Verslag plenaire vergadering
Ontwerp van decreet houdende de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2008
Ontwerp van decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008
Verslag
Algemene bespreking (Voortzetting)
Dames en heren, aan de orde is de voortzetting van de algemene bespreking van de ontwerpen van decreet.
We beginnen met het beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid.
De heer Arckens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, het is lang geleden dat ik nog voor zo'n volle zaal heb gesproken. Mijnheer de minister, het is ooit gebeurd dat de zaal vol zat, maar dat die plots leegliep toen ik het woord nam. Dat was in Brussel. Zo ziet u maar dat ook andere geplogenheden in parlementen kunnen plaatsgrijpen.
Mijnheer de minister, ik wil enkele punten aanhalen uit uw beleidsbrief, en het zal een enerzijds-anderzijdsverhaal zijn, zoals ook in de commissie. Het blijft een opsteker - zeker met het oog op wat momenteel aan het gebeuren is - dat u duidelijk en klaar stelt dat Brussel de hoofdstad van Vlaanderen is. U stelt dat ondubbelzinnig en dat is ook nodig omdat steeds meer de wazige, vage en foute ideeën van een Eurodistrict ingang vinden. Dat dient nergens toe en is een abusief idee.
We hebben in de commissie ook uitgebreid gedebatteerd over uw beleidsbrief. In de VGC is die ook ter sprake gekomen, maar daar hoor ik de meerderheidspartijen zeggen dat het een vijandig overnamebod is en dat u een stuk Vlaanderen in Brussel wilt binnenbrengen. Indien dit uw idee is - en ik denk dat dit inderdaad zo is - kan ik dat alleen maar toejuichen. Ik sta volledig achter u, zij het dat ik inzake het pluri- en multiculturele iets gematigder ben, confer het Italiaanse spreekwoord 'Chi va piano, va sano; chi va sano, va lontano'. Dat betekent: 'Hetgeen traag gaat, gaat zeker, en hetgeen zeker gaat, gaat lange tijd mee.'
Mijnheer de minister, het is zeer lovenswaardig dat alle mogelijke middelen worden aangetrokken om Vlamingen naar Brussel te trekken. Tegelijkertijd moeten we alle mogelijke inspanningen leveren om de Vlamingen daar te houden. We hebben in de voorbije jaren een lang debat gevoerd over gentrificatie. Verschillende mensen die in Brussel zijn geboren en die een zekere leeftijd hebben, hebben het gevoel dat er een gebrek aan geborgenheid is. Dat gevoel bestaat echt onder de Brusselse Vlamingen. Dat kan niet worden weggewerkt door enkel affichage en een promotiecampagne. Dat is uiteraard belangrijk, maar er bestaat een gebrek aan geborgenheid. Ik kan u dat niet verwijten. U beschikt niet over alle middelen en u kunt niet alles realiseren. Ik wil het u alleen maar meegeven als pijnpunt.
Het is een zeer goed idee om rond het Muntplein en vertrekkende vanuit het Vlaams communicatiehuis een eenkilometerzone te ontwikkelen met daarin een duidelijk geafficheerde aanwezigheid met alle culturele instellingen. Dat is een fantastisch idee. Ze mogen zich duidelijk afficheren als ze geld van u krijgen, maar voor mij mag het leeuwtje er altijd bij als u dat niet stoort. (Opmerkingen van minister Bert Anciaux)
Absoluut niet? Ik dacht het al. De culturele instellingen moeten er zijn voor jong en oud. In dat opzicht ben ik zeer ontgoocheld dat Arte als theater is verdwenen.
Mijnheer de minister, de inspanningen voor het behoud en het stimuleren van het Nederlands in Brussel dragen mijn goedkeuring mee. Ik denk aan het Huis van het Nederlands en de actie voor tweetaligheid in de winkelstraten. Het is inderdaad een schande en een oud zeer dat mensen in Brusselse ziekenhuizen nog altijd verkeerd worden behandeld en dat er verkeerde diagnoses worden gesteld.
Verder is het ook schandelijk dat de Brusselse regering en het Verenigd College van de VGC hun toezicht op de OCMW-ziekenhuizen niet ten volle aanwenden. Ik hoop dus dat u op die nagel blijft kloppen en dat u de hele regering mee hebt om in de nieuwe federale regering ervoor te zorgen dat dit onmiddellijk op de agenda van het Overlegcomité komt. We rekenen echt op u.
Volgens ons moet er meer aandacht worden besteed aan de promotie van de Taalwetwijzer. Dat is immers een goed instrument. De stadsmedia kunnen daar aandacht aan besteden.
Uw engagementen inzake welzijn en gezondheid kunnen we erg appreciëren. Al blijft ons uitgangspunt dat een tweede Vlaams ziekenhuis in Brussel toch altijd een optie moet blijven.
Ik heb nog drie kleine vraagjes. Een. De enige musicalopleiding van Vlaanderen is in Brussel gevestigd. Die kampt met ernstige financiële problemen. Zult u zelf optreden, in het kader van het reguliere Brusselbeleid en het kunstenbeleid, of laten we dat aan de VGC over? Twee: tvbrussel zal in augustus de nieuwsuitzendingen gedurende twee weken staken. De VGC heeft de afgelopen dertien jaar geen frank of euro extra in tvbrussel gestopt, terwijl de Vlaamse Gemeenschap in dezelfde periode zijn bijdrage heeft verdubbeld. Hoe zult u op die actie reageren? Twee weken geen nieuws is een beetje van het goede te veel. Drie: is het cocommunautair model dat u op cultureel vlak nastreeft - ik denk aan Flagey en dergelijke - en ook naar andere terreinen wilt uitbreiden, gedragen door de hele Vlaamse Regering? (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Delva heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, geachte collega's, in mijn korte tussenkomst wil ik het even hebben over een vijftal aspecten van het Brusselbeleid van deze regering. Vooreerst is er het vraagstuk van het belangrijke kerntakendebat tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC. Naar aanleiding van de discussie over de beleidsbrief Brussel in de commissie werd door een aantal interveniënten uitdrukkelijk gevraagd om werk te maken van dit kerntakendebat. De minister antwoordde daar positief op, en hij herhaalde dit engagement in de samenwerkingcommissie waarin de Vlaamse Gemeenschap en de VGC elkaar onlangs ontmoetten. Dat verheugt ons natuurlijk. Ik hoop dat dit debat zich niet zal beperken tot een taakverdeling tussen de Vlaamse Gemeenschap en de VGC of tot concrete afspraken over het aanwenden van financiële middelen.
Ik denk dat dit debat ook een bijzondere meerwaarde zou hebben als de Vlaamse Gemeenschap en de VGC diepgaand en gestructureerd zouden overleggen over de finaliteit van het te voeren beleid. Zo zouden ze een gezamenlijke visie op lange termijn kunnen ontwikkelen over de positie van de Nederlandstaligen in Brussel, en meer algemeen, over de band tussen Vlaanderen en Brussel. Ik denk dus dat het aantrekken van dit debat echte opportuniteiten biedt voor een hechtere samenwerking en een beter begrip tussen beide partners.
Een volgend element dat ik even wil vermelden, is de fameuze Brusseltoets. In de commissie voor Brussel is bevestigd dat het studiebureau BRIO binnenkort de resultaten van het aan haar gevraagde werk over de concretisering van deze Brusseltoets zal voorstellen. Ondertussen merk ik dat een aantal ministers zelf al - wat hun beleidsdomein betreft - de oefening grondig en consequent maken. Ik verwijs hierbij expliciet naar de beleidsbrieven over welzijn, gezondheid en gezin, maar ook over cultuur, jeugd en sport, waarin voor elke concrete actie de situatie in Brussel nauwkeurig wordt beschreven. Dat zijn voorbeelden die mijns inziens navolging verdienen.
Wat de zorg- en gezondheidssector betreft, zijn we tevreden over het werk dat voor Brussel geschiedt. Ik haal er een voorbeeld uit: de creatie van de woonzorgzones in Brussel. Dat komt duidelijk tegemoet aan een bestaande nood. Het is ongetwijfeld een belangrijke stap vooruit.
Een element van de beleidsbrief dat we natuurlijk volledig steunen, is het aanhalen van de band tussen Vlaanderen en Brussel. De inschakeling van de drie Brusselse mediapartners hierin, zoals vermeld in de beleidsbrief, lijkt ons op zich een goed idee. Maar zoals al eerder gezegd, moeten we in dit verband grondig nadenken over een aantal cruciale punten met betrekking tot deze mediapartners, zoals de te bereiken doelgroepen. Zo kunnen we zeker zijn dat de mediapartners tot instrumenten uitgroeien die echt geschikt zijn om de band tussen Vlaanderen en Brussel te versterken. Vandaag is dat niet helemaal duidelijk.
De beleidsbrief vermeldt heel wat nieuwe, soms kleinschalige, initiatieven. Op zich is daar natuurlijk niets mis mee, maar ik herhaal toch mijn suggestie om waar het kan het middenveld en de talrijke verenigingen in Brussel mee te betrekken bij het opzetten en de uitvoering van deze projecten.
Tot besluit, de grondige debatten over de beleidsbrief Brussel, zowel in de Commissie voor Brussel van dit parlement als in de Samenwerkingscommissie van de Vlaamse Gemeenschap en de VGC, hebben heel wat zaken verduidelijkt. Ik wens hiervoor de minister te bedanken.
Mevrouw De Wachter heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, na Brussel wil ik even stilstaan bij de Vlaamse Rand. Van mij had u niet anders verwacht. Ik zou eerst en vooral de minister willen feliciteren met zijn beleidsbrief. De minister heeft een zeer concrete beleidsbrief tot stand gebracht met aandacht voor andere beleidsaspecten. Ik wil de minister ook bedanken voor zijn beknopte toelichting bij de bespreking in de commissie.
De beleidsnota Vlaamse Rand is opgebouwd rond drie krachtlijnen: een goed bestuur, een Vlaams bestuur en samenwerken. Om dit te realiseren beschikt de minister enerzijds over de coördinerende horizontale bevoegdheid en anderzijds over eigen kredieten om het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand te versterken en te bestendigen.
De functionele bevoegdheid voor de Vlaamse Rand is ingedeeld. Ik geef enkele kernpunten: initiatieven die het Vlaamse karakter bevestigen of verstevigen. Tal van activiteiten die het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand verstevigen en/of de integratie van anderstaligen kunnen bevorderen, kunnen in dit verband gefinancierd worden. Ik denk aan wetenschappelijk en ander onderzoek om het beleid te ondersteunen, onder meer in het kader van het reeds opgerichte Informatie- en Documentatiepunt Vlaamse Rand en integrerende activiteiten voor anderstaligen.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Ik vind het eigenaardig dat de beleidsbrief Vlaamse Rand besproken wordt zonder dat de minister aanwezig is.
U hebt gelijk, mevrouw Michiels.
Mevrouw De Wachter, als u liever wacht tot minister Vandenbroucke aanwezig is, laat ik eerst andere sprekers aan het woord. Maar als voor u deze aanwezigheid van de Vlaamse Regering volstaat, kunt u verdergaan.
Mevrouw de voorzitter, in mijn uiteenzetting zult u merken dat ook de andere ministers voor mij heel belangrijk zijn in de Vlaamse Rand.
Gaat u dan maar verder. De minister komt ook juist aan.
Het is van essentieel belang dat de website van de Vlaamse Rand dynamischer wordt gemaakt. De minister heeft bevestigd dat de uitbouw van de website verzekerd wordt en dat de website niet langer beperkt zal worden tot louter statistische gegevens. Ook nieuwsfeiten moeten worden vermeld.
Bovendien heeft de minister duidelijk aangegeven dat de website in de toekomst de ontsluiting mogelijk moet maken van alle materiaal dat door het informatie- en documentatiecentrum verzameld moet worden.
Wat de uitgave van de RandKrant betreft, hebben we kunnen vaststellen dat de RandKrant sinds vorig jaar ook uitgegeven wordt in heel de Rand rond Brussel en dat de meerkost wordt toegevoegd aan de algemene dotatie van vzw de Rand. Ook is het van essentieel belang dat er voor de RandKrant drie voltijdse equivalenten aanwezig zijn.
De subsidies die het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand en/of de integratie van anderstaligen bevorderen, vormen een heel belangrijk onderdeel. Vanaf 2007 wordt de Gordel voor scholen en de uitbouw van het zorgnet in de Vlaamse Rand gefinancierd met subsidies die het Vlaamse karakter van de Vlaamse Rand en/of de integratie van de anderstaligen bevorderen.
Ik wil ook even blijven stilstaan bij de marktconforme ondersteuning van Ring-tv. Dit werd gerealiseerd en uit zich in de praktijk met een anderstalige ondertiteling van het weekoverzicht van het nieuws en de weekendcompilatie van Toernee General. Dit is een zeer belangrijk gegeven. Ook kunnen we het initiatief Brabant@work alleen maar toejuichen. De foldercampagne rond Toernee General is dé manier om op laagdrempelige wijze anderstaligen op de hoogte te brengen van de anderstalige ondertiteling.
Vlaams-Brabant telt veel anderstaligen die niet onder het klassieke inburgeringsbeleid ressorteren. Denken we aan Franstaligen, aan de Europese ambtenaren en aan de medewerkers van internationale instellingen die zich daar hebben gevestigd. De doelstelling is en blijft het promoten van de Nederlandse taallessen bij anderstaligen zodat het Nederlands de facto ook de contacttaal moet worden en eigenlijk al zou moeten zijn.
Wat informatie en promotie voor 'Nederlands als tweede taal' betreft, is het bijzonder positief dat de minister via het onderwijs promotie wil voeren voor het aanbod NT2. Ook het voornemen van de minister om specifiek aansluiting te zoeken met anderstalige ouders van kinderen in het Nederlandstalig onderwijs en voor hen een specifiek aanbod uit te werken, is erg positief. Het onderwijs is inderdaad een geschikt kanaal om anderstaligen te bereiken over de diverse problematieken. Ook via de vrije tijd kan men hen bereiken zoals met het project Taalspeler op de speelpleinwerking.
Toe te juichen is het gegeven dat de dotatie aan de Vlaamse Rand is verhoogd omwille van een drietal factoren. Er is de uitbouw van het informatie- en documentatiecentrum waarvoor een bedrag van 12.000 euro is vrijgemaakt. Er is de overheveling van middelen voor de RandKrant en er is de indexverhoging. Wat vzw de Rand betreft, kunnen we best fier zijn over de goede samenwerking tussen vzw de Rand met Vlabra'ccent en de website Applaus.
Graag had ik nog enkele aandachtspunten aangehaald. Op het vlak van samenwerking is er nood aan officiële samenwerking voor acties inzake specifieke dossiers in de Rand. Ik denk bijvoorbeeld aan de Task Force Vlaamse Rand en aan het Platform van gemeenten uit de Vlaamse Rand. Er is in de praktijk heel wat werk verricht rond het Platform van gemeenten uit de Vlaamse Rand. Het is belangrijk dat die ervaring kan uitgewisseld worden en dat de aangereikte instrumenten kunnen gebruikt worden.
De coördinatie met de provincie is van cruciaal belang. Er moet zeker en vast nog verder werk gemaakt worden van het afstemmen van het huisvestingsbeleid. We hopen dat u, mijnheer de minister, samen met minister Keulen hiervoor nog de nodige initiatieven zult kunnen nemen.
