik weet niet of dat technisch mogelijk is.
De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.
Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, het spreekt voor zich dat de media-aandacht voor dit probleem de aanleiding is voor deze vragen. Met betrekking tot onze eigen gewestbelasting streven we inderdaad maximaal naar klantvriendelijkheid. We proberen daar niet alleen over te praten en te toeteren, we trachten het ook in de praktijk om te zetten. Bij de belasting die we zelf innen, de onroerende voorheffing, verlopen de zaken vandaag correct en snel, en met automatische vrijstellingen. We stellen een grote mate van tevredenheid vast.
De vraag rijst waar het probleem zit bij de terugbetaling van die registratierechten. Hebben we dat inderdaad onderkend, zoals de heer Van Rompuy vroeg, of zitten we daarnaar te kijken als konijnen naar een lichtbak? Of treedt de Vlaamse Regering iets alerter op en wordt dit nauwgezet gevolgd? U weet dat mevrouw Dua hierover vorig jaar een schriftelijke vraag heeft gesteld. Het spreekt echter vanzelf dat, wanneer er iets mis begint te lopen met belastingen, ik word bestookt met mails en brieven met vragen, opmerkingen en commentaren.
In het begin van 2006 zijn we op de hoogte geraakt van dit probleem. Mijn kabinet en administratie hebben rechtstreeks contact opgenomen met de Administratie van het Kadaster, de Registratie en de Domeinen, afgekort AKRED. Op 12 mei 2006 heb ik hierover ook een formele brief gestuurd naar federaal minister Reynders, om hem om uitleg te vragen. Voor alle duidelijkheid wil ik stellen dat het Vlaamse Gewest bevoegd is om de tarieven, de heffingsgrondslag en de vrijstelling van het registratierecht op de verkoop van onroerende goederen te wijzigen, maar dat zowel de inning als de inningsprocedure behoort tot de exclusieve verantwoordelijkheid van de FOD Financiën, meer bepaald de AKRED. Deze belastingdienst houdt zich bezig met zowel de invordering als de toepassing van de regelgeving, en dus ook vanzelfsprekend met de afhandeling van de teruggave.
Ik heb moeten vaststellen dat niet alleen de teruggavedossiers laattijdig worden afgehandeld bij Financiën: ook het antwoord op een uitdrukkelijke vraag van een gewestelijke collega kwam laattijdig. Ik heb een antwoord mogen ontvangen op 6 november 2006, dus bijna 6 maanden later. Ik citeer uit dat antwoord van minister Reynders:?Bij elke aanvraag tot teruggave is het steeds de betrachting van de administratie de dienstverlening aan het publiek zo goed mogelijk in overeenstemming te brengen met de belangen van de schatkist. Navraag bij de bevoegde dienst leert dat men normaal moet rekenen op een termijn van drie tot zes maanden tussen de datum van de correct gemotiveerde aanvraag en de effectieve terugbetaling. Een langere termijn is veeleer de uitzondering dan de regel. Het valt niet uit te sluiten dat in een beperkt aantal gevallen een langere terugbetalingstermijn voorkomt.?
Minister Reynders gaat er dus van uit dat er duidelijk minder aanleiding is om gealarmeerd te zijn en dat het allemaal niet zo´n vaart zal lopen. Toch erkent hij dat laattijdigheid uitzonderlijk al eens kan voorkomen. Hij vervolgt:?Indien er toch tekenen van achterstand zijn, dient de verklaring hiervoor wellicht grotendeels te worden gezocht bij het stijgende werkvolume op de registratiekantoren, omwille van de verhoogde mogelijkheid die de wetgever, zeker vanaf 2002 in het Vlaamse Gewest, in tegenstelling tot het verleden biedt tot het bekomen van een teruggave. De behandeling van teruggavedossiers is hierdoor ook complexer en tijdrovender geworden.?
Minister Reynders bevestigt dus eerst dat er geen noemenswaardige problemen zijn. Indien daartoe toch aanwijzingen zouden zijn, dan is dat te wijten aan de Vlaamse regelgeving, dixit minister Reynders. Ik neem daar akte van.
