Verslag plenaire vergadering
Voorstel van decreet inzake de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde zijn het ontwerp van kaderdecreet inzake ontwikkelingssamenwerking en het voorstel van decreet van de heer Tavernier inzake de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking die door de commissie in samenhang werden behandeld, met dien verstande dat het ontwerp van decreet als basis voor de bespreking werd genomen. We volgen hier dezelfde werkwijze. De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Poleyn, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte collega's, wij hebben in de Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme drie keer vergaderd over dit kaderdecreet Ontwikkelingssamenwerking, met name in februari, maart en mei.
In februari heeft minister Bourgeois een inleidende toelichting bij het ontwerp van decreet gegeven, en de heer Tavernier heeft zijn voorstel van decreet toegelicht. De hoorzitting vond plaats op 6 maart 2007, en er waren heel wat organisaties uit de sector: de VVP, de VVSG, het Rode Kruis Vlaanderen, 11.11.11, het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid uit Antwerpen en de VVOB. Uiteindelijk vond op 29 mei de laatste echte bespreking plaats en is de eindstemming gehouden. Het ontwerp werd met een aantal amenderingen aangenomen met negen stemmen voor en vijf stemmen tegen bij een onthouding. Door de goedkeuring van het ontwerp werd het voorstel van decreet van de heer Tavernier in principe verworpen.
Ik geef u een beknopt verslag van de inhoud van die zittingen. Bij de inleidende uiteenzetting bij het ontwerp van decreet wees minister Bourgeois erop dat ontwikkelingssamenwerking eigenlijk een vrij jonge beleidstak is binnen het Vlaamse bestuur. Pas vanaf de staatshervorming van 1993 heeft Vlaanderen zijn eerste stappen gezet in ontwikkelingssamenwerking. In 1999 werd ontwikkelingssamenwerking voor het eerst een afzonderlijke bevoegdheid van de Vlaamse Regering en in 2001 werd er ook in een afzonderlijk begrotingsprogramma voorzien.
De voorbije jaren zijn een nuttige leerschool geweest. De minister benadrukt dat er gestaag kwalitatief en kwantitatief vooruitgang is geboekt. Uiteindelijk zijn in 2004 drie decreten goedgekeurd, verbonden met specifieke domeinen namelijk de convenants voor de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking, sensibilisering en ontwikkelingseducatie, en de waarborgverlening voor microfinanciering.
Minister Bourgeois stelt dat hij de uitgangspunten van deze decreten altijd gevolgd heeft in zijn beleid, maar is toch tevreden dat er nu een kaderdecreet voorligt. Ten eerste is het kaderdecreet een signaal dat ontwikkelingssamenwerking een essentieel onderdeel is van het Vlaamse beleid. In het licht van de aanslepende discussie over de defederalisering van ontwikkelingssamenwerking kan de Vlaamse decreetgever dit beleidsaspect hiermee ten gronde verankeren.
Een tweede motivatie voor een kaderdecreet is een betere invulling van het ruime begrip ontwikkelingssamenwerking, dat eigenlijk een overkoepelend kader schept. In de loop van de jaren is de Noord-Zuidwerking gegroeid en innovatief geweest. Er zijn veel nieuwe vormen van ontwikkelingssamenwerking, die met dit ontwerp van decreet allemaal een plaats moeten krijgen binnen het concept ontwikkelingssamenwerking.
Een derde motivatie voor het kaderdecreet is volgens de minister dat een decretale verankering een houvast kan bieden voor de administratie en alle betrokken actoren. Het legt kwaliteitscriteria en principes vast, maar tegelijk laat het voldoende flexibiliteit om nieuwe initiatieven toe te laten.
Ten slotte verwijst de minister naar de bestaande drie decreten, die met dit decreet ook worden erkend en een volwaardige plaats krijgen binnen het grotere kader. Het decreet laat ruimte om nieuwe regelingen te ontwikkelen voor de financiering van indirecte actoren, multilaterale organisaties en noodhulpinitiatieven. Ook nieuwe vormen van ontwikkelingssamenwerking blijven mogelijk via dit decreet.
Mijnheer de minister, ik zal niet overlopen wat u hebt verteld bij de specifieke bepalingen van het kaderdecreet. We hebben de hoofdstukken definities en doelstellingen, maar misschien moet ik toch even de doelstelling vermelden, want daar gaat het eigenlijk om.
Voor Vlaanderen is de doelstelling voor het ontwikkelingsbeleid dat we een eigen bijdrage leveren aan een rechtvaardige Noord-Zuidverhouding en aan de verdere ontwikkeling van het Zuiden. We doen dat volgens het decreet door een structurele bestrijding van de armoede - samen met de betrokken landen -, de verruiming van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking in Vlaanderen en door aandacht te schenken aan het mondiale perspectief en aan coherentie binnen het ontwikkelingsbeleid van de Vlaamse Regering.
In het decreet worden ook de principes uitgelegd en gemotiveerd, namelijk de principes van eigenaarschap, partnerschap, beleidsdialoog en erkenning van diversiteit.
De voorwaarden voor ontwikkelingssamenwerking zijn de volgende: ontwikkelingsrelevantie, het feit dat de hulp ongebonden moet zijn, een zo groot mogelijke concentratie op een beperkt aantal landen, sectoren en actoren, een zo groot mogelijke coördinatie en harmonisatie met andere actoren binnen de ontwikkelingswereld en voldoende aandacht aan integrale kwaliteitszorg.
In het vervolg van het ontwerp van decreet wordt dit toegepast op de bilaterale en de multilaterale samenwerking en komen er ook artikels over de voortgangscontrole, de evaluatie en de begroting.
Na de inleidende uiteenzetting door de minister heeft ook collega Tavernier zijn voorstel van decreet toegelicht. Hij heeft eerst de geschiedenis geschetst. Hij heeft het voorstel ingediend in 2005 en koesterde dan ook grote verwachtingen ten aanzien van dit ontwerp van decreet, omdat hij vaststelde dat het voor 99 percent overeenstemde met zijn voorstel van decreet.
Het voorstel van decreet van de heer Tavernier stemde ook heel sterk overeen met het oude ontwerp van decreet, dat in 2003 hier al voorlag, maar niet goedgekeurd werd op het einde van de vorige legislatuur. De heer Tavernier is uiteindelijk wel blij dat zijn voorstel van decreet duidelijk als inspiratiebron heeft kunnen dienen, maar is wat ontgoocheld over de invulling ervan.
Namens de CD&V-fractie heb ikzelf dit ontwerp van kaderdecreet betiteld als historisch. Niet zozeer omdat het zo vernieuwend is, maar vooral omdat het er na veertien jaar eigen ontwikkelingsbeleid van Vlaanderen eindelijk is. We hebben eindelijk een kader dat bepaalt wat de grenzen zijn waarbinnen de verschillende opeenvolgende ministers hun ontwikkelingsbeleid moeten voeren.
Vanuit CD&V vinden we het heel belangrijk dat we ons volledig inschrijven in de internationale ontwikkelingsagenda, net omdat onze middelen beperkt zijn.
Ik was heel tevreden met de doelstellingen, de principes en het duidelijk formuleren van een aantal voorwaarden voor ontwikkelingssamenwerking. Een nadeel is dat, als we ons inschrijven in de internationale agenda, dat met zich meebrengt dat we het uiteindelijk moeilijk hebben om het beleid heel concreet en afgebakend te maken. Daarom stelde ik voor om op relatief beperkte middellange termijn over te gaan tot een evaluatie, om na te gaan of we met dit ontwerp van decreet uiteindelijk onze doelstellingen bereiken, namelijk voldoende transparantie creëren over de besteding van de middelen.
Het kaderdecreet is, jammer genoeg, wel een decreet van veel principes en uitgangspunten, maar met nog een te beperkt instrumentarium.
De uitdagingen liggen volgens de CD&V-fractie straks vooral op het vlak van de coherentie omdat elke minister zich bewust moet zijn van de impact van zijn beleid op de Noord-Zuidverhoudingen in de wereld. We zullen moeten zoeken naar instrumenten om de coherentie te bewerkstelligen. De CD&V-fractie heeft benadrukt dat er zoveel mogelijk overleg moet worden gepleegd met de andere donoren, zowel internationaal als binnen België.
Ten slotte haalde ik tijdens de commissiebespreking een aantal uitdagingen aan op het gebied van de beleidsdialoog, partnerschap, het overstappen naar eventuele nieuwe partnerlanden, goed bestuur, sectorale concentratie, indirecte samenwerking en kwaliteitscontrole bij de vierde pijler.
Een aantal opmerkingen over noodhulp en enkele bijkomende vragen werden later door de minister beantwoord. Uiteindelijk heeft de CD&V-fractie dit ontwerp van decreet goedgekeurd in de commissie.
Na CD&V kwam de sp.a-spirit-fractie aan het woord, in eerste instantie de sp.a bij monde van de heer De Loor. Hij vond het ontwerp van kaderdecreet een gemiste kans en te vrijblijvend. De uitgangspunten, principes en doelstellingen zijn op zich wel goed, maar de sectorale en geografische concentratie zijn volgens de heer De Loor onvoldoende afgelijnd en al te vrijblijvend. Volgens hem moet een en ander meer gebaseerd zijn op 'best practices' en geleerde lessen, en is er nood aan een controle-instrument voor de parlementsleden. Het zou ook de minister moeten beschermen tegen druk. Daarom heeft de heer De Loor zich op een aantal amendementen en het geheel van het ontwerp onthouden, in tegenstelling tot de andere collega van de sp.a-spirit-fractie.
Vervolgens hield de heer Loones van de N-VA-fractie een uiteenzetting. Hij vindt dat de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking ambitieus mag zijn, ondanks de beperkte middelen, en dat het heel goed is dat we ons inschrijven in de internationale normen. Voor de N-VA is het vooral belangrijk dat we ontwikkelingssamenwerking niet beperken tot de huidige bevoegdheden. Een ontwerp van kaderdecreet kan bredere middelen omvatten. Het is dan ook goed dat we nu een breed decreet hebben waar we kwalitatief en kwantitatief op een groeiende lijn zitten en klaar zijn om eventuele nieuwe middelen in te doen passen.
De spreker merkte ook op dat men alle vogels moet laten zingen zoals ze gebekt zijn. Hij bedoelde dat er overleg met lokale overheden mag plaatsvinden maar dat dat niet noodzakelijk moet. We moeten alle overheidsactoren de vrijheid laten voor initiatief op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. De minister van Ontwikkelingssamenwerking zorgt volgens hem voor de coördinatie. Het is een goede zaak dat hij daarvoor over een instrument beschikt en mee op de controle van het Vlaams Parlement kan rekenen.
De heer Tavernier van Groen! stelde vast dat de beleidsbrief van de minister van Ontwikkelingssamenwerking slechts een beeld geeft van een deel van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking. De ODA-cijfers, die we allemaal kennen, en het rapport dat de parlementsleden krijgen, spreken over een derde van de middelen. De beleidsbrief spreekt over een derde van de ODA-middelen, maar over de overige twee derde zegt de beleidsbrief niets. De spreker vreest daarom dat er onvoldoende gecoördineerd wordt met de andere beleidsdomeinen van de Vlaamse Regering. Hij geeft evenwel toe dat het ontwerp van kaderdecreet zeker zijn verdiensten heeft maar, verwijzende naar zijn eigen voorstel van decreet en het ontwerp van de vorige legislatuur, vindt hij het vreemd dat de opmerkingen in het legistieke advies van de diensten van het Vlaams Parlement en ook de opmerkingen van de Raad van State niet opgenomen werden in dit ontwerp van kaderdecreet.
De heer Tavernier verwijst naar de sterke vraag naar coördinatie tijdens de hoorzitting en vraagt vooral een interne coördinatie binnen de Vlaamse Regering zodat het voor zowel initiatieven van de minister van Landbouw in Congo als de minister van Onderwijs in India, duidelijker is wat kan en wat niet kan en op welke manier iets gebeurt. Daarnaast vraagt hij ook meer externe coördinatie, wat voor hem betekent dat de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking zich moet inschrijven in het internationale kader en afspraken moet maken om niet in elkaars vaarwater te komen. Hij pleit ook voor afspraken over de gestelde eisen om de administratieve lasten voor de partnerlanden zoveel mogelijk te vermijden. De heer Tavernier vindt het spijtig dat er geen kader is voor de vierde pijler in dit kaderdecreet en is van oordeel dat het Vlaams Parlement een grotere rol moet spelen in de discussie over de keuze van nieuwe partnerlanden.
De volgende uiteenzetting werd gehouden door de heer Roegiers. Hij wees er vooreerst op dat hijzelf samen met de heer Peter De Ridder het voorstel van decreet in 2002 had ingediend en veel verwacht had van het nieuwe ontwerp van kaderdecreet. Hij vindt het net zoals de heer De Loor een gemiste kans.
Hij betreurde dat het ontwikkelingsbeleid dat wordt gevoerd door de Vlaamse ministers die bevoegd zijn voor andere beleidsdomeinen, niet onder dit ontwerp van kaderdecreet valt. Hij vreesde ook dat het Vlaams Parlement geen controle meer zal kunnen uitoefenen over het ontwikkelingsbeleid. Hij had ook liever gezien dat het ontwerp een bepaling zou bevatten die verplicht tot het jaarlijks opstellen van een voortgangsrapport. Hij hoopte dat dit ontwerp dus geen eindpunt zou zijn. Daarom heeft hij het toch mee goedgekeurd.
