Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, collega's, recent heeft het Kinderrechtencommissariaat een bevraging gedaan bij 3000 kinderen en jongeren over jeugdhulpverlening. Er is immers al veel geld en energie gestoken in deze werking. De betrokkenen werden echter nog nooit ondervraagd.
De cijfers die werden verkregen na de bevraging, zijn ontstellend. Slechts 40 percent van de ondervraagde jongeren en kinderen kent het Jongerenadviescentrum. Ze kennen ook het CLB. De kinderen en de jongeren hebben er echter wel een zekere aversie voor. Als er problemen zijn, worden de leerlingen door het CLB uit de klas gehaald. Dat zorgt voor een nog grotere stigmatisering in plaats van dat het probleem wordt opgelost.
Ook bestaat er een jeugd- en jongerentelefoon. Veel kinderen die te maken hebben met problematische omstandigheden, durven echter niet om van thuis uit - dikwijls de plaats waar het probleem zich situeert - te telefoneren. Ook worden ze te woord gestaan door iemand waar ze geen gezicht op kunnen plakken. De resultaten zijn voor veel kinderen dan ook niet bevredigend.
Vorige vrijdag was er in de Schelp een vergadering over de relatie tussen kinderen en echtscheiding. De ontstellende constatatie was opnieuw dat de jongeren meer en meer het kind van de rekening worden. Bemiddeling is wel goed in geval van een nakende echtscheiding. De bemiddelaars stelden echter ook voor om de bemiddeling nog een tijd te laten doorgaan nadat de echtscheiding is uitgesproken. De kinderen en jongeren kunnen dan immers bij iemand terecht.
Mevrouw de minister, er is blijkbaar geen laagdrempelige oplossing. Welke beleidsmaatregelen zult u of zal uw opvolger nog nemen om de bekendheid en toegankelijkheid van de jeugdhulpverlening bij de kinderen en jongeren te verhogen?
Minister Vervotte heeft het woord.
Mevrouw Hoebeke, ik heb de rapporten bij me. Ze zijn zeer uitgebreid. Het is belangrijk dat we er lang genoeg bij stilstaan. De indruk die de titel van het rapport wekt, is immers toch wel misleidend.
Men spreekt van toegankelijke jeugdhulp. Het grootste deel van wat is onderzocht, valt echter niet onder de jeugdhulpverlening maar onder de jeugdwerking. Dus valt het onder het toepassingsgebied en de bevoegdheid van minister Anciaux. Het is dan ook wellicht zinvol om het samen met hem te bekijken.
De jongerentelefoons en dergelijke behoren niet tot de jeugdhulpverlening. Het zijn toeleiders, die zorgen voor jeugdvragen en dergelijke. Het is belangrijk daarin het onderscheid te maken.
Los van deze bedenking moeten we dit onderzoek ernstig nemen omdat het ons inzicht geeft in de belevingswereld van enerzijds mensen die actief zijn in het jeugd- en welzijnswerk en anderzijds in de behoefte van de jongeren om daar al dan niet een beroep op te doen. Dat is het interessante van dit onderzoek. Het wijst ons waar er hiaten zijn en waar we onze inspanningen anders moeten leveren.
Men kijkt dus vooral naar al die infolijnen, zelfmoordlijnen, enzovoort. Een heel breed spectrum wordt onderzocht: blijkt dat de kennis van de verschillende diensten oké is. Wij moeten dat verder blijven monitoren. Veel van deze diensten leveren inspanningen met het oog op naambekendheid, er zijn marketingonderzoeken, enzovoort. Een tweede element is: hoe willen de jongeren er gebruik van maken? Daar bestaat er een groot verschil. 11- tot 12-jarigen bijvoorbeeld zeggen uitdrukkelijk geen nood te hebben aan deze diensten. Zij willen hun problemen liever niet aankaarten bij een dergelijke jongerentelefoon of bij hulp- en dienstverlening, zij willen liever terechtkunnen bij ofwel hun ouders ofwel hun leerkrachten. Dat is een belangrijk element. Het toont aan dat we moeten voortgaan met de stappen die we met de Vlaamse Regering zetten. Enerzijds met betrekking tot de aandacht die we moeten besteden aan opvoedingsondersteuning: jongeren van elf tot twaalf jaar willen bij voorkeur bij hun ouders terecht. Anderzijds zijn er de initiatieven van minister Frank Vandenbroucke met betrekking tot de brede school. Deze cruciale zaken moeten worden voortgezet en verder worden uitgebouwd.