Toen daarover werd bericht in de kranten, heeft minister Reynders onmiddellijk een persmededeling verspreid. Dat gebeurde op 4 oktober 2007. Daarin staat dat de meeneembaarheid van de registratierechten het werkvolume van de registratiekantoren heeft doen stijgen bij het instellen van deze regelgeving, wat trouwens is gebeurd met het volle akkoord van de bevoegde minister.
Ik citeer de oplossing die minister Reynders aan het probleem zou geven:?De administratie is zich bewust van deze situatie en probeert binnen het kader van het stijgende werkvolume en de complexiteit van de wetgeving, haar effectiviteit bij de behandeling te verhogen door enerzijds de interne werkstromen te versnellen en door anderzijds de opvolging op een gestructureerde manier te doen verlopen. Aldus zal er aan de huidige applicatie-RESPO een module worden toegevoegd voor de behandeling van de aanvragen tot teruggaven. RESPO is een webbased beheerssysteem dat voor registratiekantoren werd ontwikkeld en waarmee dossiers elektronisch worden samengesteld en opgevolgd. Aangezien deze materie alsmaar complexer wordt, zal het dossier bovendien eerlang niet meer door de registratiekantoren worden behandeld, maar door gespecialiseerde cellen op het niveau van elke gewestelijke directie van de registratie. Deze specialisatie moet tot een hoger rendement leiden en vermits de gewestelijk directeur terzake ook ordonnateur van de uitgaven is, wordt de procedure die hier moet worden gevolgd, meteen een stuk ingekort. Ten slotte zal de opvolging van de evolutie van de dossiers en hun doorlooptijd gebeuren aan de hand van een speciaal daartoe ontwikkelde boordtabel in het kader van het?just in time´- beheer. De input naar die boordtabel zal gebeuren vanuit de applicatie-RESPO en zal dus geheel elektronisch gebeuren. Hierdoor zal de opvolging geregeld en accuraat worden uitgevoerd met als gevolg dat indien nodig, tijdig doelgerichte acties kunnen worden genomen om de situatie bij te sturen.?
In zijn persmededeling zegt minister Reynders dus dat er problemen zijn en dat hij daartoe een aangepast softwarepakket heeft ge?nstalleerd. De behandeling van de dossiers is weggehaald bij de lokale registratiekantoren en is doorgeschoven naar gespecialiseerde cellen op het niveau van de gewestelijke directie. Als ik dit antwoord van minister Reynders mag geloven en zijn persbericht juist inschat, dan wordt het probleem morgen opgelost.
Ik wil ook even nagaan wat we zelf kunnen doen om het probleem op te lossen. Wat de complexiteit van de regelgeving, en in het bijzonder de meeneembaarheid betreft, moeten we erkennen dat de meeneembaarheid het dossier van de registratierechten heeft verzwaard. Dat is een keuze die dit Vlaams Parlement zeer bewust heeft gemaakt.
Deze decreetgeving is tot stand gekomen in zeer nauw overleg met de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. Op suggestie van het notariaat zijn nogal wat amendementen ingediend om de regelgeving te verbeteren en performanter te maken en om een aantal praktische modaliteiten van het systeem te verfijnen.
Samen met het notariaat en de federale administratie, hebben we een aantal bijsturingen besproken. Mijn medewerkers en de administratie hebben samen met de FOD Financiën de omzendbrieven voorbereid. Dat is in overleg gebeurd met de federale overheid en het Vlaamse Gewest. We hebben daarbij onze verantwoordelijkheid genomen om een aantal zaken te vereenvoudigen. Via het programmadecreet hebben we een aantal belangrijke wijzigingen doorgevoerd die sinds 1 januari 2005 van kracht zijn. Ik verwijs dan naar de problematiek van de bijrechten. Deze maatregel heeft ervoor gezorgd dat we heel complex opzoekingswerk naar verrichtingen uit het verleden kunnen voorkomen.
Wat een eigen regionale inning van de registratierechten betreft, is het duidelijk dat ik er een absolute voorstander van ben dat Vlaanderen zijn eigen belastingen zou innen. Zo´n overnametraject moet echter grondig worden voorbereid. Een van de grootste nachtmerries die ik heb mogen erven, was de inning van de onroerende voorheffing. Die staat vandaag wel op punt.
