Verslag plenaire vergadering
Verslag
Bespreking
Dames en heren, de bespreking is geopend.
De heer de Kort, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik verwijs naar het schriftelijke verslag.
De heer Peeters heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik wil een korte toelichting geven. Het onderhoud van de wegen is al jaren aan de orde in commissie voor Openbare Werken en sinds kort ook in het halfrond. Dat blijkt uit de vele vragen, interpellaties en interventies bij begrotingsbesprekingen. Algemeen werd en wordt vaak verwezen naar de moeilijke budgettaire toestand het afgelopen decennium, waardoor op het patrimonium zou zijn ingeteerd. Men ziet een historische verwaarlozing in die periode.
De vorige en huidige minister van Openbare Werken hebben de noodzaak ingezien van voldoende onderhoud. Het budget voor structureel onderhoud werd in de begroting 2008 opgetrokken naar 80 miljoen euro. Bij het begin van de legislatuur bedroeg het slechts 30 miljoen euro. Deze inspanning zou recurrent zijn, verklaarde de minister tijdens de begrotingsbesprekingen. Bovendien wordt er in de begrotingswijzigingen 2008 nog eens 10 miljoen euro extra uitgetrokken voor het onderhoud van de wegen. De Vlaamse Regering en de minister geven hiermee een uiterst belangrijk signaal, het is een kentering.
De toestand van de wegen wordt door veel technische fatoren bepaald. Ik verwijs daarvoor naar het verslag.
Natuurlijk zijn er ook de veiligheidsparameters zoals de versporing, snelheid, stroefheid enzovoort. Rekening houdend met het toenemende verkeer, zowel in aantal als in zwaarte, en rekening houdend met die parameters, kan men stellen dat een correct gedimensioneerde weg nu ongeveer driemaal zwaarder wordt belast. In dat totaalplaatje speelt ook de stijgende kostprijs per kilometer heraangelegde weg mee. Dat beïnvloedt mee de achterstand.
Het gewenste toestandsniveau van het Vlaamse wegennet moet worden vastgelegd. Er moet een kwalitatieve opwaardering en een duurzaam karakter van de gewestwegen worden gerealiseerd.
Dit is uiteraard een taak voor de Vlaamse Regering.
Dit voorstel van resolutie strekt ertoe om inzake het structureel onderhoud een aantal beleidsaanbevelingen te doen. Het gewenste toestandsniveau moet worden vastgelegd. De recurrente middelen moeten terugkomen en liefst ook verhogen. De rapporten over de toestand van het wegennet moeten op periodieke basis worden vastgelegd, ze moeten objectief en vergelijkbaar zijn en ook internationaal geijkt zijn. De uitgaven voor het wegenonderhoud moeten beter in overeenstemming worden gebracht. Er moet controle zijn op overbelading. Uiteraard moet alles financieel haalbaar zijn. En we vragen ook of kan worden onderzocht of beprijzing van het wegverkeer een bijdrage kan leveren tot het wegwerken van de onderhoudsachterstand.
De heer Huybrechts heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, onze fractie zal dit voorstel van resolutie goedkeuren, maar wel met de duidelijke waarschuwing dat ondanks het feit dat het budget voor het structureel onderhoud van de gewestwegen wordt opgetrokken, dit niet zal volstaan om zelfs op lange termijn het vooropgestelde doel te bereiken. Met 80 miljoen euro jaarlijks, aangevuld met 10 miljoen euro extra, zal de toestand langzaam achteruitgaan.
Collega's, het Agentschap Infrastructuur heeft becijferd dat zowat 730 kilometer Vlaamse wegen in slechte staat verkeert. Uit allerhande publicaties blijkt dat 15 percent van de verkeersongevallen in ons land te wijten is aan de slechte toestand van het wegdek. Ondanks de geleverde inspanningen, die wij erkennen, investeert Vlaanderen nog steeds beduidend minder in weginfrastructuur dan andere Europese landen zoals Nederland en Frankrijk. Beter iets dan niets, maar er moet meer gebeuren wil men de verkeersveiligheid waarmaken. Wij zullen dit voorstel van resolutie dus goedkeuren, maar onder groot voorbehoud.
Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Vergadering van 22/04/2008
Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de afstemming van de uitbreiding van de kinderopvang in Brussel via gescocontracten en via reguliere middelen
Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels tot de heer Steven Vanackere, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, over de toepassing van het Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang in Brussel
De voorzitter: Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw Mieke Vogels: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn twee vragen zijn een variatie op hetzelfde thema, namelijk de kinderopvang en de speciale maatregelen die genomen worden in grote steden. We weten immers dat het probleem in de grote steden nog groter is dan elders. In Brussel is dat ook het geval voor de Nederlandstalige kinderopvang. Het probleem in Brussel is dat er altijd veel wetten en praktische bezwaren in de weg staan om goede bedoelingen in de realiteit om te zetten.
Het eerste thema betreft een initiatief van oktober 2007. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bevoegd voor de tewerkstelling, heeft toen een crècheplan opgesteld met als bedoeling het ter beschikking stellen van een aantal gesco's voor de kinderopvang. Kinderopvang is een gemeenschapsbevoegdheid en dus kon dit alleen via een akkoord met de gemeenschappen.
Concreet ging het om 31,5 voltijdsequivalenten (vte) met gescocontracten, waarvan 9 vte's van niveau A1 en 22,5 vte's van niveau A2. Dat is interessant, want onze minister heeft namens de Vlaamse Gemeenschap gezegd dat het een goed plan is. Het is bijzonder interessant, want net vandaag staat in De Standaard, naar aanleiding van een internationaal colloquium gisteren, het artikel: "Kinderopvang? 'Kan toch iedereen'". Tijdens dat colloquium vroeg men zich af of mensen in de kinderopvang een diploma moeten hebben en welk diploma dat moet zijn. Volgens sommige organisatoren zijn we in Vlaanderen niet goed bezig. Ik vind het een goed stuk van Guy Tegenbos. We zijn het misschien wel eens, want ik denk niet dat iemand die aan kinderopvang doet, een diploma hoger onderwijs of een master moet hebben, maar wel moeten we de mensen de mogelijkheid geven om bij te scholen en om door te stromen.
Mijnheer de minister, na de gesco's in Brussel denken we in Vlaanderen een beetje in dezelfde richting. Minister Vandenbroucke zou samen met u een taskforce oprichten naar aanleiding van het debat dat we vorige week woensdag in het parlement hielden. U kunt daar straks misschien wat meer over vertellen. Ik wil u alleen maar zeggen: "Hoed u voor minister Vandenbroucke". (Gelach)
Inzake de kinderopvang is de finaliteit van de VDAB totaal anders dan die van Welzijn. Ik houd mijn hart vast bij de dwaze dromen waarin wordt gedacht dat we 50-plussers terug aan het werk kunnen zetten door ze aan kinderopvang te laten doen. Ik vind niet dat mensen een diploma moeten hebben, maar wel dat ze goesting moeten hebben, en motivatie om met kinderen om te gaan. Om pakjes te klasseren, is goesting niet nodig, maar als het over mensen gaat, over ouderenopvang of kinderopvang, dan is dat een andere zaak. Ik zou mijn kind niet graag toevertrouwen aan een gepensioneerd parlementslid dat twintig jaar gezeteld heeft. U begrijpt wel wat ik bedoel. Dat zou absoluut niet de goede kant uitgaan.
In Brussel is er dus het verhaal van de 31,5 vte's. U sloot een akkoord met minister Cerexhe van het Brusselse Gewest. In een eerste fase zou de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC) van Brussel de extra kosten dragen van de verloning en daarna zou dat overgenomen worden door Kind en Gezin. De akkoorden zijn voor mij nog niet duidelijk, noch afgesloten. Voor kinderopvanginitiatieven zijn ze niet duidelijk.
