Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in de commissie voor Onderwijs hebben we het vaak over de nood aan democratisering van het hoger onderwijs. Vaak wordt er zelfs gesproken van een nood aan een tweede democratiseringsgolf.
De Vlaamse overheid heeft al veel gedaan om de democratisering van het hoger onderwijs mogelijk te maken. Twee weken geleden keurden we hier het decreet over de financiering van het hoger onderwijs goed dat het hoger onderwijs meer middelen verschaft. Een democratisch hoger onderwijs is een hoeksteen van een democratische samenleving. Ons onderwijs is een van de beste ter wereld, en we mogen er terecht fier op zijn. De participatie aan het hoger onderwijs is hét middel om opwaartse sociale mobiliteit en zelfredzaamheid te bevorderen.
Hoewel we terecht fier zijn over ons onderwijs, blijven er toch nog pijnpunten bestaan. De heer Groenez, econoom van de KUL, maakte dat gisteren nog in De Standaard duidelijk. De participatie aan het hoger onderwijs is sinds de jaren zestig ondubbelzinnig toegenomen. De participatie van kinderen van hogere én lagere beroepscategorieën is sindsdien toegenomen. Toch hebben arbeiderskinderen en kinderen van goed opgeleide ouders nog steeds niet dezelfde kansen.
Arbeidskinderen studeren intussen wel vaker af aan hogescholen en universiteiten, maar voor kinderen van zelfstandigen en ondernemers is de situatie minstens even goed verbeterd. Zij behalen vaker een tweede diploma of een master na master. Er is dus nog wel sprake van ongelijke kansen in het onderwijs tussen arbeidskinderen en kinderen van goed opgeleide ouders. Als we spreken van echte democratisering, zou er geen verschil mogen zijn tussen bevolkingsgroepen. Het blijkt dat er nog steeds een verschil is.
Kinderen van arbeiders kiezen in het onderwijs ook vaker voor technisch secundair onderwijs en beroepssecundair onderwijs. We weten allemaal dat het bso niet voorbereidt op hoger onderwijs. Toch blijkt dat kinderen, na het volgen van een zevende jaar bso, zich inschrijven voor een professionele bacheloropleiding. Het resultaat blijft wel vaak uit.
Een oplossing die de heer Groenez voorstelt is het opheffen van het strikte onderscheid tussen algemeen secundair onderwijs, tso en bso. Hierdoor zou ook de ongelijke spreiding van sociale groepen in de verschillende onderwijsvormen kunnen worden weggewerkt.
Mijnheer de minister, hoe plant u een 'echte' democratisering in het hoger onderwijs? Ziet u heil in de plannen van de heer Groenez om af te stappen van de strikte scheiding in het onderwijs? Kan het zijn dat leerlingen die kiezen voor bso onvoldoende op de hoogte zijn van de verdere studeermogelijkheden in het hoger onderwijs?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, wat mevrouw Libert zegt is juist en belangrijk. Het is niet voor niks dat ik oproep om een echte tienkamp aan te gaan voor gelijke kansen in het onderwijs en een tweede golf van democratisering in het hoger onderwijs maakt daar deel van uit.
Er zijn inderdaad heel wat gegevens die aantonen dat we niet zo ver zijn geraakt dat ons hoger onderwijs democratisch is geworden. Er is bijvoorbeeld recent een rapport gemaakt door de regeringscommissarissen in de hogescholen. Ze zeggen dat er veel studenten uit het technisch en beroepsonderwijs binnenstromen in de professionele bachelors, namelijk 64 percent. 54 percent komt uit het tso, 9 percent uit het bso. Maar als je naar de slaagkansen kijkt, dan doen die mensen - en vooral die uit het bso - het niet goed. We moeten daar werk van maken.
Mijn oproep voor een tweede democratiseringsgolf in het hoger onderwijs kan niet worden samengevat in een simplistische slogan 'alleman naar de universiteit of de hogeschool'. Dat is niet de oproep. Er zijn jonge mensen die het talent en de motivatie hebben om iets anders te doen dan een universitaire of hogere opleiding te volgen.