Ik heb een chronologie van dat overnametraject vooropgesteld. We zouden starten met een overname van de verkeersbelastingen. In een latere fase zouden we overgaan tot de overname van de registratie- en successierechten. Ik hoop uit de grond van mijn hart dat daar tijdens de federale regeringsonderhandelingen rekening mee wordt gehouden. Ik heb dat aan de onderhandelaars laten weten.
U weet dat de registratie- en successierechten een belangrijke budgettaire weerslag hebben op onze ontvangsten. Problemen van welke aard dan ook kunnen we dan ook missen als kiespijn. U weet dat het om een complex geheel gaat qua procedure en inning. Het spreekt voor zich dat we vandaag de geautomatiseerde heffing op de onroerende voorheffing, die zowel geautomatiseerd als gecentraliseerd verloopt, niet kunnen implementeren op de registratie- en successierechten. Dat is ook de reden dat we, via de uitbouw van ons Vlaams fiscaal platform, alle mogelijke instrumenten trachten te ontwikkelen om ons daar op termijn op voor te bereiden.
U weet ook dat we intensieve onderhandelingen aan het voeren waren met de federale regering en de FOD Financiën over de overname van de verkeersbelasting. Diverse vergaderingen hebben plaatsgevonden met de top van mijn administratie en medewerkers van het kabinet om zo zwaarder te kunnen wegen. De zaak is ook op het Overlegcomité geweest. We hebben al de nodige stappen gezet. Tot op vandaag zijn de afspraken over de overname van de belasting, die in het Lambermontakkoord zijn opgenomen, echter nog altijd niet uitgevoerd. Er is nog altijd geen Koninklijk Besluit om de overname van het personeel te regelen. We zijn dan maar gaan onderhandelen met de heer Jean-Claude Laes, voorzitter van het Directiecomité van de FOD Financiën, die, als ik goed ben ingelicht, helaas is vertrokken.
Er is nog altijd geen oplossing. In juli 2007 stonden we voor de keuze om de regeling al dan niet op te zeggen. Als we ze zouden opzeggen, zouden we geen enkel zicht hebben op het hele personeelsdossier, op de meer dan 200 ambtenaren, van wie we niet eens de leeftijdscurve of de plaats waar ze zetelen, kennen, of op de totale kostprijs die daaraan gekoppeld is. Eerstdaags zal ik aan de Vlaamse Regering voorstellen de knoop definitief door te hakken: ofwel nemen we de verkeersbelasting over zonder de overname van het personeel van Financiën, ofwel proberen we nog een laatste keer een oplossing te vinden met de nieuwe federale regering en de nieuwe federale minister. In het eerste geval moeten we zelf overgaan tot de selectie van medewerkers. In het tweede geval vrees ik dat de heer Van Rompuy gelijk heeft als hij zegt dat we dan bij dezelfde persoon te biechten moeten gaan. Ik zal aan de regering voorstellen de belasting niet in 2009 maar in 2010 over te nemen. Tot vandaag heb ik van de federale regering immers nul op het rekest gekregen.
Een ander probleem, dat al twee keer is besproken in de regering, gaat over de mogelijke actualisering van het tarief voor beroepspersonen. De meeneembaarheid is een belangrijke factor bij de regeling voor de teruggave. Maar er zijn natuurlijk ook andere teruggavendossiers. Bij een snelle wederverkoop van een onroerend goed - binnen een tijdsspanne van twee jaar -heeft de verkoper recht op een teruggave van drie vijfde van de rechten die hij bij de aankoop van datzelfde goed heeft betaald. Dat principe bestond vroeger ook al. Aan de hervorming die we hebben doorgevoerd, zit echter wel een pervers kantje. Door de verlaging van het tarief van 12,5 naar 10 percent kan de verkoper bij een snelle wederverkoop drie vijfde daarvan, of 6 percent, terugkrijgen. In dat geval wordt dus 4 percent betaald.
Nu voorziet het wetboek ook in een bijzonder tarief voor zogenaamde beroepsverkopers. Dat zijn mensen die geregeld onroerende goederen aan- en verkopen, voor wie aankopen en verkopen een beroepsactiviteit vormt, met name de vastgoedmakelaars. Onder strenge voorwaarden - borgstelling enzovoort - kunnen zij bij aankoop een beroep doen op een specifiek tarief van 5 percent. Dat tarief bestond ook al v??r de hervorming van 2002, en bleef na de hervorming ongewijzigd.
