Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over het proefproject om Turkse les te geven in twee Gentse basisscholen
Actuele vraag over het proefproject om Turkse les te geven in twee Gentse basisscholen
Verslag
De heer Deckmyn heeft het woord.
Mijnheer de minister, deze week liet de Gentse schepen van Onderwijs, de heer Coddens, weten dat er in Gent een proefproject zou worden opgestart voor het verstrekken van lessen Turks aan leerlingen van Turkse origine. Het zou gaan over vier à acht uur les per week, wat ongetwijfeld ten koste zal gaan van de lessen Nederlands.
Mijnheer de minister, u liet weten dat u niet al te gelukkig was met dit initiatief. U liet er zich nogal kritisch over uit. Het project komt echter niet uit de lucht vallen. Het heeft een voorgeschiedenis. De vorige Gentse schepen van Onderwijs, mevrouw Van den Bossche, en haar opvolger, de heer Coddens, hebben al meermaals proefballonnetjes in die richting opgelaten. Uiteindelijk wordt dit project nu gelanceerd.
Mijnheer de minister, in Nederland werden dergelijke projecten al uitgeprobeerd. Men is er echter volledig van afgestapt. In de jaren negentig bleek dat dit project geen kans op slagen had. Het werd afgevoerd omdat het een nefaste invloed had op de leerkwaliteit en op de integratie van de betrokken leerlingen.
Blijkbaar wordt wat in Nederland is afgevoerd, nu in Gent ingevoerd. Daar werd opnieuw het warm water uitgevonden. Het wordt er bovendien nog als revolutionair bestempeld.
Een dergelijk project schept een precedent. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met allochtone leerlingen uit andere taalgemeenschappen? En nog belangrijker, strookt dit alles wel met de vigerende taalwetgeving? Een punt dat voor u nog belangrijker zou moeten zijn, is of dit alles wel strookt met het beleid dat door de Vlaamse Regering wordt gevoerd inzake onderwijs en inburgering.
Het Vlaams Blok, excuseer, het Vlaams Belang blijft zich sterk verzetten tegen dit initiatief.
Waar het hart van vol is, loopt de mond van over. (Gelach)
Inderdaad.
Mijnheer de minister, wat is uw standpunt ter zake? Strookt dit wel met de vigerende taalwetgeving?
U zou vandaag overleg plegen met de Gentse schepen van Onderwijs. Indien dat het geval is, zult u zich wel kritisch hebben opgesteld. Heeft het overleg al plaatsgevonden? Indien ja, wat zijn dan de resultaten?
Worden in Vlaanderen nog andere soortgelijke projecten gepland?
Mevrouw Moens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de heer Deckmyn heeft al heel wat zaken gezegd die ik ook wilde aanhalen. (Gelach)
Iedereen zal wel hebben gelezen dat de Gentse schepen van Onderwijs, de heer Coddens, vanaf volgend schooljaar een experiment wil lanceren in het eerste en tweede leerjaar van twee Gentse scholen. Jonge kinderen zouden gedurende een achttal uren in het Turks onderwezen worden.
Mijnheer de minister, volgens de Gentse schepen en diverse taalspecialisten zouden deze lessen de verwerving van het Nederlands bevorderen. De schepen van Onderwijs zou me dat eens moeten uitleggen. Ik begrijp dat niet goed.
Het experiment voldoet niet aan de taalwetgeving. De taalwetgeving bepaalt dat in een Nederlandstalig gebied het Nederlands gebruikt moet worden. De tweede landstaal - in het Nederlandstalig gebied is dat het Frans - mag vanaf het vijfde of zesde leerjaar worden gegeven. In het vijfde leerjaar mag er een drietal uur per week in die taal onderwezen worden.
Ik begrijp niet goed wat de Gentse schepen hiermee wil bereiken. Mijnheer de minister, u hebt zich in de pers zeer kritisch over dit project uitgelaten. U hebt aangekondigd dat u vandaag een onderhoud met de bewuste schepen zou hebben. Heeft dit overleg reeds plaatsgevonden? Zo ja, wat hebt u, samen met de schepen, besloten? Zo neen, bent u van plan alsnog overleg met de Gentse schepen te plegen?
Mevrouw Van Kerrebroeck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, aangezien de twee voorgaande sprekers me het geven van een inleiding hebben bespaard, kan ik onmiddellijk van wal steken.
