Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Cock heeft het woord.
Mijnheer de minister, professor Cardon van de Universiteit van Gent heeft in samenwerking met EHSAL een studie gepubliceerd. Wat internationaal geweten was, bleek daaruit ook voor België, met name dat kleuters te weinig bewegen.
In de ons omringende landen heerst een andere situatie. Daar zitten de kleuters niet op school maar thuis, en dus voor de televisie. Nu blijkt echter dat ook onze kleuters te veel stil zitten. Ongeveer 8 percent beweegt per dag een uur intensief. Ongeveer 25 percent heeft twee uur per dag normale beweging. Dat is veel te weinig.
Ik verwijt de kleuterleiders of -leidsters niets. Zij leveren puik werk. Er wordt kleuterturnen georganiseerd, maar dat gebeurt buiten de klas. Bovendien zouden de speelplaatsen niet echt uitnodigen tot beweging. Er is de aanbeveling om afzonderlijke speeltijden te organiseren voor de kleuters en voor de kinderen uit de lagere school. Verder wordt ook vastgesteld dat de speeltuigen op de kleuterspeelplaats bijna allemaal zijn verdwenen door de te strenge veiligheidsnormen.
Kunnen we, nu DBFM toch bezig is met een inhaalbeweging inzake schoolgebouwen, via de Vlaamse Bouwmeester of het Vlaams Architectuurinstituut geen zwaarder accent leggen op het concept speelplaats? Op welke manier wordt de speelplaats best ingericht?
Mijnheer de minister, hoe staat u tegenover het bericht in De Standaard van vandaag waarin staat dat het gebrek aan beweging van de kleuters de prijs is die Vlaanderen betaalt voor zijn vroege inscholing?
Mijnheer de minister, dit onderzoek is nog niet afgesloten. Het is een situatie die is opgenomen in een winterperiode. Blijkbaar zouden kinderen actiever zijn in een ander seizoen. Men is nog bezig om die cijfers te verzamelen.
Mijnheer de minister, ziet u mogelijkheden om de kleuters meer te laten bewegen? Hoe zou dat best gebeuren?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, vandaag komt er wel een heel brede waaier aan onderwerpen aan bod. Ik ben blij dat we eindigen met de kleuters. Ze liggen me nauw aan het hart. Dat geldt ook voor het bewegen. Beweging is inderdaad erg belangrijk. We kunnen lang discussiëren over de vraag of het onderzoek de waarheid brengt. Een groep van 218 kleuters, dat komt overeen met 0,09 percent van al onze kleuters. Ieder van ons weet echter wel dat kinderen en kleuters enorm verleid worden om voor de tv te zitten en misschien minder bewegen dan goed is.
Ik durf op de vraag van De Standaard niet antwoorden. We zouden eerst een grondig onderzoek moeten doen bij dezelfde soorten kinderen, in dezelfde omgeving, bij dezelfde sociale klasse, in hetzelfde seizoen. We zouden moeten nagaan of kleuters bij ons nu meer of minder bewegen. Onze kleuters zitten meer op school dan die van andere landen. Ik durf daar nu niet op ingaan.
We moeten gebruik maken van het feit dat onze kleuters, gelukkig, op grote schaal naar kleuterscholen gaan om te zorgen dat ze meer bewegen. We doen dat om te beginnen binnen het onderwijssysteem. Ik wil dat toch nog even beklemtonen. Veel mensen weten dat niet. Mijn voorgangster, voorzitter Vanderpoorten, heeft trouwens gezorgd voor aanvullende lestijden voor bewegingsopvoeding. In tegenstelling tot wat in het lager onderwijs gebeurt, worden aanvullende lestijden voor bewegingsopvoeding daar ook effectief voor gebruikt. In het lager onderwijs is dat iets minder duidelijk. Weliswaar kan het om een kleuteronderwijzeres of iemand die gespecialiseerd is in lichamelijke opvoeding gaan. De school vult die opdracht in zoals ze dat zelf wilt. We houden ze niet bij het handje.