In de periode v??r 2002 was dit tarief van 5 percent voordelig. Het werd onmiddellijk bij de aankoop betaald. Maar door de verlaging van het tarief van 12,5 percent tot 10 percent, is dit niet meer zo voordelig. Als een makelaar een pand zelf aankoopt en, net zoals een gewone particulier, de registratierechten van 10 percent betaalt, en het binnen de twee jaar verkoopt, dan krijgt hij 6 percent terug. Bij de eindafrekening heeft hij dan maar 4 percent betaald. Nogal wat vastgoedmakelaars kiezen voor het teruggavensysteem, waardoor ze 4 percent betalen, in plaats van het beroepstarief, waarbij ze aan de bron 5 percent betalen. Dat maakt natuurlijk een substantiële verhoging uit van een aantal teruggavendossiers. Ik had aan de regering voorgesteld om, binnen het programmadecreet, het tarief van de beroepsverkopers op 4 percent te brengen, zodat de lat weer gelijk ligt. Het spreekt voor zich dat dit, zeker in het begin, een lichte weerslag kan hebben op het budget. Tot nu toe is er binnen de regering nog geen overeenstemming bereikt. Het zou echter logisch zijn deze tarieven gelijk te schakelen om deze anomalie de wereld uit te helpen en, vooral, het aantal teruggavendossiers te verminderen. Het zijn immers de beroepspersonen die de meeste dossiers creëren.
Het dossier is voorgelegd aan het Overlegcomité. Daar is al verschillende malen gesproken over de overname van de belastingen. Over deze achterstand heb ik het Overlegcomité echter niet gevat, maar ik heb wel gewerkt met een briefwisseling met federaal minister Reynders. In de periode tussen zijn antwoord, 6 november 2006, en vandaag was het politieke klimaat echter niet van dien aard dat ik in het Overlegcomité veel succes had kunnen boeken. Er is nu een perscommuniqué verspreid met het hele verhaal over het nieuwe computersysteem.
Ik neem mij voor om dat verder te monitoren. U moet echter ook weten dat wij met de Vlaamse administratie maandelijks de inning van de gewestbelastingen screenen en kijken of er anomalieën zijn. Als dat het geval is, nemen wij onmiddellijk contact op met de bevoegde administratie om te kijken waar de problemen zich voordoen. Wij hebben dat in het verleden onder meer gedaan met de verkeersbelasting. We kregen toen te horen dat de problemen te maken hadden met de verhuis van de Financietoren naar North Galaxy, waardoor men twee maanden achterstand had opgelopen.
Wat is de huidige stand van zaken? We zitten tot en met juni 2007 op een totaal van 20.461 afgewerkte dossiers met betrekking tot teruggaven. Het decreet pleit natuurlijk voor de onmiddellijke verrekening: wanneer je een goed verkoopt en meteen een nieuw goed aankoopt, kun je dat onmiddellijk verrekenen; wanneer je een goed verkoopt en pas enkele maanden later een nieuw koopt, moet je werken met een teruggave op de registratierechten van het verkochte goed. Op dit ogenblik zijn er 35.534 dossiers afgewerkt waarbij de onmiddellijke verrekening doorgevoerd is. Alles samen zijn dus zo´n 56.000 dossiers afgewerkt.
Wat is de achterstand in dit soort dossiers? Eind 2004 stond de teller op 7.557 teruggavendossiers in voorraad, eind 2005 was dat 8.762, eind 2006 was de achterstand opgelopen tot 9.963. Het is nu vanzelfsprekend afwachten of de software-ingreep en de centralisatie op de gewestelijke kantoren soelaas kunnen brengen.
Wij zijn niet betrokken bij de werkzaamheden van de werkgroep, maar vooraleer ik hier een decreet met betrekking tot fiscaliteit kan goedkeuren, zijn wij sowieso onderworpen aan een vrij strakke regelgeving. Die houdt onder meer een raadpleging van de federale minister in. Ook de Raad van State kijkt alles grondig na alvorens een advies te geven. We blijven dus in permanent overleg. Ik ben vanzelfsprekend beschikbaar om in werkgroepen te gaan zitten, maar dan moet dat wel iets opleveren. Men moet gewoon ingrijpen.