Op 26 oktober 2006 heb ik de minister een aantal vragen over dergelijke experimenten gesteld. Hij heeft toen naar zijn talennota verwezen. Ik heb die tekst eens nagelezen. In die nota staat niets over het onderwijs in de moedertaal, wat nu toch aan de orde is.
Wat het project in Gent betreft, lijkt de groep me niet al te best gekozen. Het Lucerna College is een school van en voor de Turkse gemeenschap. Het gaat hier om een zeer goede school, waar alles in het Nederlands verloopt. Kinderen die zich in hun moedertaal uitdrukken, worden zelfs gesanctioneerd. De taalvaardigheid van de Turkse kinderen valt niet te onderschatten. Aangezien deze kinderen zich vlot kunnen uitdrukken, lijkt de groep me niet te best gekozen.
Ik heb het moeilijk met de uitzonderlijke positie van die groep binnen de eigenlijke klasgroep. Die klasgroep bestaat immers uit allerlei anderstaligen. Indien binnen de klasgroep een bepaalde groep wordt geselecteerd, vrees ik voor enige discriminatie. De klas bestaat niet enkel uit Turken, maar ook uit Kosovaren, Ghanezen en Marokkanen. Indien die klas wordt opgesplitst, vraag ik me af hoe het met die andere talen zit.
Ik heb het ook moeilijk met het geven van lessen in het Turks tijdens de reguliere lestijden. Op die manier wordt immers geknabbeld aan het aantal uren standaardtaal, het Nederlands, dat de kinderen moeten krijgen om de eindtermen voor het eerste en het tweede studiejaar te halen.
Mijnheer de minister, dit zijn mijn bezwaren. Ik weet dat u hier ook andere ideeën over hebt. Ik ben het volledig eens met uw stelling dat we de anderstaligen moeten stimuleren om hun kinderen zo vroeg mogelijk school te laten lopen. Op die manier komen ze immers vroeg in een talenbad terecht en kunnen ze de standaardtaal goed in zich opnemen. Een ander voorbeeld, dat ik overigens schitterend vind, is het initiatief dat de heer Voorhamme in Antwerpen heeft genomen. De scholen proberen na de lestijden extra lessen te geven. De ouders worden verzocht deze lessen bij te wonen. Op die manier kunnen ze de standaardtaal leren en kan een goede participatie van de ouders tot stand komen. Ze kunnen aan heel het schoolleven deelnemen.
Wat is uw houding ten aanzien van deze uitzonderingssituatie? Bent u van plan voor dergelijke experimenten in een bijkomende financiële input te voorzien? Zo ja, denk ik dat deze discussie nog vaak een vervolg zal krijgen.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, het gaat hier om een zeer gecompliceerde discussie. Vaak spelen allerlei soorten argumenten een rol. Ik zal eerst even toelichten met welke bril we naar deze discussie kunnen kijken. Vervolgens zal ik een tweetal brillen opzetten.
De eerste reeks vragen betreft de wettelijkheid van de situatie. De tweede reeks vragen betreft de wenselijkheid van dit project. Het is mijn ervaring dat onder de waterlijn van discussies over de aanwezigheid van het Turks, het Arabisch of een andere taal in de basisschool vaak andere gevoeligheden een rol spelen. Wat mij betreft, mogen die gevoeligheden geen invloed op de argumentatie hebben.
Zo'n discussie gaat voor mij niet over de vraag of je nu al dan niet een signaal wil geven dat de taal die kinderen thuis spreken, ook een mooie taal is. Een leerkracht moet dat doen, wat die taal ook is. Je mag niet negatief staan tegenover een taal die kinderen thuis spreken en laat die maar eens klinken in de klas.
Het gaat ook niet over taalpolitiek in de betekenis van het promoveren van een taal. Ik beargumenteer deze kwestie vanuit een onderwijspolitiek en een onderwijslogica. Ik licht dit dadelijk toe. Ik kom eerst bij de wettelijkheid. We worden hier geregeerd door de onderwijstaalwet, en die zegt dat het Nederlands de taal is in onze scholen. We zijn wel in staat om binnen het homogeen Nederlandstalige taalgebied als Vlaamse Gemeenschap daar modaliteiten voor in te voeren. We kunnen aanpassingen doen aan de onderwijstaalwet. De onderwijssituatie is niet zo eenduidig. Ik geef een voorbeeld: artikel 43 van het decreet Basisonderwijs maakt talensensibilisering mogelijk van in de kleuterklas. Talensensibilisering kent u, mevrouw Moens. Als een kleutertje 'Frère Jacques' zingt, dan leert hij die klanken kennen. Dit is een voorbeeld van het Frans, maar het kan ook in andere talen. Dat is mogelijk van in de kleuterklas. Taalinitiatie is ook reeds mogelijk van in het begin van het basisonderwijs. Dat wordt mogelijk gemaakt door het decreet Basisonderwijs.
