Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer Schoofs, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het ontwerp van decreet betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau is een kaderdecreet dat het flankerend onderwijsbeleid in de steden en gemeenten wil mogelijk maken, vormgeven en aanmoedigen.
Nu al kunnen gemeentebesturen een bijzondere rol spelen in het organiseren van samenwerking tussen diensten, voorzieningen en instellingen en het stimuleren van een gemeenschappelijke visie. De Vlaamse overheid speelt in op deze ontwikkelingen en streeft daarbij naar een maximale overdracht van bevoegdheden in toepassing van het subsidiariteitsprincipe. Daarbij houdt ze rekening met de verschillen tussen grote steden, centrumsteden en gemeenten.
Ook vanuit het onderwijs wil de minister in het voorliggende ontwerp van decreet uitdrukkelijk de rol van de lokale overheid erkennen. Sommige lokale problemen zijn moeilijk aan te pakken op het centrale niveau. Ze vergen lokale hefbomen. Ik denk daarbij aan de spijbelproblematiek of aan de problematiek van het onvoldoende participeren aan onderwijs van kleuters uit vooral kansarme bevolkingslagen.
Steden en gemeenten kunnen best zelf lokale, op specifieke situaties toegesneden oplossingen ontwikkelen. Zij moeten daartoe wettelijk en financieel in staat worden gesteld.
Het flankerend onderwijsbeleid is het geheel van acties van een lokale overheid om vertrekkende vanuit de lokale situatie en aanvullend bij het Vlaamse onderwijsbeleid, een onderwijsbeleid te ontwikkelen in samenwerking met de lokale actoren waarin uiteraard de scholen zelf zijn vervat.
Het voorliggende ontwerp van decreet doet op geen enkele wijze afbreuk aan de bevoegdheid van de lokale overheid om zelf onderwijs in te richten. Met dit ontwerp van decreet willen we evenmin ingrijpen op de bevoegdheden en de autonomie van de andere inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd vrij onderwijs. Als lokale overheden actief willen optreden, zullen ze dit moeten doen in overleg met de lokale onderwijsverstrekkers en met respect voor hun opdrachten.
Om een dergelijk flankerend onderwijsbeleid te kunnen voeren, moeten enerzijds een aantal belemmeringen voor plaatselijke initiatieven worden weggenomen. Door de huidige bepalingen inzake sociale voordelen zijn de mogelijkheden van de lokale overheden nu immers heel beperkt. Anderzijds zullen vooral de centrumsteden worden aangemoedigd, ook financieel, om een rol op te nemen in het flankerend onderwijsbeleid. Bij uitbreiding worden ook andere gemeenten gestimuleerd die met gelijkaardige problemen worden geconfronteerd.
Het ontwerp van decreet omvat vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk betreft de sociale en andere voordelen. Door de lokale overheid de mogelijkheid te geven ook aan andere dan hun eigen scholen meer dan de voorheen gelimiteerde sociale voordelen toe te kennen, worden belemmeringen weggenomen en mogelijkheden gecreëerd voor een ruimer geflankeerd onderwijsbeleid.
Het tweede hoofdstuk gaat over de leerplicht en de verhoging van de deelname van alle kleuters aan het onderwijs. In dit ontwerp van decreet wordt expliciet de rol van de lokale besturen geschetst.
Verder gaat het nog over de extra ondersteuning voor de centrumsteden en over de mogelijke uitbreiding van extra ondersteuning aan niet-centrumsteden.
Ten slotte behandelt dit ontwerp ook het flankerend onderwijsbeleid in Brussel.
Belangrijk om vermelden is dat dit ontwerp normaal in werking zou treden op 1 januari 2008. De bepaling over subsidies aan centrum- en niet-centrumsteden, treden echter in werking op 1 september. De subsidies worden immers per schooljaar uitgekeerd.
Het voorliggende ontwerp moet het partnerschap met de lokale besturen stimuleren en verstevigen.
Het ontwerp werd in de commissie aangenomen met acht stemmen voor en vier tegen. (Applaus)
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mijnheer de minister, collega's, in de eerste plaats wil ik, net zoals in de commissie, nog eens zeer duidelijk stellen dat er een aantal zeer positieve elementen in dit ontwerp van decreet staan. Bij de bespreking in de commissie haalde ik al het feit aan dat minister Vandenbroucke deze keer wel heel wat opmerkingen van de Raad van State heeft opgevolgd. De mogelijkheid om ook andere dan sociale voordelen toe te kennen aan niet-gemeentelijke scholen en de mogelijkheid om ook buiten de centrumsteden projecten te financieren, vinden wij zeer positief.
Toch blijven wij om een aantal redenen problemen hebben met dit ontwerp. Zoals gezegd vinden we het goed dat er andere dan sociale voordelen toegekend kunnen worden aan niet-gemeentelijke scholen. De vrees blijft echter bestaan dat de autonomie van de school kan worden aangetast als een lokaal bestuur criteria kan inbouwen of voorwaarden opleggen waaraan scholen moeten voldoen om recht te hebben op die extra voordelen. De school zal zich volgens ons immers richten naar die voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor de voordelen.