Wij moeten zowel de verwijlinteresten dragen als de opbrengst van de nalatigheidsinteresten ontvangen. Meestal houden die twee elkaar in evenwicht. Voor 2007 staat de balans op dit ogenblik op 13.217 euro in ons nadeel. 13.217 euro op een bedrag van circa 1,7 miljard euro is nu niet meteen een reden om moord en brand te schreeuwen.
Wat betreft de inning zijn we volop bezig met de uitbouw van een Vlaams fiscaal platform, wat heel zware investeringen vergt op het vlak van ICT. De regering heeft in bijkomende middelen voorzien om dat te kunnen financieren.
Ik kan u tot slot meedelen dat we nog geen dagvaarding ontvangen hebben van het Europees Hof. De termijn van de procedure is dus nog niet beginnen te lopen. Voor mijn part moeten ze zich daar niet mee haasten.
De heer Felix Strackx: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
De voorzitter: De heer Verougstraete heeft het woord.
De heer Christian Verougstraete: Mijnheer de minister, ik heb veel ervaring in het notariaat, en ik kan u zeggen dat de lange wachttijden bij de terugbetaling niet nieuw zijn. Twintig jaar geleden had men al precies hetzelfde probleem. De enige mogelijke oplossing is dat men via de wet een termijn bepaalt. Zo krijg je een situatie waarin op zijn minst rechten gecreëerd worden voor de begunstigden.
Minister Dirk Van Mechelen: Dat is een goede suggestie.
De heer Jan Peumans: Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb nog één vraag. Betaalt u aan de federale overheidsdienst werkingskosten? Voor de inning van de personenbelasting wordt één percent afgehouden, en dat wordt afgedragen aan de FOD Financiën. Gebeurt dat in dit geval ook?
Minister Dirk Van Mechelen: Neen, de inning is volledig ten laste van de FOD Financiën. Ik moet daar niets voor betalen, en dat maakt de discussie in de Vlaamse Regering net zo complex. Als we die belasting morgen zelf innen, is het toch logisch dat wij de lonen van de ambtenaren en de kosten van de verwerking van de dossiers meenemen.
In onze discussies met de heer Laes stelden wij twee zaken vast. Eén: de ambtenaren zijn op dit ogenblik van een vrij laag opleidingsniveau. Mogelijk zit daar ook een verklaring voor de achterstand. Het zijn immers vrij complexe dossiers, en mogelijk ontbreekt de nodige competentie om die te behandelen. Twee: de kost voor de verwerking die zij willen aanrekenen en doorstorten naar Vlaanderen is minder dan de helft van de reële kost die wij in Vlaanderen gaan betalen in een moderne ICT-omgeving. Dat betekent dus dat, wanneer we de inning zouden overnemen, er een vrij zware budgettaire inspanning van de Vlaamse Regering tegenover zou staan. Anderzijds stelt zich natuurlijk de vraag of we het niet beter en correcter zouden doen en meer controle zouden kunnen doorvoeren, waardoor voor een deel een terugverdieneffect ontstaat.
In de nota die door de administratie wordt voorbereid staat het voorstel om de inning op federaal niveau definitief op te zeggen op 1 januari 2010, onafgezien van het feit of er al dan niet een akkoord is over de overname van personeel en werkingskosten.
De voorzitter: Het incident is gesloten.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer Glorieux, we wachten op voorstellen. We moeten proberen om samen met verenigingen waar armen het woord voeren op een constructieve manier een complementair voorstel van resolutie te maken. We zullen daar zeker aan meewerken.
De heer Dehaene heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, ik dank de verslaggevers voor hun volledige verslag van de bespreking van de voorstellen van resolutie. Ik wil alle collega's danken voor de goede hoorzittingen die eraan voorafgingen. Ik betreur het een beetje dat de heer Glorieux zaken naar voren schuift die ook tijdens de hoorzittingen aan bod zijn gekomen. U had deze kunnen inbrengen tijdens de bespreking van het voorstel van resolutie, maar u hebt dat niet gedaan. Ik vind dat spijtig. Bepaalde zaken die u aanhaalt, staan wel degelijk in het voorstel. We komen dus voor een groot deel tegemoet aan uw verzuchtingen.