Een van de grotere problemen is trouwens dat de kloof tussen het secundair onderwijs en het behalen van een professionele bachelor wel erg groot is. Er moet op de onderwijsladder een sport worden toegevoegd tussen het niveau secundair onderwijs en het niveau professionele bachelors zodat jonge mensen, die misschien liever eerst die tussenstap zetten, een sport vinden om vast te grijpen. Als ze te hoog grijpen, vallen ze immers naar beneden. Dat is wat je ziet bij de overgang van bso naar hogescholen.
Een van de heel positieve vaststellingen is dat 48 percent van de jonge mensen die uit het bso komen, wel slaagt in de professionele bachelor in de gezondheidszorg. Dat komt omdat ze de vierde graad gedaan hebben, dus twee extra jaren na zes jaren secundair onderwijs. Dat is een goede voorbereiding en diegenen die deze tussenstap genomen hebben, slagen wel in de hogeschool. Dat is precies wat ik wil met het nieuwe onderwijsniveau dat ik wil uitbouwen, een hoger beroepsonderwijs. De vierde graad verpleegkunde is een prachtig voorbeeld van hoger beroepsonderwijs waarbij je goed geschoolde mensen krijgt. Voor sommigen is het een eindstation, voor anderen is het een heel goede tussenstap op de ladder naar hoger onderwijs.
Als de afstand tussen de sporten op de ladder te groot wordt, vallen mensen naar beneden. Ik denk dat we moeten inzetten op een betere studiekeuze. We moeten inderdaad nadenken over de structuur van het secundair onderwijs. Ik zou wel een beetje nuance willen brengen in het pleidooi dat gisteren nog in De Standaard stond en dat door veel van mijn goede vrienden wordt gehouden. Zij suggereren - en ik ga nu een woord gebruiken dat zij niet gebruiken - dat de mirakeloplossing erin bestaat dat we de eerste graad van het secundair onderwijs hervormen tot een eenheidsgraad, met voor iedereen hetzelfde, en de studiekeuze uitstellen tot 14 jaar. Veel van mijn vrienden pleiten daarvoor. Ik denk dat we de eerste graad breder moeten maken en ervoor moeten zorgen dat de leerkrachten in de eerste graad de talenten van de kinderen goed kunnen zien en dat alle mogelijke talenten aan bod komen, maar een eenheidsworst maken van de eerste graad is niet noodzakelijk de goede oplossing.
Er zijn kinderen van 12 of 13 jaar waarvan we duidelijk de talenten kunnen zien en die zin en de motivatie hebben om vooruit te gaan in bepaalde richtingen. Die mogen we ook niet tegenhouden. We zullen, bij het nadenken over de toekomst van het secundair onderwijs, een genuanceerd verhaal vertellen over een bredere eerste graad, waarin grondig kan gewerkt worden rond alle mogelijke talenten van kinderen, maar niet noodzakelijk een eenheidsworst.
Dat pleidooi gaat al heel lang mee. Ik denk niet dat we dat onverkort moeten doorvoeren. Als u vraagt of we het onderscheid tussen aso en tso moeten opheffen, zeg ik neen. Ik denk niet dat we het moeten opheffen, ik denk dat we ervoor moeten zorgen dat jonge mensen goed kiezen, in structuren waar het onderscheid er niet uitziet zoals het er vandaag uitziet.
Ik denk dat er nog heel wat andere dingen in die tienkamp voor gelijke onderwijskansen meespelen, onder meer taal. Wat is de reden waarom jonge mensen mislukken in hogescholen of aan universiteiten? Dikwijls beheersen ze het soort van Nederlands niet dat men daar nodig heeft om een paper te schrijven of om iets te presenteren. Dat is een falen van het secundair onderwijs, natuurlijk. Daar moet op gewerkt worden. Vandaar mijn grote klemtoon op taal, op het Nederlands. Dat is een van de belangrijkste redenen waarom mensen mislukken.
Ik denk ook dat onze hogescholen en universiteiten bewust inspanningen moeten doen om jonge mensen te rekruteren uit reservoirs waar ze vandaag te weinig rekruteren. Ik denk ook dat ze creatieve oplossingen moeten vinden voor die jonge mensen die uit het beroepsonderwijs komen en toch die stap meteen willen wagen. Ik vind niet dat we per definitie moeten zeggen dat dat niet gaat, ook al zijn de slaagkansen klein. Ik denk dat er creatieve en goede oplossingen gezocht moeten worden. Dat is bijvoorbeeld mogelijk in het kader van het aanmoedigingsfonds dat ik voorstel, als een soort van extra schijf financiering bij het financieringsmodel voor het hoger onderwijs.