We hebben het reeds aangehaald dat onderwijs zeer belangrijk is voor de Vlaamse Rand en de bereikbaarheid van anderstaligen in het Nederlandstalig onderwijs. Gisteravond laat hebben we kunnen vaststellen dat er in Halle-Vilvoorde nog heel wat te doen is op het vlak van welzijn. Ik denk dat u samen met minister Vanackere daarin een belangrijke rol kan spelen.
Wat huisvesting betreft is Vlabinvest op de goede weg. Maar blijvende inspanning en opvolging zijn een conditio sine qua non.
Persoonlijk ben ik ook opgezet met de aankoop van groen. Maar we vragen uiteraard een snelle oplossing voor de Plantentuin van Meise. Het is aan de nieuw te vormen federale regering om hier samen met minister-president Arena en de Vlaamse minister-president het voortouw te nemen om nu eindelijk een definitieve oplossing uit te werken.
Wat zeer positief is, is dat de minister de VDAB opdracht heeft gegeven om een talenbeleidsconcept uit te werken voor heel Vlaanderen waarbij het niet enkel gaat om het aanleren van Nederlands, maar ook van andere talen.
Tot slot wil ik benadrukken dat er dankzij minister Vandenbroucke al heel wat geïnvesteerd is in de Vlaamse Rand, maar waakzaamheid blijft geboden.
Het is voor ons van cruciaal belang dat alle actoren en alle bevoegde ministers ook hun verantwoordelijkheid opnemen, zodat zij en wij u verder kunnen steunen in uw beleid. Alleen op die manier zal het te voeren beleid in de Vlaamse Rand op het terrein echt geloofwaardig kunnen zijn. (Applaus)
De heer Demesmaeker heeft het woord.
Collega's, heren ministers, tijdens deze legislatuur wordt een recordbedrag geïnvesteerd in een specifiek beleid voor de Vlaamse Rand. Dat is uiteraard terecht en het wordt ook gedragen door de overgrote meerderheid in dit halfrond, want een uitzonderlijke toestand vereist inspanningen op maat.
Werpen die inspanningen resultaten af? Ongetwijfeld wel, hoewel soms de indruk bestaat - deels terecht - dat er op het terrein weinig vooruitgang is te voelen. Het is jammer genoeg nog altijd wachten op de definitieve ontknoping in het dossier BHV, maar zonder de volgehouden inspanningen zou het plaatje er ongetwijfeld nog anders uitzien.
Mijnheer de minister, in de commissie is punctueel ingegaan op een aantal initiatieven, vandaag beperk ik mij tot een paar aandachtspunten. Belangrijk, naast het feit dat er veel middelen worden geïnvesteerd, is dat de verschillende bestuursniveaus elkaar versterken. Het resultaat van een georganiseerde samenwerking.
De aandacht voor de specifieke problematiek is politiek niet neutraal. Er spreekt het engagement uit dat Vlaanderen deze kwetsbare streek niet wil overleveren aan de geopolitieke doelstellingen die in hoofde van bepaalde Franstalige partijen bestaan: ontnederlandsing, verfransing, als opstap naar de wijziging van de gewestgrenzen.
Mijnheer de minister, het beleid van u en uw collega's, maar ook van de provincie en de lokale besturen, neemt elke zweem van twijfel weg over de vanzelfsprekende vastberadenheid waarmee Vlaanderen de Rand nu en altijd als integraal onderdeel van Vlaanderen zal beschouwen, waar de Vlaamse regelgeving geldt en de provinciale en Vlaamse overheid hun voogdij ten volle uitoefenen. In de hoofden van een aantal plaatselijke uitvoerende mandatarissen is dat nog altijd niet doorgedrongen. Of misschien net wel. Dat kan de wanhoop verklaren waarmee sommige plaatselijke kopstukken blijven provoceren en het beleid van de Vlaamse overheid proberen te saboteren.
Mijnheer de minister, ook eergisteren is tijdens de gemeenteraad van Wezembeek-Oppem bewust de wet overtreden. De waarnemend burgemeester had trouwens onlangs nog verklaard dat de faciliteitengemeenten tot het Brusselse Gewest behoren en door Vlaanderen bezet worden. De man had eerder al gezegd dat hij in staat van oorlog verkeert, en dat hij de Vlaamse regelgeving aan zijn laars zal blijven lappen.
Wij vinden, eerlijk gezegd, dat een burgemeester, die herhaaldelijk en opzettelijk in de fout gaat, met als enige bedoeling te provoceren en een deel van zijn bevolking te intimideren, gestraft mag worden. De suggestie van mevrouw De Wachter om de waarnemend burgemeesters van Wezembeek-Oppem, Linkebeek en Kraainem niet alleen niet te benoemen, maar er ook een tuchtonderzoek aan te koppelen, is ook naar onze mening de enige manier om, op dezelfde rustige en vanzelfsprekende manier, de puntjes op de i te zetten. We rekenen daarbij ook op de minister van de Vlaamse Rand als pleitbezorger.
Mijnheer de minister, uw beleid en de aandacht van het hele parlement en specifiek de commissie voor de Vlaamse Rand, straalt uiteindelijk trouwens ook af op andere beleidsdomeinen. Onderwijs en Werk natuurlijk, maar dat zijn dan ook bevoegdheden van dezelfde minister, maar ook Welzijn en Binnenlands Bestuur. De drie betrokken burgemeesters zijn niet benoemd en zullen niet benoemd worden. Nu nog de volgende stap.
Terecht is er tijdens de bespreking in de commissie op gewezen dat het tijd wordt dat de impact van de maatregelen en de initiatieven en middelen die worden ingezet, gemeten wordt.
Maar ook de nieuwe noden moeten duidelijk in kaart worden gebracht. Daarom dat we de oprichting van een informatie- en documentatiepunt Vlaamse Rand, waarvoor we al langer vragende partij zijn, genegen zijn.
Een van de noden ligt op het vlak van onderwijs. Sinds het schooljaar 2006-2007 worden aanvullende lestijden ter ondersteuning van de integratie van anderstalige leerlingen voor de Nederlandstalige basisscholen in de taalgrensgemeenten en de gemeenten van de brede Vlaamse Rand georganiseerd, de zogenaamde TNN-lestijden. 2288 extra lestijden en 95 extra onderwijskrachten betekenen een belangrijke inspanning, die onze volle steun geniet.
U zegt hierover in uw beleidsbrief het volgende: "De bijkomende middelen die destijds op projectmatige basis werden toegekend aan de Nederlandstalige scholen in de Rand- en taalgrensgemeenten, werden sinds 1 september 2006 structureel gemaakt en uitgebreid tot de brede Vlaamse Rand. Die middelen werden ook substantieel verhoogd. Daarbij lag het accent op basisscholen, waar het grote aantal leerlingen dat thuis geen Nederlands spreekt, de draagkracht van het schoolteam sterk onder druk zet. Zo krijgen die scholen extra ruimte om hun taalvaardigheidsonderwijs vorm te geven. Ik onderzoek of en onder welke voorwaarden we vanaf het schooljaar 2008-2009 extra ondersteuning kunnen geven aan andere basisscholen in Halle-Vilvoorde."
Dat laatste zinnetje vind ik heel belangrijk. Uit een samenvattende tabel die u begin deze week meestuurde als bijlage op een antwoord op een schriftelijke vraag, blijkt dat de basisscholen in een groot deel van Halle-Vilvoorde buiten de brede Vlaamse Rand met eenzelfde problematiek te kampen hebben, maar geen beroep kunnen doen op extra ondersteuning. Ze liggen geografisch iet of wat verkeerd, maar ze krijgen met dezelfde problematiek te maken. Het is niet logisch dat ze geen beroep kunnen doen op de steun die, zoals u in uw antwoord op de vraag stelt, niet alleen van onderwijskundige aard is maar tevens van beleidsmatige aard. Deze gemeenten mogen wel meedoen aan een platform van gemeenten van de Vlaamse Rand. Daar overleggen ze, wisselen ideeën uit en proberen een coherent beleid te voeren. Het zou voor de coherentie van het beleid niet meer dan normaal zijn dat ook voor hun basisscholen eenzelfde beleid consequent zou kunnen worden gevoerd. Ik weet dat een beleid stap voor stap wordt gevoerd, maar ik reken op de minister om met die verzuchting rekening te houden.
Ik wil de minister bedanken voor zijn steun aan het parlementaire voorstel van interpretatief decreet over de inspectie in het Franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten dat uiteindelijk in de commissie werd goedgekeurd. Na jaren van dovemansgesprekken was er geen andere mogelijkheid meer. Het betekent niet meer of niet minder dat we conform de grondwettelijke bepalingen ten volle onze bevoegdheid kunnen uitoefenen voor dat onderwijs dat op ons grondgebied wordt ingericht en door ons wordt betaald. Wie nu jammert over een kaakslag, zou moeten beseffen dat dit onderwijs, en in de eerste plaats de leerlingen, er alles bij te winnen hebben, om zich in te schrijven in het Vlaamse beleid.
Mijnheer de minister, een andere evolutie is die in de taaltoestand in de bedrijven. Dit vergt speciale aandacht in de toekomst. Het is naïef te denken dat Nederlandsonkundigen, die ingaan op het grote aanbod om in de Vlaamse Rand te komen werken, automatisch het Nederlands onder de knie krijgen op de werkvloer. De praktijk leert ons dat het anders is. Zo hoor ik het ook in mijn omgeving. Het kan niet zijn dat hier nieuwe spanningsvelden of conflictsituaties zouden ontstaan als gevolg van een nieuwe verfransingsgolf. Ik vraag daar uw aandacht voor.
Mevrouw Franssen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, waarde leden van de regering, ik ben blij dat het gelijkekansenbeleid u interesseert. Geachte collega's, vooreerst wil ik de minister van Gelijke Kansen feliciteren met haar dochter Zitta. Ik hoop dat zij een bewuste gelijkekansenopvoeding zal krijgen. Daarmee is het thema van mijn tussenkomst meteen aangesneden.
In de commissie heb ik mij al omstandig uitgesproken over de beleidsbrief Gelijke Kansen. Ik wil nu nog een aantal extra accenten leggen.
De minister wil inspanningen leveren om het gelijkekansenbeleid een structurele onderbouw te verschaffen. Dat is uiteraard positief, maar het creëren van een draagvlak voor dit beleid, zowel politiek als maatschappelijk, lijkt een minder evidente opdracht. De minister kiest duidelijk voor een media-instrumentarium. Dit is goed, maar niet alleenzaligmakend. De minister stelt in haar beleidsbrief een beroep te doen op het middenveld, maar als het over gender gaat, blijken vrouwenorganisaties uit het sociaal-culturele werk toch niet als volwaardig te worden beschouwd. Wij hanteren duidelijk een andere definitie van 'middenveld'. Ik ben dan ook blij dat de motie bij de beleidsbrief op dat punt een en ander wil bijsturen.
Wat het functionele gelijkekansenbeleid voor mannen en vrouwen betreft, kent de minister ons standpunt. We hebben reeds meermaals verdedigd dat een subdoelgroepenbenadering niet ten koste mag gaan van een algemene genderbenadering. We vinden dat het genderbeleid nog te veel wordt gereduceerd tot een minderhedenbeleid, ook al moeten we toevoegen dat de website met betrekking tot de combinatie van arbeid en gezin ruim gaat. Bij dit laatste had men echter nog sterker uit de hoek kunnen komen door een samenwerking met de minister van Welzijn te zoeken. Op onze vraag naar de effectenmeting van campagnes en media-initiatieven in het gelijkekansenbeleid antwoordde de minister wat laconiek dat die meting meer zou kosten dan de campagnes en initiatieven zelf. Een dergelijk argument neemt uiteraard de kritiek op bijvoorbeeld de anticlichécampagnes niet weg.
Positief is wel dat de ambtelijke Commissie Gelijke Kansen opnieuw in het leven is geroepen. Ik wil er ook voor pleiten om, in het kader van de open coördinatiemethode, de afzonderlijke verslagfiches van de eerste actieplannen integraal over te maken aan het Vlaams Parlement, om de bespreking ervan in de verschillende commissies mogelijk te maken.
Ten slotte heb ik nog twee opmerkingen met betrekking tot toegankelijkheid. Het valt toe te juichen dat de minister verschillende instrumenten tegelijk wil inzetten om de toegankelijkheid van publieke gebouwen te verzekeren. De vorige zittingsperiode circuleerden er ook reeds teksten om een en ander te regelen. We hopen dan ook dat de twee bevoegde ministers er deze keer uitkomen. De integratie van de diensten voor aangepast vervoer in het beleidsdomein Mobiliteit, De Lijn in het bijzonder, sluit aan bij een inclusieve benadering van personen met ernstige mobiliteitsproblemen. De wijze waarop die integratie gebeurt, mag er uiteraard niet toe leiden dat sommige gebruikers uit de boot vallen. De motie bij de beleidsbrief stelt in dat verband duidelijke waarborgen voorop.
Mevrouw de voorzitter, het weze duidelijk: ik zal in elk geval de vinger aan de pols blijven houden opdat het algemene genderbeleid niet wordt gereduceerd tot een minderhedenbeleid. (Applaus bij CD&V en de N-VA)
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister-president, heren ministers, geachte leden, het zal u niet verbazen dat ik mijn uitdrukkelijke steun uitspreek voor de beleidsbrief Brussel en de keuzes die de minister daarin maakt. Volgens mij gaat het fundamenteel over twee opties. Er is de band tussen Vlaanderen en Brussel en de interculturaliteit.
De minister wil meer Vlaanderen in Brussel brengen, en meer Brussel in Vlaanderen. Het versterken van de band tussen Brussel en Vlaanderen is de essentie van de beleidsbrief. Die band is ook echt wel van wederzijds belang. Vlaanderen kan niet zonder Brussel als hoofdstad, en de hoofdstad kan niet zonder Vlaanderen. Dat geldt niet alleen op sociaaleconomisch, maar zeer zeker ook op cultureel en maatschappelijk vlak. Brussel is de beste waarborg dat Vlaanderen alert, uitgedaagd, open, divers, levendig, sprankelend en fris blijft. Brussel moet tegelijkertijd ook meer bekend en bemind worden in de rest van Vlaanderen. Brussel is niet voor niets de hoofdstad van Vlaanderen. We kunnen hier niet genoeg belang aan hechten. De juiste initiatieven nemen om die band dagelijks te versterken, is het doel van de minister.
Het Vlaams Communicatiehuis Brussel is dan ook van een niet te onderschatten belang. Er werd hier al over gesproken. Het zal een uithangbord moeten worden van en voor de Vlaamse Gemeenschap, die het goed meent met de inwoners en het welzijn van de hoofdstad. Die gemeenschapsmarketing, als ik het zo mag noemen, is nodig. Onze gemeenschap wordt niet altijd even fraai voorgesteld in de Franstalige pers of door de Franstalige Brusselse opiniemakers. De inwoners van Brussel mogen wel eens het echte gezicht van Vlaanderen ontdekken. Dat is nodig willen we de oubollige perceptie van Vlaanderen als zou het gestoeld zijn op de drang naar uitsluiting en separatisme, als zou het bulken van egoïsten en kapitalisten, tegengaan. We beginnen daarmee in Brussel.
Buitenlanders raadplegen bij uitstek de Franstalige pers: daar halen ze hun gekleurde versie en scheefgetrokken informatie. Dat is bijzonder jammer. Een echt communicatie- en promotiehuis in Brussel voor de Vlaamse Gemeenschap en voor de verschillende Vlaamse instellingen, organisaties, verenigingen en evenementen krijgt dan ook de volledige steun van onze fractie.