Ik hoorde bij de bespreking in commissie een analoge opmerking bij de collega's van CD&V. Die stelden dat de ondersteunende rol van de lokale besturen moet gebeuren met respect voor de eigenheid en het specifieke pedagogische project van elke school. In deze redenering kan ik me volledig terugvinden. Ik vind hiervoor echter geen garanties in het ontwerp.
Mijnheer de minister, in de commissie stelde u dat u het niet eens bent met mijn opmerkingen. U zei echter niet op welke manier dit ontwerp zal tegemoetkomen aan de bezorgdheid van mijn fractie. Voor ons blijft de vrees dan ook zeer reëel.
Dit ontwerp van decreet schetst expliciet de rol van de lokale besturen inzake de controle op de leerplicht en de kleuterparticipatie. Elke keer als deze zaken worden aangehaald in de commissie voor Onderwijs - en dat gebeurt vaak -, stelt mijn fractie u de vraag of hierover structureel overleg plaatsvindt of al plaatsgevonden heeft met andere beleidsdomeinen. Deze opdracht is immers niet realiseerbaar vanuit het beleidsdomein Onderwijs alleen. Ik vind het bijzonder jammer dat er nooit expliciet geantwoord wordt op deze vraag. Ik lees nu wel in de beleidsbrief dat daarover een aantal zaken op punt zijn gesteld met het beleidsdomein Welzijn. Ik blijf er echter bij dat er meer nodig is, dat er echt structureel samengewerkt moet worden tussen de verschillende beleidsdomeinen, en niet alleen met Welzijn! Tot op heden heb ik geen zicht op deze samenwerking.
Mijnheer de minister, ook wat de ondersteuning van projecten in Brussel betreft, blijven toch ook nog enkele vragen open. Via dit ontwerp wordt het mogelijk dat de Vlaamse overheid in Brussel projecten structureel ondersteunt. Over de precieze toekomst van die projecten wordt echter niets gezegd. Momenteel loopt er, in uitvoering van de rondetafelconferentie in Brussel, niet alleen een vrij gecompliceerde discussie met de bevoegde Brusselse minister. Er moet ook nog overleg plaatsvinden met het hele onderwijsveld.
In de commissie bent u niet ingegaan op mijn vraag over de evaluatie van de huidige ondersteunde projecten, die nochtans expliciet worden vermeld in het ontwerp. Deze vraag is nochtans niet nieuw. Ze werd al gesteld bij de bespreking van het decreet van 7 mei 2004 houdende het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.
Ik herhaal mijn vragen. Is de evaluatie van de werkgroep Immigratie reeds van start gegaan of is die in het vooruitzicht gesteld? Indien dit de werking van het onderwijs ten goede komt, heb ik geen probleem met een bijkomende ondersteuning van projecten. Mijn fractie heeft wel een probleem met de toekenning van bijkomende middelen aan projecten waarvan het rendement op geen enkele manier kan worden aangetoond.
Tijdens de commissiebesprekingen heb ik gesteld dat het onderscheid tussen centrumsteden, die zeker zijn van betoelaging, en niet-centrumsteden, die afhankelijk zijn van het beschikbare budget, voor mijn fractie onaanvaardbaar is. Ik heb toen Vilvoorde als voorbeeld aangehaald. Hoewel ze moeiteloos aan de criteria uit het ontwerp van decreet voldoet, is deze stad niet zeker van bijkomende steun. De minister heeft toen geantwoord dat hij al projecten in Vilvoorde ondersteunt. Ik ben hier zeer goed van op de hoogte.
Hij is echter niet op mijn eigenlijke opmerking ingegaan. Hiermee heeft hij volgens mij impliciet toegegeven dat het lokaal flankerend onderwijsbeleid uit het voorliggend ontwerp van decreet hiaten vertoont. De minister moet immers andere kanalen zoeken om het onderwijsbeleid in een stad als Vilvoorde te ondersteunen. Ik vraag me af of de minister andere oplossingen zal uitdokteren voor elke niet-centrumstad die afhankelijk is van het beschikbare budget, en bijgevolg niet voor betoelaging in aanmerking komt.
Om elke gemeente de kans te bieden een flankerend onderwijsbeleid te ontwikkelen, is tijdens de commissiebesprekingen voorgesteld een concrete langetermijnplanning uit te werken. Hoewel de minister zich in die gedachte kon vinden, gaf hij er de voorkeur aan om met de centrumsteden te starten. Dit is nu eenmaal eenvoudiger. Om het onderscheid tussen centrumsteden en andere steden weg te werken, heeft mijn fractie hier een aantal amendementen op ingediend. We willen elke gemeente de nodige garanties geven om een flankerend onderwijsbeleid te ontwikkelen. Er vloeien nu immers reeds veel middelen naar de centrumsteden, maar die middelen zijn niet bedoeld om een flankerend onderwijsbeleid uit te werken. We zijn echter van mening dat een dergelijk beleid in elke stad en in elke gemeente moet kunnen worden gerealiseerd.