Er is ook Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur (OETC) in onze regelgeving, maar dat is een beetje onduidelijker. De Gentenaars hebben me in een eerste overleg van deze morgen duidelijk gemaakt dat hun redenering zich op juridisch vlak veeleer zou situeren in OETC. OETC betekent dat men op een aantal plaatsen in Vlaanderen en Brussel vandaag lessen geeft in een andere taal. Is dat zo vreemd in onze regelgeving? Neen. Het Brusseldecreet dat is goedgekeurd in april 2004 geeft een subsidie voor een vorm van OETC, namelijk het bicultureel onderwijs in Brussel. Dat voorstel van decreet werd ingediend door de leden Gatz, Idrissi, Ramon, De Cock, Grouwels en Van Nieuwenborgh. Artikel 6 van dat decreet heeft het over de vzw Werkgroep Immigratie en de ondersteuning van OETC. Dat zit dus gewoon in onze regelgeving. We moeten daar niet zo verbaasd over zijn.
Het decreet Basisonderwijs zegt uitdrukkelijk dat OETC niet gezien wordt als taalinitiatie. Dit staat in het decreet omdat taalinitiatie in de eerste plaats in het Frans moet. Dat verschilt van talensensibilisering waarover we niets zeggen qua taal. Een amendement van de heer Vanleenhove maakt dat duidelijk. Dit parlement heeft het GOK-decreet gewijzigd, wat daarnet al uitvoerig is besproken. Bij de wijziging van het GOK-decreet is ook gesproken over wat het betekent als een school vol is. Nadat een school vol is, is het toch nog mogelijk afwijkingen te hebben voor bepaalde leerlingen. Er kan dus een stoeltje bij worden gezet voor internaatkinderen, kinderen die geplaatst zijn, kinderen verbonden aan buitengewoon onderwijs en ook voor OETC. Dat begrip zit dus in onze decreten. Voor de rest is het niet zeer duidelijk geregeld. Het is niet zo dat we zomaar kunnen zeggen dat dit vreemd en onwettelijk is. We kennen het, want het wordt in decreten vermeld. De basisregelgeving daarover is echter niet bijzonder duidelijk. Als men in Gent iets wil doen met OETC, dan kunnen we moeilijk zeggen dat ze volkomen en overduidelijk onwettig zijn. Dat is niet zo eenvoudig.
Ik wil het nu even hebben over de wenselijkheid. Ik verwijs naar een colloquium voor Ons Erfdeel waar ik uitvoerig heb gesproken over een onderscheid dat ik maak.
Er is een onderscheid tussen de taalpolitieke logica - die is belangrijk, onder meer voor wat we in de rand rond Brussel doen - en de onderwijslogica. Mijn onderwijslogica zegt me wel dat een zeer grote klemtoon op taal nodig is. Taal is cruciaal voor de realisatie van gelijke kansen in het onderwijs. Ik ben een zelfverklaarde tegenstander van elk relativisme inzake taal en de noodzaak om het Nederlands goed te kennen.
Volgens mij begint het verhaal in de kleuterklas, dat verder moet worden opgebouwd in het lager onderwijs en op een goed niveau moet worden gebracht tegen het einde van het secundair onderwijs. Dat moet anderstalige kinderen de kans bieden om niet alleen successen op de arbeidsmarkt te boeken, maar vooral ook om door te stromen naar het hoger onderwijs, waarvoor men het academische Nederlands moet beheersen. Dat laatste is een van de grote actuele knelpunten.
Als u me vraagt of taal belangrijk is, dan zeg ik dat taal cruciaal is, en dan bedoel ik de taal van de klas, dus het Nederlands. Uit het overleg van deze ochtend heb ik onthouden dat die mensen zeggen dat hun doelstelling een goede beheersing van het Nederlands is. Dat is geruststellend. Ik ben wel bezorgd over wat ze zeggen, omdat ik vind dat ze nogal een grote hap nemen uit het curriculum om met een andere taal bezig te kunnen zijn. Dat is mijn eerste indruk. Die grote hap neemt mogelijkheden weg om een taalbad in het Nederlands aan te bieden. Ik heb hen gezegd dat ik daar bezorgd over ben.