Vlaanderen tonen als een open gemeenschap brengt mij onmiddellijk tot de tweede belangrijke keuze in het Brusselbeleid van minister Anciaux: de keuze voor de interculturaliteit. De Vlaamse Gemeenschap is een tolerante gemeenschap die de diversiteit in de samenleving een plaats geeft. Brussel speelt hierin een belangrijke rol, Brussel is de poort op de wereld voor Vlaanderen en vertolkt de interculturele realiteit waaraan Vlaanderen mee gestalte helpt geven. Geen enkele andere stad in Vlaanderen wordt gekenmerkt door een soortgelijk internationaal en intercultureel gehalte.
Beide elementen vertegenwoordigen dan ook een meerwaarde voor de Vlaamse Gemeenschap. Brussel is geen monoculturele stad en mag dat evenmin worden, een stad die ervan uitgaat dat iedereen hetzelfde is en dezelfde toekomst heeft. Afstamming en identiteit zijn essentieel in de opbouw van een gezonde toekomst. De initiatieven van de Vlaamse Gemeenschap sluiten er, net als in de rest van Vlaanderen, geen enkele bevolkingsgroep uit. Op die manier wordt de Vlaamse Gemeenschap het cement voor alle afzonderlijke initiatieven en verenigingen op het vlak van onderwijs, welzijn, jeugd, cultuur en sport in Brussel.
Ik moedig de minister verder aan om werk te maken van samenwerking met de Franse Gemeenschap - dat is al gelukt met het Flageyproject - maar om vooral ook werk te maken van de ontmoeting tussen de verschillende gemeenschappen van de stad. Specifiek verwijs ik naar het Vlaams-Marokkaans Culturenhuis Daarkom, waarbij ik toch wel wil beklemtonen dat het Berbers gedeelte van de Marokkaanse instroom niet mag worden vergeten. Ik ben blij dat er een centraal gelegen plek in Brussel komt waar een dergelijke openheid tegenover de Marokkaanse en de vele andere aanwezige gemeenschappen in Brussel en Vlaanderen, duidelijk zichtbaar wordt. Tegelijk lees ik ook dat er een initiatief start in Matonge.
Nog twee elementen uit de beleidsbrief verdienen de aandacht. Het eerste element betreft Welzijn en Gezondheid. Ik ben verheugd dat de minister verder initiatieven blijft ontwikkelen om het tekort aan zorgaanbod in de hoofdstad te helpen wegwerken en dat opnieuw het denkspoor op tafel komt om een mogelijke uitbreiding van het Vlaamse ziekenhuisaanbod te bekijken in de realistische vorm van een ziekenhuisantenne. Ook de doelstelling om Nederlandskundige zorg in Brussel zichtbaar, toegankelijk en meer kwaliteitsvol te maken, primeert. De operationalisering van de woonzorgzones is daarvan het voorbeeld bij uitstek. Door middel van een pps-constructie wordt met relatief beperkte overheidsmiddelen een enorme investering mogelijk gemaakt met als doel onze bejaarden en zorgbehoevenden in de juiste omstandigheden en zo lang als mogelijk in hun eigen huis oud te laten worden en te laten verzorgen. Dat moet niet noodzakelijk gebeuren door uit te breiden, maar vooral door het bestaande beter op elkaar af te stemmen.
Het tweede element zijn de middelen. De beleidsbrief Brussel geeft verschillende cijfergegevens weer. Ze spreken voor zich: de beleidskredieten voor Brussel zijn sinds 1999 met 144 percent gestegen. Ik kan niet anders dan de minister hiervoor uitdrukkelijk te feliciteren. (Applaus)
Het was nu de beurt aan mevrouw Stevens, maar de heer Demesmaeker zal in haar plaats spreken.
De heer Demesmaeker heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, mevrouw Stevens is ziek, maar ze heeft me haar bijdrage aan dit debat bezorgd. Ze schrijft het volgende.
Ik heb ook bij de bespreking van uw voorgaande beleidsbrieven opmerkingen gemaakt inzake uw portefeuille. Op verschillende vlakken kan ik mij nog steeds niet vinden in de keuzes die gemaakt zijn, zoals de beperking van gelijke kansen voor wat de toegankelijkheid voor personen met een handicap betreft.
Ook wat de open coördinatiemethode betreft, heeft onze fractie van bij het begin bedenkingen geuit. Het heeft drie jaar geduurd om de open coördinatiemethode op poten te zetten. We zijn dan ook benieuwd welk resultaat voorgelegd zal worden als deze legislatuur binnen anderhalf jaar wordt afgesloten. Ik hoop dat de partners in een volgende Vlaamse Regering dit alles indachtig zullen zijn als zij de knoop doorhakken over de omschrijving van de bevoegdheden en de verdeling ervan over de verschillende ministers.
De N-VA-fractie kijkt uit naar de initiatieven van de minister rond toegankelijkheid. Al enkele jaren belooft de minister dat de regelgeving, die ook volgens de minister "meer dan gedateerd is", geactualiseerd zal worden in overleg met de bevoegde minister van Ruimtelijke Ordening. De N-VA hoopt dat er - zo nodig via een parlementair initiatief - voor gezorgd zal worden dat de nieuwe normen ook in de praktijk worden toegepast. De bestaande wetgeving rond toegankelijkheid is al meer dan dertig jaar oud. De regelgeving op zich was niet slecht, maar ze is amper toegepast. Het zou dan ook nutteloos zijn om nu enkel nieuwe normen in te voeren om dan opnieuw binnen dertig jaar vast te moeten stellen dat het goede normen waren, maar dat ze amper toegepast zijn.
De N-VA pleit er ook nogmaals voor naast toegankelijkheidseisen die op plan geverifieerd kunnen worden, ook eisen te stellen die beschreven worden. Dit met het oog op integrale toegankelijkheid. Dit dient verder te gaan dan enkel richtlijnen.
De N-VA-fractie is verheugd over de overheveling van het aangepast vervoer voor personen met een handicap naar het beleidsdomein Mobiliteit. Ook in de lokale besturen wordt de verantwoordelijkheid voor alles wat personen met een handicap betreft al te vaak bij één schepen of dienst gelegd die het vaak met een beperkt budget moet stellen. De N-VA is van oordeel dat elke minister zijn verantwoordelijkheid dient op te nemen. De N-VA is wel ongerust over de toekomst van het aangepast vervoer voor personen met een handicap. De samenwerking met De Lijn mag er niet toe leiden dat de dienstverlening vermindert in vergelijking met de Diensten Aangepast Vervoer of de doelgroep verkleint. Zolang het regulier openbaar vervoer niet toegankelijk is voor personen met een handicap moet een gerichte dienstverlening blijven bestaan zodat personen met een handicap niet thuis vastgekluisterd worden.
De N-VA-fractie is verheugd over de enthousiaste reactie van de minister op het voorstel om aandacht te besteden aan de toegankelijkheid van websites. Dat is een belangrijk punt voor veel mensen met een handicap, zoals dove mensen, blinde mensen en mensen met een verstandelijke beperking. Verschillende organisaties zijn intussen, voortbouwend op het voorbeeld van het label BlindSurfer, een nieuw, overkoepelend label aan het uitwerken, AnySurfer genaamd. Die ontwikkeling gebeurt volledig door vrijwilligers, zonder financiële steun van de Vlaamse overheid. De overheid zou dat initiatief toch wel structureel mogen ondersteunen. Misschien kan dat worden opgenomen in het takenpakket van Enter in samenwerking met de organisaties die het initiatief hebben genomen en het systeem aan het ontwikkelen zijn. De minister beloofde alleszins hierover na te denken.
De N-VA-fractie verwacht nog veel van de minister in het komend anderhalf jaar om deze legislatuur met een positieve balans te kunnen afsluiten.
Mevrouw Hostekint heeft het woord.
Het gebeurt niet zo vaak dat het thema gelijke kansen binnen het bestek van deze bespreking op deze tribune aan bod komt. Door toedoen van enkele collega´s komt daar stilaan verandering in. Ik kan dat alleen maar toejuichen.
We zien niet alleen dat er de voorbije jaren een tastbaar en consequent beleid op de sporen werd gezet waarvan de eerste effecten zich langzaam manifesteren, binnen de commissiewerkzaamheden merken we ook dat alle fracties de beleidsintenties en -resultaten zeer ernstig nemen. Het Vlaamse gelijkekansenbeleid is een relatief jong beleid. Het werd in 1995, in opvolging van de Wereldvrouwenconferentie in Peking, op de sporen gezet. Ik wil hier niemand schofferen, maar ik geloof niet dat velen me zullen tegenspreken als ik zeg dat het gelijkekansenbeleid gedurende de eerste tien jaar te lijden had onder kinderziektes. Het waren dan ook de pioniersjaren. De minister van Gelijke Kansen is hier niet aanwezig, maar ik geloof dat ze waardering verdient voor het beleid inzake gelijke kansen dat ze tijdens deze legislatuur al heeft gevoerd en - niet minder belangrijk - ook het komende anderhalf jaar nog wil voeren.
Zonder voorbarig te willen zijn, is er in 2007 nog heel wat werk op de plank. Het beleid is de voorbije drie jaar heel wat gestructureerder tot stand gekomen. De beleidsbrief toont in de termijnvisie de strategische doelstellingen en de methodiek duidelijk aan waar de minister met haar gelijkekansenbeleid, enerzijds haar eigen functionele kansenbeleid, anderzijds haar coördinerende opdracht door middel van de open coördinatiemethode, naartoe wil.
Ik herhaal hier ook graag wat ik tijdens de bespreking in de commissie heb gezegd, met name dat het bijzonder verheugt om te zien dat er tal van verwijzingen zijn in het beleid en de beleidsbrief naar de motie van aanbeveling van de meerderheid van vorig jaar. Het toont aan en onderstreept dat de minister bereid is te luisteren naar dit parlement en de suggesties die we doen.
Dit is ook de juiste zienswijze. Want gelijke kansen zijn niet louter een zaak van de minister of de Vlaamse Regering alleen, maar ook van het Vlaams Parlement, en bij uitbreiding van alle parlementen. Want gelijke kansen stoppen niet aan de grenzen van een of ander gewest, en evenmin aan de grenzen van ons land of van Europa.
Het is zonder meer ook de verdienste van de minister dat ze het maatschappelijke debat over gelijke kansen niet louter op gang heeft gebracht, maar ook permanent onder de aandacht wil houden, in overleg met dit parlement en de andere beleidsniveaus, maar ook in overleg met veel organisaties uit het middenveld, en niet alleen de vrouwenorganisaties, die uiteraard over een schat aan informatie en expertise beschikken, alsook het Steunpunt Gelijke Kansenbeleid en de Nederlandstalige Vrouwenraad als bevoorrechte partners.
Het functioneel beleid gelijke kansen heeft een juist evenwicht gevonden tussen de verschillende thema's. Er is minstens evenveel aandacht voor het subgroepenbeleid, voor de genderthematiek, voor het thema seksuele oriëntatie als voor het hele onderdeel toegankelijkheid, zonder daarbij het algemene beleid uit het oog te verliezen.
Dit wordt uitvoerig bewezen door alle inspanningen die het afgelopen jaar zijn geleverd onder de noemer MV United. Nooit eerder werden in één jaar tijd zoveel middelen besteed als in 2007. Het project MV United was een nieuw initiatief met een uitgebreid budget, gesubsidieerd door Europese fondsen in het kader van het Europees Jaar van gelijke kansen. MV United was de eerste crossmediale campagne van de Vlaamse overheid om het debat over de gelijke kansen te stimuleren en dan vooral over de combinatie arbeid-gezin.
De nadruk lag daarbij op sensibiliserende initiatieven zoals campagnes in magazines en televisieprogramma's. Mevrouw Franssen had daar enkele bedenkingen bij. Het belangrijkste was dat die initiatieven een groot bereik hadden. Dat was toch de bedoeling. Toch zijn we ook benieuwd naar de evaluatie van de projecten, ook in Europees perspectief, om te kunnen afwegen of dergelijke projecten voor het grote publiek een vervolg kunnen of moeten krijgen. We zijn aan het einde van het Europees jaar, een evaluatie is hier op zijn plaats.
Ik zei het eerder al: een gelijkekansenbeleid is niet alleen een zaak van de bevoegde minister, maar in de eerste plaats van de hele regering. Het is dan ook een uitstekende zaak dat de hele Vlaamse Regering wordt geresponsabiliseerd wat gelijke kansen betreft. Een goed gelijkekansenbeleid moet inderdaad een inclusief en integraal beleid zijn met een coördinerende en evaluerende opdracht voor de minister van Gelijke Kansen.
Mevrouw Stevens zei bij monde van de heer Demesmaeker dat het wat lang heeft geduurd om die open coördinatiemethode op poten te zetten. De opstart ervan bij het begin van deze legislatuur is ongetwijfeld niet eenvoudig geweest. Het was integendeel een heel delicate arbeidsintensieve zaak om alle actoren en Vlaamse ministers op dezelfde golflengte te krijgen en alle voorstellen voor strategische en operationele doelstellingen in hun respectieve beleidsdomeinen te bundelen.
Ik wil ook geloven dat het niet voor alle ministers even eenvoudig is, maar gelijke kansen zou voor iedereen toch een rode draad moeten zijn in alle beleidsdomeinen. We zijn benieuwd naar het eerste voortgangsrapport dat we hopelijk zo gauw mogelijk kunnen bespreken in de commissie.
Met heel veel belangstelling kijken we ook uit naar het ontwerp van Gelijkebehandelingsdecreet, dat nu voor advies bij de Raad van State ligt en in het voorjaar in het parlement wordt ingediend. Het is een ontwerp in uitvoering van Europese reglementering, maar in feite is het veel meer, of dat zou het moeten zijn, dan het omzetten van de Europese richtlijn. Het decreet moet namelijk een hefboom worden om het gelijkekansenbeleid te verankeren in Vlaanderen.
Ik wil hier niet op de bespreking van het decreet vooruitlopen, maar ik ben wel verheugd dat het Gelijkebehandelingsdecreet eraan komt en dat minister Van Brempt proactief al een aantal budgetten ingeschreven heeft om de vlotte inwerkingtreding van het decreet te garanderen en de oprichting van het Centrum voor Antidiscriminatierecht en de meldpunten Gelijke Behandeling in de dertien centrumsteden te financieren.
Tot slot wil ik nog een aantal kritische kanttekeningen maken. Als minister van Gelijke Kansen heeft minister Van Brempt een voorbeeldfunctie die ze in haar andere bevoegdheden uitstekend vervult. Ik verwijs in dat verband naar de initiatieven inzake toegankelijkheid die ze als Vlaams minister van Mobiliteit genomen heeft op het vlak van openbaar vervoer en voetpaden.
We zijn het er echter allemaal over eens dat er nog heel wat te realiseren valt op het vlak van toegankelijkheid. De huidige regelgeving dateert uit 1975 en is inderdaad dringend aan herziening en actualisering toe. Ik ben blij te horen dat de minister dat erkent. Ook inzake toegankelijkheid van openbare gebouwen zou er een nauwere afstemming moeten zijn met Welzijn en Ruimtelijke Ordening. Er ligt een initiatief van de meerderheid klaar betreffende de toegankelijkheid van publieke gebouwen. Dat bewijst dat ook het Vlaams Parlement zijn rol te vervullen heeft inzake gelijke kansen.