Door middel van onze amendementen opteren we duidelijk voor gelijke kansen op ondersteund onderwijs voor alle Vlaamse gemeenten. We zijn er dan ook van overtuigd dat alle Vlaamse volksvertegenwoordigers die, tijdens de commissiebesprekingen of zelfs in paginagrote artikelen in de kranten, gelijkaardige opmerkingen hebben gemaakt, ons nu ten volle zullen steunen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, het voorliggend ontwerp van decreet regelt een praktijk die al bestaat, maar nog geen decretaal kader heeft. De lokale besturen voelen zich momenteel geremd om hun rol ten volle te vervullen. Het ontwerp van decreet is een stap vooruit en biedt een kader om op het terrein meer en beter op de noden en behoeften in te spelen.
Het is belangrijk dat een gemeente of een stad zelf basisonderwijs inricht. Als officieel onderwijs is de gemeenteschool het niveau bij uitstek om het vertrouwen van de mensen te verwerven en om, rekening houdend met ieders geloofsovertuigingen en levensopvattingen, kwaliteitsvol onderwijs aan te bieden. We stellen vast dat de gemeente- of stadsbesturen zich niet tot hun opdracht als inrichter van onderwijs beperken. Aangezien ze door middel van hun onderwijsbeleid op de lokale noden en behoeften willen inspelen, vervullen ze een steeds ruimere rol.
We zijn het eens met de stelling van de minister dat een lokale overheid met betrekking tot bepaalde beleidspunten het best geplaatst is om lokale problemen aan te pakken. We zijn er eveneens van overtuigd dat een gemeentelijke overheid alle scholen op het grondgebied van die gemeente in hun opdracht kan ondersteunen. Hierbij moet uiteraard rekening worden gehouden met de eigenheid en het specifieke pedagogische project van elke school.
Wegens de dubbele rol die de lokale overheid op het vlak van onderwijs heeft - zowel het inrichten als de regierol - vindt CD&V het belangrijk dat een gemeente of stad zich neutraal kan opstellen. We pleiten voor een grote vorm van transparantie. Dit is een basisvoorwaarde om als lokale overheid die dubbele rol te kunnen opnemen.
De financiële verantwoording die de lokale besturen moeten geven, is voldoende opgenomen in het ontwerp. De voorwaarde voor de financiering van projecten, namelijk dat bij de projectaanvraag de totale kostprijs en de financieringsbronnen helder zijn weergegeven, is belangrijk. Om de transparantie te verhogen op het financiële vlak en om zicht te krijgen op de middelen die steden tijdens de legislatuur aan hun onderwijsbeleid besteden, hebben we een amendement voorgesteld. We zijn erg blij dat de meerderheid dit heeft goedgekeurd. Er wordt aan de lokale besturen gevraagd om ook een algemeen budgettair plan op te maken en toe te voegen aan het onderwijsplan.
CD&V beschouwt dit ontwerp van decreet als een eerste belangrijke aanzet tot een flankerend lokaal onderwijsbeleid. De minister heeft er in dit ontwerp voor gekozen om een wettelijke basis te geven voor praktijken die zich vandaag voordoen en om meer ruimte te bieden voor projecten die lokaal kunnen worden opgezet.
Er wordt gekozen om vooral kansen te bieden aan centrumsteden. We ontkennen niet dat er in steden meer ernstige noden zijn waaraan via een gepast onderwijsbeleid kan worden tegemoetgekomen. Toch geloven we ook dat extra stimulansen voor een lokaal onderwijsbeleid in alle gemeenten belangrijk zijn. Het Vlaams Belang vraagt via amendementen die vandaag zijn rondgedeeld, om nu reeds het ontwerp van decreet van toepassing te maken in alle gemeenten. We vinden het belangrijk dat er een eerste aanzet wordt gegeven en we volgen de minister dat er in eerste instantie ondersteuning moet worden gegeven aan de centrumsteden. Het is goed dat er reeds mogelijkheden worden gecreëerd voor samenwerkingsverbanden tussen kleinere gemeenten. Op basis van deze eerste fase zal worden geëvalueerd hoe een verruiming mogelijk is in een tweede fase. Op basis van deze evaluatie zal duidelijk worden op welke manier de toepassing van het flankerend lokaal onderwijsbeleid mogelijk is in alle gemeenten en of dat voor bepaalde regio's samenwerkingsverbanden tussen kleinere gemeenten meer aangewezen zijn in plaats van elke gemeente afzonderlijk te ondersteunen. We geloven erin dat elke gemeente zijn verantwoordelijkheid moet opnemen en kansen heeft om een lokaal onderwijsbeleid te voeren.
