Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Delva heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, in een interview met De Morgen van deze maandag was minister Vanhengel, VGC-collegelid verantwoordelijk voor Onderwijs, heel duidelijk. Hij stelde: "Nederlandstalige scholen in Brussel zitten al vol voor de inschrijvingen beginnen. In de vijfhoek zijn er geen plaatsen meer, in om het even welk net. Alle Nederlandstalige scholen zijn er fully booked." Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel is natuurlijk een enorm succesverhaal. Ik heb er even de website van de VGC op nagekeken. In 1979-1980 waren er in het lager onderwijs 8900 leerlingen. Verleden schooljaar waren dat er meer dan 13.000. Bij de kleuters is die evolutie nog veel markanter. In 1979-1980 waren er 4300 kleuters, verleden schooljaar meer dan 11.000. Eén kind op vijf dat vandaag in de kleuterklas zit in Brussel, volgt onderwijs in een Nederlandstalige school.
De problemen qua capaciteit lijken inderdaad het grootst in het kleuteronderwijs. Mijnheer de minister, in het antwoord dat u me enkele weken geleden op een schriftelijke vraag gaf, zei u terecht het volgende: "De grootste problemen qua inschrijving stelden zich voor de kinderen die in september 2007 wensten te starten in de eerste, tweede of derde kleuterklas. Omdat ouders zich richtten op basisscholen in de buurt dan wel op enkele bekende scholen, waren er vroeger ook al weigeringen, maar die konden in het verleden grotendeels worden opgevangen door andere scholen binnen het gewest.
Dit blijkt de laatste schooljaren steeds moeilijker te verlopen. Vooral het kleuteronderwijs stelt ernstige problemen, wat zich uit in het stagneren van de leerlingenaangroei dit schooljaar." Enkele decennia geleden bestond de vrees dat de Nederlandstalige scholen in Brussel zouden leeglopen. Die tendens is volledig gekeerd.
Hoe gaan we om met het capaciteitsprobleem? Minister Vanhengel pleit in het interview in De Morgen voor de bouw van nieuwe scholen in Brussel. Hij stelt voor dat Vlaanderen de komende tien jaar 50 miljoen euro zou investeren. Hij weet dat daartegen in sommige kringen in Vlaanderen weerstand bestaat. Ik citeer uit het interview: "Waar is de generositeit en de verdraagzaamheid waar men zich zo op beroept? In Vlaanderen, in het Vlaams Parlement en in de Vlaamse Regering heeft zich een verschrikkelijke bekrompenheid geïnstalleerd, een absolute kortzichtigheid."
Gaat u akkoord met de probleemstelling zoals minister Vanhengel ze formuleert? Wat denkt u van zijn vraag voor bijkomende middelen om nieuwe scholen te bouwen in Brussel? Hebt u eventueel andere oplossingen voor het capaciteitsprobleem?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer Delva, ik zou me hier heel gemakkelijk kunnen vanaf maken, maar dat zou te eenvoudig zijn. Als minister Vanhengel zegt dat we 50 miljoen euro moeten investeren in nieuwe scholen in Brussel de volgende tien jaar, zou ik heel eenvoudig kunnen antwoorden dat we ongetwijfeld veel meer zullen investeren. Alleen dit jaar al hebben wij voor de bouw van scholen in het reguliere budget een machtiging van 421 miljoen euro. We lanceren een programma voor alternatieve financiering voor 1 miljard euro. Het zou wel eigenaardig zijn dat er in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel de volgende tien jaar niet voor 50 miljoen euro gefinancierd en gesubsidieerd wordt.
Dat bedrag van minister Vanhengel zal dus ongetwijfeld ver overtroffen worden. Ik zou kunnen zeggen: "Dat is een uitstekend voorstel. Dat komt zeker in orde. Ik bied twee keer zo veel." Maar dat ga ik niet doen, want ik denk dat hij iets anders voor ogen had, namelijk dat wij te weinig doen voor Brussel en een bijkomend programma moeten plannen.