Het gelijkekansenbeleid is een zeer evenwichtig beleid, waarbij ook de man-vrouwaspecten prominent aan bod komen. Toch is er in de jongste beleidsbrief niet veel sprake meer van de loopbaankloof. We hopen ten stelligste dat het actieplan en de aanpak van de loon- en loopbaankloof niet definitief worden uitgesteld. Tal van studies leren ons jaar na jaar dat de loonkloof een van de grote hiaten blijft. Ik dank u. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Anciaux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik dank iedereen die tussengekomen is over Brussel. Onze absolute prioriteit blijft vanzelfsprekend om de band tussen de Vlaamse Gemeenschap en haar hoofdstad in beide richtingen te versterken en te blijven onderhouden. Dat moet echt in de beide richtingen gebeuren, want het is vandaag nog altijd een realiteit dat enerzijds heel wat Vlamingen menen dat ze beter af zijn zonder Brussel, en dat er anderzijds een nefaste evolutie is in Brussel waarbij nogal wat Nederlandstaligen te weinig beseffen hoe belangrijk de band met Vlaanderen is.
Ik ben blij dat heel het Vlaams Parlement achter die visie blijft staan en daar ook zijn verantwoordelijkheid in neemt. Ik besef dat het ook mijn verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat de Vlamingen in Brussel waarborgen krijgen voor gelijke kansen en geborgenheid. De positie van de Vlamingen in Brussel vereist nog altijd elke dag dat er maatregelen genomen worden.
Collega's, ik blijf ervan overtuigd dat de Vlaamse Gemeenschap af moet van het negatieve beeld dat systematisch gecreëerd wordt door anderstalige media als zou dit een onverdraagzame en kapitalistische gemeenschap zijn. Wij moeten in Brussel op het terrein laten zien dat wij een open gemeenschap zijn, die de banden met de vele andere gemeenschappen wil verdedigen en dat de Vlaamse Gemeenschap een waarborg biedt, niet alleen om de rechten van de Vlamingen te verdedigen, maar ook die van alle culturen. We moeten laten zien dat de Vlaamse Gemeenschap een monoculturele visie formeel afwijst en zich engageert voor het interculturalisme dat in Brussel zo noodzakelijk is, ook voor de Vlamingen.
Mijnheer Delva, ik besef dat er op dat vlak een betere taakverdeling met de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) moet worden gerealiseerd. De VGC is en blijft voor ons zonder enige twijfel de prioritaire partner, maar we moeten werken aan een betere verstandhouding. Die verstandhouding moet erop gebaseerd zijn dat er duidelijk afgebakend wordt waar de Vlaamse Gemeenschap rechtstreeks aanwezig is op het terrein, en waar dat gebeurt via de Vlaamse Gemeenschapscommissie.
De situatie van de Vlaamse Gemeenschap wordt nog versterkt, ook in haar onafhankelijkheid ten opzichte van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ik hoop dat er de volgende maanden ook vanuit het Vlaams Parlement een druk ontstaat om een van de pijnpunten die na zoveel jaar nog steeds bestaat in deze federale staat, met name het naleven van de taalwetgeving, prioritair te behandelen. Dat staat niet zomaar in het Vlaamse regeerakkoord. Het is een van de meest wezenlijke punten om een zekere rechtvaardigheid te bewerkstelligen en een zeker onrecht uit de wereld te helpen. Het gaat hier over een sociaal onrecht. Om dat weg te werken moeten de instrumenten worden aangepast. Er is onder meer een goedkeuringsvoogdij nodig in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering indien de controle op de taalwetgeving in handen blijft van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.
Misschien zou de naleving van de taalwetgeving beter worden overgedragen naar het federale niveau, hoewel een overdracht naar de gemeenschappen mijn absolute voorkeur wegdraagt. Dat zou tevens een bewijs van goodwill zijn tegenover de andere gemeenschappen.
Wat de musicalopleiding betreft, zal ik mijn verantwoordelijkheid blijven nemen.
Ik zal ook mijn verantwoordelijkheid nemen voor wat tvbrussel betreft. Ik zal dat gat in de begroting dichtrijden.
De Vlaamse Regering staat volmondig achter de cocommunautaire politiek. De gemeenschappen willen samen een aantal zaken beheren. Het Vlaams Parlement heeft zich daar heel uitdrukkelijk over uitgesproken. Een van de vijf resoluties gaat over Brussel en over een aantal federale instellingen. Het principe van het cocommunautaire beheer is wel degelijk opgenomen in een van de resoluties van het Vlaams Parlement.
Mijnheer Delva, tot slot heb ik ook in de commissie al gezegd dat ik het middenveld expliciet bij het beleid wil betrekken. We moeten er wel voor zorgen dat we niet te veel op het terrein komen van de lokale partner, met name de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Voor het uittekenen van het eigen beleid is de betrokkenheid van het middenveld heel belangrijk. Op dat vlak wil ik in 2008 een tandje bij steken.
Ik wil iedereen danken voor de steun waardoor we deze Brusselpolitiek voluntaristisch kunnen voortzetten. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw De Wachter en de heer Demesmaeker hebben het gehad over het beleid in de Vlaamse Rand. Ik wil bevestigen dat de commissie dit stipt en actief opvolgt. Dat is goed.
Ik deel ook de bekommernis van mevrouw De Wachter en andere commissieleden. We moeten niet alleen in die commissie zeer actief bezig zijn met het Vlaamse Randbeleid. Op alle beleidsdomeinen van de Vlaamse Regering moet er een Randreflex zijn: niet alleen in onderwijs en werk, maar ook in huisvesting, welzijn, groenvoorzieningen, cultuur enzovoort.
Mevrouw De Wachter heeft een goed overzicht gegeven van de discussie in de commissie. Er was inderdaad nogal wat aandacht om de website van vzw De Rand dynamischer te maken. We zullen daar voor zorgen. Die zaak staat voor mij symbool voor het feit dat we ook de dynamiek in het Randbeleid moeten houden. Vanaf 2005 hebben we belangrijke financiële inspanningen geleverd. We hebben heel wat zaken in gang gezet in de Rand. Daar mag het niet bij blijven. We moeten voortdurend grenzen verleggen, de dynamiek behouden in dat beleid.
In die zin ben ik het ook helemaal eens met de heer Demesmaeker, die zei dat de bestuursniveaus elkaar moeten versterken. Het is niet alleen een kwestie om meer geld in te zetten. Dat doen we. We moeten ook zorgen voor synergie tussen het provinciale en het gemeentelijke niveau, de Vlaamse Regering, allerlei andere initiatieven, het middenveld, de verenigingen. Die synergie is bijzonder belangrijk. Ik ondersteun en onderken dat. Mevrouw de voorzitter, ik zal met de ministers bevoegd voor huisvesting, welzijn en groenvoorziening spreken over het horizontaal doortrekken van het beleid.
Mijnheer Demesmaeker, ik weet dat u bekommerd bent om de problematiek van de basisscholen. Ik neem me voor om de situatie in, bijvoorbeeld, het basisonderwijs in Halle te evalueren wanneer we een stapje verder zijn in de ontwikkeling van het beleid Vlaanderen breed. We hebben inderdaad de specifieke inspanning geleverd voor niet-Nederlandstalige kinderen in Vlaamse basisscholen in de Rand. Halle valt daar niet onder, hoewel de Franstaligheid er ook toeneemt.
Ik wil nog even wachten vooraleer initiatieven te nemen, omdat er twee nieuwe ontwikkelingen aankomen. Zo is er de nieuwe financieringsmethode voor de werkingsbudgetten van de scholen. Het gaat hier dus niet om de omkadering van personeel, wel om de werkingsbudgetten. Door van het feit dat de indicator 'aanwezigheid van anderstalige leerlingen' als een onafhankelijke, actieve indicator speelt bij de definitie van die werkingsbudgetten, ga ik ervan uit dat de scholen van Halle daar zeer veel voordeel van zullen voelen. Ik wil die zaak echter eerst even bekijken.
Daarnaast starten we met een derde cyclus GOK-omkadering. Daarbij gaat het wel om personeelsomkadering. Die derde cyclus loopt van september 2008 tot september 2011. Anderstaligheid van het thuismilieu van kinderen is hier geen onafhankelijke, actieve indicator. Ze speelt wel mee bij andere indicatoren. We zullen die indicator kunnen vaststellen op basis van een veel betere gegevensregistratie, omdat we voor 1.100.000 leerlingen een enquête hebben gedaan, waarbij we zeer precies kunnen vaststellen wat thuis de mate van anderstaligheid is. In die databank kunnen we overigens ook het onderscheid maken tussen Franstaligheid en anderstaligheid.
Die hele nieuwe gegevensbank biedt twee voordelen. In de klassieke architectuur van de GOK-omkadering, die ik niet zal veranderen, kunnen we met betere data werken. Ik ben benieuwd wat dat zal geven voor, bijvoorbeeld, de basisscholen in Halle. Daarnaast laat die databank ons ook toe bepaalde zaken beter te analyseren.
De databank zal ik voor de eerste keer officieel afklokken op 1 februari. Zo lang die databank nog in vorming is, wil ik hoe dan ook geen uitspraken doen. Bovendien wens ik eerst te kijken wat het gecombineerde effect is van de derde GOK-cyclus en de nieuwe financiering op, bijvoorbeeld, basisscholen in Halle.
Ik wil heel graag iets doen voor de basisscholen in Halle. We moeten echter een beetje opletten. In De Panne zijn er bijvoorbeeld evenveel anderstalige kinderen in het basisonderwijs dan in Halle.
We moeten ons afvragen of we een specifiek initiatief voor Vlaams-Brabant moeten nemen. Mij zou dat natuurlijk goed uitkomen. Bovendien hebben initiatieven in deze regio een bijzondere politieke symboolwaarde. We zouden ons tevens over een uitbreiding naar de kustgemeenten kunnen bezinnen. Bepaalde kustgemeenten worden, zij het om een andere reden, immers met een gelijkaardige problematiek geconfronteerd.
Ik wil eerst de derde GOK-cyclus opstarten en de databank op punt stellen. Die databank moet ons in staat stellen de graad van Franstaligheid beter in te schatten en een beter beleid te voeren. Op dat ogenblik wil de hier gestelde vraag onderzoeken en nagaan of we al dan niet bijkomende initiatieven in Vlaams-Brabant moeten nemen.
Ik wil mevrouw Franssen bedanken voor haar vriendelijke woorden ten aanzien van minister Van Brempt. Indien Zitta naar haar moeder aardt, zal ze een energieke en assertieve dame worden. Ze zal alvast een gelijkekansenopvoeding krijgen. Ik zal de vriendelijke wensen van mevrouw Franssen overmaken.
Ik ben wel een beetje verrast door de opmerking van mevrouw Franssen over de genderdimensie van het beleid. Ik spreek hier als vervanger en als collega van minister Van Brempt. Ik weet dat zij zich ten aanzien van de genderdimensie zeer actief opstelt. We merken dat overigens wanneer de ministerraad over het uitbouwen van de administratie of over het toekennen van verantwoordelijkheden vergadert. Minister Van Brempt is onze kuitenbijtster en benadert elk dossier vanuit de genderdimensie. De opmerking dat de genderdimensie tot een minderhedendimensie zou worden herleid, klopt niet. Aangezien er net iets meer vrouwen dan mannen in de wereld zijn, gaat het hier overigens niet om een minderheid.
Wat de genderdimensie betreft, geloof ik overigens sterk in de opencoördinatiemethode. De heer Demesmaeker heeft er namens mevrouw Stevens daarnet ook al een opmerking over gemaakt. Open coördinatie houdt in dat iemand anderen op het bestaan van bepaalde doelstellingen wijst en hen verzoekt die doelstellingen te realiseren, op te volgen en de effecten van de eigen beslissingen kritisch te benaderen. Die persoon stelt zich niet in de plaats van anderen en houdt niemands handje vast. Iedereen heeft zijn eigen bevoegdheden. Iedereen moet de doelstellingen halen. Bovendien moet iedereen kunnen verklaren waarom de doelstellingen al dan niet worden bereikt. Dit principe kan ook ten aanzien van de genderproblematiek worden gehanteerd. De opencoördinatiemethode kent believers en non-believers. Ik ben ervan overtuigd dat deze methode kan werken. Voor het Vlaams beleid gaat het om een nieuw element. Minister Van Brempt is hier alvast actief mee bezig.
Ik heb nota genomen van de opmerking die de heer Demesmaeker namens mevrouw Stevens over de diensten voor aangepast vervoer heeft gemaakt. Ik deel die bekommernis. Ik weet dat minister Van Brempt hierover al veel overleg heeft gepleegd.
Ik ben het eens met de stelling van mevrouw Hostekint dat we nu het effect van de toekenning van de verantwoordelijkheid en van een budget voor een gelijkekansenbeleid zien. Bij het opmaken van het ontwerp van decreet betreffende de gelijke behandelingen worden in elk geval flankerende maatregelen genomen. Dat kan ik hier formeel bevestigen. We voorzien in de nodige middelen. Om het ontwerp van decreet betreffende de gelijke behandeling effectief te kunnen uitvoeren, wil minister Van Brempt dertien meldpunten in Vlaamse centrumsteden installeren. Hiervoor is in een half miljoen euro voorzien. Het gaat hier niet om een beleid dat enkel op papier bestaat. Minister Van Brempt zal deze beslissingen in een tastbaar beleid omzetten.
Mevrouw Hostekint en de heer Demesmaeker hebben het daarnet ook even over de toegankelijkheid gehad. Mijns inziens bevinden we ons op dit vlak dicht bij een doorbraak. Ik doe deze uitspraak overigens ook namens minister Van Mechelen. Minister Van Brempt ondersteunt en subsidieert de vzw Enter, een organisatie die zich voor de toegankelijkheid van gebouwen en andere infrastructuur inzet. Deze vzw heeft ons in staat gesteld een zekere expertise te ontwikkelen. Bovendien heeft uitvoerig overleg met de medewerkers van minister Van Mechelen en met ambtenaren van de verschillende diensten bevoegd voor de ruimtelijke ordening plaatsgevonden. Een praktisch voorstel zal niet lang meer op zich laten wachten.
We verwachten dat tegen het voorjaar 2008 een voorstel op tafel zal liggen met betrekking tot haalbare maar nodige decretale wijzigingen in de sfeer van ruimtelijke ordening om toegankelijkheid in onze basisvoorwaarden in te schrijven met betrekking tot het publieke domein en gebouwen. U hebt ons engagement dat we in de basisdecretale regelgeving van de ruimtelijke ordening een voorziening treffen waardoor toegankelijkheid de regel moet zijn. Het is de vzw Enter die daarvoor het voorstel op tafel zal leggen. Het overleg loopt, maar we verwachten conclusies in het voorjaar 2008.
We gaan over naar het beleidsdomein Onderwijs en Vorming.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, dames en heren, over deze beleidsbrief en begroting werd uitvoerig gedebatteerd in de commissie. Aangezien we daar op vele vragen een duidelijk antwoord hebben gekregen, ga ik hier slechts op een aantal zaken wat dieper in.
Meneer de minister, tijdens de bespreking in de commissie werd gesteld dat op korte termijn werk zal worden gemaakt van de decreetgeving over de financiering, zowel van het leerplicht- als van het hoger onderwijs. Dit houdt in dat we de komende maanden nog ruimschoots de gelegenheid zullen krijgen om daar verder op in te gaan. Toch zou ik hier een aantal opmerkingen naar voor willen schuiven. U streeft ernaar om wat betreft de financiering van het leerplichtonderwijs een consensus te vinden, iets wat we alleen maar kunnen toejuichen. Enkele dagen later lees ik in verschillende kranten uw - ik zou ze bijna triomfantelijk durven noemen - verklaringen dat u een historisch akkoord hebt bereikt over de financiering van het leerplichtonderwijs.