In dit ontwerp van decreet wordt van de centrumsteden verwacht dat ze een onderwijsplan en concrete projecten indienen. De steden moeten de mogelijkheid krijgen om een aantal zaken te ondersteunen en ten gronde aan te pakken. Dat kan niet altijd via kortdurende projecten. In dit ontwerp van decreet gaat het om projecten van drie jaar, waarna in een evaluatie is voorzien en dat is belangrijk. Met die evaluatie moeten we nagaan wat de effecten zijn van het beleid dat lokaal kan worden gevoerd en of de projecten de effecten realiseren die verwacht werden op basis van het ingediende plan. Bij de evaluatie moet ook worden nagegaan of het wenselijk is om in de toekomst projectmatig verder te werken of dat het niet beter is om in een volgende fase de middelen structureel te verankeren.
Scholen en CLB's zijn de eerste actoren die het Vlaamse onderwijsbeleid mee moeten realiseren. Daarom vinden we het belangrijk dat ze over voldoende middelen kunnen beschikken om die opdracht waar te maken. We vinden het ook goed dat in het ontwerp is opgenomen dat scholen en CLB's als eerste actoren in het onderwijsbeleid betrokken zijn in het overleg om het lokaal onderwijsbeleid uit te tekenen. We zijn tevreden dat ook op dat vlak een amendement is goedgekeurd. Daarin staat dat het overleg niet enkel en alleen in die steden waar een LOP aanwezig is, moet worden gerealiseerd, maar ook op welke manier het overleg moet worden gepland in die gebieden waar geen LOP aanwezig is.
Ten slotte vinden we het belangrijk dat de lokale onderwijsactoren niet alleen een belangrijke rol in het overleg vervullen, maar dat duidelijk in het decreet is opgenomen dat ze moeten verklaren op welke manier ze zich engageren om mee het Onderwijsplan te realiseren. Dat vinden we erg belangrijk, want ze moeten mee het plan dragen. Voor de Vlaamse overheid is het ook interessant te weten hoe de lokale onderwijsactoren dat aanpakken, want zo kunnen we de slaagkansen beter inschatten. We durven zelfs stellen dat die verbintenissen van de lokale onderwijsactoren zouden mogen meetellen bij de beoordeling van het Onderwijsplan voor die plaatsen waar projecten worden ingediend. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Libert heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de Open Vld-fractie vertrouwt erop dat het voorliggende ontwerp van decreet erin zal slagen vorm te geven aan het flankerend onderwijsbeleid, vooral voor wat betreft het luik sociale voordelen. We steunen dit initiatief dan ook ten volle. Wij houden eraan toch nog eens aan te dringen bij de minister om erop toe te zien dat de middelen voor het flankerend onderwijsbeleid ook daadwerkelijk daarvoor zullen worden aangewend en ook erop toe te zien dat deze niet worden aangewend voor onderwijsgebonden toepassingen. Een degelijke opvolging zal zich wellicht opdringen.
Een ander aandachtspunt blijft de afbakening tussen de rol van het lokaal bestuur als inrichter van het lokaal onderwijs enerzijds en de rol van het lokaal bestuur als inrichter van het flankerend onderwijsbeleid anderzijds. Wij menen dat een goede toepassing van het voorliggende decreet grotendeels zal afhangen van hoe de lokale besturen hun rol als regisseur zullen invullen. Een verduidelijking zal zich in de toekomst misschien opdringen.
De Open Vld-fractie benadrukt ook graag het belang van de verantwoording vanwege de scholen van de bestede middelen in het kader van het flankerend onderwijsbeleid. Wij menen dat de gemeenten de uitgaven moeten controleren en houden de minister dan ook aan zijn engagement om die controlemogelijkheid in het procedurebesluit op te nemen.
Wij blijven het echter betreuren dat de benodigde instrumenten om klachten of problemen in verband met potentiële misbruiken of vormen van oneerlijke concurrentie die zouden kunnen rijzen inzake toegekende middelen voor dit flankerend onderwijsbeleid beperkt blijven. Wij hopen dat de Commissie Zorgvuldig Bestuur of de provincie op een afdoende manier waar nodig zullen ingrijpen, zodat de betrokkenen niet verplicht worden om uiteindelijk naar de rechtbank te stappen om een eventuele terechtwijzing af te dwingen.
De taak die de gemeenten krijgen toebedeeld inzake het verhogen van de kleuterparticipatie blijft de Open Vld-fractie nauw aan het hart liggen. Wij hopen dan ook dat de rol die de VVSG in dat verband inzake sensibilisering en vorming krijgt toebedeeld, zal volstaan om daadwerkelijk resultaten te boeken. Uit navraag blijkt dat vele gemeenten tot vandaag nog steeds in het donker tasten. Gezien de minister dit jaar als het jaar van de kleuter aankondigde, vragen wij dan ook dat daarvan bij hoogdringendheid werk wordt gemaakt. Wij willen niet dat dit dode letter wordt.
Ten slotte kan ik besluiten dat onze fractie hoopvol is gestemd dat dit decreet de lokale besturen de mogelijkheden zal geven om de lokale noden in te vullen. We hopen dan ook dat de minister bij de uitvoering of de evaluatie van dit decreet met onze bedenkingen rekening zal houden.