Mijn voorgangster heeft er voor gezorgd dat er, stapsgewijs, twee aanvullende lestijden bewegingsopvoeding per 24 lestijden volgens de schalen worden gegeven. Dat betekent dat er per kleuteronderwijzeres aanvullend twee lestijden bewegingsopvoeding zijn. Die dienen ook voor bewegingsopvoeding. Dat is toch wel belangrijk. Dat is ook vrij nieuw, hoewel niet zo nieuw dat het geen invloed zou hebben. Natuurlijk zorgen de scholen zelf voor de invulling.
Wat we nu proberen, is het gezondheidsbeleid, en dus ook het bewegen en het bezig zijn met het eigen lichaam, te verbreden. We willen het ook buiten wat we strikt lichamelijke opvoeding of bewegingsopvoeding noemen, aan bod laten komen. We hebben aan de scholen gevraagd om vanaf dit schooljaar een integraal gezondheidsbeleid te voeren. We vragen dat ook aan de kleuterscholen. De ontwikkelingsdoelen vormen de lat waar men niet onder mag. Die zijn niet zo nieuw. De ontwikkelingsdoelen voor de lichamelijke ontwikkeling van kleuters in de kleuterklas dateren van 1 september 1998.
Sinds 1 september van dit schooljaar zeggen we dat een kleuterschool ook een gezondheidsbeleid moet ontwikkelen. Ze mogen zelf instaan voor de invulling. Dat houdt onder meer in dat beter dan vroeger wordt gekeken naar de gezondheidstoestand van de kinderen, naar de activiteit, naar de beweeglijkheid, naar de mobiliteit. Vanuit dat vertrekpunt wordt op een integrale manier een verbetering betracht.
We moeten ook bijkomende prikkels geven. Ik ondersteun met heel veel enthousiasme het project 'Bewegingstussendoortjes op school', dat gisteren aan de pers werd voorgesteld. Het is een mooi initiatief van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie, de Stichting Vlaamse Schoolsport, Still Movin en een aantal pedagogische adviseurs van het vakgebied lichamelijke opvoeding. De nadruk wordt gelegd op korte, leuke vormen van beweging buiten de eigenlijke lessen lichamelijke opvoeding.
Voor zover ze het nog niet doen, moeten we scholen aanmoedigen om in te schatten wat de situatie van, in dit geval, kleuters is, wat eventueel de tekorten in beweging, in fysieke ontwikkeling zijn. Scholen moeten ook aandacht hebben voor een gebrek aan beweging, wat er thuis of buiten de schooluren gebeurt. Kleuters moeten vooral leren hun lichaam te ontdekken en er plezier in hebben te bewegen. Daar gaat het op die leeftijd om.
Ik hoop dat we dankzij dit beleid een enorme troef in handen hebben inzake de gezondheid in Vlaanderen.
Ik dank de minister voor zijn uitgebreid antwoord. Ik had in feite een dergelijk antwoord verwacht. Het blijft evenwel zo dat onze kleuters buiten de school weinig mogelijkheden tot beweging hebben. Er is wat kleuterzwemmen en kleuterturnen. Ik heb me echter laten vertellen dat daarvoor wachtlijsten bestaan. Daarnaast is er bijna niets.
Op stedenbouwkundig vlak kunnen een aantal incentives worden gegeven. Uit een studie blijkt dat pleinen, straten en voetpaden best in donkere en lichte plaveien worden aangelegd. De kleurverschillen zouden kleuters van nature tot huppelen aanzetten. Dat zou ook op speelplaatsen kunnen worden geïnstitutionaliseerd.
De DBFM-formule (Design, build, finance, maintain-formule) biedt ons de mogelijkheid een incentive te geven. We moeten tonen dat we dit belangrijk vinden. Ik ben in elk geval zeer tevreden met het antwoord van de minister.