Voor het beleid is het ook zeer interessant dat in de leeftijdsgroep van de plus-12-jarigen 11 percent zegt met hun problemen ergens terecht te willen kunnen. Zij willen liever naar hulpverleners dan naar ouders of leerkrachten. Maar zij stellen dat het imago van de hulpverlening niet goed is. Ik moet dit onmiddellijk nuanceren, want bij diegenen die contact hebben gehad met hulpverleners, blijkt het negatieve imago te zijn omgeslagen in een positief imago.
Dit leert ons dat het heel belangrijk is om, als het noodzakelijk is, toe te leiden naar die hulpverlening, vooral voor die doelgroep die het belangrijk vindt: de 11 percent van de plus-12-jarigen. Bij de beleidsinitiatieven die daar op stapel staan, zijn de allerbelangrijkste de netwerken voor rechtstreeks toegankelijke jeugdhulpverlening vanuit de integrale jeugdhulp. Daar is al heel wat voorbereidend werk rond gebeurd. Het is de bedoeling dat deze netwerken kunnen starten in het najaar van 2007. De eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat de operationele resultaten van dergelijke netwerken over heel Vlaanderen pas een tiental maanden later zichtbaar zullen zijn. Dat is wat de experts mij daarover zeggen.
Mijn conclusie is dat het rapport zeer interessant is. Wij mogen niet te voorbarig conclusies trekken omdat het over het hele veld gaat, en zeker en vast niet alleen over hulpverlening. Waar het gaat over hulpverlening, blijkt dat de kennis van het terrein oké is, maar niet het imago ervan. Maar dan blijkt dat wie er toch ervaring mee heeft, er wel tevreden over is. Die 11 percent zal in de toekomst onze leidraad zijn. Zij zullen vooral een antwoord vinden binnen onze netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp.
Ik zou er nog lang over kunnen doorgaan, maar wil hier afronden. Het is zinvol en nuttig om het rapport in de bevoegde commissies ten gronde te bespreken, samen met alle betrokken collega's, bijvoorbeeld minister Anciaux.
De groep van jongeren boven 12 jaar gaat niet meer gemakkelijk naar vader, moeder, oom, tante, opa, oma of de leerkracht. Ook al hebben ze problemen, ze zetten de stap niet gemakkelijk. Wanneer ze eenmaal contact hebben genomen met dergelijke diensten en worden geholpen door een hulpverlener waar ze een gezicht op kunnen plakken, dan staan ze er positief tegenover. Ze moeten echter de eerste stap durven zetten. Waarschijnlijk moet wat bestaat, meer kenbaar worden gemaakt. We kijken uit naar de bespreking van de bevindingen van het commissariaat in de verschillende commissies. Ook de CLB's kunnen misschien op een meer discrete manier werken dan ze momenteel doen. Als de techniciteit wordt aangepast, zijn de problemen misschien van de baan.
Mevrouw Dillen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw de minister, ik sluit me aan bij de vraag van mevrouw Hoebeke. Ik was samen met haar vorige vrijdag aanwezig op de interessante studienamiddag in de Schelp. De cijfers uit de studie van het Kinderrechtencommissariaat zijn onthutsend. In een tijd waar jongeren heel wat informatie krijgen, is het onthutsend vast te stellen dat ze niet weten waar ze terechtkunnen met hulpvragen en problemen, hoe klein of groot die ook mogen zijn.
Mevrouw de minister, u hebt gelijk dat u bedenkingen hebt bij de titel van de studie, maar dat doet niets af aan de essentie van de zaak. In een andere hoedanigheid heb ik vaak te maken met jongeren met problemen. Ik stel vast dat ze echt niet weten waar ze terechtkunnen. Als het gaat om vrij kleine problemen, kan opvoedingsondersteuning misschien een oplossing zijn waarbij meer informatie aan de ouders wordt gegeven over hoe ze kunnen aanvoelen dat hun kind problemen heeft. Als het echter over ernstige zaken gaat, is dat absoluut geen oplossing. Via het onderwijs, jeugdverenigingen en CLB's wordt informatie over concrete hulpverlening niet automatisch gegeven, terwijl dit voor veel andere zaken zoals drugs en soa's wel het geval is. We moeten nagaan hoe op dat vlak een en ander kan worden verbeterd.