Mevrouw Hoebeke van de VLD-fractie toonde zich heel tevreden over dit ontwerp. Ze stelde dat het Vlaams Parlement op het gepaste ogenblik zal controleren, toezicht uitoefenen en, indien nodig, bijsturen.
De heer Van Overmeire van het Vlaams Belang verwees als enige vooral naar het niet altijd lovende advies van de Raad van State. De raad is van oordeel dat het ontwerp veel bepalingen bevat die te weinig normatief en onvoldoende helder en concreet zijn. De heer Van Overmeire stelde dat wie het argument gelooft dat het ontwerp de overdracht van federale middelen moet vergemakkelijken, zich illusies maakt. Volgens hem zit de federale overheid niet te wachten op dit ontwerp om de afspraken van 2001 na te komen. Hij stelde voor te wachten tot de verkiezingen van vorige zondag om een nieuw kaderdecreet te schrijven, dat aangepast zou zijn aan de eventuele overdracht van bevoegdheden. Hij voegde er ook aan toe dat het Vlaams Belang het volledig oneens is met het eventuele herfederaliseren van Buitenlands Beleid of Ontwikkelingssamenwerking.
Inzake de doelstellingen voegde hij eraan toe dat het Vlaams Belang niet akkoord gaat met het verlenen van steun aan de verruiming van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking binnen de Vlaamse Gemeenschap. Hij stelde dat sensibilisering in Vlaanderen vooral neerkomt op het de Vlamingen aanpraten van schuldgevoelens: wat er ook gebeurt in de derde wereld, het is de schuld van het Westen. De Vlaams-Belangfractie had wel een amendement over de bestrijding van de braindrain en de daaraan gekoppelde immigratie, omdat ze de mening is toegedaan dat er een concentratie nodig is voor een efficiënte besteding van de middelen.
De minister heeft getracht zo goed mogelijk te antwoorden op alle vragen. Ik overloop de belangrijkste vragen en voor het overige verwijs ik naar het schriftelijke verslag. In antwoord op de kritiek dat het ontwerp te weinig normatief zou zijn, stelde de minister dat de principes en voorwaarden decretaal worden vastgelegd, maar dat het beleid zelf eigenlijk wordt bepaald door de regering. Dat is de normale verhouding tussen parlement en regering. Hij was van mening dat dit ontwerp daar voldoende aan beantwoordt.
Inzake de overheveling van een aantal middelen, zoals bepaald in het Lambermontakkoord, stelde hij dat zelfs indien die middelen niet zouden worden overgedragen, Vlaanderen sowieso de verplichting op zich zou nemen om de budgetten te blijven verhogen. Volgens hem is dit een ambitieus ontwerp van decreet. Voor de vraag naar rapportering, controle en toezicht op de voorwaarden en de principes, beschikt het parlement volgens de minister over voldoende instrumenten. Hij verwees naar de ODA-rapportering die een gedetailleerd overzicht geeft van de aanrekenbare ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten van de Vlaamse Regering. Hij verwees eveneens naar de controle door de Inspectie van Financiën, die dossiers toetst aan het decreet, naar de controle a posteriori door het Rekenhof en het parlement, en naar het jaarverslag van het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking.
Inzake de kwestie van de coherentie binnen de Vlaamse Regering was en is inderdaad elke minister bevoegd voor Buitenlands Beleid en Ontwikkelingssamenwerking voor zijn specifieke beleidsdomeinen. Idealiter zouden die budgetten worden samengevoegd onder de bevoegdheid van Ontwikkelingssamenwerking. De minister stelde vast dat dit tot nu toe nog niet het geval is, en dat er waarschijnlijk ook nog geen brede consensus over bestaat. De voorlopige mogelijkheden die nu aan het parlement worden gegeven, vormen toch het startschot voor een ommekeer die uiteindelijk kan leiden tot een meer coherent beleid.
De stap naar een derde partnerland, en eventueel naar meer, is mogelijk geworden door de budgetverhoging met ongeveer 4 miljoen euro. Als er geen extra geld komt, zullen er wel geen extra partnerlanden komen.
Ook de minister wil zo weinig mogelijk administratieve lasten voor partnerlanden en sluit daarover bilaterale overeenkomsten in combinatie met andere actoren. Hij verduidelijkt dat de vierde pijler een plaats heeft in dit ontwerp van decreet als vorm van indirecte samenwerking en dat noodhulp niet onder de doelstellingen van artikel 3 valt omdat ze niet kan worden beschouwd als structurele armoedebestrijding.
Ten slotte stelt de minister dat dit een goed ontwerp is dat op termijn effecten zal sorteren op het brede Vlaamse beleid. Vlaanderen zal een speler in de ontwikkelingssamenwerking worden met goede, duurzame principes die passen in het internationale beleid van de millenniumdoelstellingen. Hij besluit dat de principes in het ontwerp de noodzakelijke coherentie van de beleidsdomeinen in de gewenste richting kunnen bijsturen.
Voor de rest van de bespreking, de antwoorden, de toelichting bij de verschillende amendementen en de stemmingen verwijs ik naar het schriftelijke verslag. (Applaus)
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Ik licht de essentie van onze kritiek op dit ontwerp van kaderdecreet nog eens toe. We hebben de indruk dat het veelal om kunst- en vliegwerk gaat. We staan niet alleen met deze kritiek.
Ik verwijs naar het advies van de Raad van State, dat niet altijd even lovend is. De Raad van State vestigt er de aandacht op dat hij heel weinig tijd had en gebrek aan mensen om een en ander grondig te onderzoeken, maar het uiteindelijke advies is allesbehalve lovend. De Raad van State vindt dat de hele tekst grondig moet worden herzien. Ik lees de merkwaardige passage voor: "Uit de vaststelling dat er over een bepaling in dit advies niets wordt gezegd, mag niet zonder meer worden afgeleid dat er niets over gezegd kan worden en indien er wel iets over wordt gezegd, dat er niet meer over te zeggen valt."
De fundamentele kritiek blijft na alle amenderingen overeind, namelijk dat het deze tekst voor een groot deel aan harde materie ontbreekt. In een normatieve tekst, wat het ontwerp van kaderdecreet is, horen uitsluitend rechtsregels thuis. Die rechtsregels kunnen een signaalfunctie hebben, ze kunnen een visie, een doelstelling of een algemeen principe uitdrukken, maar het moeten wel rechtsregels zijn. Dit kaderdecreet bevat veel bepalingen die te weinig helder en concreet zijn.
Als voorbeeld geef ik artikel 23 waar het cijfer van 0,7 percent van het bruto nationaal inkomen dat de overheid aan ODA zou willen besteden, naar voren wordt geschoven. Ik heb het in de commissie een fetisjcijfer genoemd: de meerderheid wou het er absoluut in. Zoals het nu geformuleerd staat, betekent het uiteindelijk niets. Dat Vlaanderen inspanningen doet, wat betekent dat? 0,1 of 0,6 is een inspanning op weg naar 0,7. Het verplicht de Vlaamse Regering tot niets.
We hebben in de commissie ook van gedachten kunnen wisselen over een ander punt. Na de verkiezingen van het voorbije weekend gaan we wellicht naar een nieuw rondje staatshervorming. Was het niet beter om eerst af te wachten wat die staatshervorming met zich meebrengt? Misschien krijgen we na de staatshervorming een belangrijke overdracht van bevoegdheden op dit terrein richting Vlaanderen. Of misschien wordt een deel van de ontwikkelingssamenwerking opnieuw gefederaliseerd. Dat is voor ons onaanvaardbaar. De verkiezingsresultaten laten niet vermoeden dat we die richting uitgaan, maar je weet nooit. We zullen moeten zien wat er uiteindelijk uit de bus komt.
In elk geval gaat het argument dat het kaderdecreet de overdracht van federale middelen naar Vlaanderen zou bevorderen, niet op. Dat de overdracht er niet kwam, was een gevolg van een gebrek aan politieke wil, niet van het ontbreken van een kaderdecreet. We zien echt niet in waarom de overdracht er via deze tekst ineens wel zou komen.
Het argument dat ontwikkelingssamenwerking niet versnipperd mag worden, snijdt geen hout. We horen voortdurend dat iedereen aan ontwikkelingssamenwerking moet doen: de gemeenten, de provincies, België, Europa, …maar Vlaanderen zou niet of zo weinig mogelijk aan ontwikkelingssamenwerking mogen doen omdat versnippering tot inefficiëntie zou leiden. Er moet consequentie zijn: als de overheid alles wil centraliseren, dan moet dat op één niveau gebeuren. Dan mogen de gemeenten en provincies er niet toe worden aangezet om een eigen beleid inzake ontwikkelingssamenwerking op poten te zetten.
Ik heb nog een opmerking over artikel 3, paragraaf 1, ten 2e waarin het voornemen wordt vermeld om steun te verlenen aan "de verruiming van het draagvlak van de ontwikkelingssamenwerking". Wij zijn daar geen voorstander van. Op dit moment gaat er al 7,5 percent van de ODA-middelen naar sensibilisatie. Wij denken dat we die middelen beter kunnen besteden in de partnerlanden zelf. We vinden dat die sensibilisatie al te dikwijls of bijna altijd neerkomt op het aanpraten van een schuldgevoel of een schuldcomplex: wat er ook fout gaat in de derde wereld, het Westen ligt altijd aan de basis ervan en altijd moeten wij ons schuldig voelen.
De realiteit is echter veel ingewikkelder. De onderontwikkeling van een land heeft in de allereerste plaats te maken met het beleid dat in het land zelf wordt gevoerd. Ik heb daar een heel scherp en sterk voorbeeld van gegeven toen ik het had over Noord- en Zuid-Korea. Noord-Korea was na de Tweede Wereldoorlog veel meer ontwikkeld dan Zuid-Korea, maar is de communistische weg opgegaan en wordt vandaag bestuurd door een kleptocratie, door een waanzinnig communistisch systeem. Het gevolg is dat een groot deel van de bevolking er in bittere armoede leeft. Zuid-Korea was na de Tweede Wereldoorlog veel minder ontwikkeld, heeft een aantal moeilijkheden gekend, maar heeft vandaag de weg ingeslagen van een vrij stabiel, democratisch en behoorlijk bestuurd land. Dankzij dat goed bestuur, dankzij de werkkracht van de bevolking, dankzij de geest van ondernemerschap, heeft het zich ontwikkeld tot een land waarin het heel goed is om te leven. Andere voorbeelden van dergelijke landen zijn Japan en Taiwan. Ook 'Mainland China' zien we helemaal veranderen. Dat heeft weinig te maken met de schuld van het Westen, met ons koloniaal verleden of met wat dan ook, maar heeft alles te maken met de kwaliteit van het bestuur in het land zelf.
We verzetten ons tegen het aanpraten van een schuldgevoel, tegen het idee dat de corruptie in een land het gevolg is van het feit dat wij corrupte dictators steunen.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mijnheer Van Overmeire, u volgt inderdaad heel consequent uw uitgangspunt 'eigen volk eerst'.
Uw uitleg choqueert me nogal. U stelt dat we ons niet schuldig moeten voelen en dat we nergens iets mee te maken hebben. Uiteindelijk schuift u alle eventuele historische verantwoordelijkheid van u af, maar ook de verantwoordelijkheid die we hebben als welvarende en machtige staat in de wereld. Door onze positie beschikken we over invloed die we kunnen aanwenden om tot meer verbondenheid tussen mensen te komen en tot meer ontwikkeling voor iedereen.
U onderschrijft dit niet. U gelooft dus niet in een basissolidariteit tussen de mensen. Blijkbaar bent u van mening dat alleen de 'goede' landen het binnen hun grenzen goed moeten stellen, dat elk land binnen zijn eigen grenzen zijn plan moet trekken en dat wij ons van de rest niet veel moeten aantrekken. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw Merckx, u applaudisseert, maar mevrouw Poleyn heeft niet goed geluisterd.
Mevrouw Poleyn, indien uw stelling juist zou zijn, dan zouden wij botweg zeggen dat we de internationale samenwerking niet nodig hebben en dat ontwikkelingssamenwerking complete onzin is. We zijn echter gewoon gekant tegen het ontwerp van kaderdecreet.
Ik tracht u juist te vertellen dat het wel iets genuanceerder is dan dat. De ontwikkeling van een land heeft volgens ons in de eerste plaats te maken met goed bestuur in dat land. (Opmerkingen van mevrouw Trees Merckx-Van Goey)
Het heeft niets te maken met onze schuld. Ik geloof niet in die historische schuld en ik verwerp ze. Als er corrupte dictators aan de macht zijn, dan ligt de schuld in de eerste plaats bij die dictators zelf. Als er ergens oorlog is, ligt dat in de eerste plaats aan die landen zelf en niet bij de zogezegde arbitraire grenzen die wij in de koloniale tijd zouden hebben getrokken - grenzen zijn overal ter wereld arbitrair.
We leven in een wereld waarin alles onze schuld is. Bij een genocide hebben we te weinig vredestroepen gestuurd. Bij natuurrampen heeft onze industrie voor klimaatverandering gezorgd. Bij honger sturen we te weinig voedsel, en als de voedselprijzen ineenstorten, hebben we te veel voedsel gestuurd. Zo vindt men altijd wel een reden waarom het Westen zich schuldig zou moeten voelen. Wij gaan daar niet in mee. Wij vragen niet om die middelen te besteden in eigen land. Hou op met onze mensen een schuldcomplex aan te praten. Dat leidt nergens toe.