Het overleg met de mensen van Gent is nog niet afgerond. Het was een eerste kennisname van wat ze precies willen doen. Ik heb hen alvast gezegd dat ik niet graag heb dat een grote hap wordt weggenomen uit de schooltijd - de enige tijd waarin de kinderen worden geconfronteerd met het Standaardnederlands. Ik heb hen gevraagd daarover na te denken. Ik zal dat overleg met hen voortzetten.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord. Taal is een middel tot integratie. Het Gentse initiatief staat daar mijns inziens haaks op. In Nederland heeft men dat al op die manier geprobeerd, met behulp van verschillende projecten. In een studie is aangetoond dat die projecten faliekant zijn afgelopen. Ze tonen aan dat die aanpak nefast is voor de leerkwaliteit, maar ook voor de integratie van allochtone leerlingen.
U bekijkt de zaak door twee brillen: die van de wettelijkheid en die van de wenselijkheid. Ik zou de collega's eens willen uitnodigen om de toestand ook eens anders te bekijken. Dit project past duidelijk in de stimulering van de multiculturele maatschappij. Er is een andere aanpak mogelijk: die van de integratie en de assimilatie, waarbij men alles inzet op de aanpassing van de leerlingen aan onze eigen waarden, taal en cultuur. Het Gentse project staat haaks op die laatste visie.
Ik betwijfel dat er geen wettelijke problemen zouden rijzen. De taalwetgeving is toch duidelijk: het onderwijs in Vlaanderen moet in het Nederlands gebeuren. De minister heeft dat gerelativeerd aan de hand van allerlei voorbeelden over plaatsen waar het zo al gebeurt en waar men wat op welke manier doet. Zo verdrinkt men de vis. Ik ben alvast blij dat de minister erkent dat er ter zake niet veel duidelijkheid heerst. En ik ben ook blij uit zijn mond te vernemen dat taalpolitiek belangrijk is.
De finale doelstelling is een goede beheersing van het Nederlands. Dat is een belangrijk element van de aanpassing van vreemdelingen aan onze cultuur. Dat lost men niet op door lessen Turks in het onderwijs te geven. En dat is zeker zo als men, zoals de bedoeling is, dat gedurende vier tot acht uren per week wil doen. Dat zou een grote hap wegnemen uit het lessenpakket Nederlands.
Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ik hoor hem zeggen dat we aan de kinderen niets mogen zeggen wat hun thuistaal in een negatief daglicht zou stellen. Ik denk niet dat iemand dat hier heeft gezegd. Iedereen, of hij nu Marokkaan, Turk of Albanees is, heeft het recht op zijn eigen taal thuis. Daar kan niemand tegen zijn, maar er is wel een verschil met de onderwijstaal.
Het is toch wel bevorderend voor kinderen in Vlaanderen om zo vroeg mogelijk Nederlands te leren. Men ziet dat duidelijk in Nederlands-Frans taalgemengde gezinnen. Op zeer jonge leeftijd al kennen de kinderen beide talen. Het kan ook in het geval van Turkse ouders geen probleem zijn als de wil bij beide ouders aanwezig is. De kinderen zelf hebben er geen problemen mee.
Ik vraag me nog altijd af wat de minister zal doen mochten andere scholen in Vlaanderen met voorstellen komen om een achttal uren les te geven in het Arabisch, Pools of Albanees. De vraag is wat hij zal doen als andere taalgemeenschappen met hun eigen vraag afkomen.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw genuanceerde antwoord, vooral als u het hebt over uw zorg om de lessen te geven tijdens de reguliere lestijden. Als men het uitrekent, komt men aan een derde of iets minder van het aantal beschikbare schoollestijden. De hap is dus nogal groot.
Het gaat erom de kinderen de mogelijkheid te bieden hun onderwijstaak zo vlug mogelijk te kennen. In tegenstelling tot wat anderen hier hebben gezegd, heb ik de indruk dat de schepen van Gent wel degelijk de bedoeling heeft om mee te helpen aan een sterkere integratie. We zijn daar allemaal voorstander van en willen allemaal alle kansen aan de kinderen aanbieden.
Mevrouw De Meulenaere heeft het woord.
Ik dank de minister voor zijn positie over de verschillende aspecten. We kunnen niet ontkennen dat het onderwijs in de moedertaal ook belangrijk kan zijn als het om de overdracht van kennis gaat, zodat we ervan overtuigd kunnen zijn dat de leerlingen dat ook echt begrijpen. Dat moet gebeuren naast het onderwijs in het Nederlands, zodat ze maatschappelijk kunnen worden geïntegreerd.