Er was de triomfale aankondiging van minister Cerexhe in oktober 2007 over de 31,5 vte's, maar de oproep werd nog altijd niet gelanceerd. Wellicht is het niet mogelijk om in Brussel Nederlandstalige gesco's te vinden die beantwoorden aan het opleidingsniveau A1 of A2 en aan de administratieve voorwaarden van het gewest om gesco te kunnen worden.
Ondertussen heeft de Vlaamse Regering zelf het initiatief genomen om 1.600 bijkomende plaatsen in de kinderopvang te creëren en ook hierbij is er een voorafname van 10 percent voor Brussel. De voorzieningen vragen zich nu af hoe het zit. Zitten de gesco's daarbij? Zit de surplusfinanciering in de middelen die aan Brussel worden gegeven, daarbij?
Hoe zullen de twee uitbreidingsplannen, die van de Vlaamse Regering en die van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, op elkaar worden afgestemd? Wie draagt de verantwoordelijkheid voor die afstemming? Is er voorzien in een overleg met de sector? Engageert u zich om ervoor te zorgen dat de communicatie met de sector tijdig en transparant gebeurt? Weet u hoe groot de vraag naar uitbreiding van de Brusselse kinderdagverblijven op dit moment is? Kunt u ons verzekeren dat Kind en Gezin op termijn de bijpassing van de loonkosten van de personeelsleden tewerkgesteld met een gescostatuut, op zich zal nemen? Is daar al een akkoord over?
Het tweede aspect van mijn vraag over kinderopvang in Brussel, gaat over een plan dat nog door uw voorgangster, minister Vervotte, en door minister Van Brempt werd goedgekeurd: het actieplan flexibele en occasionele kinderopvang in Brussel. Terecht werd ook hier een voorafname gedaan voor Brussel. Het gaat om 5 percent van het budget of 933.767 euro. Het plan was nogal gespecifieerd. Er waren acties inzake urenpakketten, occasionele plaatsen, ploegplaatsen, gemandateerde voorzieningen en zo meer.
Sommige van die zaken zijn in Brussel niet altijd evident. De voorwaarden voor een gemandateerde voorziening in Brussel, kunnen onmogelijk dezelfde zijn als die in Vlaanderen. Bij mijn weten werd er nog altijd geen extra besluit voor Brussel geformuleerd. Het is niet evident om in Brussel het deel van het geld dat naar de kinderdagverblijven moest gaan, daaraan te besteden, omdat ook daar de situatie anders is dan in Vlaanderen.
We zijn nu een dik jaar later, april 2008, en van de 933.767 euro werd 414.434 euro nog niet toegewezen. Dat is vreselijk spijtig, want de opvangnoden bestaan en zijn groot. Het geld is er, maar kan niet worden uitgegeven. Het ter zake bevoegde collegelid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC), uw partijgenote, mevrouw Grouwels, antwoordt op vrijdag 14 maart 2008 op een vraag gesteld in de Raad: "Ik heb met de Vlaamse minister Steven Vanackere al afgesproken om zo spoedig mogelijk na te gaan hoe deze middelen in Brussel het best worden afgewend." Op een vraag over de gemandateerde voorzieningen antwoordt het bevoegde collegelid: " De VGC zal de volgende maand, samen met het werkveld, een voorstel uitwerken en dit voorleggen aan Kind en Gezin met oog op de invoeging van een specifiek Brussels luik in het actuele besluit."
Mijnheer de minister, hebt u al overleg gehad met mevrouw Grouwels? Kunt u een tipje van de sluier oplichten over dit overleg?
Hoe moet het nu met de 414.434 euro? Blijven die middelen in Brussel? Of komen ze terug in de grote pot?
Kunt u me bevestigen dat de beslissing over de aanwending van de niet opgebruikte middelen alsook het opstellen en het goedkeuren van een nieuw besluit voor de gemandateerde voorzieningen onder de bevoegdheid van de Vlaamse Regering vallen? Of is dat een bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie die met Kind en Gezin moet onderhandelen?