De heer Voorhamme heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil trachten nog iets toevoegen aan de opmerkingen over dit ontwerp van decreet.
Met dit ontwerp wordt een doorbraak gerealiseerd. Onderwijs, laat ons eerlijk zijn, is een van de overblijvende beleidsterreinen waarvan het niet evident is om te stellen dat het niet alleen vanuit Vlaanderen moet worden gevoerd, maar ook vanuit het lokale niveau.
Het is bijna een principedecreet. Dat principiële gegeven speelt een belangrijke rol. Er zijn goede argumenten te vinden om het beleid niet alleen vanuit Vlaanderen te voeren maar ook vanuit het lokale niveau. We stellen vast dat nogal wat onderwijsuitdagingen verschillen van plaats tot plaats. Het is duidelijk dat deze uitdagingen op het platteland niet identiek zijn aan die in de steden. Als men een efficiënt beleid wil voeren, moet men een beleid op maat voeren. Het is onmogelijk om het allemaal vanuit Vlaanderen te regelen. Er is een delegatie naar het lokale niveau nodig.
Ik denk bijvoorbeeld aan het lokaal sociaal beleidsplan. Een van de uitgangspunten is dat het lokale niveau het ideale niveau is om de integratie tussen de verschillende beleidsectoren te realiseren en te operationaliseren. We kunnen een pleidooi houden voor samenwerking en afspraken tussen de verschillende beleidsectoren op het Vlaamse niveau, maar de operationalisering van de integrale aanpak zal altijd op het lokale niveau moeten gebeuren. Dus moet men een kader creëren dat ook voor het onderwijs in samenwerking met andere sectoren in aanmerking komt. Het gemeentelijke niveau lijkt mij daarvoor het meest aangewezen niveau.
Er zijn uitdagingen die in sommige gemeenten duidelijker aanwezig zijn dan in andere, maar alleen op het lokale niveau efficiënt kunnen worden aangepakt. Ik denk aan een consequent antispijbelbeleid, aan een preventieve actie rond veiligheid in en rond scholen, of aan het concept van de brede school waar we tal van andere sectoren willen bij betrekken, de samenlevingsopbouw of buurtwerk, of nog lokale sport en cultureel beleid.
Ik denk ook aan de relatie tussen het onderwijs, de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven. Er kunnen heel wat initiatieven, liefst samen, worden genomen. We weten dat de arbeidsmarkt zeer verscheiden is al naargelang de plaats. Deze voorbeelden wijzen erop dat een efficiënt beleid maar mogelijk is als er een vorm van subsidiariteit wordt gehanteerd.
Dit ontwerp van decreet biedt een kader aan tal van onderwijsactoren, zoals scholen en CLB's. Zij moeten dan minder verkrampt reageren op ieder initiatief dat zou kunnen uitgaan van een lokale overheid. Ze kunnen nu gerust zijn omdat er een decretaal kader is. Men moet de vraag niet stellen of het wel goed is om in zo'n beleid mee te spelen.
Ik begrijp de ongerustheid van sommigen niet. In het ontwerp van decreet staat ingeschreven dat het om een 'good practice' gaat. Men kan geen lokaal flankerend onderwijsbeleid voeren, maatregelen treffen en initiatieven nemen als dit alles niet is gebaseerd op een volwaardig overleg met alle partners.
Anders is het geen beleid, maar een lege doos. Je zult het moeten doen in overleg met en met respect voor al die partners. Alleen zo kan het lukken. Ik denk niet dat er op lokaal vlak andersoortige politici zijn dan hier. Als men initiatieven neemt, wil men dat ze lukken, niet mislukken. Ik kan me geen enkel voorbeeld indenken van een lokale praktijk waar er al flankerend onderwijsbeleid is maar waar dit wordt gevoerd tegen de belangen in van een van de partners.
Ik denk dat het een belangrijke stimulans is om ook op het lokale niveau het belang van onderwijs voor de uitdagingen voor onze samenleving, verder te laten doordringen. Het feit dat onze gemeenten door dit decreet aan het denken worden gezet over het belang van onderwijs, is een bijzonder goede zaak.
De bescherming van de eigenheid van het onderwijs is volgens mij grondwettelijk vastgelegd. Ik kan me niet inbeelden dat een lokale overheid zou kunnen in staat zijn om de Grondwet aan haar laars te lappen.
Ten slotte, we starten met de centrumsteden omdat daar meerdere scholen zijn en men er kan spreken over een netwerk. In de echt kleine gemeenten is vaak maar één school. Wat we in de praktijk merken is dat uit het overleg met de centrumsteden in de overlegcommissie die de minister heeft opgericht, blijkt dat in veel van die centrumsteden nog een groeiproces nodig is in de aanpak van een flankerend onderwijsbeleid. Laat ons dit dus langzaam laten groeien tot iets moois.