Het is niet aan mij om te zeggen dat de Vlaamse Regering gierig is of genereus. Maar er zijn wel enkele feiten. In Brussel zijn dankzij de maatregelen van de Vlaamse Regering en het geld van de Vlaamse belastingbetaler 320 extra voltijdse leerkrachten aan de slag. Zij zouden daar niet aan de slag zijn, als wij niet louter omwille van het feit dat de scholen in Brussel liggen, extra omkadering zouden voorzien.
Wij plannen een nieuw financieringssysteem voor de werkingsmiddelen van scholen. Ik heb er expliciet voor gepleit om het feit dat een kind uit een anderstalig gezin komt als een aparte indicator te nemen voor extra middelen. Het gevolg daarvan is dat de werkingsbudgetten van de Brusselse scholen naar raming met 30 percent zullen stijgen, waar het gemiddelde in Vlaanderen 15 percent zal zijn. Dat geeft voor de verzamelde werkingsbudgetten van de Nederlandstalige scholen in Brussel ongeveer 9 miljoen euro extra per jaar. Dat kan onder meer gebruikt worden om leninglasten van bouwprojecten te financieren.
Ik heb niet het gevoel dat dat krenterig van ons is. Men moet opletten met dat beeld, want de realiteit is anders. Wij doen extra's voor het Nederlandstalige onderwijs in Brussel en we doen die graag: 320 extra voltijds ambten voor die scholen, alleen omdat ze in Brussel liggen, en 30 percent stijging van de werkingsbudgetten. Zijn wij gierig? Natuurlijk niet. Bovenop dat fameuze bouwprogramma nog een bijzonder bouwprogramma voor Brussel opmaken, valt totaal buiten onze rol. Maar we gaan voor veel meer dan 50 miljoen euro bouwen in Brussel. Ik vind het een beetje een vreemd debat.
Ik heb met mijn goede collega, minister Vanhengel, een hele batterij van maatregelen uitgewerkt met als essentiële doelstelling de handhaving van het kwaliteitsvolle onderwijs in Brussel. De wachtrijen ontstaan natuurlijk aan die enkele scholen waar iedereen wil zijn. Daar is maar één kruid tegen gewassen. We moeten ervoor zorgen dat Vlaamse ouders ervan overtuigd raken en blijven dat elke Nederlandstalige school in Brussel uitstekend onderwijs aanbiedt en dat hun kinderen overal een goede opvoeding en goed onderwijs zullen krijgen. Ik ben ervan overtuigd dat dit vandaag het geval is en dat de leerkrachten zich daar ten volle voor inzetten. Dat vormt een constante uitdaging.
Ik ben helemaal niet tegen het bouwen van nieuwe scholen in Brussel. Ik zou wel gek zijn. Waarom zouden we anders dat bouwprogramma opgesteld hebben? Er komen nieuwe scholen, maar dat lost ons dilemma niet op. We zitten in een omgeving met overwegend anderstaligen en die blijven onze scholen opzoeken. Ze zijn welkom! Maar we moeten de Vlaamse ouders blijven overtuigen dat al die scholen goed zijn. Daarover gaat het.
De discussie over een apart bouwprogramma is een beetje naast de kwestie. Iets anders is dat we als een van de vele maatregelen in de rondetafelconferentie afgesproken hebben dat we een onderzoek gaan doen naar de capaciteitsproblemen. Dat was gepland tegen juni. Ik heb begrepen van minister Vanhengel dat het pas tegen eind 2008 klaar zal zijn. Het moet de lokale autoriteiten en de VGC een beter zicht bieden op de prioriteiten.
Ik dank u voor uw antwoord, mijnheer de minister. Ik ben ervan overtuigd dat Vlaanderen niet krenterig is voor wat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel betreft.