Enkele landen hebben zich na de Tweede Wereldoorlog uit de onderontwikkeling geworsteld. Er zijn nog voorbeelden naast Zuid-Korea en Taiwan. Kijk hoe die landen het gedaan hebben, dat is de weg die we moeten volgen.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Ik zal niet ingaan op uw reactie. U hebt uw mening.
Ik wil even verwijzen naar uw collega die in de Commissie voor Onderwijs wel degelijk heel sterk verdedigde dat die middelen niet naar het Zuiden moeten gaan, maar in ons eigen land moeten blijven. Daar hoorde ik impliciet de boodschap dat uw partij niet gelooft in ontwikkelingssamenwerking. U spreekt met twee verschillende stemmen.
Uit uw cryptische omschrijving van "een collega die iets heeft gezegd in de Commissie voor Onderwijs" kan ik niet precies opmaken wat er is gezegd. Ik tracht u hier ons standpunt te geven over het ontwerp van kaderdecreet en daar valt veel voor te zeggen. We staan met dit idee trouwens niet alleen. Heel veel mensen vinden dat de resultaten na vijftig jaar ontwikkelingssamenwerking - uw resultaten, mevrouw Poleyn - weinig positief en nogal bescheiden zijn. Ik hoop op een vreedzame wereld voor iedereen, ik hoop op welvaart voor iedereen. We moeten echter eens goed nadenken over de manier om daar te geraken. Misschien moet u eens aan zelfkritiek durven doen en zich afvragen waarmee u precies bezig bent.
Nog een opmerking bij het ontwerp van kaderdecreet, is dat we nergens de doelstelling terugvinden om de braindrain te bestrijden, en de daaraan gekoppelde emigratie. Voor ons is het heel duidelijk dat die twee onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Een land kan geen permanent goede ontwikkeling hebben als de hoger opgeleiden allemaal wegtrekken en zich in West-Europa of Noord-Amerika vestigen om daar een beter leven op te bouwen. Voor de landen in kwestie is dat een dramatische evolutie. Onder meer in zuidelijk Afrika zien we het gekwalificeerde verplegend personeel massaal vertrekken. De gevolgen voor de gezondheidszorg zijn desastreus. Zuid-Afrika is dan nog een van de landen die er beter aan toe zijn. Maar in New-York bijvoorbeeld wonen meer Togolese dokters dan in Togo zelf. Daar loopt toch iets mis? Daar moet de internationale ontwikkelingssamenwerking iets trachten aan te doen. Daarover vinden we heel weinig of zelfs niets terug in het ontwerp van kaderdecreet.
Mijn laatste opmerking gaat over het idee dat we onze middelen moeten concentreren. Wij geloven daar heel sterk in. Als de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking efficiënt wil zijn, moeten we ons durven concentreren op één land of zelfs op één regio. Als we invloed willen uitoefenen op het goede bestuur in een land, als we die mensen een beetje efficiënt willen helpen en sturen, dan moeten we ons wel beperken. We kunnen een regio kiezen op maat van Vlaanderen. We zien dat iedereen dat principe van concentratie wel lippendienst bewijst, maar dat de praktijk totaal anders is. Met de weinige Vlaamse middelen krijgen steeds meer landen Vlaamse ontwikkelingssamenwerking. We hebben Zuid-Afrika gehad, we hebben Mozambique gehad, Marokko heeft een enigszins apart statuut, Malawi is erbij, ik hoor nu ook over Congo, terwijl de middelen maar heel bescheiden groeien. Ik denk dat we ook op dat vlak verkeerd bezig zijn: we moeten ons op één land concentreren.
Welk land dat is, is natuurlijk de keuze van de regering. Ik heb nu echter de indruk dat de Vlaamse minister voor Ontwikkelingssamenwerking maar een beperkt deel van de middelen beheert. De andere ministers doen immers zelf ook aan ontwikkelingssamenwerking: minister Leterme gaat naar Congo, minister Vandenbroucke richt zich op India, en de Cubalobby in dit parlement wil ook een deel van de koek hebben. Op die manier wil iedereen middelen naar zich toe trekken.
Dat is allemaal heel begrijpelijk, maar als we het belastinggeld efficiënt willen besteden, moeten we de middelen veel meer concentreren. Versnippering leidt tot inefficiëntie. Het gaat hier tenslotte om belastinggeld. Wat iedereen met zijn eigen geld doet, is een persoonlijke keuze. Belastinggeld moeten we echter, ook op een terrein dat emotioneel gevoelig ligt, efficiënt besteden, in het kader van goed bestuur. Daarom moeten we ons gaan concentreren. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte ministers, collega's, ik wil nog even het woord nemen namens de CD&V-fractie. Ik zal het kort houden, omdat de grote lijnen al min of meer weergegeven zijn bij het verslag van daarnet. Ik beperk mij tot wat wij belangrijk vinden en waar we in de toekomst de nadruk willen op leggen.
Wij vinden het belangrijk dat dit ontwerp van kaderdecreet goedgekeurd wordt, omdat we op die manier na veertien jaar eindelijk een minimaal kader zullen hebben dat de principes, de voorwaarden, de uitgangspunten en de doelstellingen voor de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking vastlegt. Veertien jaar lang is er stap voor stap gewerkt aan een ontwikkelingsbeleid. Vandaag is er nood aan een volwassener, transparant en duurzaam beleid. Het is heel positief dat we ons inschrijven in de internationale ontwikkelingsagenda, gezien de beperkte Vlaamse middelen en het feit dat we op wereldschaal een kleine actor zijn.
Ik wil even verwijzen naar de doelstellingen. De eerste doelstelling is de ultieme doelstelling: we willen armoede in het Zuiden zoveel mogelijk helpen bestrijden. Dat is waar het uiteindelijk over gaat in ontwikkelingssamenwerking. Toch vind ik, in tegenstelling tot de heer Van Overmeire, ook de tweede doelstelling heel belangrijk, namelijk ontwikkelingseducatie en sensibilisering van de Vlaamse bevolking. CD&V vindt het belangrijk dat mensen - zowel jongeren, volwassenen als ouderen - in deze geglobaliseerde wereld een voldoende open blik hebben, dat ze weten wat er in de rest van de wereld gebeurt en dat ze zich in bepaalde mate verbonden voelen met de mensen over de hele wereld. Dat betekent niet dat ze alle verantwoordelijkheden op zich moeten nemen, maar we willen vermijden dat de mensen hier in een heel klein wereldje leven en dat ze denken dat er voor de rest niets bestaat. Daarom moeten we via de ontwikkelingseducatie sensibiliseren en minimale informatie verstrekken over hoe het eraan toegaat in de wereld en wat de sociaal-economische en demografische verhoudingen zijn.
Een andere doelstelling van de ontwikkelingseducatie is iets rationeler. Het Vlaams Belang stelt dat we niets aan ontwikkelingseducatie moeten geven. Het zijn immers fondsen die van de overheid komen en rechtstreeks naar onze partners in het Zuiden gaan. Wij zien dat anders. Als je een klein deel van het budget besteedt aan sensibilisering van de mensen hier, opdat ze zich verbonden zouden voelen, volgt daaruit dat een bepaald budget van giften vrijkomt, dat ook aan ontwikkelingssamenwerking besteed kan worden. Wat is de meerwaarde daarvan? Het gaat dan niet om overheidsgeld, waar de mensen nauwelijks bij betrokken zijn, maar om een gift van mensen tot mensen. Dat stimuleert veel meer de solidariteit tussen mensen en geeft het gevoel dat men iets kan doen voor een ander. Dat vinden wij een belangrijk gevoel.
De heer Van Overmeire heeft het woord.
Mevrouw Poleyn, op dit moment gaat 7 procent van het ODA-budget naar sensibilisering en ontwikkelingseducatie. Hebt u cijfers over de return die via giften en dergelijke meer vrijkomt? Ik denk dat dat tegenvalt. Ik geloof dat u uiteindelijk meer centen zou overhouden indien u dat bedrag rechtstreeks aan ontwikkelingssamenwerking zou besteden.
U kunt dat misschien tegen een volgende commissievergadering opzoeken. Ik wil daar gerust verder over discussiëren.
Ik stel hier het ideologische verschil vast tussen de reden waarom wij wel geloven in ontwikkelingseducatie, en uw visie. Als u daar verder over wilt discussiëren aan de hand van cijfers, dan kunt u best een vraag om uitleg indienen zodat we dat in de commissie verder kunnen bespreken.
Een andere doelstelling van het Vlaamse ontwikkelingsbeleid is het streven naar coherentie tussen de verschillende stukjes ontwikkelingsbeleid van de verschillende Vlaamse ministers.
We zijn heel tevreden met de doelstellingen, principes en voorwaarden. Zij vormen een eerste noodzakelijke stap naar een volwassen beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Het werk stopt hier echter niet. Er wachten de minister van Ontwikkelingssamenwerking nog heel wat uitdagingen voor de komende twee jaar en voor de volgende legislatuur. Een van die uitdagingen is de coherentie waar ik het al eerder over had.
De minister zal moeten zoeken naar een instrument om ook binnen de regering te onderzoeken hoe hij zijn collega-ministers op een horizontale manier kan informeren en adviseren over de toepassing van de uitgangspunten, voorwaarden en principes uit dit ontwerp van kaderdecreet. Dit ontwerp van kaderdecreet is niet strictu senso van toepassing op de andere vakdomeinen, maar het zou goed zijn indien de minister van Ontwikkelingssamenwerking een manier zoekt om te adviseren wat binnen de andere beleidsdomeinen interessant kan zijn. Over een aantal jaren zullen we vanuit het parlement moeten evalueren of we over voldoende middelen beschikken voor een transparant beleid.
Verder moet worden ingezet op harmonisatie en overleg met andere donoren buiten België. Zo kan minister Bourgeois een aantal mooie voorbeelden van samenwerking voorleggen, onder andere met Mozambique. Hij werkt samen met andere donoren om tot een eenvoudigere en sterkere impact te komen in en met Mozambique. Ook binnen België moeten we nagaan wat mogelijk is. We moeten ingaan op de vraag van de lokale besturen en de provincies naar meer overleg, zonder te willen sturen. Tot slot moeten we in een federale staat om ook met de regionale en federale collega's rond de tafel gaan zitten en nagaan hoe we een complementair ontwikkelingsbeleid kunnen voeren. De bedoeling is dat we de inspanningen maximaliseren en zo veel mogelijk bereiken met beperkte middelen.
Een laatste uitdaging is de concretisering van de regelgeving van een aantal aspecten zoals indirecte samenwerking, noodhulp en ontwikkelingseducatie. Ik wil daar vanuit dit Vlaams Parlement verdere voorstellen over doen.
Tot slot wil ik daarbij aansluitend verwijzen naar het verdrag over handicaps in de wereld. Ik heb de juiste verwijzing naar het verdrag niet bij me. We hebben handicap niet als transversaal thema opgenomen in het ontwerp van kaderdecreet, maar eigenlijk zou dat wel moeten. We moeten in de commissie nagaan op welke manier dat mogelijk is.
Voor CD&V is dit een ambitieus ontwerp van kaderdecreet waarbinnen tijdens de komende jaren het ontwikkelingsbeleid verder kan worden ontwikkeld. Het werk is nog niet af. We hebben er vertrouwen in dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking dit beleid tijdens de komende jaren zal concretiseren op het terrein. Vanuit het parlement, vanuit de strategische adviesraad en vanuit de werkgroep ontwikkelingssamenwerking zullen we mee initiatieven nemen en die ook evalueren om te komen tot een zo goed mogelijk Vlaams ontwikkelingsbeleid. (Applaus bij CD&V)
De heer De Loor heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, mijnheer de minister, ik wens te benadrukken dat de sp.a-spiritfractie de idee van een kaderdecreet voor ontwikkelingssamenwerking zeker genegen is. Dat wordt trouwens bewezen door het voorstel van decreet dat tijdens de vorige legislatuur werd ingediend door mijn partij- en kartelgenoten. Dit ontwerp van kaderdecreet betreffende ontwikkelingssamenwerking is echter een gemiste kans. Ik heb het ook zo verwoord in de Commissie voor Buitenlandse Aangelegenheden. Ik had er meer van verwacht.
Het gevaar op een gebrek aan efficiëntie van de ingezette middelen is groot, gezien de vrijblijvendheid en het feit dat er geen duidelijke keuzes worden gemaakt. Ik denk dat ik hiermee ook de teneur verwoord van wat tijdens de hoorzitting van 6 maart 2007 werd gezegd.
De uitgangspunten, de principes en de doelstellingen lijken me daarentegen wel goed. Het ontwerp zelf gaat echter voorbij aan de logica van de sectorale concentratie. Dat houdt in dat aan de donor wordt toegelaten om relevante ervaring op te doen in een beperkt aantal sectoren waarin de hulp, louter om redenen van verhoogde impact, wordt geconcentreerd. Bij het kiezen en vooraf bepalen van een beperkt aantal sectoren is er in elk land werk genoeg om, zelfs na het aangeven van prioriteiten door de regering van het partnerland, de volgende decennia voldoende efficiënt werk te leveren.