Ik heb het hier al meermaals aangehaald, maar ik heb het zeer moeilijk met uw manier van communiceren. Niet alleen in persartikelen - want daarover hebt u al uitvoerig gezegd dat ze niet altijd correct weergeven wat u echt hebt gezegd - maar ook op uw eigen webstek wordt het hele decreet in verband met de financiering voorgesteld alsof alles al is goedgekeurd. Ik weet wel dat u nog maar weinig zaken beloofd hebt die u niet hebt waargemaakt, maar deze houding getuigt toch wel van een zekere minachting voor het parlement. Ik dacht dat de teksten die we hier kregen, de basis vormden van een bespreking. Als alles echter al in 't lang en in 't breed uitgelegd staat op uw webstek, dan vraag ik me af waar de inspraak blijft van het parlement. Is dit hier echt niet meer dan een stemmachine die mag goedkeuren wat u beslist en belooft? Mijnheer de minister, ik ga nu niet verder in op deze financiering want de vragen die ik hierbij heb, zullen zeker nog bij de bespreking in commissie aan bod komen.
Over de problematiek van de financiering van het hoger onderwijs, die al een heel eind verder staat in de besluitvorming, zal nog uitgebreid van gedachten worden gewisseld in de commissie. Ik heb nu een vraag over de timing. Als ingangsdatum wordt 1 januari 2008 vooropgesteld. Aangezien de Vlaamse Regering dit ontwerp van decreet pas op 7 december heeft goedgekeurd, kan de stemming ervan niet meer plaatsvinden voor die datum. U zei in de commissie dat u het budget voor 2008 als een acuut thema beschouwt. U stelt ook dat er verder aan het model moet worden gewerkt. U meent vooral dat de hogescholen en de universiteiten in 2008 de hun toegewezen bedragen moeten ontvangen. U zei ook dat, indien de stemming niet meer op tijd zou plaatsvinden, u een andere oplossing zou zoeken. Ik was van plan om u te vragen naar deze oplossing, maar ik heb gemerkt dat de meerderheid intussen een amendement heeft ingediend om ervoor te zorgen dat de Vlaamse universiteiten en hogescholen toch over de nodige middelen zullen beschikken voor 2008. Ik hoop wel dat het voornemen om voldoende tijd uit te trekken voor de verdere bespreking van dit ontwerp van decreet gehandhaafd zal blijven. De verschillende hoorzittingen en betogen over dit onderwerp bij de bespreking in de commissie hebben immers aangetoond dat hier nog wel wat werk aan de winkel is.
Mijnheer de minister, u hebt dit schooljaar uitgeroepen tot het Jaar van de Kleuter. U hebt ook een aantal maatregelen genomen. Over de instapklasjes ga ik het hier niet hebben. De heer Tavernier zal dat volgens mij straks nog doen. Ik wil wel nog even terugkomen op hetgeen mevrouw Martens heeft gezegd over de zorg+-uren. Ze stelde dat er niet echt een duidelijke taakomschrijving bestaat voor de leerkrachten die deze uren moeten invullen.
U antwoordde daarop dat er een reeks van studiedagen wordt georganiseerd om duidelijk te maken wat nu juist hun taak is. Dat antwoord verheugt ons, maar we kunnen niet anders dan vaststellen dat deze manier van werken toch wel symptomatisch is voor uw beleid: eerst wordt een maatregel ingevoerd en pas nadien wordt een taakomschrijving opgesteld. Ik wil dan ook het pleidooi dat een aantal collega's bij de bespreking van het interpretatief decreet zo roerend hebben gehouden, kort herhalen: gun de mensen toch de tijd om de vernieuwingen te implementeren en geef duidelijk aan wat er van hen wordt verwacht.
Mijn fractie heeft het al meermaals gezegd: het onderwijs heeft soms nood aan rust. Niet omdat het onderwijsveld negatief staat tegenover vernieuwingen als duidelijk blijkt dat dit verbeteringen zijn. Maar de werkwijze - zoals nu met de zorg+-uren - versterkt alleen maar de weerstand tegen de invoering van andere vernieuwingen: die zorg+-leerkrachten zijn intussen al ongeveer een half jaar aan de slag maar krijgen nu pas duidelijkheid over hun taak! Zorgvuldig bestuur kan men dit toch niet noemen. Dezelfde opmerking kunnen we maken bij het voornemen om Kind en Gezin te betrekken bij de kleuterparticipatie. Ook dit voornemen wordt al verschillende jaren geopperd, maar nu pas zegt u dat er wordt overlegd met de minister van Welzijn over hoe Kind en Gezin zou moeten optreden. Dat is toch wel een beetje de omgekeerde wereld.
Ook over de initiatieven inzake ouderbetrokkenheid hebben verschillende fracties bij de bespreking in de commissie vragen gesteld. Op mijn vraag om de engagementsverklaring - waarvan u momenteel onderzoekt of het juridisch mogelijk is om die in Brussel als bijkomende inschrijvingsvoorwaarde in te voeren - overal in Vlaanderen in te voeren, antwoordde u dat dat niet mogelijk is omdat in Vlaanderen de leerplicht een verplichting is waarbij ouders niet te kiezen hebben, tenzij in de faciliteitengemeenten. U stelde toen voor om daaraan niet te raken. Ik ben van mening dat er toch moet worden onderzocht of dergelijke verklaring niet in heel Vlaanderen kan worden ingevoerd. Intussen heb ik opgemerkt dat ook vanuit de meerderheid wordt gepleit voor de veralgemeende invoering van een engagementsverklaring van ouders met betrekking tot hun betrokkenheid bij de schoolcarrière van hun kinderen en de schoolse context. Maar verder en vooral vind ik dat werk moet worden gemaakt van het duidelijk vastleggen van een dergelijk engagement voor de faciliteitengemeenten.
Als anderstalige ouders kiezen voor Nederlandstalig onderwijs, moet dit meer inhouden dan hun kind om 8 uur afzetten en om 16 uur terug oppikken. In 2004 was dat ook het standpunt van deze meerderheid. Ik verwijs hiervoor naar het regeerakkoord, waarin ik het volgende lees: "Centraal staat het op poten zetten van een onthaalbeleid in de Brusselse Nederlandstalige scholen, waarbij aan anderstalige ouders duidelijk wordt gemaakt dat ook zij een belangrijke verantwoordelijkheid hebben door hun keuze voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Dit onthaalbeleid geldt ook voor de scholen in de Vlaamse Rand en de taalgrensgemeenten." De heer Demesmaeker en ik hebben u al herhaaldelijk ondervraagd over de maatregelen die u neemt voor deze scholen. Intussen hebt u er een aantal ingevoerd en u hebt ook gezegd dat er nog een aantal op stapel staan. Maar ik zou er toch nogmaals willen op aandringen om bijzondere aandacht te blijven hebben voor de problematiek waarmee deze scholen worden geconfronteerd.
U lanceerde al verschillende keren het idee dat kinderen die door hun ouders in het eerste leerjaar van een Vlaamse school worden ingeschreven, ook minstens een jaar kleuterklas moeten hebben gevolgd. De bespreking in commissie maakte niet alleen duidelijk dat deze denkwijze nog juridisch moet worden onderzocht, maar ook dat toch wel met wat knelpunten rekening moet worden gehouden. Volgens mijn fractie moet niet zozeer worden gefocust op het al dan niet volgen van die derde kleuterklas in het Nederlands, maar wel op de kennis van het Nederlands van die kinderen. Een systeem bestaande uit het toetsen van die kennis en, daaraan gekoppeld, een taalbadklas als blijkt dat de kennis onvoldoende is - dat is een systeem dat we al meermaals hebben verdedigd - zou volgens ons niet alleen eenvoudiger zijn, maar op termijn ook tot betere resultaten leiden.
Alvorens af te sluiten, wil ik nog twee zaken kort aanhalen. Over de schoolinfrastructuur kan ik kort zijn: ik ben ontgoocheld. Ondanks de vele verklaringen dat met de nieuwe structuur de wachtlijsten zullen worden weggewerkt, beweegt er zeer weinig.
In de commissie antwoordde u op mijn vragen dat u zich niet wil laten opjagen en dat u dus geen deadlines formuleert. Dat staat in tegenstelling tot vroeger, toen u wel zei dat de vennootschap tegen het einde van dit jaar zou worden opgericht.
Mijnheer de minister, ik begrijp u. De inzet is inderdaad zeer groot en er mogen geen fouten worden gemaakt. Maar toch wil ik u herinneren aan wat ons gezegd werd bij de bespreking van het DBFM-decreet: dit parlement ging op de hoogte gehouden worden van de voortgang in het dossier.
Ik hoorde gisterenavond laat nog enkele collega's pleiten voor voorzichtigheid met betrekking tot de verschillende pps-formules. Ik wil me hierbij aansluiten. Daarom dring ik erop aan om het parlement op de hoogte te houden van de verdere voortgang in dit dossier en specifiek voor Onderwijs, de commissie die ik meestal volg. Niet alleen vermijden we zo dat we zaken in de krant moeten lezen, bovendien geeft ons dat de gelegenheid om onze controlerende taak als parlement naar behoren uit te voeren. Zeker in het dossier van de pps-constructies zou wel eens kunnen blijken dat dit nodig is, willen we later niet voor onaangename verrassingen komen te staan.
Om af te sluiten zeg ik kort nog iets over Brussel en de Vlaamse Rand. Ik was bij de bespreking in de commissie nogal pessimistisch over de opvolging van het spijbelbeleid in Brussel, omdat daarvoor nauw moet worden samengewerkt met de Franse Gemeenschap. Mijnheer de minister, u maakte u sterk dat de organisatie van een gezamenlijke controle op de leerplicht lopende is. Ik hoop dat u gelijk hebt, want dat zou een stap vooruit zijn. Maar ik blijf er toch voor vrezen.
Het recente verleden, en dan heb ik het over het interpretatief decreet, heeft immers aangetoond dat communicatie en samenwerking met de zuiderburen zeer moeilijk blijft. Ondanks de hoorzitting die werd georganiseerd door de commissie voor Onderwijs om duidelijk te maken dat dit decreet niet de intentie heeft om onschuldige kinderen te pesten, blijkt toch nog maar eens dat zij een volledig eigen interpretatie geven. Vorig jaar zei ik dat wij hoopten dat dit eindelijk voor een oplossing zou zorgen in het dossier van het faciliteitenonderwijs. Ik zei toen ook dat wij ervoor vrezen. Ik zal besluiten met dezelfde woorden als twee jaar geleden: koppel het probleem van de inspectie en het voldoen aan de Vlaamse regelgeving aan de subsidiëring van het Franstalig onderwijs in de faciliteitengemeenten. U zult versteld staan van het snelle resultaat.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, voor ik inga op de beleidsbrief, wil ik een vaststelling formuleren over de omvang van het onderwijsprogramma dat schuilgaat achter de begroting Onderwijs voor 2008. De lijst met ontwerpdecreten die de Vlaamse Regering nog voor het zomerreces van 2008 definitief wil laten goedkeuren in het parlement oogt nog indrukwekkender dan voorgaande jaren. Dat betekent een enorme hoeveelheid decreetgevend werk voor het parlement. Ik hoop dat het haalbaar is om dat op een degelijke manier te doen.
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw Helsen, bent u niet verheugd? Dat betekent toch dat we als parlement veel inspraak zullen hebben bij de grondige discussie van die decreten.
Ik wijs vooral op het feit dat we de nodige tijd moeten uittrekken, mijnheer Tavernier, om het op een kwaliteitsvolle manier te doen. Ik hoop dat het haalbaar is en dat de verschillende decreten zullen binnenkomen voor het einde van het werkjaar.
De heer Tavernier heeft wijze woorden gesproken. Dat zeg ik in alle objectiviteit.
Ik stel voor dat we dit historische moment koesteren. (Gelach)
Het moet geen gewoonte worden.
Ik stel voor dat we overgaan naar de inhoud van de beleidsbrief en de kredieten die daarvoor vrijgemaakt zijn.
Vanuit CD&V steunen we de keuze voor het gelijkekansenbeleid, of juister gezegd het optimale kansenbeleid. Daardoor moet een hoogstaande onderwijskwaliteit op alle onderwijsniveaus gewaarborgd worden. Om te beginnen is daarvoor een adequaat financieringssysteem nodig, zowel voor het basis- als voor het secundair en hoger onderwijs. Voor het basis- en secundair onderwijs is CD&V heel tevreden over de nieuwe manier waarop de werkingsmiddelen van de scholen in de toekomst berekend zullen worden. CD&V vraagt al vele jaren om de berekening van de werkingsmiddelen niet langer volgens onderwijsnet te doen. We zijn dan ook blij met de nieuwe financieringswijze, waarbij ook leerlingkenmerken een grotere rol spelen met bijzondere aandacht voor kansengroepen. De berekeningsmethode voor de werkingsmiddelen zegt nog niets over de manier waarop de personeelsomkadering van de scholen zal worden bepaald. Daarover wordt pas later onderhandeld en ook dat zal natuurlijk een belangrijk debat zijn.
Het compromis over de objectieve verschillen tussen de officiële onderwijsnetten en andere is eerbaar, maar stellen dat de lat nu effectief gelijk ligt, kunnen we niet want er blijven verschillen, bijvoorbeeld bij de toekenning van financiële middelen voor gebouwen en het leerlingenvervoer. We zijn vragende partij om in een latere fase ook dit te bekijken.
Aansluitend hierbij merk ik op dat de communicatie over de wijzigingen inzake studiefinanciering volgend schooljaar beter en meer doorgedreven gevoerd moet worden want sommige doelgroepen zijn niet makkelijk te bereiken. Dit is heel belangrijk als ook de uitbreiding naar basis- en deeltijds onderwijs gerealiseerd zal worden.
Ik wil nu niet dieper ingaan op het hoger onderwijs. Er is een hele weg afgelegd in dat dossier, met zeer positieve bijsturingen. In het nieuwe kalenderjaar zullen we daarover in dit parlement verder discussiëren.
Naast het financieringssysteem is ook een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt terecht een belangrijk instrument voor het gelijkekansenonderwijsbeleid. In dat kader is het cruciaal dat stages voor leraren en leerlingen uitgebreid worden, zoals afgesproken in de Competentieagenda 2010, maar ook dat de organisatie van de stages zelf meer kansen wordt geboden op school. Nu is dat zeker niet altijd gemakkelijk. Bovendien moeten bedrijven en andere mogelijke aanbieders van stageplaatsen ertoe aangezet worden om hierin nog meer dan vandaag hun verantwoordelijkheid op te nemen. Ze moeten tot het besef komen dat ze er werk van moeten maken. Later nieuwe goedgeschoolde medewerkers aanwerven, kan maar als het bedrijfsleven ook tijdens de opleiding een bijdrage levert.
Een bijzonder dossier in deze context is het dossier Leren en werken. Wij hebben daarover in de commissie een gedachtewisseling gehad. Vanuit CD&V wil ik benadrukken dat wij een effectieve invulling van het voltijds engagement gerealiseerd willen zien en een objectieve screening van de leerlingen zodat de soepele overgang tussen de verschillende leersystemen mogelijk gemaakt wordt. Ook is er een aangepaste financiering nodig die een gepast traject voor leerlingen garandeert.
