Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, zoals u allen in de pers hebt vernomen, bestaat het Erasmusproject twintig jaar. Er is een uitgebreide gedachtewisseling geweest in de commissie voor Onderwijs waar we heel wat konden uit leren. De heer Van Nieuwkerke heeft een schriftelijke vraag gesteld en er is een uitspraak gedaan door de minister op een werkbezoek in Londen dat meer Vlaamse studenten en docenten aan dergelijke uitwisselingsprojecten zouden moeten deelnemen.
Erasmus, de grote polyglot en humanist van de renaissance, naar wie het project is genoemd, heeft nog geresideerd in Anderlecht. Het is de bedoeling van dergelijke Erasmusuitwisselingen dat studenten ondergedompeld worden in de taal en de cultuur van het land of de regio van de hogeschool of universiteit waar ze stage lopen. De statistieken vertellen ons dat de stage gemiddeld vijf maanden en negen dagen duurt.
Er zijn knelpunten, namelijk dat slechts 2 percent van onze studenten gebruik maakt van het aanbod van de Erasmusuitwisseling. Ook voor onze docenten liggen de cijfers aan de magere kant. Ondanks het lage cijfer van de vertrekkende Vlaamse studenten is er toch nog een deficit voor wat betreft de binnenkomende studenten uit andere regio's van Europa. Dat aantal is met name kleiner dan het aantal vertrekkende studenten. De minister zegt dat wij een inspanning moeten leveren om meer studenten en docenten aan uitwisselingsprojecten te laten deelnemen. Daartegenover staat de vaststelling dat per maand per student 156 euro wordt uitgetrokken ter ondersteuning. Daarbij kunnen we als knelpunt misschien aankaarten dat de gelijkeonderwijskansen een beetje in het gedrang zouden kunnen komen omdat 156 euro per maand aan de magere kant is om de volledige levenskost te dekken. Studenten moeten hoe dan ook een financiële bijdrage krijgen van hun ouders of uit andere bronnen.
Mijnheer de minister, de heer Van Nieuwkerke heeft u in een schriftelijke vraag gevraagd of er ook binnen België uitwisselingen mogelijk zijn en op welke manier die dan het best gebeuren. Tegenwoordig zijn er ongeveer 3000 studenten die aan de uitwisseling deelnemen en dat aantal blijft stabiel. Het groeit vooral in de landen die onlangs bij de Europese Unie zijn gekomen. Op welke manier kunnen we dat studentenaantal verhogen, de kwaliteit in acht genomen?
Op welke manier kunnen we ook de diploma-uitwisseling beter erkennen en honoreren? Op welke manier kunnen onze docenten beter worden betrokken bij uitwisselingsprojecten? Hoe ziet u de uitwisselingen binnen België?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik ben het eens met wat de heer De Cock zegt over het relatieve succes van het Erasmusprogramma. Dat is in een eerste fase sterk gegroeid, maar die groei is toch wat stilgevallen. We mogen absoluut niet zeggen dat we vandaag een enorm succes boeken. Het gaat inderdaad over een klein percentage, over iets minder dan 3000 Vlaamse studenten per jaar. We behalen absoluut niet het cijfer van 10 percent dat ooit wel eens werd vooropgesteld als streefdoel voor dat programma. Ik maak me daar zorgen over, maar de aanleiding voor mijn uitspraak is niet alleen het feit dat ik vind dat we onze jonge mensen meer ervaring zouden moeten laten opdoen in het buitenland en buitenlandse onderwijsinstellingen. De aanleiding was ook de Bolognaconferentie in Londen - het ging dus niet over een werkbezoek - en het feit dat de komende follow-upconferentie over dat grote Bolognaproces plaatsvindt in Leuven. We zijn al aan het nadenken over de vraag wat daar de thema's zullen zijn.
Nogal wat van mijn collega's in Londen vinden dat we met heel dat hervormingsproces van dat Europese hoger onderwijs nog heel wat werk te leveren hebben, dat we iets meer heldere en misschien ook wat ambitieuzere beleidsdoelstellingen moeten formuleren, en dat we het succes daarvan ook moeten kunnen meten. We moeten dus indicatoren ontwikkelen en benchmarken. Dat geldt onder meer voor de mobiliteit van studenten. Nogal wat collega's verklaarden in hun officiële betoog, maar ook in de wandelgangen, dat we ter zake ambitieuzer zouden moeten zijn, dat we misschien met becijferde doelstellingen zouden moeten werken. Ik heb aan de pers verklaard dat dit ook mijn mening is. Ik heb niet gezegd dat we individuele studenten zullen verplichten om naar het buitenland te gaan, of dat we heel gedetailleerd per opleiding verplichtingen zouden gaan omschrijven. Dat zou nogal ver gaan. Dat gaat natuurlijk niet. Ik denk trouwens dat we nooit een volledige mobiliteit zullen bereiken. Ik denk echter wel dat er meer mobiliteit nodig is. Ik vind dat het Europese hoger onderwijs ter zake becijferde doelstellingen moet formuleren, die men in elk Europees land probeert te bereiken. Ik vind dat die lat dus wat hoger moet, wat ons betreft.