U pleit terecht voor de handhaving van de kwaliteit van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Ik begrijp uw antwoord en ik steun u. Als we kwalitatief hoogstaand onderwijs aanbieden in Brussel, en dat doen we in haast alle scholen, heeft dat een gevolg op de vraag van de ouders. Ze willen allemaal hun kinderen inschrijven in Nederlandstalige scholen. We hebben een kwaliteitslabel in Brussel. We zijn daar trots op. Dat label is terecht maar creëert die grote vraag van de ouders. Als we de kwaliteit handhaven, of ambitieus zijn en nog willen verbeteren, dan gaat die vraag mee stijgen. Op zich is dat een goede zaak, maar dat lost het capaciteitsprobleem op lange termijn natuurlijk niet op, wel integendeel.
Ik zie twee luiken in het capaciteitsprobleem. Het is doodjammer dat de anderstaligen geen Nederlandstalig kleuteronderwijs kunnen volgen, de scholen zitten ongeveer allemaal vol. Het is een gemiste kans om Nederlands te leren. Ze interesseren zich nochtans voor onze cultuur. Het is een gemiste kans voor de Vlaamse gemeenschap in Brussel. Hoe meer mensen Nederlandskundig zijn in Brussel, hoe beter het daar voor ons is. Voor de Nederlandstalige kinderen is het ook een probleem. De voorrangsregelingen voor GOK-leerlingen en anderstaligen kunnen in Brussel nog sterker en effectiever worden gemaakt in de uitvoering.
We moeten het debat over het Nederlandstalig onderwijs eens heel fundamenteel voeren. Het reservoir aan kinderen die Nederlandstalig onderwijs zouden kunnen volgen in Brussel, is immens. Het gaat over tienduizenden kinderen. Momenteel zit één kleuter op vijf in onze Nederlandstalige scholen en dat wil zeggen dat vier op vijf kleuters niet in onze scholen zitten. Ze zullen niet allemaal overkomen, maar het potentieel aan kinderen is immens. Trekken we een grens? Als wij meer kwalitatief hoogstaand onderwijs aanbieden, zal de vraag toenemen. Als Brusselse Vlaming pleit ik er natuurlijk voor om iedereen te verwelkomen in onze scholen, dat spreekt voor zich, maar tot waar kan de Vlaamse Gemeenschap gaan inzake het onderwijs in Brussel? Volgens mij kunnen we daar heel ver in gaan, maar tot waar?
Zeven of acht gemeenten in Brussel, onder andere Elsene en Schaarbeek, voorzien vandaag nog altijd niet in gemeentelijk Nederlandstalig onderwijs. Het gaat om gemeenten van 80.000 of 100.000 inwoners - van capaciteitsproblemen gesproken. Ook dit thema kan misschien eens aan bod komen, maar behoort natuurlijk niet tot de bevoegdheden van dit parlement.
Mevrouw Van Linter heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, twee weken geleden heb ik al voorspeld dat de scholen al vol zouden zitten nog voor de inschrijvingsronde van mei. Die voorspelling is uitgekomen. U stelt dat het om een aantal populaire scholen gaat. Uit de persberichten en uit wat de heer Vanhengel beweert, blijkt dat niet het geval te zijn. Ook vroeger werd dit probleem altijd geminimaliseerd: het ging om enkele leerlingen en om populaire scholen. Nu zegt de heer Vanhengel openlijk dat er veel Nederlandstaligen geen plaats hebben, want alle scholen zitten vol, vooral in de vijfhoek.
Mijnheer de minister, u bent niet voor het verhogen van de scholencapaciteit. Het Vlaams Belang volgt u daarin om twee redenen.
Mevrouw Van Linter, mag ik dit toch even corrigeren, ook al wilt u mij gelijk geven. Ik heb niet gezegd dat ik daar niet voor ben. Ik zeg alleen dat we geen Brussels bouwprogramma zullen toevoegen aan het bestaande, maar ook geen Mechels of Leuvens, en ook geen Vilvoords of Zichems.