Momenteel worden in de begroting middelen ingeschreven om de modularisering in het deeltijds onderwijs te realiseren. De modularisering moet het eveneens mogelijk maken om flexibel in te spelen op trajectaanpassingen bij leerlingen. Het is onduidelijk of dat mee wordt verrekend is het budget. Ook de financiering van de voor- en brugtrajecten moeten we in de toekomst verbeteren, zodat het financiële aspect geen drempel is voor promotoren om werkplekken aan te bieden.
Niet alleen voor de leerlingen die betrokken zijn in het dossier Leren en werken is een effectieve schoolloopbaanbegeleiding van het grootste belang. Dat is het geval voor alle kinderen, leerlingen, studenten en cursisten in het volwassenenonderwijs. Het hele keuzeproces met verschillende keuzemomenten naar vervolgstudie en naar de arbeidsmarkt, moet idealiter breed benaderd worden en ons inziens begint dat al in de kleuterschool. Daar mag in de toekomst meer aandacht aan gegeven worden.
Wat betreft de overgang tussen basis- en secundair onderwijs, kwam in het debat in de commissie al aan bod dat het interessant is om het debat te voeren over de piste van de 'drie maal vier' voor wat de organisatie van het secundair onderwijs betreft. Momenteel worden er proeftuinen gerealiseerd. Ik denk dat het interessant is dat we de evaluatie van deze proeftuinen meenemen om het debat te voeren. In de commissie werd al het voorstel geformuleerd om daar de volgende maanden werk van te maken. Wij gaan daar zeer graag op in, want we zijn ervan overtuigd dat het een grondig debat vraagt.
Als het gaat over schoolloopbaanbegeleiding, is onze fractie van mening dat grondig werk moet worden gemaakt van het CLB-profiel. Mijnheer de minister, in de commissie liet u zich ontvallen dat een aantal mensen dat op de Griekse kalender willen plaatsen, maar vanuit CD&V vinden we het belangrijk om er wel werk van te maken. De rol die de CLB's hebben inzake studiekeuze, mag worden versterkt. We willen daarbij ook de opmerking maken dat voor de vrije studiekeuze in het secundair onderwijs voor een aantal studierichtingen, waarbij we kunnen spreken van onlogische en onwenselijke overgangen, beperkingen wel mogelijk zijn. We weten dat we het daar binnen de meerderheid niet altijd over eens zijn, maar een verdere discussie kan misschien leiden tot een gunstig resultaat.
Een bijzondere plaats in de schoolloopbaanbegeleiding als belangrijk instrument voor een zo ruim mogelijke talentontwikkeling - en daar gaat het toch om in dit hele gelijkeonderwijskansenbeleid -, is er voor het hoger beroepsonderwijs. Het gaat meer bepaald om allerlei opleidingen tussen het secundair en het hoger onderwijs, die duidelijk arbeidsmarktgericht zijn en een nuttige rol kunnen spelen. Wel zal er uitdrukkelijk op moeten worden toegezien dat hierdoor het secundair onderwijs niet ondergewaardeerd wordt. Bepaalde studierichtingen in het secundair onderwijs leveren wel degelijk een eindkwalificatie op en ze moeten dat ook blijven doen in de toekomst. Anderzijds moet er ook op worden toegezien dat het hoger beroepsonderwijs geen hindernis is om de stap te zetten naar het hoger onderwijs en bepaalde doelgroepen meer worden aangesproken om te participeren in het hoger beroepsonderwijs en niet meer in het hoger onderwijs. Daar moeten we zeker en vast over waken.
Dat leerlingen zo snel mogelijk op die plaats in het onderwijs terechtkomen die voor hen het meest geschikt is, is ook relevant voor een ander cruciaal hangend onderwijsdossier, met name dat van het leerzorgkader. Ook daarover hebben we de voorbije weken een gedachtewisseling gehad in de commissie. We vinden het zeer positief dat verder overleg in werkgroepen gevoerd wordt over dit dossier en we op die manier gedurende de volgende periode trachten te komen tot een breder draagvlak om dit dossier verder invulling te geven.
Om af te ronden wil ik nog drie belangrijke elementen inbrengen. We vinden het positief dat in een evaluatie wordt voorzien van de time-outprojecten en dat er wordt bekeken op welke manier een verbreding mogelijk is. Vandaag slagen we er binnen het voltijds leerplichtonderwijs onvoldoende in om goed in te spelen op de schoolmoeë leerlingen. We moeten uit de time-outprojecten conclusies trekken over hoe we in het voltijds leerplichtonderwijs op een andere manier een aanbod kunnen realiseren zodat deze jongeren daar hun weg blijven vinden.
Een tweede element betreft de onderwijsvernieuwing. We hebben heel wat proeftuinen opgezet en we hebben het belang ervan nooit in vraag gesteld. Er wordt gepland om tot een evaluatie over te gaan, maar de minister kondigt ook aan dat een aantal proeftuinen kunnen worden verlengd. Wij zijn vragende partij om, waar mogelijk, al conclusies te trekken uit zoveel moegelijk lopende proeftuinen. We vinden immers dat het niet de bedoeling kan zijn om proeftuinen te blijven verlengen. Ze werden opgezet voor drie jaar. We hebben op basis van een toelichting die in de commissie is gegeven, kunnen vaststellen dat het niet vanzelfsprekend is om op die korte termijn al conclusies te trekken, maar we moeten er zeer zorgvuldig mee omgaan en voorkomen dat we proeftuinen voor een te lange periode laten lopen zonder er conclusies uit te trekken.
Tot slot vinden we de middelen die worden uitgetrokken ter ondersteuning van een taalbeleid in elke school, als uitvoering van de Talenbeleidsnota van de minister, erg belangrijk. Schooltaalvaardigheid van leerlingen en de competentie van alle leraren op dat vlak, zijn cruciale factoren voor succes op school.
Mevrouw Demeulenaere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, de beleidsbrief die ter bespreking werd voorgelegd, is een doorwrocht werkdocument en staat voor een ambitieus programma. De Open Vld-fractie zal niet nalaten hier constructief maar desalniettemin met een kritische noot waar nodig, aan mee te werken. Daarom staan we erop om nog even enkele punten onder de aandacht te brengen.
De Open Vld-fractie herhaalt dat de studiekeuze te allen prijze zo ruim mogelijk moet worden gehouden. Het zou geen goede zaak zijn voor de verdere ontplooiing van deze jonge individuen, mocht de studiekeuze al te restrictief worden. Wij pleiten dan ook voor het behoud van de maximale vrijheid van studie- en beroepskeuze om zo de maximale invulling van het persoonlijk potentieel verder te bewerkstelligen. Wij houden de minister dan ook aan zijn antwoord dat hij brede pakketten beoogt, die mensen uit de tweede graad van het secundair onderwijs voldoende uitwegen blijven bieden.
Voor de kostenbeheersing in het basisonderwijs verwijst de minister naar het bestaan van een website. De talrijke reacties uit het veld bewijzen dat slechts weinigen weet hebben van het bestaan van deze website. Heel dikwijls blijft de burger met veel onbeantwoorde vragen en twijfels in dit kader zitten. We achten het daarom aangewezen om een bijkomend initiatief op touw te zetten om meer bekendheid te geven aan deze site en zo te voorzien in de nodige aanvullende informatie. Wij kijken uit naar de door de minister aangekondigde informatiecampagne hieromtrent.
De minister voorziet in zijn beleidsbrief in de herfinanciering van het leerplichtonderwijs. Hoewel tijdens de bespreking hier niet dieper werd op ingegaan, staan we erop onze stelling te hernemen. Onze fractie vindt het aangewezen dat eerst de inrichting van het leerplichtonderwijs onder de loep wordt genomen vooraleer over te gaan tot het luik van de financiering. Onze samenleving heeft de laatste jaren een dermate hoge evolutie meegemaakt, waardoor noodzakelijkerwijs moet worden nagegaan of ons onderwijs nog aan deze ontwikkelingen is aangepast. De conclusie van deze vraagstelling zal ongetwijfeld leiden tot aanpassingen en bijsturingen op bepaalde deelgebieden. Dit zal bijgevolg onvermijdelijk op zijn beurt leiden tot een herschikking van de middelen.
Daarom vinden we het opportuun eerst deze nood te verhelpen, en daaraan dan ook meteen de herfinanciering te koppelen. Wij willen de herfinanciering omwille van de herfinanciering vermijden. We vragen dan ook om de voorziene herfinanciering te passen in dit geheel in plaats van gedeeltelijk te werk te gaan. We willen meteen echter ook duidelijk zeggen dat we hierbij niet de gelijkschakeling van de werkingsmiddelen voor de diverse netten, die voormalig minister Vanderpoorten in een stroomversnelling heeft gebracht, in vraag stellen.
In het kader van de participatie stelt de minister werk te zullen maken van het leerlingenstatuut.
De heer Sannen heeft het woord.
Ik heb niet goed begrepen wat u precies bedoelt.
Als de herfinanciering wordt bekeken, moet dat worden gezien in het geheel. Het mag niet gaan om een herfinanciering enkel om de werkingsmiddelen van de netten gelijk te schakelen. Eerst moet het geheel worden bekeken.
Wat bedoelt u met 'het geheel'?
Eerst moet de inrichting worden bekeken. Er moet worden gekeken of zich daar eventueel verschuivingen opdringen. Dan moet het hele plaatje opnieuw worden bekeken, samen met de werkingsmiddelen. Met de inrichting bedoel ik dan bijvoorbeeld de studierichtingen. Dat hebben we trouwens al duidelijk gemaakt in de commissie.
U wilt dus veeleer opnieuw de organisatie financieren dan de leerlingen?
Neen. We willen dat dit alles in één plaatje wordt ingepast. Eerst moet er worden gekeken naar de inhoud. Ik kan het vergelijken met het bouwen van een huis. Men gaat niet eerst de muren zetten en dan kijken of de kamers wel groot genoeg zijn.
Er is het basisonderwijs en het secundair onderwijs. Als ik u nu goed begrijp, zegt u dat er eerst een evaluatie moet worden gemaakt van studierichtingen en de financiering ervan alvorens u de gelijkschakeling wilt verwezenlijken.
We willen dat allemaal in één geheel gerealiseerd zien, dus niet eerst het ene realiseren en dan binnen een jaar of drie het plaatje helemaal opnieuw bekijken.
De heer Voorhamme heeft het woord.
Als ik het goed begrijp, wilt u terugkeren naar wat ik het ancien regime zou willen noemen. Daarbij werd de dynamiek, die in Onderwijs noodzakelijkerwijze een permanente dynamiek moet zijn, uitsluitend top-down geregeld. Eerst werden er structuren vastgelegd. Daar werden dan middelen aan gekoppeld. Er werd van bovenuit gezegd hoe alles moest worden ingedeeld. De jongste jaren is er, ook onder de voorganger van de huidige minister, een dynamiek tot stand gekomen waarbij een verandering qua onderwijsaanpak mee wordt geschraagd en opgebouwd. Is dat voor u niet de goede werkwijze?
Wij vinden dat eerst de inhoud moet worden bekeken alvorens het geheel wordt aangepakt. We menen bijvoorbeeld dat bepaalde studierichtingen zouden kunnen worden vervangen of gebundeld in een nieuwe richting, waardoor er misschien geld vrijkomt.
Mevrouw Helsen heeft er terecht op gewezen dat de beleidsnota erg ruim is. U hebt dat overigens ook gezegd. De nota bevat heel wat initiatieven. Er wordt soms aan getwijfeld of we die wel allemaal rond kunnen krijgen binnen de normale tijdspanne. Dat toont aan dat er geleidelijk aan heel wat veranderingen en vernieuwingen worden doorgevoerd.
Maar het mag toch geen doel op zich zijn om in heel wat deelgebieden iets te verwezenlijken? Wij hebben toch liever een compleet plaatje op het einde van de rit.
U bent dus tegen de geleidelijkheid. U wilt dramatische schokken in het onderwijs.
Neen, dat hoeven geen dramatische schokken te zijn. De minister heeft echter zelf al aangekondigd in een volgende fase te willen bekijken of alle bestaande richtingen wel moeten blijven bestaan. Hij heeft dat zelf aangekondigd tijdens een bespreking, geloof ik.
Mevrouw Demeulenaere, ik begrijp niet goed waarom het een probleem is om de zaken los te koppelen. Het is perfect mogelijk om nu te bekijken hoe de structuur er vandaag uitziet, hoe de studierichtingen georganiseerd zijn en hoe we tot een betere financiering van het onderwijs kunnen komen, en om daarna het debat ten gronde voeren over de manier waarop de structuur van het onderwijs verbeterd kan worden.
U zegt nu hetzelfde als wij. Ook u zegt dat u de studierichtingen zult bekijken.
Ik zeg niet hetzelfde als u. Wij vinden dat het perfect mogelijk is om nu de nieuwe financiering te behandelen en om in een latere gedachtewisseling te bekijken hoe de structuur eventueel kan worden verbeterd. Het is volgens ons perfect mogelijk om de twee zaken los te koppelen van elkaar, maar u bent vragende partij om alles als één geheel te bekijken.
Mevrouw Demeulenaere, ik ben erg ontgoocheld over de regenteske en centralistische benadering. We hebben het over proeftuinen gehad en we willen een dynamiek in het onderwijs realiseren. Ik ben het met u eens dat er aan de studierichtingen in het secundair onderwijs wat getornd moet worden. In het verleden heb ik daarvan zelf al voorbeelden gegeven.
Ik denk dat u uw eigen minister onderschat.
Ik weet dat bepaalde scholen er al werk van maken. Proeftuinen bieden de mogelijkheid om nieuwe wegen te bewandelen, maar de scholen moeten over de nodige middelen beschikken en dat moeten eerlijk verdeelde middelen zijn, verdeeld op basis van de behoeften van de leerlingen. Laat de dynamiek ontstaan. Uiteindelijk zal die misschien uitmonden in een nieuwe indeling en nieuwe organisatie van het secundair onderwijs. Laten we niet eerst op een regenteske manier van boven af opleggen hoe het onderwijsaanbod in de toekomst er moet uitzien vooraleer de scholen bijkomend geld krijgen. Ik herhaal dat we de scholen eerlijk verdeelde middelen moeten geven en dat we een lokale dynamiek moeten laten ontstaan.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik ben erg verbaasd over wat ik hier hoor. De heer Sannen heeft gelijk over de inspiratie waarmee we het beleid moeten ontwikkelen: we moeten de dingen van onderuit laten komen.
Bovendien is het zo dat, als we de scholen helpen nadenken over de inhoud van wat ze aanbieden, we een screening moeten organiseren. Ik ben daarmee begonnen. We zijn nu al heel lang bezig met een screening van alleen maar land- en tuinbouw. Ik kan u zeggen dat alles behoorlijk complex is, gevoelig en boeiend, waardoor we er heel lang mee bezig zijn.
We zouden inderdaad een screening moeten doen van meerdere studiegebieden om het onderwijs te helpen om - zoals de heer Sannen zegt - zelf goede keuzes te maken in overleg. Als we de inhoud goed willen bekijken, dan hebben we daar jaren voor nodig.
Nu spreken we over de financiering van de werkingsbudgetten van de scholen. We hebben het dus over de middelen waarmee scholen worden verlicht en verwarmd, voor het vrij onderwijs over geld dat opzij wordt gezet om leningen voor gebouwen af te betalen, over middelen om handboeken te kopen en om uitrustingen te vernieuwen.