Iedereen die de commissie heeft gevolgd, zal het met me eens zijn dat het een illusie is te denken dat we vanuit Vlaanderen de energieprijzen zullen kunnen drukken. De 102 dollar die gisteren is bereikt, is een wereldfenomeen. We zullen daar vanuit Vlaanderen jammer genoeg niet veel aan kunnen veranderen. In het voorstel van resolutie willen we vooral onze middelen inzetten op preventie. We willen de 100 kilowattuur behouden. Ik heb aan bijna alle sprekers in de hoorzittingen gevraagd waar er extra inspanningen moeten gebeuren. Ze hebben bijna allemaal geantwoord dat er meer moet worden ingezet op preventie. Dat gaat dan vooral over preventie met betrekking tot energiegebruik, maar dat is al voldoende toegelicht door vorige sprekers.
Er moet ook preventief worden opgetreden op het vlak van schuldbemiddeling. Er moet worden vermeden dat de put dieper wordt indien er betalingsproblemen zijn. Laat ons ook niet vergeten dat er zeer veel mensen op de privémarkt een woning huren waar ze ook vaak worden geconfronteerd met hoge energiekosten.
Het voorstel van resolutie schuift een aantal zaken naar voren op lange, middellange en korte termijn. Op lange termijn willen we bepaalde energienormen hanteren, vooral in de sociale woningen. De volgende jaren worden er 45.000 nieuwe woningen gebouwd, maar we moeten er ook blijvend aandacht voor hebben in de bestaande woningen. Ook de rechtstreekse korting op de factuur is iets wat we op lange termijn kunnen realiseren. Uit het betoog van de vorige spreker leid ik echter af dat het misschien op middellange termijn zal kunnen. Op korte termijn worden er vooral maatregelen genomen ten aanzien van de OCMW's. Ik ben daar uiteraard erg tevreden mee. We hebben geleerd dat de LAC's goed werk leveren. Het verbaasde me wel dat veel dossiers die op de LAC's komen voordien niet waren gekend bij de OCMW's.
Het verbaasde me ook dat voor zeer weinig dossiers de betrokkenen bij de LAC's langskomen. De benchmarking van de LAC-werking waarmee minister Vanackere bezig is, zal ons wellicht veel leren. Dat zal helpen om de goede werking van de LAC's in heel Vlaanderen te waarborgen, de betrokkenheid bij de werking van de LAC's te verhogen en te zorgen voor de snelle bekendmaking van de dossiers bij de OCMW's.
De toegankelijkheid van de oplaadpunten staat in de resolutie. Het is belangrijk dat we in de mogelijkheid voorzien dat ook met bankkaarten kan worden betaald, en niet enkel cash. Dat laatste zou voor de OCMW's praktische problemen kunnen opleveren.
De energiescans kunnen op korte termijn worden gerealiseerd en een rol spelen in het preventiebeleid. Wat de rusthuizen betreft, heeft minister Crevits me in een antwoord op een schriftelijke vraag bevestigd dat zij een voorstel tot aanpassing van het decreet zal uitwerken. Op de hoorzitting is immers gezegd dat er zich een probleem stelde omdat OCMW's niet langer 100 kilowattuur per persoon zouden kunnen krijgen.
Wat die 100 kilowattuur betreft, denk ik dat we moeten besluiten dat de maatregel zeer weinig invloed heeft op het energieverbruik van de mensen, maar zeer veel kost. Die kost wordt vaak aan alle verbruikers doorgerekend. We moeten durven zeggen dat "gratis" niet bestaat. Vooraleer we een maatregel uitbreiden of veralgemenen, moeten we erover akkoord gaan dat inspanningen moeten gaan naar de mensen die dat het meeste nodig hebben. Laten we daarnaast de middelen inzetten voor preventie. Dat zijn de elementen die in onze resolutie zijn opgenomen, en daarbij hebben de lokale besturen een belangrijke rol te vervullen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik wil beginnen met het bedanken van de verslaggever. Zij heeft zeer goed het verloop van de discussie in de commissie weergegeven. Uit haar relaas blijkt duidelijk dat de samenroeping van de Commissie Energiearmoede helemaal niet zinloos is geweest, integendeel. We hebben vastgesteld dat het probleem van de energiearmoede de afgelopen twee jaar alleen maar is toegenomen. De stijging van de prijzen in het algemeen en van de energieprijzen in het bijzonder enerzijds en de daling van de koopkracht anderzijds zijn verklarende factoren.