Het decreet is eigenlijk evolutief. Niemand moet denken dat hij op voorhand uitgesloten is. Het is heel belangrijk daarbij een beroep te kunnen doen op good practice en ervaring. Ik vraag aan de minister om, als dit decreet eenmaal gestemd is, te communiceren over de ervaringen die men opdoet op lokaal vlak. Ook lokale actoren kunnen inspireren.
Wij zullen dit decreet met volle overtuiging stemmen. (Applaus bij sp.a en de N-VA)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, ik wil de heer Hans Schoofs bedanken voor zijn verslag. Daarmee kregen we al een volledig overzicht van de beweegredenen voor dit ontwerp van decreet en ook van de inhoud en de structuur van dit decreet. Ik ga dit dus niet herhalen.
Men kan op verschillende manieren naar dit ontwerp van decreet kijken. Men kan zeggen dat het een belangrijke evolutie is sinds het Schoolpact. In vergelijking met 60 jaar geleden kijken we anders naar de verhouding tussen gemeentebesturen en scholen. Toen was men enerzijds zeer sterk bezig met onderlinge concurrentieverhoudingen tussen de netten, en anderzijds vreesde men dat gemeenten geld zouden beginnen spenderen zonder enige rem en zich als het ware zouden verliezen in bestedingen voor onderwijs. Vandaag kijken we daar anders tegenaan. We zouden dit dus historisch kunnen duiden, maar ik ga dat niet doen.
Er is nog een andere manier om naar het ontwerp van decreet te kijken, en dat is de dagelijkse realiteit. Deze ochtend stonden in de kranten berichten over toenemend geweld op school. Dat is inderdaad iets waar we bezorgd om moeten zijn. Het antwoord op geweld op school moet natuurlijk vanuit de scholen komen. Scholen moeten een beleid ontwikkelen, maar ze kunnen dat niet alleen. Ze hebben bondgenoten nodig rond de school: de hele samenleving, de welzijnssector, maar ook de lokale besturen.
Naar aanleiding van het drama begin dit schooljaar in Gent was ik daar te gast, en ik houd ook nauw contact met het beleid in Gent. Ik denk dat men in Gent eigenlijk wel goed reageert en goed bezig is met het veiligheidsbeleid rond scholen, zowel preventief als problemen aanpakkend. Daar speelt het lokale bestuur een sleutelrol in.
Zo zou ik veel andere voorbeelden kunnen geven. Allemaal voorbeelden waar scholen geconfronteerd worden met problemen die uit de samenleving komen. We vragen veel van scholen, dat hoort ook zo, maar we moeten scholen ook ondersteunen en bondgenootschappen bouwen rond scholen. Daarover gaat dit ontwerp van decreet, waarbij een heel belangrijke bondgenoot, die een beetje primus inter pares kan zijn als regisseur, de lokale overheid is.
Mevrouw Vogels is nu net afwezig, maar ik las een paar dagen geleden een tribune over de staatshervorming van haar in een krant. Ik was het op een aantal punten niet eens met wat daarin stond, maar van één punt vond ik dat het correct was en dat ik er ook zo over denk, en dat was de rol van steden en gemeenten. Ik heb ooit in een tekst over staatshervorming gezegd dat we moeten denken over onze steden en gemeenten als verbindingsstad, als entiteiten die het beleid en mensen kunnen verbinden. Ik geloof dat we dat in onderwijs kunnen waarmaken. We lopen daar met dit ontwerp van decreet dus een beetje op vooruit.
Ik ga niet alles opnemen wat hier werd gezegd. Mevrouw Helsen, u hebt terecht onderstreept dat ook vanuit de meerderheid interessante en nuttige amendementen zijn ingediend die een aantal dingen gepreciseerd hebben. Dat is belangrijk naar de letter, maar ook naar de geest waarin we dat decreet zullen toepassen.
Mijnheer Voorhamme, ik ben het volmondig eens met wat u hebt gezegd over het evolutieve karakter van het beleid. Dingen zullen zich ontwikkelen. Ze ontwikkelen zich op het terrein en ze zullen zich ongetwijfeld, hoop ik toch, dankzij dit decreet verder ontwikkelen. In de verhouding tussen een lokale overheid en de verschillende inrichtende machten en de lokale overheid die zelf inrichtende macht is in een bepaalde gemeente of stad, zit ongetwijfeld evolutie.
Mevrouw Helsen en mevrouw Libert hebben daar uitdrukkelijk naar gevraagd. Wij wensen inderdaad dat de overheid een regisseur is, die boven de partijen kan staan en in staat is om onpartijdig op te treden en niet alleen bezig is met het eigen stedelijk of gemeentelijk net. Ik denk dat er een evolutie in de geesten in die zin in Vlaanderen merkbaar is. Dit decreet zal dat ongetwijfeld nog bevorderen, want het wordt uitdrukkelijk gezegd in het decreet dat we dat model wensen.
Dit brengt me bij een punt dat mevrouw Michiels heeft gemaakt en ook al eerder in het debat aan bod kwam. Zouden we vanuit de lokale overheden eventueel - met hun middelen en hun politieke invloed - de autonomie van scholen aantasten? Ik denk dat echt niet.