Mevrouw Libert, ik denk dat u een heel goede analyse maakt. Ik denk dat we enorm veel werk voor de boeg hebben. Ik hoed me voor simplismen en mirakeloplossingen zijn er niet. Ik denk dat we een batterij maatregelen nodig hebben en genuanceerd moeten nadenken over de wenselijke structuur van het secundair onderwijs. Ik denk wel dat er hervorming nodig is.
Tegen het einde van deze regeerperiode wil ik met een soort van blauwdruk komen, zodat een nieuwe regering al iets heeft om over na te denken en van te vertrekken. Ik wil daar natuurlijk ook met u en de collega's van de commissie voor Onderwijs heel graag over discussiëren.
Een heel belangrijk punt vind ik de invoering van het nieuwe onderwijsniveau hoger beroepsonderwijs, tussen secundair en hogeschool. Ik denk dat Vlaanderen dat heel hard nodig heeft.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben het volledig eens met uw stelling dat democratisering niet betekent dat we elke leerling naar het hoger onderwijs moeten sturen.
Democratisering betekent vooral culturele, economische en sociale barrières wegwerken voor degenen die het aankunnen, zodat ze zeker kunnen starten en hopelijk ook succesvol beëindigen. Dat betekent dat competenties van jongeren zo optimaal mogelijk moeten worden ingezet. Voor sommigen is dat dan verder studeren en voor anderen is het een concreet vak aanleren.
Wij staan volledig achter het hoger beroepsonderwijs, wat u naar voren schuift. De reden waarom zoveel jongeren hogere studies willen aanvatten na een zevende jaar beroepsonderwijs, is dat ze vandaag geen werk vinden. Terwijl vroeger een beroepsopleiding sowieso naar een job leidde, is dat vandaag absoluut niet meer het geval. Er is een vacuüm tussen opleiding en arbeidsmarkt waardoor jongeren vaak werkloos blijven. Ze zien dat bij jongeren die voor hen zijn afgestudeerd. Daarom kiezen ze ervoor verder te studeren omdat ze vrezen geen job te vinden. Die oplossing is voor hen helaas niet altijd succesvol.
De heer Pieters heeft het woord.
Mijnheer de minister, u brengt zeer mooie zaken naar voren waar eventueel wel iets mee te bereiken valt.
We hebben echter al regelmatig in twijfel getrokken dat democratisering doorgang kan vinden. In het hoger onderwijs kan men ook rekenen. Om hoger onderwijs te volgen, moet je centen op tafel kunnen leggen. Het stond ook in de krant dat de kosten steeds maar stijgen. De studiebeurzen zijn al jaren niet meer geïndexeerd, en ook de loonbarema's niet. Steeds minder gezinnen kunnen gebruik maken van een studiebeurs. Op lange termijn denken is goed, maar u moet de kar niet voor het paard spannen. U moet ervoor zorgen dat hoger onderwijs financieel draaglijk is voor iedereen en dat mensen met weinig financiële middelen ook de mogelijkheid hebben om hoger onderwijs te volgen.
De heer De Cock heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Ik ben er enorm van onder de indruk. Als we spreken over een tweede golf van democratisering, betekent dat dat die nodig is.
Met betrekking tot wat mevrouw Libert aanhaalt over 'het wegwerken van de verschotting' ben ik het ermee eens dat je de sociale muren tussen aso, bso, tso en kso moet wegwerken, maar de eigenheid van elke richting is toch wel belangrijk.
De minister heeft gezegd dat niet iedereen moet worden geleid naar hoger en universitair onderwijs. Daar steun ik hem volkomen in. Er zijn echter ook laatbloeiers en die zijn gebaat met schakelprogramma's, wat de minister ook aankondigt met het beleid inzake hoger beroepsonderwijs dat hij zal uitwerken. Dat is het zalmprincipe dat steeds meer ingang vindt. We merken dat in de huidige bama-structuur: jonge mensen beginnen laag en geraken steeds een trapje hoger door die schakelprogramma's en de flexibilisering van het hoger onderwijs. Daar moeten we op focussen om de kloof in het leerplichtonderwijs te dichten.