Mijnheer De Cock, u vraagt me wat ik daar ondertussen aan ga doen, in afwachting van de formulering van dergelijke doelstellingen op Bolognaschaal. Ik denk dat er wel wat aan te doen is. Het gaat dan natuurlijk over een hele batterij aan aandachtspunten en maatregelen, die onder te verdelen vallen in interne voorwaarden, binnen de instellingen, en voorwaarden op een wat hoger niveau, buiten de instellingen.
Binnen de onderwijsinstellingen moet de internationalisering echt worden ingebed in het dagelijkse leven van die hogescholen en universiteiten. Die moeten daar meer van doordrongen zijn. We moeten meer inzetten op taalvaardigheid. Dat debat hebben we in de commissie al gevoerd met betrekking tot het secundair onderwijs. Dat is belangrijk. Maar ook in de overgang naar het hoger onderwijs en in dat hoger onderwijs is de taalvaardigheid van studenten en docenten belangrijk. Er moet ook openheid zijn tegenover buitenlandse instellingen en een waardering voor wat men in het buitenland gaat leren. Ter zake is er nog werk aan de winkel. Er moet ook meer gebruik worden gemaakt van flexibele curricula, die gemakkelijker inpasbaar en verzoenbaar zijn met een tijdelijk studieverblijf in het buitenland. Die flexibiliteit wordt nog niet ten volle benut.
Er moet ook effectief gebruik worden gemaakt van instrumenten die mobiliteit vergemakkelijken, zoals het European Credit Transfer System of ECTS en het diplomasupplement. Ook het bieden van goede informatie moet in elke instelling meer gebeuren.
Ook extern zijn er voorwaarden waaraan nog moet worden gesleuteld. Dan denk ik aan de vergelijkbaarheid van onze kwalificatiestructuren. Elk nationaal beleid werkt aan dat vergelijkbaar maken. Er moet een raamwerk komen voor de erkenning van diploma's, bidiplomering en gezamenlijke diplomering. Ook zijn er nog problemen met betrekking tot het vrije verkeer van personen. Er is de toekenning van visa en dergelijke.
Dan is er nog het financiële aspect. Ik denk na over de vraag of dat aspect voor een aantal studenten toch misschien geen rem is. Moet er, als we het menen met de mobiliteit, ook niet financieel wat meer gebeuren? Ik heb daar vandaag geen budgetten voor, maar vind dat de Vlaamse Regering daar wel eens over moet nadenken, op de eerste plaats natuurlijk op mijn aangeven.
We moeten een sterker beleid ontwikkelen en becijferde streefdoelen formuleren. Het is belangrijk dat jongeren ervaring opdoen in het buitenland, hun talenkennis aanscherpen en eens deelnemen aan een ander onderwijssysteem. Ik zal alleszins, wanneer we de Bolognapartners terug samenbrengen in Leuven, pleiten voor het hoog op de agenda houden van mobiliteit van studenten en voor streefdoelen op dat vlak.
Dank u wel voor het antwoord, mijnheer de minister. Ik onthoud dat u de mobiliteit van onze studenten hoog in het vaandal draagt en dat u de mentaliteit van de Vlaming die het liefst bij de kerktoren blijft, wil doorbreken door allerlei maatregelen die u hebt opgesomd.
U hebt een zaak achterwege gelaten, waarschijnlijk niet bewust: hoe staat u tegenover de uitwisselingsprojecten binnen België?
U hebt gelijk. Daarop moeten we ook in de commissie nog terugkomen, wanneer we het basisdecreet dat in het regeerakkoord staat, tot stand brengen. We moeten voor de samenwerking tussen Belgische universiteiten en hogescholen zaken op punt stellen en nadenken over de uitwisseling binnen België.
Mevrouw Berx heeft het woord.
Ik ben het volledig eens met de beleidsdoelstellingen. Als ik me niet vergis, staat expliciet in het huidige regeerakkoord dat er stappen moeten worden gezet om de uitwisseling van studenten te versterken.