Tijdens de plenaire vergadering van 5 maart gebruikte u zelfs de term 'opblaasbare scholen'. Er is dus effectief een probleem, want een school krijgt men niet op twee dagen gebouwd en nu zijn er nog Nederlandstaligen die geen plaats hebben voor de inschrijvingsronde van mei.
Als u de capaciteit uitbreidt en nog scholen bouwt, dan is het voor onze fractie belangrijk om weten voor wie u die scholen bouwt. Het zullen opnieuw vooral anderstaligen en Franstaligen zijn die deze scholen zullen bevolken. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat Vlaanderen zijn energie en centen steekt in het oplossen van het deficit van het Franstalig onderwijs. U bent inderdaad absoluut niet gierig. U doet veel extra's en u levert veel inspanningen in Brussel, maar op één punt moet u volgens mijn fractie nog verder gaan: u moet in de eerste plaats absolute voorrang geven aan de Nederlandstaligen in het Nederlandstalige onderwijs in Brussel dat door Vlaanderen gefinancierd wordt. U gaat op dat vlak niet ver genoeg.
Ik stelde tijdens het vorige debat ook vast dat er over het probleem van de scholenbouw onenigheid bestaat binnen de Vlaamse Regering. CD&V pleit nu ook openlijk voor een absolute voorrang van Nederlandstaligen bij inschrijving. Wij zeggen dit al jaren, maar we werden, ook door CD&V, weggehoond. Nu geeft CD&V ons gelijk en schaart de partij zich achter ons standpunt. Voor ons is het duidelijk: de enige mogelijkheid is een volledige herziening van het GOK-beleid en vooral van het inschrijvingsluik voor Brussel.
Mevrouw Van Linter, u hebt het nu over een ander onderwerp dan dat van de vraag van de heer Delva aan de minister.
Ik stel voor dat degenen die zich aansluiten, zich houden aan het onderwerp van de vraag.
Ik stel aan de minister de vraag die ik veertien dagen geleden ook stelde: hoe zal hij het probleem in Brussel oplossen?
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik ben tevreden met uw antwoord over het onderwijs in Brussel in zijn totaliteit. Wat de specifieke probleemstelling van de heer Delva betreft, heb ik u twee weken geleden, met de nodige terughoudendheid, de vraag gesteld of het grote succes van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel niet kan wijzen op een te klein aanbod.
Ik ben het met u eens dat we niet moeten evolueren naar een apart Brussels fonds voor scholenbouw en dergelijke. Ik stel vast dat de heer Vanhengel wel die vraag stelt.
Wij beschouwen het onderwijs in Brussel als een open, dynamisch gegeven, waarbij de Nederlandstaligen aan bod moeten komen, maar ook de anderstaligen. We moeten van het onderwijs in Brussel een toekomstgericht totaalverhaal kunnen maken. Als blijkt dat anderen met plezier de stap naar het Nederlandstalige onderwijs zetten, moeten wij blijvend inspanningen doen.
Ik heb begrepen dat de heer Vanhengel ook een onderzoek vraagt naar de capaciteiten. We moeten dat zeker doen en daar te gepasten tijde op inspelen.
De heer De Meyer heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik ga minister Vandenbroucke en de Vlaamse Regering niet opnieuw bedanken voor de 75 miljoen euro extra die er gekomen is voor de reguliere scholenbouw. De minister heeft echter wel opnieuw mijn nieuwsgierigheid en ongeduld geprikkeld in verband met het DBFM-fonds.
Zijn er intussen vorderingen te melden in dat dossier, mijnheer de minister? Is er al groen licht gegeven in de onderhandelingen, of blijven we op onze honger zitten?
De heer Gatz heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik onthoud uit uw antwoord vooral dat u goed overeenkomt met de heer Vanhengel en dat u permanent met hem in dialoog bent. Door de interviews van de afgelopen tien dagen zou immers de perceptie kunnen zijn ontstaan dat de heer Vanhengel geïnteresseerd is in nieuwe gebouwen en dat u geïnteresseerd bent in de kwaliteitsbewaking en -verhoging van het onderwijs. Wat u en de heer Vanhengel bindt, is dat u allebei voorvechters bent van een goed, kwalitatief Nederlandstalig onderwijs.