Aan de ene kant lezen we in het ontwerp dat zal worden gezorgd voor een sectorale concentratie. Aan de andere kant lezen we echter dat de sectorale vorm van concentratie onderhevig zal zijn aan de keuze van de partner en dat de sectoren en thema's dus kunnen wijzigen naargelang de partner waarmee wordt samengewerkt. Daardoor worden de essentiële principes van sectorale en thematische concentratie ondermijnd, die vooral ten dienste staan van de landen die geholpen worden.
Als ik zie wat er in het ontwerp staat, vrees ik dan ook voor een wildgroei aan sectoren. Gezien de beperkte Vlaamse middelen is het belangrijk om te zorgen voor expertise.
Mijnheer De Loor, ik volg u als u het hebt over de thematische concentratie. Dat is ook het uitgangspunt dat is opgenomen in het ontwerp van kaderdecreet. Kunt u me zeggen welke concentratie u suggereert?
Ik heb dat ook in de commissie al verwoord. Ik zal er een aantal opnoemen: voedselzekerheid en landbouw, onderwijs en werkgelegenheid voor jongeren, volksgezondheid, handel en ontwikkeling. Dat zijn de sectoren waarop we ons moeten concentreren. Gezien de beperkte Vlaamse middelen die we voor ontwikkelingssamenwerking kunnen inzetten, is het noodzakelijk om te zorgen voor expertise op dat vlak.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer De Loor, dat is dus bijna over alles. U somt een indrukwekkende lijst op.
Ik maak geen deel uit van de commissie, maar ik heb wel het verslag gelezen. U hebt het over een gemiste kans. Ik lees dat dus niet in de opmerkingen van de VVP of van de VVSG. Ik lees dat natuurlijk wel in de opmerkingen van de koepel van de Vlaamse Noord-Zuidbeweging. U moet dan ook de nodige nuances aanbrengen, want de kritiek is niet eenduidig negatief.
De heer De Loor heeft het woord.
De VVP hebben met hun betoog in de hoorzitting aangetoond dat zij de protagonisten van de versnippering zijn, en weinig coherentie nastreven. In het verslag daarover staat inderdaad niet te lezen dat er meer moet worden geconcentreerd. Bij de VVSG en de Koepel daarentegen was wel degelijk de teneur aanwezig dat dit ontwerp van kaderdecreet een gemiste kans is, en dat er veel meer concentratie nodig is. Mijnheer Peumans, ik nodig u dan ook uit om het verslag van de hoorzitting nogmaals door te nemen.
Naast de sectorale en thematische concentraties is er ook de geografische concentratie. Ook die wordt stiefmoederlijk behandeld. Gezien het beperkte aantal middelen dat in Vlaanderen kan worden ingezet, is zowel de geografische als de sectorale concentratie absoluut noodzakelijk.
Een wet of een decreet op internationale solidariteit wordt niet geschreven vanuit de interne bestuurslogica van het land dat de hulp geeft, maar wel vanuit de 'lessons learned' en de 'best practices' van de samenwerking met het Zuiden. Daarbij moet in de eerste plaats de bevolking van het partnerland centraal staan.
Ik ben wel verheugd, mijnheer de minister, dat het 0,7-percentprincipe werd ingeschreven in het kaderdecreet. Maar ik wil daar wel meteen aan toevoegen dat het niet bij woorden mag blijven: ook daar moet de daad bij het woord worden gevoegd.
Tot slot enkele algemene opmerkingen. Het ontwerp van kaderdecreet moet de minister en zijn administratie duidelijke grenzen aangeven over wat Vlaanderen zal kunnen financieren. Een degelijk decreet moet de wildgroei van sectoren en de willekeur bij het toekennen van financieringen tegengaan. Een kaderdecreet moet een instrument zijn om de ontwikkelingsrelevantie van de ingezette middelen door concentratie te verhogen. Het moet ook het parlement een echt instrument in handen geven om te controleren wat de regering doet met het geld voor ontwikkelingssamenwerking. Het moet een instrument zijn om de minister zelf te beschermen tegen druk uit om het even welke hoek, en om louter op basis van deskundigheid programma's goed te keuren.
Mijn conclusie, mijnheer de minister, is dat het ontwerp van kaderdecreet op ontwikkelingssamenwerking dat nu voorligt, niet voldoet aan deze vereisten en een gemiste kans is. (Applaus bij sp.a-spirit)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, na de uiteenzetting van de heer De Loor en zeker na het uitgebreide verslag van mevrouw Poleyn kan ik enkel nog een aantal bijkomende accenten leggen. Enerzijds heeft mevrouw Poleyn zeer goed en zeer uitgebreid al mijn voornaamste punten van kritiek weergegeven, en anderzijds heeft de heer De Loor een bepaalde teneur weergegeven, die ik in grote mate onderschrijf.
Dit ontwerp van decreet heeft een voorgeschiedenis. Ik wil het niet hebben over een gemiste kans, maar ik moet toch zeggen dat het wat ontgoochelend is. Deze regering is bijna 3 jaar bezig, maar is er op basis van een voorstel van decreet uit de vorige legislatuur, dat dus al minstens 4 jaar circuleert, ondanks alle bemerkingen vanuit de sector en van de Raad van State, niet in geslaagd om een werkstuk af te leveren dat verder gaat dan de oorspronkelijke tekst. Binnen de meerderheid en het grootste deel van de oppositie wordt niet gevraagd om het ontwerp weg te gooien en iets totaal anders te maken, maar er is wel gevraagd het concreter te maken en een stap verder te gaan.
Omdat dit niet is gebeurd en het ontwerp van decreet voor meer dan 90 percent overeenstemt met het voorstel dat ik zelf had ingediend, op voorstel van een werkgroep in de vorige legislatuur, kunnen we inderdaad stellen dat het wat ontgoochelend is.
Bovendien moeten we ons vragen stellen bij een aantal feitelijke evoluties en bij de draagwijdte van het decreet op het overheidsbeleid. Ik heb in de commissie ODA-cijfers van 2006 geciteerd uit het officiële rapport 'Ontwikkelingssamenwerking en de Vlaamse overheid'. Ik stel me de vraag waarop dit ontwerp van decreet slaat. Over welk deel van het beleid gaat het? Gaat het over dé ontwikkelingssamenwerking zoals we die zien binnen de Vlaamse Gemeenschap, of gaat het alleen over het deel dat onder de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Ontwikkelingssamenwerking valt? Jammer genoeg gaat het over het tweede, want een groot deel van de acties in ontwikkelingslanden valt buiten dit ontwerp van decreet en buiten de bevoegdheid van de minister. Als er één ding noodzakelijk is vanuit het oogpunt van efficiënte aanwending van overheidsmiddelen, dan is het wel coördinatie, al was het maar omdat onze middelen zo beperkt zijn. Alle organisaties vroegen in de hoorzitting om meer coördinatie. Ik stel vast dat er in de feiten geen coördinatie is binnen de Vlaamse Regering en de meerderheid.
Hier is al over gesproken in andere commissies. Ik verwijs naar de vragen die mevrouw Poleyn heeft gesteld aan de minister-president, die uiteraard met zeer veel bezig is. Ik verwijs ook naar de vragen die mevrouw Poleyn heeft gesteld aan de minister van Onderwijs in verband met onderwijsprojecten in India. Naast de minister van Ontwikkelingsamenwerking is elke minister wel een beetje bezig met ontwikkelingssamenwerking. Ik twijfel echter niet aan de goede intenties. (Opmerkingen van de heer Jan Peumans)
Er is nood aan coördinatie, en we moeten duidelijk maken hoe we welk beleid willen ontwikkelen. De middelen moeten zo efficiënt mogelijk worden aangewend. Het gaat over overheidsmiddelen, en efficiëntie is daarin belangrijk. Iedere minister wil natuurlijk graag zijn of haar eigen beleid en lijnen uitzetten en vindt wel altijd een kapstok of aanleiding om iets te doen.
We hebben in de Commissie voor Onderwijs gesproken over India. Minister Vandenbroucke heeft een aantal acties op poten gezet, maar India is niet één van onze prioritaire landen. Voor de onderwijsacties doet Vlaanderen meestal een beroep op de expertise van de VVOB. Die was hier niet bij betrokken. De relatie tussen de VVOB en het kabinet en de minister van Ontwikkelingssamenwerking is trouwens nog altijd wat onduidelijk.
De minister-president treedt in Congo op in het kader van zijn functie als minister van Duurzame Ontwikkeling en Landbouw.
Mijnheer Tavernier, u haalt een aantal vragen aan die ik heb gesteld aan de verschillende ministers. Ik vind dat het parlement zijn controletaak moet opnemen en moet nagaan wat er gebeurt met de middelen die ODA-aanrekenbaar zijn. U stelt een aantal terechte vragen, maar wat is uw houding? Zegt u dat ontwikkelingssamenwerking volledig binnen het beleidsdomein Ontwikkelingssamenwerking moet vallen? U spreekt daarmee tegen wat tijdens de vorige legislatuur door minister Anciaux of een groene minister is gelanceerd, namelijk dat iedere vakminister een internationale verantwoordelijkheid heeft en gestimuleerd moet worden om een ontwikkelingsbeleid binnen zijn of haar beleidsdomein te ontwikkelen. Wilt u dat terugschroeven? U verwijst daarmee eigenlijk naar het Belgische model waar dit niet het geval is.
De Vlaamse beleidsbevoegdheden zijn veel concreter. Op het vlak van leefmilieu en onderwijs kunnen we iets ondernemen, en dat is moeilijker als het over financiën of sociale zekerheid gaat. Wat is eigenlijk uw standpunt, mijnheer Tavernier?
In de vorige regering was ik even minister verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking, nadat de heer Anciaux dat is geweest. Nadien kwam er een andere minister, en toen liep het niet zo goed. Er was in die periode evenwel een constante: de beleidslijn van de Vlaamse Regering om te kiezen voor prioritaire gebieden of prioritaire landen. Elke minister zou in die landen projecten ontwikkelen die met zijn of haar bevoegdheidspakket hebben te maken. We zijn een kleine regio met niet echt veel middelen. Het uitstrooien van dat geld over allerlei projectjes in vele landen zou men bezwaarlijk een goed ontwikkelingsbeleid kunnen noemen. Dat laatste zou neerkomen op het geven van cadeautjes, zoals ook de heer Tavernier en anderen dat hebben gezegd. Alle ministers zetten dus projecten op in de landen die de regering had uitgekozen. Vandaag wordt daarvan afgestapt.
Ik begrijp uw theoretische uiteenzetting. In de praktijk is dat evenwel nooit zo gebeurd. De cijfers tonen aan dat de gerealiseerde concrete projecten erg disparaat zijn. Zo stel ik vast dat verschillende ministers projecten in Cuba hebben opgezet, hoewel dat nooit een voorkeurland is geweest.
U hebt het nu over de afgeschreven bussen van de heer Stevaert. Dat klopt.
Ook vanuit Onderwijs zijn een aantal projecten opgezet. Dat is in veel landen gebeurd. Er is toen een theoretisch concept ingevoerd, maar de praktijk was niet coherent.
Vindt u het goed om de ontwikkelingsprojecten in bepaalde landen te concentreren? Als u dat concept goed vindt, dan heeft het weinig belang dat u vaststelt wat wij het niet goed hebben gerealiseerd. U moet het dan beter doen. Maar dat gebeurt niet.
U zegt erg fier dat u in het verleden de ontwikkelingssamenwerking in elk vakgebied hebt ingevoerd. Het is erg spijtig dat u vandaag zo veel kritiek hebt omdat er geen instrumenten zijn om de coherentie ervan te meten. U had ze vroeger al moeten invoeren.
In het ontwerp van decreet staat dat ontwikkelingssamenwerking in vijf landen wordt geconcentreerd. Tot vandaag zijn er drie bepaald. Elke minister kan op basis van zijn bevoegdheden projecten aanbieden, liefst in die landen, maar eventueel ook een begin van ontwikkelingssamenwerking in andere landen uitbouwen. Dat laatste is normaal. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen of het goed is om Congo volledig aan de Franstaligen over te laten. Er worden dus beperkte pogingen ondernomen om na te gaan of we ook in Congo, Rwanda en Burundi actief moeten zijn. Het ontwerp van decreet is op dat vlak concreet. Ik kan alleen maar zeggen dat het ontwerp tegemoetkomt aan uw wensen, mevrouw Vogels.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, vanzelfsprekend komt het minister Bourgeois toe om het standpunt van de regering in dit debat te verworden. Ik zal die bevoegdheid van hem scrupuleus respecteren. In de regering is afgesproken dat over dit onderwerp een parlementair debat zou worden gehouden, en het is de taak van minister Bourgeois om daarop te reageren. Toch wil ik iets zeggen over India, want in dat verband is mijn naam enkele keren gevallen. Ik wil even de puntjes op de i zetten. (Opmerkingen bij CD&V en N-VA)
Ik zei India, en niet Libië. Waarom denkt u dat ik warm loop voor Libië? Dat is vreemd.
Ik wil het dus hebben over India.
Eerst de historische achtergrond. Er was in onze scholen zeer veel spontane solidariteit na de tsunami. Ik vond dat ik als onderwijsminister een signaal moest geven omdat ik die solidariteit heel mooi vond. We hebben contact opgenomen met UNICEF. UNICEF zei dat het genoeg middelen had voor het tsunamiproject maar zei dat we uitermate zinnige dingen konden doen in onderwijs. We hebben toen beslist om een klein onderwijsproject te steunen in Orissa, een van de armste deelstaten van India.