Kunt u me bevestigen dat u via collegelid Grouwels betrokken blijft bij het tot stand komen van standpunten van de VGC met betrekking tot de toepassing van de Vlaamse regelgeving in Brussel? Zij kondigde aan dat de VGC de volgende maand samen met het werkveld een voorstel zou uitwerken en voorleggen aan Kind en Gezin. Is het minister Grouwels die dat moet doen? Of uzelf? Of in onderling overleg?
De voorzitter: Mevrouw Roex heeft het woord.
Mevrouw Elke Roex: Mevrouw Vogels, volgens mij moet iedereen zijn job met plezier doen.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, sommige vragen van mevrouw Vogels begrijp ik en vind ik terecht. Maar er heerst ook verwarring. Volgens mij is er wel al communicatie geweest met de sector over de verdeling van de gesco's. Als ik me niet vergis, staat de verdeling overmorgen op de agenda van het college van de VGC. Dat doet voor mij weinig ter zake. Waar ik me zorgen om maak, is de tendens dat Brussel twee verantwoordelijken krijgt voor kinderopvang: de Vlaamse Gemeenschap in hoofde van Kind en Gezin en de VGC.
Het college beslist overmorgen over de toekenning van extra plaatsen. Dat is aan de adviesraad van de VGC voorgelegd. Zoals u weet, werkt de VGC op een zeer participatieve manier via adviesraden. De sector heeft dus de indruk dat de VGC mag beslissen wie welke gesco's krijgt, welke kinderopvanginitiatieven uitgebreid worden, en welke niet. Als ik me niet vergis, staat in de overeenkomst over de verdeling van de gesco's tussen u en minister Cerexhe dat de VGC een advies geeft en dat u de uiteindelijke beslissingsmacht hebt. Ik moet zeggen dat dat vandaag niet zo overkomt bij de sector. Zo ontstaat er een rare verhouding tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC. Volgens mij moet de regie van het uitbreidingsbeleid in de eerste plaats bij de Vlaamse Gemeenschap gebeuren, bij Kind en Gezin. Ik heb het liefst dat de Vlaamse initiatieven in Brussel zich volledig inschrijven in de politiek van Kind en Gezin en dat ze daar volledig thuishoren, dat ze volledig deel uitmaken van het beleid. Maar nu ontstaat er zo'n beetje een tweesporenbeleid. Ik vrees dat dat in de toekomst niet altijd positief zal zijn voor Brussel.
Ik kan bevestigen dat het niet evident is om met gesco's te werken in Brussel. Het is niet evident om Nederlandstalige werkzoekenden te vinden die aan de voorwaarden voldoen en die in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wonen. Dat moet een probleem zijn voor veel kinderopvanginitiatieven die met gesco's werken. Dat effect zou natuurlijk gedeeltelijk teniet kunnen worden gedaan als men dat afstemt op die 10 percent uitbreiding die u nu zult realiseren in Brussel. Ik pleit voor een eensporenbeleid, waarbij Kind en Gezin het uitbreidingsbeleid realiseert en de Vlaamse Gemeenschap een ondersteunende functie uitoefent voor de extra taken die men in Brussel nu eenmaal heeft omwille van de grootstedelijke context.
De andere vraag gaat over het Actieplan flexibele en occasionele kinderopvang. Ik heb altijd gepleit voor een flexibele inzet van de middelen. De minister was het daarmee eens. Dat moet nog altijd het geval zijn. Als er voor bepaalde onderdelen van het actieplan geen middelen besteed zijn, moeten die perfect inzetbaar zijn voor andere onderdelen waar wel veel vraag naar is in Brussel.
Ik heb het antwoord van minister Vervotte herlezen, en ik vraag u om duidelijkheid. Maak duidelijk aan de sector wie de regie in handen heeft. Wie realiseert en coördineert het uitbreidingsbeleid? Wie brengt de aanvullende middelen aan in het kader van de grootstedelijke context?
De voorzitter: Minister Vanackere heeft het woord.
Minister Steven Vanackere: Mevrouw Vogels, ik ben blij met uw vraag. Ik weet dat u bezorgd bent om de grote steden. De problemen zijn daar heftiger. Vooral in Brussel weegt dat door, ook door de organisatie van de lokale besturen.