Ik leid uit de geplande inspanningen voor nieuwbouw en vernieuwbouw in scholen in Vlaanderen en Brussel af dat u helemaal niet tegen een nieuwe capaciteitsuitbreiding bent.
Ik zou daar in de commissie graag dieper op ingaan. U hebt nu een aantal cijfers genoemd, maar daarnaast is er ook een studie van de Vlaamse Gemeenschapscommissie die zal bepalen wat de capaciteitsnoden op het terrein zijn. Ik wil die twee zaken aan elkaar kunnen koppelen: enerzijds de benodigde capaciteitsuitbreiding en anderzijds de inspanningen van de Vlaamse Gemeenschap.
Ik nodig u uit om dit debat ten gronde verder te zetten. Het gaat immers niet alleen over de kwaliteit van het Nederlandstalige onderwijs, maar ook over het vermijden van wachtrijen en over historische kans om alle Brusselse kinderen kwaliteitsvol onderwijs te kunnen aanbieden.
De heer De Cock heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw gedegen antwoord. De belangrijkste component uit uw antwoord is de handhaving van de kwaliteit van het Nederlandstalige onderwijs in Brussel, zoals dat ook in de Brusselse rondetafelconferentie werd gestipuleerd.
Zitten alle scholen in de vijfhoek eigenlijk wel vol? Wat is de situatie van de scholen net buiten de vijfhoek?
Ik wil ook nog eventjes aanknopen bij wat de vorige sprekers gezegd hebben. Ik wil geen muren rond de Brusselse Vlamingen, wel integendeel. De vensters en de deuren van de scholen moeten wagenwijd open worden gezet, ook voor anderstaligen.
Daarom zou het misschien goed zijn indien we de inrichtende machten en de schoolbesturen konden stimuleren om de capaciteit van hun scholen te verhogen via de geëigende kanalen, dus via de DBFM-formule of via AGIOn. Mijnheer Delva, het lijkt me geen al te best denkspoor om te werken via de Brusselse gemeenten of binnen de Brusselse context. Ik vrees dat de bestuurskracht daar iets te Franstalig gelinkt is. Ik denk dat we de inrichtende machten van het VSKO en van het GO! moeten aanspreken om meer capaciteit te creëren via de geëigende kanalen.
Ik wil graag ingaan op de uitnodiging van de heer Gatz. We moeten bekijken wat er eigenlijk in de pijplijn zit van het normale bouwprogramma in verhouding tot het bestaande capaciteitsprobleem. Na vergelijking moeten we nagaan wat de inrichtende machten en de lokale overheid, in casu de VGC, kunnen doen. We wachten op dat capaciteitsonderzoek. Ik hoop dat het eind 2008 is afgerond. De opmerking van de heer de Cock ligt in het verlengde daarvan, namelijk: wat is de eigen verantwoordelijkheid van elke inrichtende macht wanneer er een duidelijk zicht is op het capaciteitsprobleem?
Mijnheer De Meyer, u moet me verontschuldigen maar ik zal niet in detail ingaan op hoe die procedure loopt. We hebben geen decisieve stap bereikt die ik u zou kunnen meedelen. Dat verloopt heel confidentieel, achter gesloten deuren. Dat is ook uitdrukkelijk de bedoeling. Ik hoop dat we over enige maanden, na de selectie van de private partner, kunnen beginnen met de oprichting van de vennootschap die het bouwprogramma zal lanceren.
Het Nederlandstalig onderwijs in Brussel heeft een geweldige aantrekkingskracht op Nederlandstaligen en op anderstaligen. Ik hoop dat op lange termijn iedereen bij ons terecht kan, ook de anderstaligen. Ik wil ook benadrukken dat de anderstaligen onze Vlaamse gemeenschap binnen Brussel versterken en verrijken.
Het incident is gesloten.