Mijn ervaring met UNICEF was een bijzonder goede ervaring. Ik heb er een zeer goede indruk aan over gehouden. Natuurlijk moeten indrukken bevestigd worden door concrete resultaten. Ik ben van oordeel dat we als Vlaamse overheid met partners zoals UNICEF - multilateraal belangrijke partners met een hoge graad van professionalisme die voor grote thema's in de wereld opkomen zoals rechten van kinderen - een stevig partnerschap mogen aangaan. De concretisering daarvan kan zijn dat je projecten steunt in Zuid-Afrika, in India of elders.
Dit pleidooi gaat inderdaad verder dan het verhaal van een lokaal project in India. Ik denk dat we er vandaag niet onmiddellijk besluiten kunnen over nemen omdat als je een stevig partnerschap aangaat met een organisatie als UNICEF, je er ook de middelen tegenover moet zetten. Dan komen we in debatten over wat er met ontwikkelingssamenwerking gebeurt in de nieuwe bevoegdheidsverdeling in dit land: wat na een staatshervorming, wat kunnen wij doen, zijn het parallelle bevoegdheden of niet enzovoort. Ik persoonlijk vind dat we daarop moeten vooruitdenken want het is eerder een langetermijnverhaal.
Ik denk dat wat we in India ondernomen hebben, een schoolvoorbeeld is van wat mevrouw Smet zegt over het feit dat je vanuit omstandigheden in je eigen domein iets specifiek onderneemt. Dit sloot aan bij de solidariteit die er in de scholen was met de tsunami. Ik heb er inderdaad een breder pleidooi aan gekoppeld dat de discussie over dit ontwerp van decreet een beetje overstijgt in die zin dat het geen pleidooi was om er morgen een decretaal antwoord op te krijgen. Maar het is iets om grondig over na te denken: moeten we dergelijke organisaties, die een beetje de vakbond van de kinderen in de wereld zijn, niet veel forser ondersteunen vanuit Vlaanderen en België?
Ik loop het risico om de discussies van de andere commissies te heropenen, maar ik ben blij dat de minister van Onderwijs er is want een groot deel van de middelen worden binnen onderwijs besteed, los van het decreet.
Ik wil graag twee vragen stellen aan de minister van Onderwijs. Ten eerste, u schetst de historiek van de steun aan UNICEF in India. Ik vind het natuurlijk wel goed want er zit een visie achter. Maar de vraag is of u er mee akkoord gaat dat als het nog eens tot zo'n beslissing komt, u dat eerst aftoetst aan de doelstellingen, voorwaarden en principes die in dit kaderdecreet voor ontwikkelingssamenwerking staan. Ik denk dat UNICEF er volledig aan beantwoordt, maar gaat u akkoord dat het systematisch afgetoetst wordt?
Ten tweede verwijs ik naar de tussenkomst in de commissie van de heer De Loor over de expertise in Vlaanderen die we moeten erkennen en die we zoveel mogelijk moeten meenemen in de ontwikkelingssamenwerking. De VVOB is inzake onderwijs een expert. Is de VVOB betrokken bij het UNICEF-project in India?
Op de eerste vraag is het antwoord vanzelfsprekend ja. Als het parlement een decreet goedkeurt, dan heeft iedereen zich daaraan te houden. Ik doe dat dan ook van harte omdat er inderdaad met de algemene criteria geen enkel probleem is.
In het debat over de VVOB wil ik me nu niet te ver wagen want daarvoor is minister Bourgeois politiek verantwoordelijk.
Het concrete antwoord is het volgende: met UNICEF hadden we een typische situatie. UNICEF steunt zeer sterk op plaatselijke mensen. Met uitzondering van één persoon, gaat het voor de hele staat Orissa om plaatselijke mensen. Dat is voor een deel ook de sterkte van UNICEF, die natuurlijk een enorme overhead heeft, wereldwijd. Hier kom je niet met Vlaamse mensen. Dat is een groot verschil met wat we, met succes, doen in Zuid-Afrika, dat typisch VVOB is en waar men ook met Vlaamse mensen de zaak volgt.
Dit was niet een verhaal waar men VVOB moest inschakelen. Het is een concreet dossier waarvoor dat niet nodig was, maar voor de rest denk ik dat VVOB wel heel veel expertise heeft, maar het is aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking om daar verdere uitspraken over te doen.
Mijnheer de minister van Onderwijs, ik denk dat u VVOB onrecht aandoet, door een onderscheid te maken en te zeggen dat ze minder met plaatselijke mensen werkt. Men werkt met zeer veel plaatselijke mensen.
Ik ga naar de grond van mijn betoog en verwijs naar de vraag van mevrouw Poleyn. Waarover gaat het? Vlaanderen heeft een bepaalde bevoegdheid inzake ontwikkelingssamenwerking. Men heeft die wat ingevuld zonder dat er een kaderdecreet was. Er is wat, ik zou bijna zeggen, geëxperimenteerd. Er is een bepaald beleid ontwikkeld in de loop van de jaren.
Men heeft, op het einde van de vorige legislatuur, geprobeerd om dat meer te stroomlijnen en te coördineren, vanuit de bevoegde minister. Ik ben dat ook een tijdje geweest. Men heeft via het parlement geprobeerd om dat te stroomlijnen in een decreet. Door de CVP, of was het toen al CD&V, werd dat toen geblokkeerd en is het drie jaar blijven liggen.
Ik herhaal: voor de grote principes staan we achter dit ontwerp van decreet, maar ze moeten wel uitgewerkt en toegepast worden en normatief worden. De grote principes moeten we gaan toepassen en we moeten dus meer coördineren.
Ik stel vast dat men op dit moment nog altijd in gespreide slagorde bezig is. Ik wil niet dat men dat verdedigt. Ik geef, om het niet over de minister van Onderwijs, maar wel over onderwijs te hebben, het voorbeeld van Congo en het antwoord, mijnheer de minister van Onderwijs, van uw minister-president.
De minister-president zegt dat men in Congo, zonder dat daarover een debat was geweest in het parlement, vier projecten steunt. Het eerste project gaat over het commercialiseren van rode koffiebonen. De minister-president, als Congoliefhebber en minister van Landbouw, heeft het over koffiebonen. Dat is geen probleem. Met het tweede project gaat men een bijdrage leveren tot een betere organisatie van het landbouwonderwijs. Dan zitten we bij onderwijs, maar, tenzij het erg gecoördineerd was met onderwijsprojecten elders, de minister-president heeft het over landbouwonderwijs. Het derde project loopt met de faculteit sociale wetenschappen van de universiteit van Kinshasa. Dus dat is blijkbaar geen onderwijs meer. Met het vierde project ging men iemand naar Congo sturen om het ministerie van Landbouw mee te helpen organiseren.
Twee van de vier projecten ontwikkelingssamenwerking van de minister-president hebben te maken met onderwijs. Mijn vraag gaat over efficiëntie en coördinatie. Het probleem, om vanuit de oppositie, maar ook vanuit de meerderheid, kritiek te geven, is dat het allemaal wel goed bedoeld is en altijd wel iets bijdraagt tot ontwikkeling.
Mijn vraag gaat over efficiëntie. Iedereen die het terrein kent, zegt dat men een voldoende volume en een voldoende knowhow moeten hebben en dus moet concentreren.
Dat is een belangrijke taak voor de minister van Ontwikkelingssamenwerking, niet alleen strikt genomen voor zijn eigen beleid maar ook voor alle initiatieven die door zijn collega's worden genomen. Ik heb de indruk dat dit op dit moment niet gebeurt. Daarover moeten we ons vragen stellen. Dat zal ook betekenen dat een aantal zeer sympathieke en goede initiatieven misschien niet ondersteund zullen worden. Voor die sector is het typisch dat er zeer veel sympathieke initiatieven zijn, zeker op het eerste gezicht, maar het gaat over efficiëntie. Als we op ontwikkelingssamenwerking in het algemeen, los van Vlaanderen, enige kritiek kunnen geven, gaat die heel dikwijls over de efficiëntie.
Ik geef een sympathiek voorbeeld uit mijn eigen gemeente van een jongeman die pas afgestudeerd is en naar Zuid-Afrika vertrekt om er zes maanden les te geven. Hij wordt ondersteund door de gemeente want dat is 'ontwikkelingssamenwerking'. Vorige week vertelde zijn vader me dat zijn zoon een fantastische ervaring heeft gehad en dat hij meer geleerd heeft van de Zuid-Afrikanen dan zij van hem. Voor die jongen is dat een goede zaak en hij kan dat vermelden op zijn cv., maar is dat het meest efficiënte in het kader van ontwikkelingssamenwerking? Voor de persoonsontwikkeling en een visie op de wereld is dat een goede zaak. Wij als overheid moeten echter nagaan of we het belastinggeld zo efficiënt mogelijk aanwenden. We moeten dat coördineren. Laat voor de rest duizend bloemen bloeien. Daar heb ik geen probleem me. We hebben het hier echter over een beleid.
Mijnheer Tavernier, ik ga ten gronde met u akkoord, maar ik denk dat u een element vergeet in uw pleidooi om geld zo efficiënt mogelijk te besteden. Er is een evolutie in de ontwikkelingssamenwerking. Vroeger bepaalden wij wat er ginder ging gebeuren en nu bepalen zij wat er moet gebeuren. In wat zij bepalen wat er moet gebeuren, is er een samenwerking tussen de Europese landen. Onze vertegenwoordigers van ontwikkelingssamenwerking komen samen met de andere Europese landen om gemeenschappelijk af te stemmen wat men doet. We voegen expertise toe aan die van de andere Europese landen. Als het alleen met onze expertise zou moeten gebeuren, mijnheer Tavernier, met het beperkte budget dat we hebben, zal er niet veel gebeuren.
Tussen haakjes, als u over 'uw' gemeente spreekt, bedoelt u waarschijnlijk die van Pieter De Crem.
Ik bedoel de gemeente waar ik woon, en gelukkig woont daar meer dan één persoon.
U gaf een voorbeeld van de vierde pijler, de particuliere initiatieven. U weet dat de lijn die voorlopig gehanteerd wordt op het Vlaamse niveau, door mezelf en ik meen ook door de minister, zo is dat we die initiatieven moeten stimuleren. Door de geglobaliseerde wereld en de ruime communicatie- en informatiemiddelen, worden die initiatieven sowieso genomen. Vanuit de Vlaamse overheid moeten we die niet financieel steunen, want de gelden vinden ze meestal zelf wel. We moeten er vooral voor zorgen dat de kansen op slagen voor zowel de mensen in het Zuiden als de mensen die van hieruit naar ginder gaan, zo groot mogelijk gemaakt worden door voldoende ondersteuning vooraf, tijdens en nadien en eventueel door het leggen van een band tussen de individuele mensen die vertrekken en de bestaande organisaties met ervaring, namelijk zowel vormingsinstellingen die opleidingen kunnen geven als ngo's die expertise te velde hebben.
Ik heb eigenlijk nog altijd geen antwoord op mijn vraag. Graag had ik een ja of een neen als antwoord gekregen. Als u consequent uw kritiek doortrekt, zou u moeten zeggen dat we om echt efficiënt aan ontwikkelingsbeleid te doen, we moeten afschaffen dat elke vakminister binnen zijn eigen beleidsdomein zijn eigen deel ontwikkelingssamenwerking kan doen. Zegt u daar ja op? Vindt u dat alleen de minister van Ontwikkelingssamenwerking bevoegd is? Of zegt u neen?
Neen. Dat is een belangrijke vraag aan het parlement en eventueel ten aanzien van het Reglement van het parlement. De minister van Ontwikkelingssamenwerking is degene die het ontwikkelingsbeleid moet uittekenen en coördineren. Als er bij elke vakminister een deel ontwikkelingssamenwerking zit, moet dat uitdrukkelijk in een eigen beleid geplaatst worden en gecoördineerd worden door de minister van Ontwikkelingsamenwerking. Ook bij de bespreking in het parlement van begrotingen en beleidsbrieven, moet dat eigenlijk een geheel vormen.
Wie ben ik om iets te verbieden? Een minister van Onderwijs of Landbouw kan een aantal initiatieven nemen. Mevrouw de voorzitter, er moet wel sprake zijn van een aparte, automatische rapportering en zelfs rubricering, ook bij de bespreking in het parlement en de begrotingsbesprekingen. Misschien moet er daar dus sprake zijn van een andere wijze van rapporteren en discussiëren.
Een vakminister beschikt -gelukkig - nu eenmaal over expertise. We kunnen gelukkig ook expertise doorgeven, maar dan niet in het wilde weg en voor allerlei dingen die op zich sympathiek zijn. We moeten ook het onderscheid maken tussen wat echt ontwikkelingssamenwerking en wat voor een deel persoonsontwikkeling is voor een aantal mensen van hier, en dat met de beste bedoelingen.