U hebt behartenswaardige uitspraken gedaan over de inzet van gesco's binnen sectoren als kinderopvang. U verwijst terecht naar het colloquium van gisteren waar men het accent legde op de noodzaak van voldoende professionele omkadering. Op het ogenblik dat men in de rest van Europa steeds meer de kwalificaties - of minstens de competenties - gaat determineren die nodig zijn om in de kinderopvang te werken, bestaat in Vlaanderen schijnbaar de trend om mensen zonder kwalificaties in te zetten.
Dit debat heeft dus niet uitsluitend te maken met de gesco's in Brussel. We zullen er in elk geval moeten over praten op het moment dat de federale middelen van het Generatiepact wordt overgemaakt. Er is 5,3 miljoen euro uitgetrokken voor de kinderopvang. Het zal wellicht gaan om buitenschoolse kinderopvang. Dat maakt echter uiteindelijk niet zoveel uit. Het gaat om kinderopvang waarbij men vertrekt vanuit de logica van laaggekwalificeerde of laaggeschoolde mensen. Men zoekt hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan het tewerkstellingsvraagstuk en de welzijnsvragen. Samen met de sociale partners heeft de Vlaamse Gemeenschap beslist om die 5,3 miljoen euro van het Generatiepact ten eerste mee te omkaderen. Ik insisteer daarop. 1,7 miljoen euro wordt gereserveerd om de professionele omkadering van die mensen te realiseren. Dat is een verhouding van 1 op 4. Het gaat dus niet om 'mensen die worden losgelaten' op de sector. We hebben ook afgesproken dat we dat gaan toespitsen op twee prioriteiten: de kinderopvang en het ouderenbeleid.
Het is niet omdat we gesco's inzetten dat zij de hoogste pedagogische banen gaan innemen. Er zijn genoeg taken in de kinderopvang en de ouderenvoorzieningen waar we kandidaat-gesco's kunnen inzetten. Ik denk aan de keuken en de schoonmaak. Men moet hiervoor geen enorme kwalificaties kunnen voorleggen, maar men komt wel in contact met de kinderen. De kandidaten moeten de nuttige competenties ontwikkelen of ontwikkeld hebben.
Dit is een boeiend debat. Ik stel voor dat we onze koudwatervrees proberen te overwinnen en de sector een beetje geruststellen dat het niet onze bedoeling is om de keuze voor kwaliteit van de kinderopvang los te laten. Men hoeft echter geen problemen te maken van een ongeschoolde werknemer. Daarmee reageer ik op uw vragen over de inzet van gesco's.
Het gescoverhaal is het verhaal van een gewest. Het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest wou iets doen aan de tewerkstelling en koos onder meer voor de kinderopvang. Dat is een behartenswaardige keuze. Men hoeft daar niet bang voor te zijn.
Ik wil bevestigen - zoals mevrouw Roex mooi formuleerde - dat we helder moeten communiceren. Kinderopvang is in de eerste plaats een bevoegdheid van de gemeenschappen, en dus van de Vlaamse Gemeenschap, ook in Brussel. Als provinciale of lokale besturen willen meewerken aan de organisatie, zal dat mij verheugen. Ik ben blij als het Brusselse Gewest ondersteuning aanbiedt. De Vlaamse Gemeenschap houdt de regie in handen. Dat moet klaar zijn. Toch ben ik blij dat het Brusselse Gewest via de overeenkomst over de gesco's aanvullende inspanningen doet.
In november 2007 werd in die context een overeenkomst gesloten tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, die bepaalt dat gesco's onder meer zijn bestemd voor bijkomende plaatsen op het vlak van basisaanbod kinderopvang. Ze bepaalt dat men voor dit bijkomende aanbod een maximale afstemming nodig heeft bij de toewijzingen door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en door Kind en Gezin, rekening houdend met de prioriteiten van de VGC. Er bestaat geen enkele twijfel over dat alles moet passen binnen het Vlaamse uitbreidingsbeleid. Dat hoeft niet problematisch te zijn. Een goed overleg kan dat verzekeren. Het is niet ingewikkelder dan een goede afstemming met een ander lokaal bestuur, maar ik wil daarmee niet op zere tenen trappen. Als andere overheden in de Vlaamse Gemeenschap dit soort initiatieven willen realiseren en financieren, dan zullen ze eenzelfde overeenkomst moeten afsluiten met ons.