Ik steun de suggestie om dit rapport te bespreken in de verschillende bevoegde commissies. Eigenlijk zou het, gelet op de inhoud, aangewezen zijn om dit rapport niet afzonderlijk in de verschillende commissies te bespreken, maar in een verenigde commissie met Welzijn, Jeugd en Onderwijs. Op die manier kan worden nagegaan hoe bepaalde zaken kunnen worden verbeterd, want daar is zeer dringend nood aan.
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil voortgaan waar mevrouw Dillen is geëindigd. Ik ben blij dat dergelijk onderzoek is gebeurd. Het behoort tot de kernopdracht dat de kinderrechtencommissaris het Vlaams Parlement informeert over hoe kinderen en jongeren hun rechten en problemen ervaren. Die voorstelling is echter gebeurd op dinsdagnamiddag 19 juni op het ogenblik dat de commissie voor Welzijn vergaderde over het voorstel van decreet in verband met opvoedingsondersteuning.
De PPI's werken in volle onafhankelijkheid, maar ze doen dat wel voor het parlement. Als er informatie en duiding wordt gegeven, dan moet het parlement daarbij worden betrokken. We waren uitgenodigd. Op een dinsdagnamiddag is het evenwel onze opdracht om aan de werkzaamheden van de commissie voor Welzijn deel te nemen. Ik wil dat dit wordt genoteerd.
Uiteraard heeft mevrouw Dillen gelijk als ze zegt dat dit niet alleen een zaak is van welzijn, maar ook van jeugd en cultuur, en van onderwijs. Het is daarom aangewezen dat dit belangrijke rapport in een vergadering van de verenigde betrokken commissies wordt besproken, precies zoals het aangewezen is dat de problematiek van jongerenrechten niet alleen in een gesaucissoneerde vorm, in elke commissie afzonderlijk wordt besproken. Dat is een oude vraag, en ik herhaal ze hier.
Ten slotte nog dit. Dit is eigenlijk een heel goed rapport. Het bevestigt dat de CLB's goed werk verrichten. Ook de minister van Onderwijs kan dus goed antwoorden op de vragen die nog leven. Aanvullend kunnen we vanuit de beleidsdomeinen Welzijn en Gezondheid een analyse maken van de poging van de integrale jeugdhulp om over de verschillende sectoren heen een oplossing aan te bieden. Vorige keer heeft de minister gezegd dat de integrale jeugdhulp onomkeerbaar is; het wordt tijd dat we dit in het parlement consacreren.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Ik ben blij dat minister Vervotte heeft verwezen naar de minister van Jeugd, die hier gelukkig aanwezig is. Informatie is een van de centrale punten van het jeugdbeleid. In dit onderzoek wordt nogmaals aangetoond dat de lokale laagdrempelige Jongereninformatiepunten erg belangrijk zijn. Ze zijn van bijzonder nut voor de plus-12-jarigen. Volgende week wordt het Vlaams Informatiepunt opgestart. Deze week wordt dat op de regeringsbijeenkomst beslist. Ik denk dat dit een goede basis is voor het informatiebeleid ten aanzien van de jeugd. Ik wil de collega's aansporen om dat in de commissie voor Jeugd verder te bespreken, al dan niet samen met de collega's van de commissies voor Welzijn en Onderwijs.
Ik wil het debat hier in de plenaire niet helemaal voeren. Het enige wat ik nog wil zeggen is wel dat we geen voorbarige conclusies mogen trekken. Ik vind dat het een zeer goed rapport is. Er staan zeer zinvolle zaken in, onder meer over de beleving. Maar we mogen niet voorbarige besluiten trekken. Ik heb er hier een aantal gehoord, als men zegt dat er 'een gebrek aan kennis' is en men niet altijd zijn weg vindt. Ik haal die conclusies niet uit dat rapport. Mijns inziens zijn er andere drempels met een grotere impact, voornamelijk van psychologische aard. Informatie-overdracht is belangrijk, maar dat is niet het enige punt. Een belangrijke drempel is veiligheid: men moet een veilige omgeving creëren waarin jongeren terechtkunnen. Ik ben altijd een voorstander van het subsidiariteitsprincipe geweest: men moet zo dicht mogelijk bij de mensen zelf, in hun eigen vertrouwde omgeving of onder jongeren zelf, een oplossing zoeken. Ik pleit ervoor om dat allemaal grondig te bekijken.
Blijkbaar bestaat er een brede consensus om over de grenzen van commissies en partijen heen de discussie te voeren. In het belang van de jongeren zullen we daarvan gebruikmaken.
Het incident is gesloten.