Er moet niet alleen intern coördinatie zijn binnen Vlaanderen, binnen de regering. Er moet ook coördinatie zijn met andere instanties en niveaus. Mijnheer Peumans, ik heb één amendement ingediend. Wat er de komende weken ook zal gebeuren, ik vind dat we bij het Vlaamse ontwikkelingsbeleid ook moeten kijken wat er federaal gebeurt. Dat is altijd een moeilijk probleem. Ontwikkelingssamenwerking heeft haar eigenheid, maar kan niet los worden beschouwd van het buitenlandbeleid. Ze moet er samen mee worden gecoördineerd, zonder ervan afhankelijk te zijn. Dat geldt ook voor Buitenlandse Handel. Dat heeft wel iets te maken met het algemene buitenlandse beleid, maar heeft een eigen doelstelling en mag niet ondergeschikt zijn. Dat moet dus worden gecoördineerd. Dan vind ik het wat vreemd dat in dit ontwerp van kaderdecreet wel wordt gesproken over de grote principes van de internationale coördinatie, maar dat het niveau waarmee we in de feiten rekening moeten houden, namelijk het federale, als begrip niet mag voorkomen in dit ontwerp. Ik vind dat wat hypocriet.
Mijnheer Peumans, ik weet natuurlijk niet wat de besprekingen van de volgende weken zullen opleveren.
Waarom vraagt u dat voortdurend aan mij?
Ik wil u feliciteren omdat u behoort tot de grote winnaars van de verkiezingen en ik veronderstel dat u een van de mensen bent die een belangrijke stem zullen hebben bij de komende onderhandelingen. In de Kamer zal u als één fractie opereren. Dat is dus belangrijk. U moet de openheid en de eerlijkheid opbrengen om te zeggen dat dit ook met de federale overheid moet worden gecoördineerd, maar dan wel vanuit onze eigenheid.
Rekening houdend met al deze bedenkingen, met het feit dat we akkoord kunnen gaan met een aantal uitgangspunten en grote principes, maar ook met het feit dat we nu niet verder staan dan drie jaar geleden, zal mijn fractie zich onthouden over dit ontwerp van decreet.
De heer Roegiers heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, geachte leden, als laatste spreken heeft dat voordeel dat ik misschien een beetje kan samenvatten wat de vorige twee sprekers hebben gezegd. Mijnheer de minister, voor onze fractie komt dit ontwerp van decreet een beetje 'too little' en een beetje 'too late'.
Ik zal kort omschrijven waarom we dat vinden. Ik begin bij 'too late'. De heer Tavernier heeft het daarjuist ook verwoord. Reeds in 2002 hebben wij, de heer Peter De Ridder en ik, een gelijkaardig voorstel van decreet ingediend. Dat heeft het niet gehaald, hoewel er in dit parlement een brede meerderheid was om rond de principes verder te werken. De oppositie is erin geslaagd om het voorstel van decreet niet over de eindstreep van de legislatuur te halen.
Daarom had ik verwacht dat dit ontwerp van decreet een ontzettende breuk zou betekenen tegenover dat van 2002. Het verschilt uiteraard hier en daar wel wat, maar zo grondig is het nu ook weer niet gewijzigd. In die zin betreur ik dat wat in 2002 al klaar lag en in 2004 in het regeerakkoord is ingeschreven, twee jaar later in 2006 in een ontwerp van decreet naar de regering is gegaan en nog eens zes maanden later naar het parlement is gestuurd. Pas in december 2006 is het decreet naar het parlement gestuurd, waardoor het pas nu wellicht zal kunnen worden goedgekeurd.
Het getuigt niet van een al te grote betrokkenheid om zoveel tijd te nemen om een ontwerp van decreet te herschrijven dat in grote mate lijkt op een voorstel van decreet dat al was ingediend. Nog eens zes maanden wachten om het ontwerp van decreet van de regering naar het parlement te sturen, geeft me de indruk dat de minister andere prioriteiten had. In die zin vind ik dit ontwerp van decreet een beetje 'too late'.
Waarom 'too little'? Naast kritieken die collega's al hebben aangebracht, wil ik het bij één punt houden: de betrokkenheid van het parlement ontbreekt eenmaal dit ontwerp van decreet goedgekeurd wordt. We hebben dit decreet, de jaarlijkse begroting waarin we cijfers kunnen nagaan en de vijfjaarlijkse landenstrategienota's. Ik pleit ervoor dat een jaarlijks voortgangsrapport naar het parlement wordt gestuurd waarin de achtste Millenniumdoelstelling, de enige die het Noorden volledig zelf in handen heeft, wordt getoetst aan bepaalde indicatoren. Ik vind het jammer dat we het niet jaarlijks kunnen toetsen, zoals trouwens in de wet is ingeschreven.
Het jaarlijkse rapport over de wapenhandel is daarvan een voorbeeld. Via een aantal indicatoren wordt het parlement een inzicht gegeven in de internationale handel. We hadden dit hier ook kunnen doen. We hadden onze officiële ontwikkelingshulp, onze openheid in de internationale handel en de migratiestromen, het stimuleren van buitenlandse investeringen en maatregelen die de duurzaamheid van het milieu bevorderen, kunnen opnemen.
De heer Peumans heeft het woord.
Mijnheer Roegiers, de controle van het parlement is een onderwerp dat mij bijzonder interesseert. We hebben trouwens een tweede resolutie goedgekeurd. We hebben nu een voortgangsrapportage rond de infrastructuurwerken in Antwerpen en rond alternatieve financiering en pps.
Ik ben verwonderd dat een spiritist vreest dat het Vlaams Parlement na de goedkeuring van dit ontwerp van kaderdecreet geen controle meer zal kunnen uitvoeren op het ontwikkelingsbeleid. Ik lees dat op bladzijde 14 van het verslag. Mijnheer Roegiers, u hebt als parlementslid alle mogelijkheden om welke controle dan ook uit te voeren. Als u vindt dat er jaarlijks een voortgangsrapportage moet komen - waar ik geen enkel bezwaar tegen heb -, dienen we vanuit de meerderheid een voorstel van resolutie in en laten we die door het parlement wellicht goedkeuren. Dan zijn we vertrokken. Ik begrijp de opmerkingen van de heer De Loor ook niet.
Mijnheer Peumans, u suggereert om een voorstel van resolutie in te dienen waarin we vragen naar een jaarlijkse rapportage, maar waarom nemen we dat punt niet meteen op in het kaderdecreet waarover we zullen stemmen? (Opmerkingen van de heer Jan Peumans)
Laat ons alles meteen regelen in het decreet.
Ik zie niet in waarom. U beschikt als volksvertegenwoordiger over een aantal verregaande controlemogelijkheden. Het zou belachelijk zijn als we die in elk decreet inschrijven.
Mijnheer Peumans, we zullen een zicht hebben op de cijfers die jaarlijks in de begroting worden opgenomen, maar niet op een aantal zaken die kunnen helpen om de achtste Millenniumdoelstelling te halen. Het gaat over cijfers van verschillende departementen over buitenlandse handel, migratie en dergelijke. Die cijfers zijn voorhanden. Ik pleit ervoor om ze te bundelen in één rapport. In de commissie zei de minister dat dit ontzettend veel geld gaat kosten omdat het om een soort van wetenschappelijk rapport gaat, maar dat hoeft niet zo te zijn. Onze administratie is perfect in staat om een jaarlijks rapport op te maken waarin een aantal cijfers, die voorhanden zijn, worden gebundeld en waarover we met dit parlement kunnen discussiëren.
Wat ik jammer vind, is dat de minister en dit parlement hun jaarlijkse rendez-vous met de ontwikkelingssamenwerking zullen missen. We hadden het voorbeeld kunnen volgen van de Subcommissie voor Wapenhandel, waar we jaarlijks een rapport ontvangen dat ons inzicht biedt en dat ons de mogelijk geeft om te discussiëren over een aantal brede principes inzake de wapenhandel. We hadden hetzelfde kunnen doen in verband met ontwikkelingssamenwerking.
Het feit dat we hier meer dan anderhalf uur zullen debatteren over ontwikkelingssamenwerking, onderstreept mijn pleidooi, want het toont aan dat dit parlement ontwikkelingssamenwerking belangrijk vindt. Ik herhaal dus mijn pleidooi om dit jaarlijks te herhalen in de commissie. Laten we het jaarlijks hebben over de principes van ontwikkelingssamenwerking en discussiëren over de vooruitgang die we hebben geboekt.
Mijnheer Roegiers, u weet dat ik een groot pleitbezorger ben voor zoveel mogelijk parlementaire controlemiddelen op alle beleidsdomeinen en zeker op ontwikkelingssamenwerking. Anderzijds hebben de verschillende fracties, onder meer op basis van de hoorzittingen, aangegeven dat we voor dit toch wel kleine beleidsdomein moeten vermijden dat we zowel de partners in het Zuiden, als de administratie hier met al te veel planlasten opzadelen.
In de commissie vertelde u dat u uw voorstel inzake een voortgangsrapport over de achtste Millenniumdoelstelling uit de Senaat haalt. Volgens mijn informatie is er nog geen jaar verlopen sinds de goedkeuring in de Senaat en is er dus nog geen rapport verschenen. Ik stel voor om het eerste rapport af te wachten, dan kunnen we bekijken hoe het eruit ziet en hoeveel tijd erin werd gestopt. Daarna kunnen we bekijken of we het eventueel ook hier moeten invoeren.
Ondertussen beschikken we jaarlijks over het ODA-rapport en dat kan aanleiding geven tot lange debatten in de commissie die bevoegd is voor ontwikkelingssamenwerking. Ter informatie wil ik toch een aantal zaken uit de achtste Millenniumdoelstelling opsommen om aan te tonen dat een rapport erover niet zo simpel is. De achtste Millenniumdoelstelling gaat over de "verdere ontwikkeling van een open geregeld, niet-discriminerend handels- en financieel systeem", over "aandacht voor de speciale noden van de mensen in ontwikkelingslanden", over "ontwikkeling en uitvoering van strategieën voor degelijk werk voor jongeren in overleg met landen in ontwikkeling", over "betaalbare toegang tot levensnoodzakelijke geneesmiddelen in de landen in ontwikkeling", over "toegang tot de voordelen van nieuwe technologieën van informatie en communicatie, samen met de private sector" enzovoort.
Dat is heel interessant. Het gaat om een heel belangrijke doelstelling, maar het is niet evident om alle informatie samen te brengen. Het idee is interessant, maar laat ons even afwachten. Laten we alvast starten en bekijken of we voldoende middelen krijgen. We kunnen de nodige informatie ook zelf opvragen. Eventueel kunnen we het kaderdecreet na een aantal jaren alsnog amenderen.
Mevrouw Poleyn, ik durf te betwijfelen dat ontwikkelingssamenwerking een klein beleidsdomein zal blijven. Misschien is het nu een klein beleidsdomein, maar ik neem aan dat het kaderdecreet ook de komende jaren zal gelden. Ik heb de verkiezingsuitslag van zondag voor een stukje geanalyseerd en ik merk dat er in de meerderheid nogal wat partijen zullen zitten die voor een verdere regionalisering van de ontwikkelingssamenwerking zullen pleiten. Het zou dus wel eens kunnen dat we de komende jaren meer te zeggen hebben over ontwikkelingssamenwerking en dat het bijgevolg geen klein beleidsdomein blijft.
Maar zelfs al is het een klein beleidsdomein, het biedt ons de mogelijkheid om over ontwikkelingssamenwerking te praten.
Het UNDP zelf zegt dat in 2015 dubbel zo veel mensen in armoede zullen leven, als het Noorden niet meer doet voor ontwikkelingssamenwerking. Alleen al dit idee, deze stelling, daagt mij uit en moet dit parlement uitdagen om na te gaan wat onze inbreng kan zijn in de strijd tegen de armoede in het Zuiden.
Zo'n jaarlijks rapport zou de mogelijkheid bieden om de zaken te onderzoeken en om jaarlijks te discussiëren. Het klopt dat we alle mogelijke middelen in handen hebben om de regering te controleren. Alleen denk ik dat het bijzonder handig is om in plaats van altijd maar vragen te stellen - schriftelijk en mondeling - waar de minister of zijn administratie dan moet op antwoorden, alles jaarlijks te bundelen in een voortgangsrapport. Dat is mijn pleidooi. Ik heb begrepen dat, zelfs al wordt het niet in het ontwerp van decreet opgenomen, ik hiervoor veel medestanders vind. Of we moeten wachten tot in het federale parlement zo'n rapport is ingediend, dat denk ik niet. Bij mijn weten bestaat dat al, mevrouw Poleyn. Alleen heeft minister De Decker het zo laat ingediend dat het niet meer besproken kon worden. Laat het een uitdaging of stimulans zijn voor de volgende federale regering om het jaarrapport tijdig in te dienen.
Ik heb bij het begin al gezegd 'too little too late' en daar blijf ik bij. Om die reden, mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, zullen de commissieleden van mijn fractie van de commissie voor Buitenlands Beleid zich onthouden bij de eindstemming. (Applaus bij sp.a-spirit)
Mevrouw Hoebeke heeft het woord.
Open Vld vindt dat dit ontwerp van kaderdecreet - hoe 'little' en hoe 'late' het ook mag zijn - onze goedkeuring kan wegdragen. We hebben wel bemerkingen, en die zullen op consistente wijze worden toegelicht.