Met dit voorstel van resolutie beoogt men het wegwerken van een aantal lacunes in de vorige resolutie en het aanbrengen van een aantal verfijningen. Verder staan er achttien nieuwe, volgens ons belangrijke aanbevelingen in. In de commissie is met de bevoegde minister een stand van zaken opgemaakt van de uitvoering van de resolutie van 2006 door de regering. We vernamen dat ons werk zeer ernstig is genomen. De meeste aanbevelingen zijn uitgevoerd of worden uitgevoerd, wat meteen het belang van dergelijke resoluties aantoont.
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil de verslaggevers van beide resoluties bedanken maar ook alle collega's. Werken aan een resolutie is geen tijdverdrijf maar een hefboom voor het realiseren van bepaalde dingen. Moeilijke thema's vragen wat meer tijd, die behandel je niet op 24 uur. Ik ben ervan overtuigd dat de vorige resoluties en de resolutie die hier ter tafel ligt, in een volgende legislatuur opnieuw kunnen worden besproken.
De heer Decaluwe is ingegaan op veel punten. Ik zal me dus beperken tot de sociale woningbouw. Vorige vrijdag is er de eerste goedkeuring geweest van een niet onbelangrijk voorontwerp van decreet, het decreet op ruimtelijke ordening, met een totaal nieuw luik over gronden- en pandenbeleid. Onze fractie is daar al jaren vragende partij voor. Er zitten heel veel goede maatregelen in. Wat in de media is gekomen, is de realisatie van 45.000 bijkomende sociale huurwoningen.
Het is meer dan dat. Waarom? Als die woningen de volgende jaren gerealiseerd zullen worden, zal het volgens een methodiek zijn waar ook de kavel en de sociale koopwoning bij betrokken worden. Dat is een belangrijke aanzet. Allicht zullen de volgende regeringen daar ook bijkomende middelen voor vrij moeten maken. Het is een hele uitdaging, maar ook een opportuniteit als het gaat over het bouwen van energiezuinige woningen. Het zou onverantwoord zijn dat, als de volgende jaren de aanzet wordt gegeven, de principes van energiezuinigheid niet worden toegepast.
We hebben tijdens de hoorzittingen gehoord dat er vanuit de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen heel veel aanzetten zijn en heel veel pilootprojecten zijn gestart. Heel veel maatschappijen proberen dat om te zetten, maar de basis voor een algemene normering zal toch gelegd moeten worden in de bestekken. In die zin is het belangrijk dat de goede voorbeelden die er vandaag al zijn in Vlaanderen - en we hebben ze ook bezocht met de commissie - van toepassing worden voor elke nieuwe woning die de volgende tien tot vijftien jaar gebouwd zal worden.
Uiteraard is isolatie een belangrijk element, maar, zoals de heer Martens zei, kan dat niet gaan zonder ventilatie. Ik zou nog verder durven gaan: zelfs als we morgen die energiezuinige woningen realiseren samen met de bouwmaatschappijen en mee gefinancierd vanuit de overheid, zal het belangrijk zijn dat we degenen die de woning gaan bewonen ook helpen bij het hanteren van die woning. Wooncultuur is een zaak, erin leven is een andere zaak. Ik spreek uit ervaring, want ik heb ooit heel veel dossiers zien passeren over vochtproblemen, met alle gevolgen van dien. De eigenaar van de woning, de bouwmaatschappij, ontdekt die problemen niet dadelijk.
Er zijn heel veel partners actief in dit werkveld, dus er zal werk gemaakt moeten worden van vorming over de manier waarop mensen leven in een woning en omgaan met de verschillende technieken die hanteerbaar zijn. Ik heb een mooi voorbeeld onthouden van ons bezoek aan de bouwmaatschappij Zonnige Kempen. In één bouwproject heeft men geprobeerd verschillende technieken te hanteren en metingen te doen. De zaakvoerder zei onmiddellijk dat men aan een werknemer had gevraagd om twee of drie jaar in een woning te gaan wonen, om er zeker van te zijn dat alles op de juiste manier wordt gebruikt en een zo goed mogelijke simulatie te hebben, want andere bewoners zouden er een loopje mee nemen, waardoor de cijfers die er als resultaat uit komen niet als model zouden kunnen dienen.