Mevrouw Demeulenaere, ongeacht hun aanbod hebben de scholen die middelen nodig. Zegt u nu dat de scholen nog tien jaar op die middelen moeten wachten? Zegt u dat de scholen, ondanks de gestegen stookolieprijzen, volgens de Open Vld-fractie nog jaren moeten wachten tot er middelen bijkomen? Wilt u dat ze wachten tot we alle studiegebieden op hun inhoud gescreend hebben? (Opmerkingen van mevrouw Stern Demeulenaere)
Zegt u dat een school in Oostende verstoken moet blijven van absoluut noodzakelijke middelen omdat er misschien in Lanaken een probleem is met het aanbod?
Mevrouw Demeulenaere, dat bent u hier aan het zeggen. Ik hoop dat het een misverstand is. U kunt toch niet vertellen aan de scholen dat ze daarop moeten wachten? Ze hongeren naar meer werkingsmiddelen. Dat geld is absoluut noodzakelijk en mijn collega Van Mechelen heeft het bovendien klaarliggen! Denkt u echt dat we in Oostende kunnen zeggen dat ze moeten wachten omdat er in Lanaken misschien nog iets moet worden bekeken qua studieaanbod? Dat vind ik toch raar, hoor.
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw Demeulenaere, als we u zouden volgen, dan doen we de komende jaren niets. Dat lijkt me een heel slecht idee.
Ik beroep me ook op het regeerakkoord. Open Vld staat volgens mij ook nog volop achter het regeerakkoord en de stapsgewijze uitvoering die nu op tafel ligt, komt perfect overeen met wat in het regeerakkoord werd opgenomen. Het is vrij cruciaal om op een heel correcte manier het regeerakkoord na te komen en uit te voeren.
Mevrouw Demeulenaere, ik wil toch ook nog ten voordele van u spreken, want het is in het regeerakkoord gekomen naar aanleiding van de rondetafel die door voormalig minister Vanderpoorten werd georganiseerd. Door die rondetafel zijn de geesten in het onderwijs en het middenveld sterk gerijpt en kan men tot een dergelijke nieuwe financiering komen.
Ik was ervan overtuigd dat mevrouw Vanderpoorten stapsgewijs te werk gegaan is. Ze wou niet alles tegelijk aanpakken. Ze ging heel grondig te werk. Ze heeft in fases gewerkt. Ze heeft niet zomaar de middelen in het rond gegooid.
Wat u zegt, is toch nog wel grof, hoor. Deze financiering gaat niet louter om geld. Met deze financiering willen we gelijke kansen realiseren. We gaan een groot deel van het budget besteden aan een gelijkekansenbeleid. Dat is wat we doen.
Wat bent u nu eigenlijk aan het vertellen, in godsnaam? U wilt dat er nu even niets beslist wordt. Er is een akkoord tussen alle netten. Het hele onderwijsveld is het eens over dat gelijkekansenbeleid en u wilt dat stilleggen. U wilt het studieaanbod eerst screenen en misschien, in het jaar 2017 of zo, is er dan meer geld voor. Dat mag u samen met ons in de scholen gaan uitleggen. U mag dat met de heer Gatz in Brussel doen. De Brusselse scholen zullen heel blij zijn dat ze nog tien jaar moeten wachten tot het hele studieaanbod gescreend is. Ik zal dat met u in Oostende gaan uitleggen. Ik zal uw mening ook elders uitleggen. Ik zal gaan vertellen dat ik uw weerstand moet overwinnen om de scholen het geld te geven dat ze vandaag nodig hebben.
U bent toch bezig met de screening? Misschien kan ze in een stroomversnelling worden gebracht.
Zeg zoiets toch niet! Dat is een zeer minutieus werk. Dat moet zeer uitgebreid besproken worden. Bovendien, een financieringssysteem op de werkingsbudgetten geeft basismiddelen aan scholen. Dat heeft elke school nodig. Ook als ik in de land- en tuinbouw een hervorming voorstel op basis van de screening, moeten die scholen verwarmd worden en verlicht zijn. Daarvoor is er vandaag soms zelfs te weinig geld.
Mevrouw Demeulenaere, ik hoop dat u zich onzorgvuldig hebt uitgedrukt. Ik begin me ernstig vragen te stellen. We hebben over de nieuwe financiering van het leerplichtonderwijs uitgebreid gediscussieerd, ook over de principes, de criteria enzovoort. En nu hebt u het over "zomaar wat bijkomende middelen rondstrooien". Dat is een belediging voor alle betrokkenen, ook de mensen buiten dit parlement. Dat is erover.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, er lopen twee discussies door elkaar. Ik ben het alleszins volledig eens met de keuze van de minister voor de bijkomende financiering van de hoge verwarmingsfacturen. Ik wil het belang van de bijkomende middelen in het leerplichtonderwijs benadrukken. We komen van ver. Eind vorige eeuw hadden we nog de befaamde Tivoli-akkoorden die de lat gelijk moesten leggen. We gaan nu echt naar een structureel systeem waarin het kind en zijn achtergrond telt. Elk kind moet gelijk behandeld worden, ik vind dat dat nu zo is. De scholen die in het verleden ondergefinancierd werden, worden nu gelijkgeschakeld. Dat is een revolutionaire stap, al is dat een beladen term. We stappen af van de netaanhorigheid en gaan over naar kind- en schoolkenmerken.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Ik sluit me aan bij het beleid van de minister en de meerderheid.
Het zou misschien interessant geweest zijn om niet alleen de leerlingenkenmerken maar ook de schoolkenmerken te bestuderen. Ik weet niet of dat gelukt zou zijn. Het was op dit moment in elk geval te moeilijk om die discussie er ook nog bij te nemen en ook die financiering grondig te hertekenen. Vandaar dat die discussie uitgesteld is. Idealiter was dat een geheel geweest. In dat opzicht kan ik mevrouw Demeulenaere een heel klein beetje begrijpen.
Hierover zal nog heel wat discussie volgen.
In het kader van de participatie oppert de minister dat hij werk gaat maken van het leerlingenstatuut. Tijdens de bespreking echter werd duidelijk dat dit niet noodzakelijkerwijs een verhoogde leerlingenparticipatie zal impliceren. We hopen dan ook dat de minister de nodige inspanningen zal doen om na te gaan hoe de daadwerkelijke leerlingenparticipatie verder afdwingbaar kan worden gemaakt.
Onder het luik kleuterparticipatie wordt herhaaldelijk verwezen naar 2007-2008 als het Jaar van de Kleuter. Ook de Open Vld-fractie onderschrijft het belang van de verhoogde kleuterparticipatie. Wij dringen er dan ook bij de minister op aan erop toe te zien dat er dringend werk wordt gemaakt van de implementatie van diverse initiatieven en zo vlug tot resultaten te komen. Het uitwerken van concrete modellen van samenwerking tussen Kind en Gezin, de LOP's, scholen en gemeentebesturen kunnen hiertoe in belangrijke mate bijdragen.
De Open Vld-fractie onderstreept het belang van meertaligheid. Het vroege aanbod van deze vreemde talen en het onderricht ervan op vroege leeftijd moeten leiden tot meertaligheid. Immers, het belang van meertaligheid in onze samenleving kan niet langer onderkend worden en moet aldus hoog op de agenda geplaatst worden. Deze keuze voor meertaligheid mag echter geen afbreuk doen aan de kennis van het Nederlands, onze moedertaal. Wij menen dat het opportuun en noodzakelijk is te blijven inzetten op deze kennis. Maar al te dikwijls blijkt immers dat de kennis van het Nederlands voor vele jongeren problematisch blijft, ongeacht hun afkomst.
Een ander aandachtspunt is onmiskenbaar het door de minister uitgetekende leerzorgkader. Voor wat betreft het algemeen leerzorgkader herhalen wij graag onze vraag om in de eerste plaats te voorzien in de optimalisatie van het bestaande kader. Het bestaande leerzorgkader heeft immers bewezen efficiënt te zijn en nog efficiënter te kunnen zijn mits uitbreiding ervan door het plannen van de nodige middelen. Daardoor zouden bijvoorbeeld de net-niet-kinderen, die heel dikwijls slechts een tijdelijke nood hebben aan zorg, mochten ze die tijdig kunnen krijgen, niet langer uit de boot vallen en de nodige aandacht kunnen worden geboden.
De zorgcoördinatoren worden op die manier dan ook in de mogelijkheid gesteld vlugger in te grijpen waar nodig. De Open Vld-fractie blijft het betreuren dat de problematiek omtrent de hoogbegaafdheid nog steeds niet door de minister wordt onderkend. Verschillende studies hebben immers uitgewezen dat deze problematiek wel degelijk de nodige aandacht verdient en ook vereist. Veel potentieel blijft onbenut door gebrek aan aandacht in dit kader en, willen we in de toekomst de troef van de kennismaatschappij verder uitspelen, dan zullen bijkomende initiatieven zich opdringen. Dit discussiepunt zal in de komende maanden dan ook wellicht nog meermaals aan de orde zijn en ook op de agenda worden geplaatst door onze fractie. (Applaus bij Open Vld)
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, we kunnen gelukkig zijn dat onderwijs de jongste jaren een steeds belangrijkere aandacht krijgt in onze samenleving. Dit uit zich in steeds meer dynamiek en meer initiatieven. Dat is een goede zaak en dat moeten we erbij nemen. We mogen daar fier op zijn.
Ons onderwijs is stilaan aan het uitgroeien tot een van de meest dynamische sectoren in onze samenleving. Misschien is het ooit anders geweest. Dat is de verdienste van de huidige en ook van de vorige minister, die een aantal zaken op de sporen heeft gezet.
Uit die veelheid van initiatieven wil ik focussen op de financiering van het onderwijs, niet omdat dat het alfa en omega is, maar omdat de financiering een ongelooflijk belangrijke voorwaarde is om een gelijkeonderwijskansenbeleid - toch de rode draad in het beleid tijdens deze legislatuur - te voeren.
Dit jaar kunnen we een ontwerp van decreet goedkeuren over de financiering van het leerplichtonderwijs. We kunnen dat zonder overdrijven een echte mijlpaal noemen in de geschiedenis van ons onderwijs. Dit ontwerp van decreet is niet overnight tot stand gekomen: er is lang en uitvoerig over gedebatteerd. Mevrouw de voorzitter, u hebt daar zelf nog een bijdrage aan geleverd, onder meer via de grote rondetafel die daarover plaatsvond tijdens de vorige legislatuur. Toch kunnen we zeggen dat deze realisatie een bijzonder grote verdienste is van deze regering en deze minister van Onderwijs, want er wordt een hypotheek van meer dan twintig jaar gelicht.
Doordat we de lat nu gelijk zullen leggen, creëren we omstandigheden om uit de verlamming te treden die ons vaak belemmerde om een echt toekomstgericht onderwijsbeleid te voeren. Het gaat bovendien om een revolutionaire financiering omdat ze de structurele onderlegger vormt voor de gelijke kansen. Ik hoor dat er her en der op het terrein soms wat tandengeknars is omdat dat een vorm van gedifferentieerde financiering tot gevolg heeft. Toch bewijzen de PISA-cijfers ten overvloede dat de uitdaging voor ons onderwijs erin bestaat de kwaliteit te behouden en er bovendien voor te zorgen dat iedereen evenveel kan genieten van die kwaliteit. Het is dus een logische en billijke vorm van financiering.
Ik wil daar de volgende bedenking aan koppelen. Het gaat om niet-gekleurde middelen die erbij komen. Dat is een uitstekende zaak. We verwachten van het onderwijsterrein immers heel veel initiatief van onderuit. Aan de andere kant gaat het voor heel wat scholen - terecht - over veel middelen. De grote uitdaging zal erin bestaan een bewustzijn te creëren dat de bijkomende middelen op de meest zorgvuldige manier besteed worden in functie van gelijke kansen. Het zou heel jammer zijn mocht men er niet op grote schaal in slagen om met de bijkomende middelen echte resultaten te boeken op het vlak van gelijke kansen. Dat zou het ongelijk bewijzen van onze benadering, en mijns inziens catastrofaal zijn voor ons onderwijssysteem.
We moeten in de toekomst nadenken over het creëren van mogelijkheden voor schoolgemeenschappen om beter dan vandaag te kunnen meten waar men mee bezig is inzake gelijke kansen. Niet alleen het initiatief op zich en de goede bedoelingen tellen mee: de scholen moeten ook permanent meten hoe effectief de maatregelen zijn die ze willen doorvoeren. We moeten daartoe de nodige instrumenten ontwikkelen. De Vlaamse overheid, en misschien ook wel de lokale overheden, kunnen daar een rol in spelen.
In de beleidsbrief staan heel wat initiatieven over het beleidvoerend vermogen. De effectiviteit van het beleid gaat over de mogelijkheden van een beleidvoerend vermogen.
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mijnheer Voorhamme, ik ben het volledig met u eens. We hebben die discussie vorige maandag ook gevoerd in Antwerpen. We mogen echter niet het verhaal bestendigen alsof het alleen de overheid is die via haar investeringen en een sterk beleid de kloof kan dichten. Het gaat hier om een en-enverhaal. Daarin speelt ook de verantwoordelijkheid van ouders en van leerlingen en studenten zelf. Dat moet in alle discussies worden beklemtoond. De voorwaarden moeten effectief gecreëerd worden maar de geboden kansen moeten dan ook volop gegrepen worden.
Het is niet de overheid alleen die de kloof zal dichten. Ook de zwakst presterende leerlingen, die een grote kloof vertonen met de best presterende leerlingen, doen het verhoudingsgewijs relatief goed. Dat mag echter niet worden geïnterpreteerd alsof er niet aan die kloof gewerkt zou moeten worden. Dat is immers onze maatschappelijke plicht. Het beklemtoont wel dat het onderwijs zeer goed presteert. Dat mag ons natuurlijk niet zelfgenoegzaam maken.
Mevrouw Berx, u denkt en praat zo snel dat u eigenlijk anticipeert op wat ik wilde zeggen.
Er wordt terecht gewezen op de taalscreeningstesten. Het volstaat echter niet om te testen, daar moeten ook de juiste conclusies uit getrokken worden. Dat is een nieuwe benadering. Er is ook verwezen naar het taalbeleid voor alle leerkrachten, niet enkel de taalleerkrachten. Verder moeten er initiatieven worden genomen die moeten leiden tot een nauwere betrokkenheid van ouders. Dat is meer dan af en toe een ouderavond te organiseren. Daar komt veel meer bij kijken.
We moeten tussen de scholen een communicatie organiseren over good practices. We moeten meehelpen de instrumenten daarvoor te ontwikkelen.
Een ander belangrijk punt is het werken aan optimale leertrajecten. Dat is een gedeelde verantwoordelijkheid. Dat is niet alleen de verantwoordelijkheid van de schoolteams maar ook van de leerlingen en de ouders. Om er een verdeelde verantwoordelijkheid te kunnen van maken, hebben we in de eerste plaats correcte informatie nodig. De betrokkenen moeten kunnen beschikken over correcte informatie over de talenten van de leerlingen en over de toekomstperspectieven die samenhangen met elke keuze. Dat is geen terugname op de vrijheid van studiekeuze, het is kiezen in verantwoordelijkheid.
Dat zou een van de klemtonen moeten worden in het beleid dat in de scholen ontwikkeld wordt.