Ik ben gisteren en eergisteren in het kader van de Europese samenkomst van deelparlementen tot de verbijsterende constatatie gekomen dat er heel veel zaken zijn waarover wij in Europa allemaal onze mening hebben en die daar op de agenda staan. Er is in eerste instantie het Europees Grondwettelijk Verdrag, in tweede instantie de klimaatproblematiek en in derde instantie de toekomst van Europa. Ik ben daar tot de conclusie gekomen, en ik refereer naar dit ontwerp van decreet, dat de Europese deelparlementen het er allemaal over eens zijn dat er zo snel mogelijk aan dat grondwettelijk verdrag moet worden gewerkt. Maar hoe meer men discussieert over de inhoud en hoe langer men daardoor een beslissing voor zich uit schuift, hoe groter het risico dat er weinig van in huis komt. Open Vld oordeelt daarom dat dit ontwerp van kaderdecreet - met zijn mankementen - een stap betekent en uitvoering geeft aan het regeerakkoord.
Maar veel gemeenten zitten reeds met convenanten. Dit ontwerp van decreet geeft daar een aanzet voor, maar dat moet verder worden uitgewerkt.
Het ontwerp van decreet bepaalt dat er een interne en een externe controle komt. Maar wij zijn de mening toegedaan dat er overleg moet worden gepleegd met de federale overheid, zeker voor de volgende legislatuur, om ontwikkelingssamenwerking op elkaar af te stemmen.
Een aantal zaken moet verder onder de aandacht gebracht worden. Ik wil het in eerste instantie hebben over de keuze van bijkomende landen waaraan Vlaanderen zijn ontwikkelingssteun bedeelt, de indicatoren waarop die keuze gebaseerd is en de multilaterale en unilaterale samenwerking vanuit de organisaties van de Vlaamse Regering. Ik verwijs daarbij naar de Vlaamse Vereniging voor Ontwikkelingssamenwerking en Technische Bijstand, de VVOB. Ik heb zelf al een aantal vergaderingen van de VVOB meegemaakt en ik vind dat men die organisatie onrecht aandoet. Wie aandacht besteedt aan de rapporten en de verslagen, ziet dat de mensen die zich ter plaatse geëngageerd hebben, de nodige werkijver en persoonlijk engagement aan de dag leggen, of zij nu onder de bevoegdheid van minister Vandenbroucke of van minister Bourgeois vallen. De VVOB kan in de toekomst, mits de nodige controle en mits inspraak van de raad van bestuur, correct werk leveren.
De humanitaire acties en de noodhulp die men in geval van dringende aangelegenheden zou geven, moeten beter gekaderd worden. Wij vinden ook - en ik verwijs weer naar de interne en externe controle waarin voorzien is in het ontwerp van decreet - dat wij zicht moeten kunnen hebben op de vooruitgang en de evaluatie van de projecten.
Mevrouw Hoebeke, ik wil u alvast op twee punten geruststellen. U lijkt te zeggen dat er indicatoren moeten komen om eventuele bijkomende partnerlanden te kiezen. In dit ontwerp van decreet worden de criteria heel duidelijk gedefinieerd.
Ik zeg dat er aandacht aan besteed moet worden. Het mag geen dode letter blijven.
Het gaat om een decreet, dus ik veronderstel dat geen enkele minister daarvan kan afwijken. In het amendement dat u mee goedgekeurd hebt, hebben we bepleit dat de motivering van de keuze voor een nieuw partnerland ook in het parlement komt, en niet een jaar nadien in een beleidsbrief vermeld wordt.
U verwijst naar de gemeentelijke convenanten. U zei dat vier gemeenten al een convenant hebben. Dat is een foutief cijfer. Vorig jaar waren er ongeveer dertig. De minister zal wel de juiste gegevens hebben. We zitten daar in elk geval op het goede spoor. Het decreet bestaat al sinds 2004 en wordt goed uitgevoerd. Er zouden alleen nog meer middelen moeten komen.
Een impuls zou wel aangewezen zijn. Ik vind het verder jammer dat het amendement, dat nog iets verder ging in de kennisoverdracht die we vanuit Vlaanderen aan het Zuiden kunnen meegeven, niet verder gespecificeerd is. Nu hebben we opnieuw een amendement dat veel beperkter is dan de heer De Loor namens de sp.a-fractie en ikzelf namens de VLD-Vivant-fractie wensten.
Alles bij elkaar vinden wij wat gerealiseerd is in het ontwerp van decreet en het amendement van de meerderheid al een goede aanzet. Wij vinden ook dat er vanop Europees niveau nog een verdere aftoetsing moet gebeuren en dat niets de samenwerking op die echelons kan verbieden en zelfs niet ten goede komt. Wat betreft de resultaten van de inspanningen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, moet duurzaamheid in steun hoe dan ook de resultante van alles zijn. Naderhand zou een onafhankelijk onderzoek, middels het Rekenhof, mogelijk moeten zijn, om controles en evaluaties te doen.
Onze fractie zal hetgeen voorligt, goedkeuren. Wij hopen dat het een aanzet is om een consistent ontwikkelingsbeleid op Vlaams niveau te voeren en uit te breiden. Wij hopen dat het 'kleine echelon', zoals mevrouw Poleyn het noemde, geen klein segment van de financiering blijft.
Ik ben gewoon realistisch wanneer we het hebben over het budget. We streven naar 0,7 percent. Persoonlijk vind ik een stijging heel belangrijk. Hoe meer we binnen ontwikkelingssamenwerking zinvol kunnen besteden, hoe beter. We moeten echter realistisch zijn en beseffen dat 0,7 percent een beperkt percentage is binnen de middelen.
Minister Bourgeois heeft het woord.
Ik wil mijn tevredenheid uitspreken over het brede debat dat hier is gevoerd. Het is belangrijk dat het parlement toont dat het een grote interesse heeft voor dit beleidsdomein. Ik dank al wie heeft meegewerkt aan de totstandkoming van dit ontwerp van kaderdecreet. Ik heb het dan over de meerderheid maar ook over de oppositie. Mijnheer Tavernier, u hebt in de commissie een positieve bijdrage geleverd en amendementen ingediend. Het verrast me dan ook dat u nu verklaart dat u het resultaat ontgoochelend vindt terwijl u bij het begin hebt gezegd dat dit voor meer dan 90 percent overeenstemt met wat u destijds zelf wilde.
Ik heb al herhaaldelijk beklemtoond dat er continuïteit is in het beleid. Ik heb ook al meermaals publiek gezegd dat er destijds een goede basis is gelegd inzake ontwikkelingssamenwerking. Het beleid dat deze regering voert, gaat daarop verder.
Ik ben blij vast te stellen dat er, op de dissonantie van het Vlaams Belang na, een nagenoeg parlementsbrede eensgezindheid bestaat over dit beleid. Wie zegt dat dit kaderdecreet te laat komt, wil ik erop wijzen dat dit het voorwerp is geweest van heel uitgebreide besprekingen. Er is ook een hoorzitting geweest. Intussen is er ook een beleid gevoerd dat beantwoordt aan de inhoud van dit ontwerp van kaderdecreet. Het budget is gevoelig verhoogd in de loop van deze regeerperiode. In het kader van BBB heb ik het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking opgericht. Dat laat ons nu toe om op een professionele en kwalitatieve manier het beleid te laten uitvoeren in onze partnerlanden. Met die partnerlanden is een meerjarenovereenkomst afgesloten. Met dit ontwerp van kaderdecreet leggen we een solide basis om voort te gaan op de principes die zijn vastgelegd voor het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
We gaan helemaal niet in verspreide slagorde naar het Zuiden. Sommige sprekers hebben verwezen naar het gemeentelijke beleid. Ik wil dat hierbuiten laten en sluit me aan bij wat mevrouw Poleyn heeft gezegd. Mevrouw Hoebeke, er is een beleid inzake gemeentelijke convenants. Dat beleid wordt verdergezet, daar zijn de nodige impulsen voor. Er zijn echter een aantal strenge voorwaarden ingeschreven in het decreet die ik handhaaf omdat dat zinvol is.
Mijnheer Tavernier, wanneer u het hebt over het uitsturen van een leerkracht naar een bepaald land met steun van een gemeente, dan heeft dat niets te maken met het beleid dat wij hier voeren. Waar er gecoördineerd moet worden, doen we dat. Ik verzet me dan ook tegen een bijkomend amendement ter zake. In dit ontwerp van kaderdecreet staat immers dat we de andere donoren op het terrein coördineren in de drie landen waar we werkzaam zijn. Die principes zijn dus ingeschreven. Zij worden toegepast en kunnen gecontroleerd worden.
Mijnheer Van Overmeire, dit is geen kunst- en vliegwerk. Zoals andere collega's verwijst u naar het advies van de Raad van State. Er zijn collega's die ervoor pleiten om verder te normeren, te legifereren. Ik heb in de commissie al gezegd dat ik het daar niet mee eens ben. In een parlementaire democratie moet een goed onderscheid worden gemaakt tussen de rol van het parlement en die van de regering. Het parlement legt de principes vast. Dat gebeurt in dit geval zeer sterk. De principes worden vastgelegd, de doelstellingen worden vastgelegd, de voorwaarden worden vastgelegd. Ze zijn zeer goed geformuleerd in dit ontwerp. De regering geeft daar uitvoering aan. Het parlement kan de regering ook controleren.
Het parlement zou zich echter in de voet schieten als het het beleid zou vastleggen in het ontwerp. Dat komt niet overeen met ons systeem van parlementaire democratie, waarin de regering er juist op kan worden aangesproken of ze de regels, de principes, de normen die het parlement vastlegt, ook uitvoert.
Er werd ook gesproken over de norm van 0,7 percent. Het klopt dat er geen groeipad is. Dat is een zaak voor de begroting, voor elke regering die wordt gevormd. Zij moet bepalen wat het budget is. Wat echter belangrijk is, is het feit dat Vlaanderen een eigen bijdrage levert om de norm van 0,7 percent te halen.
Ik ben het er ook niet mee eens dat we de staatshervorming moeten afwachten. Dit ontwerp biedt een voldoende basis om ook bij een overdracht van middelen en personeel voor een bevoegdheid die al de onze is sinds 1993, verder te kunnen werken. Zoals ik al heb gezegd, is er een Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking.
Als wij aan Noordwerking doen, is dat helemaal niet om onze mensen, om de Vlamingen een schuldgevoel aan te praten. We willen er enkel op wijzen dat wij in het rijke Noorden, het rijke Vlaanderen een verantwoordelijkheid dragen voor armoede, voor mensen die tegenslag hebben. Dat heeft niets te maken met de regimes zoals in Noord-Korea. Wij werken alleen met landen die werk maken van goed bestuur, van good governance. Dat staat ten andere ook ingeschreven in dit ontwerp.
Ik zal een voorbeeld geven van een land waarmee we samenwerken. Malawi heeft in lengte van jaren geen oorlog meer gekend. Het volk is zeer vredelievend. Het land wordt geconfronteerd met een exponentiële bevolkingsgroei. Met de regelmaat van een klok doen er zich grote natuurrampen voor. Ik vraag u wat dit te maken heeft met het aanpraten van een schuldgevoel. Het heeft te maken met onze verantwoordelijkheid in het rijke Noorden, in het rijke Vlaanderen. Het is een pleidooi voor solidariteit.
Heeft dit effect?. Ja. Dat valt niet te meten. Ik verwijs even naar de vierde pijler, de we bij benadering in kaart hebben gebracht. De studie van de universiteit van Leuven geeft aan dat in Vlaanderen ongecoördineerd, weliswaar niet altijd even efficiënt, maar op een zeer voluntaristische manier tal van initiatieven ontstaan zijn. Uiteindelijk resulteren die in een besteding die drie keer hoger is dan het budget van de Vlaamse ontwikkelingssamenwerking. Zeggen dat er geen effect is bij de Vlamingen, is er dan ook over.
Mijnheer Tavernier, daarstraks was er een interessant debat over het beleid dat we voeren, waarbij ook minister Vandenbroucke werd aangesproken. Ik wil er nog eens de cijfers bijhalen. U hebt allemaal het ODA-rapport gekregen. De cijfers zijn er allemaal in opgenomen. U kunt ze controleren.
Het rapport van 2006 is ondertussen voorbijgestreefd doordat het budget voor ontwikkelingssamenwerking gestegen is. In dat jaar hebben we in totaal, voor alle beleidsdomeinen, 32,42984 miljoen euro gespendeerd. Op mijn budget stond daarvan 16,198173 euro ingeschreven. Dat is 50,5 percent.
Een ander groot pakket, ten belope van 34,8 percent, zit bij minister Vandenbroucke. Het gaat daarbij wel om een zeer geconcentreerde aanwending van het budget. Die 34,8 percent gaat naar het ITG en het IOB, het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer van de Universiteit Antwerpen.
Als ik die twee samentel, kom ik op 85,3 percent van het budget dat op een zeer geconcentreerde, zeer gerichte, zeer verantwoorde manier wordt besteed.
Nu hoort u mij niet zeggen dat de overige 15 percent niet verantwoord worden besteed. Deze situatie is gegroeid. Ooit werd een beleid gevoerd van horizontale ontwikkelingssamenwerking. Toen zijn inderdaad een aantal budgetten bij andere beleidsdomeinen terechtgekomen. Dat is daarom nog geen slechte zaak. U hebt daarnet gehoord hoe enthousiast minister Vandenbroucke is teruggekeerd van India - voor zover hij nog enthousiaster moest worden voor het beleidsdomein Ontwikkelingssamenwerking. Ik ervaar dat ook met andere collega's. Het is goed dat dit bijdraagt tot een sensibilisering voor de problematiek. En het heeft er ongetwijfeld ook toe geleid dat met deze regering, in aanvankelijk niet voor de hand liggende budgettaire omstandigheden, het budget Ontwikkelingssamenwerking toch stelselmatig is verhoogd.