Het gevaar bestaat dat er ook vraag is naar onderwijs in het Chinees of Spaans. Er is zo'n verscheidenheid aan talen die onder meer in de rand rond Brussel worden gesproken dat het organisatorisch moeilijk wordt om daar allemaal momenteel aan tegemoet te komen. Wat ik wel wil voorstellen, en dat kan naar aanleiding van het bezoek dat we met de commissie aan taalprojecten in Zuid-Afrika hebben afgelegd een interessante discussie opleveren, is om een gedachtewisseling in de commissie op te zetten over het onderwijs in verschillende talen.
Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Ik ben er samen met heel wat collega's van overtuigd dat de kennis van het Nederlands fundamenteel is voor emancipatie en integratie, maar men mag vooral niet gecrispeerd reageren op dit soort projecten. Ik wil even benadrukken dat het om een experiment gaat dat bovendien door de universiteit van Gent wordt ondersteund. We moeten het een kans geven, omdat ik denk dat alle middelen goed zijn om kinderen die een serieuze taalachterstand hebben, taalvaardig te maken. Het is een van de mogelijke methodes om te werken aan taalontwikkeling.
Het is niet mijn favoriete methode. Er zijn ook andere mogelijkheden, die daarnet al zijn aangehaald door enkele leden. Het is ook erg belangrijk dat ouders van schoolgaande kinderen heel snel hun verantwoordelijkheid opnemen, betrokken worden bij het onderwijs van hun kinderen en eventueel verplicht worden om Nederlands te leren. Er zijn nog andere methodes, zoals het meegegeven van boeken en kranten door de scholen en het investeren in meer Nederlands.
De studies die we tot nu toe hebben gezien, zijn ook zeer uiteenlopend. Sommige mensen zijn voorstander van het beter aanleren van de eigen taal om zo beter het Nederlands onder de knie te krijgen, anderen vinden dat er zeer snel met het Nederlands moet worden begonnen. Er is helemaal nog geen duidelijkheid over. We moeten dit experiment een eerlijke kans geven en daar dan onze conclusies uit trekken.
Mevrouw Demeulenaere, we hebben inderdaad in Zuid-Afrika projecten ter zake gezien, die trouwens ondersteund worden door Vlaanderen. We hebben daar eigenlijk een ander zicht gekregen op de situatie. Dat heeft ook mijn mening toch wel wat gewijzigd.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, in de huidige situatie houden we vast aan Nederlands vanaf het begin voor iedereen. Als we kijken naar de groep allochtone leerlingen, dus leerlingen waarvan de moedertaal niet het Nederlands is, dan stellen we vast dat we niet de resultaten bereiken die we zouden willen bereiken. Die groep kampt met een serieuze achterstand.
Uit onderzoeken ter zake blijkt dat dit komt omdat de instructietaal, de onderwijstaal, niet overeenstemt met de moedertaal. Een aantal onderzoekers, in Zuid-Afrika, maar ook hier, zeggen dat we moeten beginnen met het gebruiken van de moedertaal als instructietaal, om dan geleidelijk eventueel over te schakelen naar de andere taal. Dat moet kunnen. Daarbij moet de doelstelling duidelijk zijn, namelijk integratie en het aanleren van het Nederlands. Dat betekent niet dat dit vanaf het eerste ogenblik moet gebeuren. We moeten die experimenten op zijn minst een kans geven en dit eigenlijk ook veel verder onderzoeken. Dan kan het geen argument zijn dat we dit niet kunnen doen voor alle groepen. Als we dit al kunnen doen voor de helft of drie vierde van de anderstaligen, dan kan dit een grote vooruitgang zijn. Laten we dus een bepaalde starheid verlaten, waarbij het dan meer gaat over taalpolitiek dan over onderwijslogica. De doelstelling is een grotere integratie en het aanleren van het Nederlands, zonder te blijven zitten in de starheid van het huidige systeem.
Mevrouw Stevens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik kan me volledig vinden in het antwoord van de minister. Mijnheer de minister, uw antwoord is heel genuanceerd. Ik ben zelf niet helemaal te spreken over het initiatief van de Gentse onderwijsschepen om te beginnen met lessen Turks voor allochtone kinderen.