Morgen is er een gedachtewisseling over de financiering van het hoger onderwijs. De vraag rijst of de ambitieuze doelstellingen die u vooropstelt, ook geen element kunnen of moeten worden in de toekomst. Dat zit er nu niet in.
Is het niet zo dat elementen in de maatregelen om de verschillende doelstellingen te bereiken elkaar beginnen tegen te werken? U verwijst naar flexibilisering en het verder doorvoeren daarvan via het werken met credits. Het zou wel eens kunnen dat een verdere doorzetting van de flexibilisering in het huidige systeem van de financiering zal leiden tot minder inkomsten voor de instellingen. U legt nu de klemtoon op wat we allemaal moeten doen om die doelstelling te bereiken, maar dat kan een averechts effect hebben op de financiering van het hoger onderwijs.
Mevrouw Poleyn heeft het woord.
Bedankt voor uw antwoord, mijnheer de minister. We hebben in de commissie een interessante gedachtewisseling rond Erasmus gehad met verschillende actoren, onder andere ook met de vzw EPOS. Ik ben blij dat u een aanzet geeft tot een uitgedacht en meer gefundeerd beleid met concrete doelstellingen. Dat was een van de conclusies: er bestaat veel, maar er is weinig visie op Vlaams niveau en te weinig echt beleid. Dat zit dus al goed.
Als we kijken naar de actoren die in Vlaanderen de uitwisseling van studenten en docenten moeten stimuleren, krijgen we een versnipperd beeld. Ik denk aan het Vlaams Agentschap voor Internationale Samenwerking, het departement Onderwijs, het Vlaams-Europees Verbindingsagentschap of Vleva, de Taalunie, die vroeger taalonderwijs ondersteunde, maar nu blijkbaar niet meer; de vzw diva en de vzw EPOS, die een vreemde samenstelling heeft gezien de brede taken. Denkt u eraan om in het kader van het nieuwe beleid alle actoren meer op elkaar af te stemmen en misschien tot één nieuwe organisatie te komen?
Mevrouw Van Kerrebroeck heeft het woord.
Mijnheer de minister, kan de oorzaak van de relatief lage deelname aan de Erasmusprojecten, naast de financiële moeilijkheden, ook niet liggen bij het feit dat de uitwisselingen laat gebeuren? Als men dit zou opstarten vanuit het secundair onderwijs, waar ook goede uitwisselingsprojecten bestaan, maar waar de deelname ook heel beperkt is, zou men dan niet de gewoonte kunnen creëren om afstanden te overbruggen en van de kerktoren weg te trekken om grensverleggende contacten te leggen? Ik vraag me af of men dit niet sterker moet stimuleren en een sterkere financiële tussenkomst bepalen. Op die manier kan een echt gelijkekansenbeleid ook op dat niveau gebeuren.
Mevrouw de voorzitter, de bijkomende vraag van de heer De Cock heb ik al beantwoord.
Wat mevrouw Van Kerrebroeck voorstelt, is erg ambitieus. Het is op zijn minst een originele invalshoek om ook eens de mogelijkheden voor het secundair onderwijs te bekijken. Ik neem de suggestie mee.
Mevrouw Poleyn, wilt u nog eens herhalen waarover u een vraag stelde?
Ik had het over de samenwerking tussen de verschillende actoren.
Daar durf ik niet op vooruitlopen. Ik durf nu niet zeggen of we eventueel 'instellingsgewijs' zullen herschikken om één aansturende instelling te bekomen. Het is te vroeg om me daarover uit te spreken.
De opmerking van mevrouw Berx is ten algemenen titel juist. Flexibilisering is typisch iets waarbij de slinger goed in het midden moet worden gehouden. Als de slinger te veel doorslaat in een richting, zullen we heel veel negatieve effecten zien. Dan zal ons onderwijs eronder lijden en krijgen we een financieel en een omkaderingsprobleem. Ik ben het daar helemaal mee eens. We zullen dit de komende jaren heel goed in het oog moeten houden. Het financiële aspect vormt nog een ander verhaal, maar op zich mag de flexibilisering niet doorschieten. Ik heb alleen willen zeggen dat flexibilisering iets is dat we kunnen gebruiken als organisatiemodel om studeren in het buitenland gemakkelijker in te passen.
Mevrouw de voorzitter, ik bedank de minister voor het antwoord. Ik onthoud dat we in Vlaanderen toch wel heel veel belang hechten aan allerhande uitwisselingsprojecten, aan Erasmusprojecten voor hogeschoolstudenten en universitaire studenten, en dat ze in elk geval een heel grote verrijking zijn voor het curriculum van de studenten.
Het incident is gesloten.