Kan er nog meer efficiëntie, nog meer coherentie komen? Uiteraard. Dat staat ook in het ontwerp van decreet ingeschreven. Het parlement zal ook op dit vlak zijn controle kunnen uitoefenen.
De middelen in mijn budget zijn nog gestegen. In 2007 zal dat ongeveer 57 percent van de totale ODA bedragen. Wie hier zegt dat er een gevaar is voor een versnipperd beleid, heeft ongelijk.
Mijnheer de minister, het parlement heeft inderdaad voldoende controlemiddelen. Maar de vraag is of het automatisch wordt gecoördineerd en of het ons gecoördineerd wordt aangeboden. Dat moet structureel gebeuren. Anders is het op basis van de vragen die worden gesteld, door mevrouw Poleyn, door de heer Roegiers. Je moet alle vragen om uitleg samenbrengen om een zicht te krijgen op het geheel van het ontwikkelingsbeleid. De zaken waarvoor u verantwoordelijk bent, moeten in een gecoördineerd document als een geheel worden gepresenteerd, zodat we over hét ontwikkelingsbeleid van de Vlaamse Regering kunnen spreken, ook voor wat de domeinen van de specifieke vakministers betreft.
Mijnheer Tavernier, ik zei al dat ik het daarmee eens ben. Ik verwijs nogmaals naar dit ODA-rapport. Bekijk alleen al punt 3 van de inhoudstafel: "Samenwerking met landen en organisaties in het Zuiden: Zuid-Afrika, Mozambique, Malawi, Marokko, overige landen". Dan heb je het andere overzicht: "Sensibilisatie en ontwikkelingseducatie, gemeentelijke convenants, waarborgverlening, multilaterale samenwerking", enzovoort. Dit rapport brengt verslag uit over de aanwending van alle middelen, niet alleen op het budget van de minister van Ontwikkelingssamenwerking. Dit laat dus het parlement toe om de in het decreet ingeschreven coherentietoets te controleren en om, indien er geen coherent beleid zou worden gevoerd, ministers daarop aan te spreken.
Nog eens, ik heb het hier over cijfers van meer dan 85 percent. In 2007 zal dit nog meer zijn. Ik daag u uit om te vergelijken met andere landen, met andere donoren, om te zien in welke landen of deelstaten er nu al een zo grote concentratie van middelen is. En dat was al het geval voor het decreet tot stand was gekomen.
Het Vlaams Belang zegt dat wij de braindrain moeten tegenhouden. Ik sluit mij hier aan bij wat minister Vandenbroucke al zei: wij zetten in op capaciteitsopbouw dáár. Wij vormen ter plekke mensen. Dat is ook het beleid van die regeringen. Maar er is wereldwijd een vrijheid van verkeer voor personen, van vestiging - je kunt er alleen maar toe bijdragen dat de levensomstandigheden van de landen in het Zuiden verbeteren, om de brains daar te houden. Dat lukt in grote mate. Dat is zeker mijn ervaring in Mozambique. Daar gevormde gezondheidswerkers blijven in heel grote mate actief in eigen streek, bij hun eigen mensen.
Mijnheer De Loor, ik weet dat u uw tussenkomst doet vanuit een gedrevenheid die wij samen delen. Maar ik ben het niet met u eens dat dit een gemiste kans is. Integendeel, dit is een zeer ambitieus ontwerp van decreet. Bepaalde collega's hadden het in de commissie over een historische stap. Dit decreet heeft belangrijke uitgangspunten, het formuleert principes, doelstellingen en voorwaarden die strikt aan de regering worden opgelegd. Onder meer de sectorale concentratie staat erin ingeschreven.
Er staat evenzeer in dat we werken met partnerschap, met eigenaarschap. Op dit ogenblik kan de regering daar niet buiten. We kunnen niet naar Mozambique gaan om op alle Vlaamse bevoegdheidsdomeinen te werken. Dat kan niet met dit ontwerp van decreet omdat we ons moeten concentreren. We maken wel afspraken met de partnerlanden. In Mozambique en Malawi wordt ingezet op gezondheidszorg. Voor het eerst heeft Mozambique gevraagd om als tweede luik onderwijs te krijgen. We gaan daarop in omdat we over de nodige expertise beschikken. Malawi kiest voor voedselzekerheid en landbouw, en ook daar gaan we op in rekening houdend met de limieten die in het decreet zijn ingeschreven.
Als we in de toekomst meer middelen hebben of als landen klemtonen verschuiven, dan kunnen we daarop ingaan. Zuid-Afrika bijvoorbeeld gaat die richting uit voor de provincies waarmee we samenwerken. Stel je voor dat er wordt gevraagd naar samenwerking op vlak van duurzaam toerisme of sociale economie. Waarom zouden we dat dan niet doen? We hebben die kennis en expertise. Elk toeristisch bed creëert twaalf arbeidsplaatsen in die landen. Zodra dit beantwoordt aan de principes, moeten we daarop ingaan. Ik ben het wel met u eens dat we moeten werken binnen de concentratie die wordt opgelegd aan de regering. We gaan dus niet uit van onze eigen bestuurslogica. We gaan uit van internationaal partnerschap en eigenaarschap van de landen uit het Zuiden die vaak zelf heel goede ontwikkelingsplannen hebben voor hun land. Het is een genoegen om met die mensen te kunnen samenwerken.
Een aantal collega's heeft het gehad over de inbreng van het parlement en de parlementaire controle.
Mijnheer de minister, ik heb aan het begin van mijn betoog gezegd dat ik het wel degelijk eens ben met de doelstellingen, principes en uitgangspunten. Die zijn goed op zich. Een partnerland heeft volgens mij meer belang bij een kleine nichespeler dan aan een kleine speler die in alle sectoren actief is. Daarom heb ik ervoor gepleit om expertise te creëren.
Voor wat betreft het eigenaarschap ben ik ervan overtuigd dat weinig ontwikkelingslanden hun gading niet zullen vinden in een beperkt aantal specialisaties dat wij als donor zouden kunnen aanbieden.
Ik zou er nog een pragmatisch argument aan kunnen toevoegen. Als er inderdaad overdracht komt van middelen en personeel van het federale niveau, zullen we met een grotere deconcentratie worden geconfronteerd die ongetwijfeld evenmin zou beantwoorden aan die sectoren waar u het over hebt. Nog eens, dit ontwerp laat de regering niet toe om niet te concentreren.
Ik wil het even hebben over de parlementaire controlemiddelen. We hebben dit nog aangescherpt tijdens de debatten in de commissie door het amendement-Tavernier, weliswaar onder gewijzigde vorm, te aanvaarden. Elke beslissing van landenkeuze zal worden gemotiveerd. Dat zal niet alleen aan het parlement worden meegedeeld, maar zal ook bij besluit van de regering worden genomen na advies van de Inspectie van Financiën. De Inspectie van Financiën zal rekening houden met dit ontwerp van decreet, na begrotingsakkoord uiteraard. Er komt een besluit van de regering. Er is parlementaire controle via het Rekenhof en via de jaarlijkse rapporten. Het ODA-rapport is zeer gedetailleerd en geeft een zeer goed overzicht van de hele samenwerking. Er is het jaarlijkse rapport van het Vlaams Agentschap Internationale Samenwerking.
Mijnheer Roegiers, u wilt er nog een rapport bovenop om de achtste millenniumdoelstelling te meten. We kunnen dit niet aan. Het zou disproportioneel zijn tot datgene wat we aan middelen hebben. We doen nu al externe evaluaties. We hebben dit gedaan voor onze gezondheidswerking in Mozambique. Een extern consultant heeft een zeer goed rapport afgeleverd. We gaan dat echter niet elk jaar doen omdat dit ontzettend veel kost. Het parlement heeft alle mogelijke middelen om de minister te controleren en aan te spreken.
Het is trouwens mijn grootste zorg dat we kwaliteitsvol werken en de normen halen.
We kunnen het echter niet aan om de voortgang met betrekking tot de achtste millenniumdoelstelling inzake internationale handel en leefmilieu integraal te controleren, te meten en daarover te rapporteren. Dat zou zorgen voor extra planlast die verhoudingsgewijs een groot deel van onze middelen zou opslorpen.
Mijnheer de minister, we hebben daarover ook in de commissie gedebatteerd. Ik vind dat we zo de controlemiddelen van het parlement versnipperen. U verwijst terecht naar dit rapport, en ook naar het ODA-rapport. Kunnen we dat alles niet bundelen in één rapport, en zo verduidelijken wat we inzake de achtste millenniumdoelstelling trachten te bereiken? Op basis daarvan zouden we dan elk jaar in het parlement een grondig debat kunnen voeren over wat we op het vlak van Noord-Zuidsamenwerking concreet doen. Zowel de heer Tavernier als ikzelf hebben de indruk dat het vandaag allemaal erg versnipperd wordt aangepakt. Het blijft te veel beperkt tot een vraagje van mevrouw Poleyn hier en een vraag van mij daar. Soms gaat het om een schriftelijke vraag, soms om een mondelinge vraag. Ik pleit voor een bundeling van wat we inzake ontwikkelingssamenwerking en de realisatie van de achtste millenniumdoelstelling in Vlaanderen ondernemen.
Ik ben het met uw doelstelling volledig eens. Ik ben echter van mening dat de bestaande rapporten zeer gedetailleerd zijn en toestaan om te controleren wat wij doen. Als u daarvan de effecten op de internationale handel, de migratie en het leefmilieu en dergelijke wilt meten, dan moet ik u zeggen dat we dat niet kunnen.
In Mozambique bijvoorbeeld is een permanente migratiestroom bezig. Wij werken er in de streek van Tete aan gezondheidszorg. De heer Tavernier kent de problemen daar. De migratiestroom is er permanent gaande. Als ik dat land zou vragen om in kaart te brengen wie waar woont en wat de migratoire effecten zijn van wat wij doen, dan kunnen wij in het beste geval slechts zeer benaderende waarden krijgen. Dat zou enorm veel geld en tijd vergen. Ik wil best alle mogelijke controle-instrumenten ter beschikking stellen. Maar we moeten realistisch zijn. Als mevrouw Poleyn het bij het rechte eind heeft en het federale niveau erin slaagt om dat tegen aanvaardbare kosten toch te doen, dan sta ik open voor de invoering van bijkomende controlemiddelen. Ik betwijfel echter heel sterk of dat wel het geval is, en ik ben ervan overtuigd dat dit parlement over alle middelen beschikt om te controleren.
Ik rond af. Ik bedank nogmaals iedereen, uit de meerderheid en de oppositie, die een constructieve bijdrage aan het debat heeft geleverd. In de commissie is het predicaat 'historisch' gevallen. Ik denk niet dat we zo ver moeten gaan. Maar in elk geval gaat het om een scharniermoment in het Vlaamse ontwikkelingsbeleid. Dat ontwikkelingsbeleid is veertien jaar geleden gestart. In 1999 is voor het eerst een aparte bevoegdheid voor het ontwikkelingsbeleid gecreëerd. In 2001 is er voor het eerst een apart begrotingsprogramma uitgewerkt.
De afgelopen jaren hebben de administratie en het beleid veel geleerd. Dit ontwerp van decreet is een bijdrage aan die gestage kwantitatieve en kwalitatieve vooruitgang. Vandaag zijn er drie partnerlanden. Er kunnen erbij komen, op voorwaarde dat er meer middelen komen en als de voorwaarden in het ontwerp van decreet zijn vervuld. Dit ontwerp van kaderdecreet is modern. We hebben daarin aandacht voor de vierde pijler. De tekst zorgt voor stabiliteit, want hij zorgt niet alleen voor de huidige maar ook de volgende regeringen. Ik vind het daarom een beetje jammer dat die doelstellingen, principes en voorwaarden hier niet door alle sprekers worden omarmd.
Ik herhaal nog even de doelstellingen: de structurele bestrijding van armoede in het Zuiden, de verruiming van het draagvlak in de Vlaamse Gemeenschap, de coherentie tussen verschillende beleidsdomeinen. En dan zijn er de belangrijke principes eigenaarschap, partnerschap, beleidsdialoog en erkenning van diversiteit. Wij stappen niet naar ginder om hun te zeggen wat we er zullen doen. Zij zouden dat ook niet aanvaarden, en dat is maar goed ook. Wij moeten niet eventjes gaan zeggen dat we er ergens een landbouwcoöperatieve of een huisvestingsproject gaan steunen.
De voorwaarden zijn: de ontwikkelingsrelevantie, voldoen aan de ODA-criteria van de OESO, ongebonden hulp gebetonneerd in dit decreet, concentratie inzake landen en sectoren, coördinatie en harmonisatie, resultaatgerichte langdurige samenwerking en kwaliteit. Ik denk dus dat met dit decreet Vlaanderen zijn ambitie om inzake ontwikkelingssamenwerking mee te spelen, toont en bevestigt. Ik denk dat dit de basis legt voor een moderne, kwalitatieve ontwikkelingssamenwerking waarvan de principes heel breed gedragen worden in dit halfrond. (Applaus bij CD&V en VLD-Vivant)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1033/7)
De artikelen 1 tot en met 4 worden zonder opmerkingen aangenomen.
Er is een amendement op artikel 5. De stemmingen over het amendement en over het artikel worden aangehouden.
De artikelen 6 tot en met 25 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.