In het voorstel van resolutie is een duidelijk stappenplan voor sociale huurwoningen opgenomen. De E60-norm is misschien vandaag niet haalbaar, maar morgen in ieder geval. We moeten ook in de sociale woningbouw durven verder kijken dan vandaag en er alles op inzetten, zeker als het gaat - en daar is het instrument ruimtelijke ordening geen onbelangrijk middel - over woontypologieën die niet alleen staan, maar aansluitend zijn. Dat heeft voor gevolgd dat men sowieso energiezuinigere woningen zal hebben.
De basis werd mee gelegd in het nieuwe financieringssyteem van sociale huurwoningen. Dat zal uiteraard de volgende jaren worden bijgestuurd en geëvalueerd, maar er zitten hefbomen in om te werken rond energiezuinigheid, zoals de budgetmeter in elke sociale woning waar het mogelijk is.
Collega's, ik hoop dat de technologie sneller zal gaan dan de realisatie van deze resolutie en de slimme meter sneller op de markt kan komen. Die kan niet alleen geplaatst worden in woningen met een sociale bestemming, sociale huur- of koopwoningen. Heel veel mensen in Vlaanderen die vandaag eigenaar zijn van een woning willen ook wel eens testen wat het gevolg is van het uitzetten van een aantal apparaten of ze op termijn te vervangen voor de energiefactuur.(Applaus bij CD&V en de N-VA)
Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de problematiek is zeer duidelijk. We hebben via de hoorzittingen daar heel wat aandacht hebben kunnen besteden en ze verder in de aandacht kunnen brengen.
Het feit dat de bespreking zowel in de commissie als in de plenaire zitting zoveel aandacht krijgt, geeft aan hoe belangrijk het thema is. De collega's Bart Martens en Hostekint hebben al voldoende weergegeven wat voor onze fractie zeer belangrijk is. Ik wil alleen herhalen dat we naar aanleiding van de voorbije hoorzittingen, resoluties hebben kunnen opstellen die wel degelijk kunnen worden uitgevoerd en uitvoering krijgen. Het is heel belangrijk dat we bij de uitvoering van de voorliggende resoluties de actoren blijven betrekken. We moeten opnieuw evalueren en zaken bijsturen op het moment dat dat noodzakelijk is. De meeste collega's hebben aangegeven dat we de resolutie in het kader van de energiearmoede zeer uitgebreid hebben aangepakt en onder andere het wonen erbij betrokken hebben, net als ruimtelijke ordening en welzijn. Het thema overschrijdt een zeer uitgebreid aantal bevoegdheden. We moeten zeer aandachtig blijven voor dit thema.
Wat betreft de energiescans, blijf ik erbij dat we de verschillende niveaus op dezelfde lijn moeten krijgen, ook de uitvoering ervan. Er is een grote verantwoordelijkheid weggelegd voor onze lokale besturen om de juiste doelgroepen erbij te betrekken. Dat gegeven hebben we ook via de hoorzittingen meegekregen en aangehaald tijdens de besprekingen.
Dankzij de hoorzittingen hebben we een evolutie gemerkt op het terrein. Ik verklaar me nader. Nog niet zo lang geleden was er een heel groot probleem van de toegankelijkheid van de oplaadpunten voor de mensen die het nodig hebben. Dankzij initiatieven van verschillende parlementariërs zijn we erin geslaagd om de verantwoordelijkheid te leggen op de juiste plaats en in veel meer oplaadpunten te voorzien in Vlaanderen. Dat is een concreet voorbeeld van wat is voortgevloeid uit de hoorzittingen en acties van het Vlaams Parlement. Ik hoop dat we er samen verder werk van zullen maken, dat we in de toekomst voor de mensen op het terrein nog dergelijke zeer concrete zaken met positieve gevolgen kunnen realiseren en op die manier de energiearmoede in zijn geheel aanpakken.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De besprekingen zijn gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemmingen over de voorstellen van resolutie houden.