Mijnheer Voorhamme, ik denk dat u het correcte antwoord hebt gegeven. In dit decreet is, in de letter en natuurlijk ook in de geest, ingeschreven dat er overleg moet zijn.
Dat lokaal flankerend onderwijsbeleid moet gebaseerd zijn op overleg. Overleg zal je hier doen als gelijken. Ik denk echt niet dat je vanuit een dergelijk overleg in staat bent om de autonomie van een school en de identiteit van een eigen project van een school aan te tasten. Vanzelfsprekend zijn er dingen waar we naar zullen kijken. We zullen dat allemaal moeten evalueren, maar dat overleg is zo duidelijk ingeschreven in de teksten dat de vrees voor aantasting van de autonomie niet op zijn plaats is.
Mevrouw Libert stelde een precieze vraag naar controle. Mevrouw Libert, ik wil die vraag beantwoorden met op de achtergrond een sterk geloof in de levendigheid van de lokale democratie, die u en ik meemaken. Wat betreft controle, voorzien we inderdaad in het procedurebesluit, dat dit ontwerp van decreet mee uitvoering moet helpen geven, dat een gemeentebestuur moet kunnen controleren of een school met de middelen die de school heeft gekregen in het kader van dit beleid, effectief doet wat verwacht wordt. De gemeente moet dat kunnen controleren en ze moet dat ook willen controleren. Dat zullen we in het procedurebesluit inschrijven.
Vervolgens veronderstellen wij dat de gemeenten aan ons rapporteren wat hun beleid is en wat daarmee gebeurt. De belangrijkste controle, met die twee gegevens in de hand, lijkt me de gemeenteraad te zijn en de lokale democratie. Ik ga ervan uit dat die nogal levendig is, en zowel in grote als in kleine gemeenten wordt gevoerd door oudercomités, inrichtende machten en ouders op zich. Ik heb daar veel vertrouwen in. Ik denk niet dat we buiten die twee elementen nog bijkomende eigen controles moeten inbouwen.
U stelde ook een belangrijke vraag naar de rol van steden en gemeenten en met name van de koepelorganisatie VVSG in het beleid ter ondersteuning van kleuterparticipatie. Ik wil u meteen geruststellen. U hebt gezegd, en dat respecteer ik ook, dat de VLD dat bijzonder belangrijk vindt. U bent gelukkig niet alleen, want iedereen vindt dat ondertussen bijzonder belangrijk, maar de VLD heeft in dat debat haar sporen verdiend. Iedereen beseft vandaag dat, ook al gaat het gros van onze kleine kleuters naar de school, we echt moeten werken op regelmatige aanwezigheid van de kleinste kleutertjes.
U vroeg me of steden en gemeenten ondertussen een beetje duidelijkheid hebben over wat ze daarin moeten doen en of daar overleg over is geweest. Toevallig deze middag is er overleg geweest met de VVSG waar we een aantal praktische besluiten hebben getroffen. We gaan in januari-februari drie vormingsdagen organiseren met de VVSG. Het stramien van die vormingsdagen is als volgt. 's Morgens beginnen we met een algemene inleiding over wat dat flankerend onderwijsbeleid is, wat er wordt verwacht en hoe dat eruitziet. In de namiddag komen specifieke onderwerpen aan bod, bijvoorbeeld het punt dat u zelf aanraakte, namelijk wat het betekent van regisseur te zijn en onpartijdig, voor het belang van het algemeen, te werken in het flankerend onderwijsbeleid. Een tweede thema is praktisch: hoe moet je projecten indienen en vormgeven? Het derde thema is kleuterparticipatie en het vierde thema draait rond spijbelen en leerplicht.
Wat kleuterparticipatie betreft, begrijp ik dat u nog een beetje in het duister tast en zich afvraagt hoe dat eruitziet. We zijn op dit ogenblik bezig om voor de andere betrokken actoren, en met name de scholen zelf, te preciseren wat we verwachten. Op dit ogenblik hebben de meeste scholengemeenschappen hun zorg-plus-mensen aangeworven. Dat zijn mensen die in de scholengemeenschappen specifiek verantwoordelijk zullen zijn voor dit beleid ten aanzien van kleuters. We zullen met die mensen ook studie- en vormingsdagen organiseren waarin we zullen verduidelijken wat we van hen verwachten en dus ook van hun samenwerking met andere actoren zoals Kind en Gezin, het lokaal overlegplatform, het stadsbestuur en het gemeentebestuur. Een eerste studiedag heeft plaats op 11 december. We zullen dat provinciaal organiseren. Ik heb aan mijn medewerkers gevraagd om tegen die dag voorbeelden te maken van actiemodellen die je kunt opzetten met scholen, stadsbesturen en Kind en Gezin over goede kleuterparticipatie.
Ik erken dadelijk dat dat vandaag nog niet allemaal heel helder en duidelijk is. Die actiemodellen liggen er nog niet. Er zijn pioniers, maar we moeten dat verbreden over heel Vlaanderen. Daarvoor dienen de studiedagen die we provinciaal organiseren en die vooral gericht zijn naar onze scholen en onze zorg-plus-coördinatoren.