Natuurlijk wordt daar de focus gelegd op het secundair onderwijs. Minister Vandenbroucke heeft dat ook in het vooruitzicht gesteld. Het kan niet anders dan leiden tot een herstructurering van het secundair onderwijs. We zijn het ermee eens dat die structurering goed moet worden voorbereid. De voorbereiding ervan kan tijdens deze legislatuur gebeuren. Tijdens de volgende legislatuur zou ze moeten uitmonden in een decretale herstructurering.
Wat dat betreft, houden we een pleidooi voor samenwerking tussen de verschillende niveaus, tussen het basisonderwijs en het secundair onderwijs enerzijds, en tussen het secundair onderwijs en het hoger onderwijs of hoger beroepsonderwijs anderzijds. Dat wordt cruciaal.
Vandaag is het secundair onderwijs nog te veel een bastion dat op zichzelf staat. Het feit dat de periode zes jaar bedraagt, maakt dat er gruwelijke zaken gebeuren. Ik beweer niet dat degenen die les geven in het secundair onderwijs gruwelijke mensen zijn, wel dat er gruwelijke dingen gebeuren.
De eigenlijke studiekeuze gebeurt dikwijls veel te vroeg. We zijn grote pleitbezorgers om een model van het 3x4-systeem te onderzoeken en op het terrein experimenteel uit te proberen. De laatste graad van het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair zouden veel meer gebruikt kunnen worden om te observeren en te zorgen voor de eerste oriëntering van talenten van leerlingen.
We zijn ook voorstander om in het secundair onderwijs de mogelijkheid te scheppen om met veel meer verantwoordelijkheidszin keuzes te maken. Het moet mogelijk zijn om voor sommige studiekeuzes de deur te sluiten. Bepaalde sprongen zijn te ver. We merken dat dit ook gebeurt. Uiteindelijk zal dit wel moeten leiden tot een oordeelkundigere herindeling van de verschillende studierichtingen.
Een misschien niet zo spectaculaire mijlpaal is de financiering in het hoger onderwijs. Tijdens de vorige legislatuur was er het Structuurdecreet van het hoger onderwijs. Nu volgt er een Financieringsdecreet. Daarmee wordt een hypotheek gelicht die misschien wel ouder is dan die in het leerplichtonderwijs. Uiteindelijk wordt komaf gemaakt met iets dat gedurende de afgelopen 40 jaar aan het scheefgroeien was.
Uiteraard is het eigen aan deze sector dat dit nooit gebeurt zonder kritiek vanuit en in alle richtingen. Mijnheer de minister, we hebben de voorstellen goed bestudeerd. De structuur die nu op tafel ligt, krijgt de goedkeuring van onze fractie. De structuur biedt een stabiele basis van financiering, met groeivooruitzichten via het kliksysteem. De combinatie van input- en outputfinanciering is ideaal om tegelijkertijd te zorgen voor een gelijkekansenbeleid in het hoger onderwijs enerzijds en voor kwaliteit anderzijds.
Mevrouw Berx, het leerkrediet zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheid ook bij de studenten ligt, zonder ze daarom te streng te beoordelen. De onderzoeksfinanciering en het aanmoedigingsfonds zijn een goede zaak. Ze bieden de mogelijkheid om een gelijkekansenbeleid, ook in het hoger onderwijs, te voeren.
Mijnheer de minister, er zijn nog verbeteringen mogelijk. De sector kan dat doen op het vlak van wetenschappelijkheidsmeting van de humane wetenschap. Daar moet nog werk van worden gemaakt.
Daarvoor zou een oplossing moeten worden gevonden. Dit zou waarschijnlijk tot meer billijkheid leiden. De sector moet hierbij evenwel zelf enige verantwoordelijkheid nemen.
We moeten een evaluatie van het aanmoedigingsfonds in het vooruitzicht stellen. Indien uit die evaluatie zou blijken dat het hier om een bijzonder nuttig instrument voor het gelijkekansenbeleid gaat, moeten we in een groeipad voorzien. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik zal een aantal genuanceerde bemerkingen naar voren brengen. Ik zal uiteraard niet alle positieve punten in de beleidsbrief en in de begroting opsommen. (Opmerkingen van minister Frank Vandenbroucke)
Het Vlaams Parlement en de commissie voor Onderwijs verzetten veel werk. De vraag is of we een tijdige en degelijke invloed op het decreetgevend werk kunnen leveren. Ik heb in de woorden van mevrouw Helsen overigens een soortgelijke bezorgdheid kunnen ontwaren. Kunnen we, als we over de teksten beschikken, bepaalde zaken nog bijsturen? Als lid van de oppositie kan ik een aantal opmerkingen maken. De meerderheid houdt slechts zelden rekening met die opmerkingen. Ik weet uit ervaring wel dat naar die opmerkingen wordt geluisterd. Als lid van de meerderheid kan de situatie allicht enigszins frustrerend worden. Ik reken er alvast op dat we in de loop van het komende halfjaar heel wat degelijke en vruchtbare besprekingen van ontwerpen van decreet zullen voeren.
Ik wil mijn kanttekeningen bij de begroting en bij de beleidsbrief vanuit het armoedeperspectief maken. De meerderheid heeft het beleid gisteren ook meermaals vanuit dit perspectief benaderd. Ondanks het feit dat Vlaanderen het vrij goed doet, kennen we nog een te grote armoede. Dit is een eenvoudige vaststelling. Het onderwijs is een van de instrumenten die kunnen worden gebruikt om armoede te bestrijden. De vraag is of ons onderwijs een nog betere hefboom uit de armoede kan zijn.
Mij lijkt het alvast belangrijk de kleuterparticipatie te vergroten. We moeten een aantal objectieven, zoals een snellere instap en een ruimere ouderbetrokkenheid, naar voren schuiven. Ik wil het hier niet zonder meer over de instapklasjes hebben. We beschikken over tabellen met informatie over het inrichten van lesuren en van aparte klassen. Uit die tabellen blijkt dat er eigenlijk geen sprake is van kleinere kleuterklassen. Hoewel sneller bijkomende uren worden toegekend en bijgevolg bij de aankomst van nieuwe kleuters sneller bijkomende uren kunnen worden ingericht, worden onze kleuterklassen eigenlijk niet kleiner. Voor de begeleiding van de kleuters lijkt dit me nochtans belangrijk.
Aangezien het hier om een discussiepunt gaat, heb ik een rondvraag bij de Antwerpse kleuterscholen gehouden. Niet alle kleuterscholen vertalen de toegekende uren in kleinere klasjes, maar de meerderheid van de Antwerpse kleuterscholen heeft wel voor kleinere klasjes gekozen. Ze hebben op die manier een grotere betrokkenheid van de ouders tot stand weten te brengen.
U zou dat op het eerste gezicht misschien niet verwachten. Het feit dat er zeker voor de eerstejaartjes kleinere klasjes zijn, betekent ook dat er meer kans en gelegenheid is om de ouders beter te betrekken. De band tussen de school en de ouders wordt daardoor versterkt.
Het hele systeem moet worden geëvalueerd op het einde.
Mijnheer Tavernier, u verschuift uw positie. In de commissie hebt u gezegd dat het systeem averechts werkt en dat er gegevens waren die bewezen dat het effect zelfs negatief was. U hebt gezwaaid met een analyse van de Broeders van Liefde. Ik heb die met veel moeite vastgekregen, maar ik kan u zeggen dat de Broeders van Liefde zich gewoon hadden vergist. Ik vind het heel jammer dat u daarmee naar de pers bent gelopen in plaats van te wachten op de belofte van de bevoegde minister om dit te onderzoeken. Ze hadden zich gewoon vergist. Ze winnen ook.
Overigens blijkt nu dat het aantal scholen dat geniet van bijkomende lestijden, ongeveer vertienvoudigd is en dat het aantal bijkomende lestijden ondertussen bijna is verviervoudigd. Dit zijn voor ons emmers vol want het gaat om vele miljoenen euro's. Voor de scholen zijn dat druppels. Ik weet dat ook. Ik vind het echt jammer dat u voorbarig bent gaan rondvertellen dat het systeem averechts werkt en dat de Broeders van Liefde dat hadden bewezen. Uit nader onderzoek is gebleken dat de broeders zich gewoon hadden vergist. We hebben dat ondertussen rechtgezet.
Het systeem leidt tot een zeer grote toename aan bijkomende lestijden in scholen waar het aantal kleuters stijgt. Ik kan u de precieze cijfers geven. Ik neem de laatste telling van 19 november. We hadden vorig jaar na twee teldagen in 34 scholen 591 bijkomende lestijden. We hebben nu in 279 scholen 1716 bijkomende lestijden. Ook inzake bewegingsopvoeding is er een sterke stijging. Ik zou graag hebben dat u dat erkent en nu niet het geweer van schouder verandert door over iets anders te beginnen.
Ik heb altijd erkend dat men sneller bijkomende uren krijgt, dat het eindsaldo niet altijd gunstig is op het einde van het jaar en dat uiteindelijk uw tabellen dezelfde blijven zodat dat weinig of geen invloed heeft op de grootte van de kleuterklassen. Uw basistabellen blijven dezelfde.
Wat is dat nu voor een verhaal? Het gaat over bijkomende lestijden omdat er kleutertjes toekomen die niet geteld werden in de basis. Daarover gaat het. We tellen nu veel rechtvaardiger. Ik zeg niet dat dit het paradijs is. Het is een maatregel die voor ons een emmer vol is en voor de scholen in kwestie druppels zijn. Ik weet dat zeer goed en ik heb nooit iets anders beweerd.
We wilden een signaal geven dat we de instapklasjes belangrijk vinden en dat ouders niet bezorgd moeten zijn dat we niet zouden inzitten met het feit dat de kleinste kleutertjes soms in erg grote klassen komen. We geven een signaal dat we daaraan werken. Het is ook een signaal aan de scholen om daar aandacht aan te besteden. De scholen zijn natuurlijk vrij om dat te besteden zoals ze willen. Het is vervelend dat u hebt willen zeggen dat het een omgekeerd effect heeft. Het is duidelijk bewezen dat dat niet zo is. Ik maak er verder geen woorden meer aan vuil.
Wat betreft het basisonderwijs gebruikt u een aantal indicatoren in het kader van het GOK-decreet en de financiering van het basisonderwijs. Mijn grote bezorgdheid daarbij is de administratieve last. Ik heb geen enkel probleem met de doelstelling.
Vorige week hebben een beperkt aantal leden van de commissie voor Onderwijs een hoorzitting bijgewoond over armoede en onderwijs, vanuit de invalshoek van welzijn. Wat opviel, was het grote pleidooi voor een 'comprehensief' onderwijs, en dan vooral in de eerste graad van het secundair onderwijs. Ten dele is een van de denksporen datgene wat de heer Voorhamme voorstelde: hij wil een structuur van drie keer vier jaar. Ten gronde gaat het erom te bepalen wat we aanvangen met de eerste graad van het secundair onderwijs: is dat een algemeen-vormende graad, of is dat veeleer een vehikel voor een vervroegde en geen uitgestelde studiekeuze, ondanks de afgesproken doelstellingen?
Het armoedeperspectief en ook het principe dat de talenten op de beste manier moeten worden gebruikt en daartoe een goede studiekeuze belangrijk is, vereisen dat we de beleidsknoop doorhakken en moeten gaan naar een meer 'comprehensieve' eerste graad of zelfs naar een aparte middenschool.
Aansluitend daarbij wil ik het even hebben over een element van het PISA-onderzoek. De kloof tussen autochtonen en allochtonen is in Vlaanderen groter dan die in de meeste andere landen. Op dat vlak scoort Vlaanderen niet goed. Obsessies mogen het beleid niet bepalen. Toch denk ik dat het stilaan een obsessie moet worden om die kloof te dichten. We moeten bijkomende stappen zetten om de allochtonen in het onderwijs beter aan bod te laten komen. Dat is ook voor het hoger onderwijs belangrijk. In dat verband is het Aanmoedigingsfonds belangrijk. Volgende maand komt dat aan bod. Ik wil weten of de gelden echt terechtkomen bij de scholen, hogescholen en universiteiten die inspanningen leveren om allochtonen te bereiken en te begeleiden.
Levenslang en levensbreed leren heeft, zoals levenslang werken, ook te maken met armoedebestrijding. Dat brengt me bij het thema van het volwassenenonderwijs. We hebben ons altijd verzet tegen het verhoogde inschrijvingsgeld. Ik krijg te maken met de problematiek van de beroepsopleiding tot ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting. Die mensen slaken een noodkreet. Ze worden geconfronteerd met dat verhoogde inschrijvingsgeld. Voor dat verhoogde inschrijvingsgeld kan slechts een gedeeltelijke vrijstelling worden verleend, want de eerste jaren van een langdurige beroepsopleiding zijn niet erkend als een traject dat leidt naar werk. Bovendien wordt vanaf januari 2008 de vergoeding voor de VDAB-cursisten gewijzigd: de stimulanspremie van 1 euro per les- of stage-uur wordt niet meer uitgekeerd aan cursisten die een beroepsopleiding volgen van minder dan 24 uur per week, en zeker niet aan cursisten die geen persoonlijke last hebben.
Beide aspecten versterken elkaar. Het verhoogde inschrijvingsgeld en het wegvallen van de cursistenvergoeding, in combinatie met het feit dat er geen studiebeurzen voorhanden zijn, leiden ertoe dat de kosten van de studenten die de opleiding tot ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting volgen, sterk stijgen.
In feite komt het neer op 50 euro per maand. Mijnheer de minister, dat moet u eens goed bekijken, want het is onaanvaardbaar. Ik hoop dat het niet symbolisch is. Het is eigenlijk cynisch dat net die mensen daar het slachtoffer van zijn.
Bijna drie jaar geleden werden de pps-contructies voor scholenbouw aangekondigd als het wondermiddel. In 2008 zouden de scholen in gebruik worden genomen. Ik zeg niet dat we vandaag nergens staan, maar we staan toch niet erg ver. In de commissie durft u zich niet vastpinnen op data. Dat lijkt me verstandig, maar het betekent dat men op het terrein niet weet waar men staat. Men is eigenlijk ontgoocheld. Er zijn geen nieuwe scholen op die basis.
U zegt dat uw 25 miljoen euro extra ondertussen wel uitgegeven wordt. Maar 25 miljoen euro als investeringsbedrag voor normale scholenbouw is totaal iets anders dan 25 miljoen euro in het kader van een beschikbaarheidsvergoeding. Met de vooropgestelde constructie zou u meer kunnen doen.
Dat illustreert de globale malaise van pps. De verwachtingen worden niet ingelost. Het is heel complex. Mijnheer de minister, ik heb de indruk dat u het met een aantal op het eerste zicht aanvaardbare argumenten nog complexer hebt gemaakt, door te gaan naar één consortium. Het zou de bedoeling zijn dat de risico's gespreid worden tussen overheid en privésector. Ik heb de indruk dat de privésector zich volledig indekt.
Dat is een vreemd argument. U stelt dat één consortium het complexer maakt dan meerdere.
Dat denk ik. Alles komt in één geheel, en concurrentie-elementen kunnen moeilijker meespelen. Het wordt niet opgesplitst, maar daardoor is er voor heel Vlaanderen één consortium en men zal het zelf moeten onderverdelen. De risico's zullen niet echt gedragen worden door de privésector of in zoverre ze gedragen worden, doorverrekend in de prijs.
We zullen ten eerste nog een tijdje moeten wachten op de eerste scholen, en ten tweede wordt het duur. Ik hoop dat het parlement, zoals beloofd is, de zaak echt op de voet zal kunnen blijven volgen.
Dames en heren, ik stel voor dat we de bespreking onderbreken.