Mevrouw Heeren heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijn vraag sluit in feite aan bij de laatste opmerking van de heer De Cock. We moeten in voldoende speelruimte voorzien. De vele nieuwbouw- en renovatieprojecten vormen op dit vlak een opportuniteit. Ik zou de discussie tevens wat willen opentrekken. Het gaat hier niet enkel om kleuters, maar ook om kinderen in het lager onderwijs. Sommige scholen bevinden zich in een bevoorrechte positie omdat ze over veel ruimte beschikken. Andere scholen beschikken, vanwege hun ligging, slechts over een beperkte ruimte. Het is echter mogelijk met een beperkte ruimte creatief om te gaan. Mijns inziens zullen veel ouderraden in Vlaanderen met plezier aan dergelijke projecten meewerken. Op die manier kunnen we een stimulerende rol spelen.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, de cijfers die zijn bekendgemaakt, lijken me eigenlijk niet zo verrassend. Het lijkt me echter een goede zaak ons hier nu en dan eens over te bezinnen.
We mogen ons overigens niet enkel op het schoolgebeuren focussen. De opvoeding van kleuters omvat meer dan de uren die ze op school doorbrengen.
Lichamelijke opvoeding is een van de vijf ontwikkelingsdomeinen in het basisonderwijs. Ik heb echter de indruk dat lichamelijke opvoeding nog steeds enigszins stiefmoederlijk wordt behandeld. Ik ben het eens met de stelling van de minister dat bewegen niet enkel tijdens de uren lichamelijke opvoeding moet gebeuren. Leerkrachten in de eerste graad zullen vaak ervaren dat ze de kinderen nu en dan best eens laten bewegen. Indien de aandacht slabakt, kunnen ze de leerlingen best even laten opstaan en gedurende vijf tot tien minuten laten bewegen. Dit breekt het ritme.
Wat andere stimuli, zoals kleutersportdagen en dergelijke, betreft, kijk ik ook naar het beleidsdomein Welzijn en naar het beleid inzake kinderopvang. We mogen echter de ouderlijke verantwoordelijkheid niet uit het oog verliezen. Het is me gisteren eens te meer opgevallen hoe gemakkelijk ouders het vinden dat hun kinderen veel voor de televisie of voor de computer zitten. Het gaat hier niet enkel om de scholen. Heel de samenleving moet haar verantwoordelijkheid dragen.
Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, uit de cijfers blijkt dat België inzake lichaamsbeweging achterophinkt. Dat geldt voor onze volwassenen, maar zeker ook voor onze kinderen. Eigenlijk zou een kind elke dag een uur moeten sporten. Uit de cijfers blijkt dat twee derde van de kinderen dit niet doet.
Ik zou hier specifiek aandacht willen vragen voor kinderen die aan obesitas lijden. Het gaat me niet enkel om de ernstige ziektes die het gevolg van overgewicht kunnen zijn. Ik denk ook aan de persoonlijkheidsontwikkeling van deze kinderen. Kinderen die met obesitas kampen, krijgen vaak depressies. Hoewel het belangrijk is dat we aan alle kinderen denken, vraag ik hier specifieke aandacht voor deze doelgroep, ook als we over de lichaamsbeweging van kleuters spreken.
Ik neem akte van de verschillende punten die de vorige sprekers naar voren hebben gebracht.
De heer De Cock heeft een aantal creatieve opmerkingen over de ruimtelijke ordening in het algemeen en over de scholenbouw in het bijzonder gemaakt. Hoewel die opmerkingen op zich correct zijn, lijkt het me moeilijk al te sturend op te treden. De nood aan nieuwe scholen is groot. We moeten voorzichtig omgaan met de vraag welke scholen precies moeten worden gebouwd.
Ik hoop dat de vernieuwing in scholenbouw in de komende jaren de aanleiding zal zijn om veel eenvoudige en creatieve ingrepen te doen waardoor kinderen inderdaad gaan huppelen van de ene steen op de andere.
Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het incident is gesloten.