Binnen de Vlaamse Gemeenschap is de regie van de kinderopvang een gedeelde bevoegdheid en verantwoordelijkheid van Kind en Gezin en van de lokale besturen. Inzake de verdeling van de 31,5 gescofuncties werden daarom de nodige afspraken gemaakt tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC. Die zijn door mij in een brief van 16 oktober 2007 aan het betrokken collegelid bevestigd. Daar staat in alinea 4: "De goedkeuring van de projecten waar de gesco's zullen worden tewerkgesteld, gebeurt volledig binnen de bevoegdheid van de VGC. Concreet zal de VGC een oproep doen voor bijkomende plaatsen, volgens de door haar bepaalde prioriteiten en zal zij de gesco's toewijzen. Met het oog op de aanvullende financiering wordt advies gevraagd aan de adviesraad voorschoolse aangelegenheden vanuit haar opdracht als lokaal overleg kinderopvang, en aan Kind en Gezin in functie van de overeenstemming met de regelgeving."
Het is dus vergelijkbaar met andere lokale besturen die aan het einde van de rit ingepast moeten blijven in de regelgeving die Kind en Gezin namens de Vlaamse Gemeenschap formuleert.
De nieuwe oproep van Kind en Gezin tot uitbreiding van de kinderopvang is in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest als volgt afgestemd op de gelijktijdige oproep van de VGC tot creatie van bijkomende plaatsen in de Brusselse kinderopvang via gesco's. Voorzieningen die bij de VGC gesco's aanvragen voor de creatie van bijkomende plaatsen krijgen voorrang bij Kind en Gezin; er is voorzien in een dossiermatige afstemming tussen de aanvragen bij Kind en Gezin en de aanvragen bij de VGC. De VGC heeft met haar oproep gewacht om deze afstemming te kunnen realiseren.
Wat betreft de bijpassing, houdt het akkoord met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest in dat de Vlaamse Gemeenschap, dus Kind en Gezin, de aanvullende subsidiekosten op zich kan nemen in overeenstemming met de reglementering en mits er kredieten beschikbaar zijn. In mijn brief van 16 oktober 2007 aan het bevoegde collegelid, heb ik laten weten dat de cofinanciering zal worden bekeken in het licht van verdere uitbreidingen.
Het gaat wel degelijk over een inspanningsverbintenis, maar dat is met andere lokale besturen ook het geval. Vele lokale besturen vragen me, omdat ik 8,3 miljoen extra heb, of ik bereid ben de initiatieven die zij hebben genomen, ten laste te nemen. Ik heb ten aanzien van iedereen gezegd dat mijn grote prioriteit gaat naar het creëren van extra plaatsen, wat niet per definitie goed nieuws is voor overheden die zelf initiatieven hebben genomen.
Bij de blindevlekkenoefening en bij de programmatie zetten we de initiatieven van lokale besturen wel even ter zijde en houden daar geen rekening mee. Lokale besturen die zelf inspanningen doen, worden beloond. Men gaat niet doen alsof er al voldoende oplossingen zijn omdat lokaal al veel is gedaan. Een lokaal bestuur heeft er dus belang bij iets te doen.
De toewijzingscriteria die door de Vlaamse Gemeenschap worden bepaald, worden transparant aan de sector bekendgemaakt.
Hoe groot de vraag is, zullen we vaststellen wanneer de aanvragen zijn binnengekomen. De einddatum hiervoor is half mei. Ik denk dat we zullen vaststellen dat er meer dan voldoende vragen naar uitbreiding zullen zijn. Ik heb het over de uitbreiding van de voorafname van 10 percent op het uitbreidingsbeleid van 8,3 miljoen. De ramingen voor de behoefte aan extra Nederlandstalige plaatsen in Brussel liggen hoog: een studie van de UGent uit 2005 raamde de toenmalige behoefte op 585 extra plaatsen. We hopen dat er ook genoeg kandidaten zijn die de mogelijkheid zien om op dit vlak een initiatief te nemen.