Ik ben de minister heel dankbaar dat hij zegt dat we het accent heel erg op taal moeten leggen. Jongeren moeten de taal die men in het hoger en het universitair onderwijs hanteert, op een goede en gedegen manier onder de knie krijgen tijdens het leerplichtonderwijs.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil enige nuance aanbrengen. De finaliteit van het beroepsonderwijs is niet het hoger en universitair onderwijs, toch niet in de meeste gevallen. We moeten opletten wat we doen. Zien we het hoger beroepsonderwijs op zich als finaliteit of als schakel? Het probleem zit in de oriëntatie in het begin van het secundair onderwijs. Daar volg ik de minister maar gedeeltelijk. We moeten in de eerste graad niet gaan naar een eenheidsworst. Na alles wat daarover in de laatste twintig tot dertig jaar is geschreven, moeten we erover waken dat we de echte studiekeuze die in het secundair onderwijs ligt, uitstellen, want ze heeft al dan niet gevolgen voor het hoger onderwijs. We moeten dus naar een grotere eenheid gaan.
Dat moet daarom geen eenheidsworst zijn, maar er moet een grotere eenheid zijn in die eerste graad.
Ten slotte wordt de kostprijs niet vermeld in de geciteerde artikels. Toch mag de kostprijs van studeren in het hoger onderwijs niet worden onderschat, als element van democratisering of niet-democratisering.
Wat mevrouw Libert heeft gezegd over de reden van de keuze voor hoger onderwijs, verrast me een beetje. Ze stelt dat die reden het niet vinden van werk is. Jonge mensen die uit sterke technische of beroepsrichtingen komen, vinden immers zeer gemakkelijk werk. Mensen in sommige richtingen vinden inderdaad moeilijker werk, maar het zijn niet die jonge mensen die we terugvinden in de hogescholen, denk ik. Ik kan me echter vergissen. Ik moet daar eens over nadenken. Misschien manifesteert dat zich duidelijk in uw regio, mevrouw Libert. Ik zie dat niet meteen.
Ik ben het eigenlijk voor een groot deel eens met wat de heer Tavernier heeft gezegd. De bedoeling van het beroepssecundair onderwijs is niet het doorstromen naar hoger onderwijs. Daar bereidt het ook niet goed op voor. De slogan is dus niet: "Iedereen naar de universiteit". De slogan is: "Iedereen met succes hoger op de onderwijsladder". Er zitten vandaag inderdaad wellicht wel jonge mensen in het bso die jammer genoeg geen goede oriëntatie hebben gekregen en meer in hun mars hebben. Bijvoorbeeld met de tussenstap van het hoger beroepsonderwijs kunnen zij wel slagen in het hoger onderwijs. Dat mogen we niet uitsluiten. Dat blijkt uit de verpleging. Dat is enorm. Bijna één op twee personen die uit het bso komen en toch hoger onderwijs proberen, slaagt, maar dankzij de vierde graad. Voor de rest hebt u echter helemaal gelijk, mijnheer Tavernier. Ik deel uw mening.
Wat de financiële aspecten betreft, hebben we niet voor niets een pad uitgetekend waarbij we 10 miljoen euro investeren in de sociale sector van de hogescholen, omdat die een achterstand had tegenover de sociale sector van de universiteiten. Goedkope restaurants en huisvesting zijn immers nodig. Daar investeren we ook in.
Wat de eerste graad betreft, wil ik pleiten voor nuancering. U hebt me goed gehoord. Ik ben ook blij dat u zegt niet voor een eenheidsworst te zijn. Ik gebruik inderdaad dat vrij lelijke woord om duidelijk te maken waar ik niet in geloof, namelijk alle jonge mensen tussen 12 en 14 net hetzelfde laten doen. Zo gaan we er ook ongelukkig maken. Dat moeten we ook niet doen. Er is dus meer nuance nodig. Bij de studiekeuze loopt echter duidelijk heel wat fout. Daar ben ik het mee eens.
Ik kijk uit naar de discussie die we zullen voeren over het beroepsonderwijs, het hbo en de gevolgen op de arbeidsmarkt.
Het incident is gesloten.