Het argument dat het onderwijs in de moedertaal de kennis van het Nederlands zou bevorderen bij allochtone kinderen, moet worden genuanceerd. De minister heeft daarnet aangegeven dat veel allochtone kinderen enkel in contact met het Nederlands komen in een schoolsituatie. Het is dus heel belangrijk om het gebruik van het Nederlands zo veel mogelijk te stimuleren binnen de schooluren. We zijn uiteraard niet tegen een initiatief om de algemene taalkennis en taalbeheersing te bevorderen bij allochtone kinderen, maar we moeten ons hierbij ook concentreren op hun ouders. Die hebben toch mee de verantwoordelijkheid om het gebruik van het Nederlands te stimuleren bij hun kinderen. Dat is belangrijk voor hun integratie later, en ook voor als ze hun studieloopbaan willen voortzetten.
Ik wil ook even verwijzen naar de ervaringen in Nederland. Daar was het meer dan een experiment. Het was een structureel gegeven, want men heeft het 35 jaar gehanteerd. Nadien vond men het niet meer opportuun om ermee voort te gaan, omdat de resultaten uitbleven. Nederland is er niet lichtzinnig mee omgesprongen. Ik denk dat we moeten leren uit de ervaringen in Nederland. Het is zeker niet de bedoeling dat we opnieuw het warm water gaan uitvinden.
Ik heb me ook afgevraagd of het niet dweilen is met de kraan open. Er zijn, zoals bij de eerste en de tweede generatie, ook bij de derde en de vierde generatie allochtone kinderen die problemen hebben met de kennis van het Nederlands. Daarom onze oproep, gesteund door vele schooldirecteurs om zo veel mogelijk en zo vroeg mogelijk de kinderen en zeker de kleuters het Nederlands te laten gebruiken.
Mijnheer de minister, net als u pleiten we ervoor om ook buiten de schooluren inspanningen te doen want de gewone schooluren zijn al zo beperkt en op die manier kunnen ouders er ook bij betrokken worden. Dan wordt het een win-winsituatie voor iedereen.
Ik heb daar niets aan toe te voegen. Ik zal verder overleggen met de collega's uit Gent. U moet misschien een beetje wachten tot het overleg is afgerond.
Mevrouw de voorzitter, men blijft hier vanuit bepaalde hoeken dit initiatief ondersteunen. Verschillende sprekers vinden dat dit project een kans moet krijgen. Maar als ik, net als mevrouw Stevens, verwijs naar de mislukte projecten in Nederland, krijg ik geen antwoord. Men wil niet leren uit die mislukte projecten en gaat zelf een nieuw experiment op gang brengen.
Wij zullen ons daar alleszins tegen blijven verzetten, niet alleen hier, maar ook in de Gentse gemeenteraad. Ik hoor dat de N-VA dat ook zal doen en hoop dat haar kartelpartner dat ook zal doen.
Mevrouw de voorzitter, ik ben het eigenlijk niet helemaal eens met de collega van Groen!. Hij zegt dat het experiment het proberen waard is maar enkel als men geen rekening moet houden met andere taalgemeenschappen. Ofwel doet men het voor alle taalgemeenschappen, als er vraag naar is, ofwel doet men het voor niemand. Als men nu in Gent het experiment mag uitvoeren, terwijl dat morgen in Leuven bijvoorbeeld misschien niet mag, dan vind ik dat niet correct.
Mijnheer de minister, ik had nog graag geweten wanneer u een besluit zult nemen.
Mevrouw Moens, het debat is afgerond. Het kan eventueel worden voortgezet in de commissie.
Mijnheer Tavernier, we hebben samen een heel goed bezoek gebracht aan zeer goede experimenten in Zuid-Afrika. Daar valt zeker niets op af te keuren, zeker wat een bepaalde samenstelling van de commissie betrof.
De toestand is wel enigszins anders. Daar vertrekt men van een eigen nationale moedertaal. Er zijn elf nationale talen, dus dat is enigszins anders. Ik nodig u uit om in Gent de school in de Acaciastraat te bezoeken, waar 26 nationaliteiten aanwezig zijn.
Mijnheer de minister, u besteedt heel veel aandacht aan taalontwikkeling, vanaf de kleuterklas. Ik vraag nogmaals om voor alle kinderen aan taalontwikkeling te doen. Laat ons ervoor zorgen dat de kleuterklassen nog iets kleiner worden dan ze nu al zijn en dat er nog een sterkere omkadering komt. Dan ben ik ervan overtuigd dat taal de volgende jaren geen probleem meer zal zijn.
Het incident is gesloten.