Zowel op Vlaams niveau als op het niveau van de VGC is er geregeld overleg met de sector van de kinderopvang. Ik wil respect opbrengen voor uw signaal dat de opvangvoorzieningen niet klaar zien in wat VGC en wat Vlaamse Gemeenschap is. Ik beschouw het als een huistaak om dat duidelijker vast te leggen. We moeten niet problematiseren. Ik denk niet dat er echte kortsluitingen aankomen, maar het is verstandig nog eens duidelijk te maken in welke context men functioneert.
Inzake de actuele uitbreiding in de voorschoolse kinderopvang, is de adviesraad voorschoolse aangelegenheden bezorgd over de evolutie waarbij de uitbreiding van de kinderopvang uitsluitend of in belangrijke mate wordt gerealiseerd met tewerkstellingsmaatregelen. Het is absoluut niet de bedoeling om dat uitsluitend met tewerkstellingsmaatregelen te doen. Als u nog maar kijkt naar de omvang, namelijk 10 percent van de 8,3 miljoen euro, ten opzichte van wat in het vooruitzicht wordt gesteld door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, hoeft men niet bang te zijn dat de uitbreiding van de kinderopvang louter met tewerkstellingsinitiatieven zal worden gerealiseerd.
Er zijn al andere voorbeelden waarbij men met tewerkstellingsmaatregelen nuttig werk heeft gedaan, ook in de sector van de kinderopvang. Ik verwijs naar DAC-projecten (DAC: Derde Arbeids Circuit), die in het eerste VIA-akkoord (VIA: Vlaams Intersectoraal Akkoord) werden geregulariseerd. We hebben daar in Vlaanderen al mee gewerkt en dat heeft niet tot grote accidenten geleid.
De flexibele en occasionele opvang is een ander verhaal. Ik kan bevestigen dat er van bij de start gesprekken zijn geweest tussen het kabinet-Grouwels en het kabinet Welzijn, Volksgezondheid en Gezin - eerst met minister Vervotte en dan met mezelf - over de aanwending van de beschikbare middelen, met bijzondere aandacht voor het realiseren van lokale diensten in Brussel en voor de moeilijker te realiseren actie omtrent onthaalouders en zelfstandige voorzieningen. In Brussel is het lastiger dan elders om onthaalouders en zelfstandige voorzieningen te vinden.
We hebben geregeld geëvalueerd. Begin 2008 is er met de twee kabinetten opnieuw een evaluatie gebeurd. Wat de dienstencheques betreft, zijn de middelen volledig omgezet naar de gesubsidieerde sector en naar de lokale diensten. Wat de zelfstandige sector en de flexibele opvang door onthaalouders betreft, was afgesproken dat een evaluatie zou worden gemaakt over de benuttingsgraad en dat men, indien nodig, de saldo's zou overhevelen naar andere acties, bijvoorbeeld in de gesubsidieerde sector. Een beslissing hierover is in voorbereiding en zou aanleiding kunnen geven tot een nieuwe oproep vanuit Kind en Gezin voor occasionele opvang in het kader van het actieplan. Uw vraag is duidelijk: blijft u garanderen dat de middelen die voorzien zijn voor Brussel, namelijk meer dan 800.000 euro, ook aangewend blijven voor Brussel? Het antwoord is ja. We gaan doorwerken tot alles wat nog niet is aangewend, wel degelijk zal zijn aangewend voor de behoefte van Brussel.