Daarnaast hebben we deze middag met de VVSG afgesproken dat er vormingsmomenten komen voor de achterban van deze vereniging.
Mevrouw Michiels vroeg hoe het nu zit met dat overleg met andere beleidsdomeinen. We zijn wel bezig met Welzijn, maar ze vraagt zich af of dat wel structureel genoeg is. Ik ben de eerste om te erkennen dat het eigenlijk nog niet structureel genoeg is. Onderwijs heeft inderdaad wat meer stevige en heldere afspraken nodig met Welzijn. We moeten werken aan die stevige wederzijdse engagementen. Dat erken ik meteen, maar we spreken met Welzijn. Bijvoorbeeld met betrekking tot kleuterparticipatie hebben we afspraken gemaakt over wat we verwachten van de regioverpleegkundigen. Minister Vanackere heeft 700.000 euro gekregen om de regioverpleegkundigen in te zetten bij de kleuterparticipatie.
We hebben natuurlijk ook overleg met Binnenlandse Zaken, met de federale overheid. Ik vind dat minister Dewael een goed initiatief heeft genomen met zijn omzendbrief PLP 41, waardoor er aanspreekpunten komen in de politiezones voor de scholen. Dat is een heel belangrijke troef waarover we nu beschikken in het lokale onderwijsbeleid. Dat overleg loopt ook. Ook met Justitie wordt overleg gepleegd met betrekking tot het spijbelbeleid. Met betrekking tot de brede school, maar dan wagen we ons te ver van dit onderwerp, overleg ik met minister Anciaux over thema's als cultuur en sport. Dat overleg is er dus.
Dit is inderdaad een belangrijk ogenblik. We kunnen dit wat historisch beginnen te duiden. Ik verwijs naar de Schoolpact en de wijze waarop men toen naar de gemeenten en de onderwijsnetten keek. We zijn bijna zestig jaar verder. Nu is er sprake van een heel andere kijk. We willen dat elke stad een verbindingsstad is, en elke gemeente een verbindingsgemeente, ook qua onderwijsbeleid. Dit ontwerp van decreet moet daartoe een spoorslag zijn, een spoorslag voor iets dat ongetwijfeld nog een evolutie ten goede op gang zal brengen. Daar ben ik van overtuigd.
Ik wil alle leden danken die ervoor hebben gezorgd dat dit ontwerp een goed ontwerp is, en die ongetwijfeld samen met mij zullen bekijken wat er op het terrein met dit ontwerp gebeurt. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mijnheer de minister, ik dank u hartelijk voor uw antwoord, en zeker dat over het overleg met andere departementen. Dat heeft veel duidelijker gemaakt.
U stelt dat er nog een evolutie zal zijn. Ook de heer Voorhamme stelt dat er al zeer veel gebeurt op het terrein, en dat daaruit blijkt dat zeer veel al mogelijk is. Daarom pleiten wij ervoor - ik herhaal het - om de ontwikkelingen die er nu al zijn extra te stimuleren en die langzame groei waarvoor u pleit niet af te remmen voor die steden en gemeenten die niet als centrumstad worden beschouwd.
Mevrouw Helsen, u hebt een zeer mooie politieke uitleg gegeven voor het feit dat u straks onze amendementen niet zult goedkeuren. Ik moet echter zeggen dat u veel overtuigender klonk in de commissie, toen u stelde dat dit beleid zou moeten evolueren naar een flankerend onderwijsbeleid, waarbij alle gemeenten ten volle kansen krijgen. Even later stelde u ook nog dat hieraan in eerste instantie geen financiële middelen zijn gekoppeld, waardoor gemeentebesturen op hun honger zullen blijven. Daar ben ik het volledig mee eens. Daarom hebben we die amendementen ingediend.
Mevrouw Michiels, u geeft dit correct weer. Ik heb het gehad over een evolutie. Ik heb vandaag aangegeven dat we op termijn moeten evolueren naar een ondersteuning van alle gemeenten. We moeten bekijken aan de hand van de evaluatie of dit moet via samenwerkingsverbanden of dat het moet gebeuren voor elke kleinere gemeente apart.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1315/3).
De artikelen 1 tot en met 16 worden zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement op het opschrift van hoofdstuk IV. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-2007, nr. 1315/4)
De stemming over het amendement wordt aangehouden.
Artikel 17 wordt zonder opmerkingen aangenomen.Er zijn amendementen op de artikelen 18 en 19. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-2007, nr. 1315/4)
De stemmingen over de amendementen en over de artikelen worden aangehouden.
Artikel 20 wordt zonder opmerkingen aangenomen.Er is een amendement tot weglating van hoofdstuk V met artikel 21. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-2007, nr. 1315/4)
De stemming over het artikel wordt aangehouden.
De artikelen 22 tot en met 29 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement op artikel 30. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-2007, nr. 1315/4)
De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.