Ik kan nog veel details geven, maar ik heb een politiek antwoord gegeven op uw vraag. Voor de transparantie kan ik u een tabel meegeven waaruit blijkt wat nog niet aangewend is. U moet dat combineren met mijn bevestigend antwoord. Ik geef de afgeronde cijfers: flexibele opvang onthaalouders: 77.000 euro; inzet van doelgroepwerknemers: 172.000 euro; actie zelfstandigensector: 86.000 euro; coördinatiefunctie: 78.000 euro. Samen gaat het om een bedrag van 414.000 euro dat nog niet is aangewend. Het is mijn vast plan om dat in overleg met de VGC aan te wenden.
Een gemandateerde voorziening in Brussel kan onmogelijk een kopie zijn van een gemandateerde voorziening in het Vlaamse Gewest. Doordat de dienstencheques niet toepasbaar zijn in Brussel, zit men hoe dan ook met een andere formule. We hebben advies gevraagd aan de adviesraad Voorschoolse Aangelegenheden. Die heeft gepleit voor een kleinschalige pool van occasionele opvang in een opvanginitiatief, gekoppeld aan flexibele opvang. Deze actie had noch voor de adviesraad, noch voor de VGC prioriteit. De adviesraad heeft gekozen voor acties in de gesubsidieerde sector en de lokale diensten.
Nu zijn we aan het vaststellen wat de Brusselse volksvertegenwoordigers zegden toen een en ander startte, namelijk dat het toepassen van de formule van de gemandateerde voorzieningen in een realiteit waar de dienstencheques niet functioneren, per definitie betekent dat we een beroep zouden moeten doen op de regel dat die middelen mogen doorschuiven naar de andere compartimenten. Quod erat demonstrandum. Nu kan werk worden gemaakt van het aanwenden van de middelen door ze desgevallend in de meer traditionele kinderdagverblijven in te zetten.
Ik heb aandacht voor uw laatste opmerking. Aan het einde van de rit, als de budgetten die het Vlaams Parlement heeft goedgekeurd niet worden aangewend, moet men bijsturen om ervoor te zorgen dat die middelen hoe dan ook in de kinderopvang blijven.
Mevrouw Mieke Vogels: Als we nu ook in Vlaanderen opnieuw starten met een nieuwe reeks van tijdelijke statuten, zullen we die later weer moeten regulariseren, dat geef ik op een briefje. Kan een gesco bijvoorbeeld ook worden toegewezen aan een zelfstandigenvoorziening?
Minister Steven Vanackere: Waarover spreken we precies? Tewerkstellingsinitiatieven behelzen immers veel zaken. Als we met het geld van het Generatiepact gaan werken en we beschikken over jonge mensen met weinig of geen diploma's, kunnen die dan eventueel door een zelfstandigenvoorziening worden aangeworven? Het antwoord is: dat zou kunnen. De voorziening moet bereid zijn om als werkgever op te treden.
Ik durf te voorspellen - maar misschien wordt dat geen realiteit en dan ben ik niet eens ontgoocheld - dat sterke voorzieningen in de klassieke gesubsidieerde sector in staat zijn om mensen met een kwalificatietekort voldoende te omkaderen om met hen aan de slag te gaan. Het zou een randvoorwaarde kunnen zijn om mensen aan te werven. Ik zeg niet a priori dat het uitgesloten is. Als onthaalouders het goed zouden vinden om zo iemand aan de slag te krijgen, dan moet dat theoretisch denkbaar zijn.
Alles heeft te maken met het kader dat we straks met de federale overheid zullen afspreken over de inzet van de middelen. Daarin moet men voldoende openheid hebben om te zorgen voor een kwaliteitsbewaking. U spreekt over tewerkstellingsmaatregelen als iets dat later moet worden geregulariseerd. Dan bekijkt u het vanuit het standpunt van de betrokkene als die aan de slag is, maar veel van die mensen zijn vandaag niet eens aan de slag. Een tewerkstellingsmaatregel is dan een trampoline naar een betere arbeidssituatie.
Mevrouw Mieke Vogels: Meestal is dat de eis van de vakbond. In die zin zal het gesprek om gesco's tewerk te stellen in zelfstandige voorzieningen, niet zo gemakkelijk zijn. Ik vind dat het moet kunnen.
De voorzitter: Het incident is gesloten.