Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Het is vandaag de Internationale Dag van het Gezin. Naar aanleiding daarvan vragen mensen terecht aandacht voor gezinnen die geconfronteerd worden met een problematische opvoedingssituatie.
Laat me een voorbeeld geven. Een alleenstaande moeder heeft problemen met haar veertienjarige puberdochter. De zaak escaleert: het kind is onhandelbaar, spijbelt, houdt zich niet aan uren voor thuiskomst en gaat om met oudere mannen of jongens. De moeder gooit de handdoek in de ring op het moment dat de dochter drie dagen van huis weg blijft. Ze gaat naar het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg en zegt dat ze het niet meer aankan. Uiteindelijk blijkt de ontwrichting van de moeder-dochterrelatie zo groot dat alleen een plaatsing nog helpt. Als je een puber van veertien jaar plaatst, wordt die nog meer onhandelbaar. Ze is kwaad en voelt zich verraden. Ze ontvlucht de instelling en komt terecht in crisisopvang, een nieuwe instelling en verblijft op haar zestiende in de gesloten voorziening in Beernem.
Wat leert dit voorbeeld ons? Ten eerste is deze moeder veel te laat hulp gaan zoeken. Ze wist niet waar ze terecht kon en kwam uiteindelijk terecht bij het Comité voor Bijzondere Jeugdzorg wanneer het kalf verdronken was. Ten tweede denken wij nog te vaak aan het gezin in termen van vader, moeder en kinderen. Kinderen in de bijzondere jeugdzorg komen in negen op de tien gevallen uit gebroken gezinnen, gezinnen van alleenstaande ouders of nieuw samengestelde gezinnen. Ten derde moeten de instellingen roeien met de riemen die ze hebben. Ze worden op hun beurt geconfronteerd met een meisje dat in volle crisissituatie binnenkomt. Dat is te laat. Het is nog moeilijk remediëren. Ze hebben ook niet de instrumenten om bijvoorbeeld met de moeder aan de slag te gaan.
Vorige legislatuur zijn we gestart met een contextuele behandeling. U hebt die projecten verlengd. Dat betekent: een meisje komt in de instelling aan, de instelling kan met de moeder werken, afspreken dat haar dochter na drie weken voor het eerst terug naar huis komt onder begeleiding en na een tijd twee tot drie dagen thuisblijft. Mevrouw de minister, dit kan normaal niet omdat de regelgeving zo strikt is dat bedden en plaatsen bezet moeten zijn, anders krijgt de voorziening haar middelen niet.
Deze analyse is niet nieuw. In 1999 heeft dit parlement het proces van integrale jeugdhulpverlening goedgekeurd en afgerond. Dit parlement heeft gezegd: alle sectoren die op dit moment in hun eigen hokje bezig zijn met jongeren, moeten de handen in elkaar slaan. Dat gaat van COB, over bijzondere jeugdzorg tot gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. Ze moeten zorgen dat er laagdrempelige aanspreekpunten zijn. Net zoals je in elke wijk lichtbordjes van Kind en Gezin ziet, moet je een licht van integrale jeugdhulp zien. Zo kan de moeder uit ons voorbeeld veel sneller hulp zoeken.
De zorgvernieuwing moet opgestart worden. De zorg moet worden georganiseerd op maat van de noden van de jongeren, niet op basis van de uitbreiding van het aantal plaatsen in een bestaande voorziening. We moeten dit procesmatig doen.
Mevrouw de minister, tussen 2000 en 2005 werden er heel wat stappen gezet in de ontwikkeling van de integrale jeugdhulpverlening. Toen ik gisteren de studie van professor Deboutte en vanmorgen uw reactie in De Standaard las, dan werd ik een beetje triest. Het is alsof we het warm water opnieuw aan het uitvinden zijn. Men vraagt zich opnieuw af of er meer pleeggezinplaatsen moeten komen of meer instellingsplaatsen, of er meer of minder residentiële opvang moet zijn, of opvoeders goed of niet goed bezig zijn. Op die manier worden verschrikkelijk negatieve signalen gegeven aan de mensen die op het terrein elke dag het beste van zichzelf geven. Terwijl ze op zoek zijn naar plaatsen waar ze kinderen vooruit kunnen helpen, komen ze steeds dieper in het moeras terecht.
U vertrekt binnenkort, na 3 jaar, naar het federale niveau. Hoe zit het nu met de integrale jeugdhulpverlening? In uw antwoord deze morgen in de krant, had u het over uw Globaal Plan en over preventie, en zei u dat ook integrale jeugdhulpverlening belangrijk is. Hoe werd alles geïntegreerd? Wanneer zullen er eindelijk concrete stappen worden gezet, onder meer met betrekking tot de toegangspoort? Misschien zijn de kritieken terecht en hebben we het proces te lang laten aanslepen, maar als we op de duur op een zodanig hoog niveau bezig zijn dat niemand op het terrein nog volgt, dan moet er dringend bijgestuurd worden.
Ik vraag u dus, voor u vertrekt, welke stappen u nog zult zetten om de integrale jeugdhulpverlening vooruit te helpen.
Minister Vervotte heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, dames en heren, ik vind het debat dat professor Deboutte publiek heeft aangezwengeld, heel interessant. Wij hebben er al heel veel over gesproken, en ook de hulpverleners en jeugdhulpverleners hebben dat gedaan, maar het is toch interessant om ook in het publieke debat verschillende meningen te horen en in het bijzonder de mening van iemand die een lans breekt voor preventie en voor opvoedingsondersteuning.
Iedereen vraagt zich af hoe het komt dat de vraag steeds blijft stijgen. Is onze samenleving zo veranderd? Zijn onze mensen zo veranderd, onze ouders of onze jongeren? U weet even goed als ik dat het niet eenvoudig is om een antwoord op die vragen te geven. Het is al voorwerp geweest van heel wat sociologische, demografische en andere onderzoeken. We hebben wel een aantal aanwijzingen en indicatoren, maar we moeten het antwoord schuldig blijven.
De vraag die professor Deboutte stelt, vormt een interessant uitgangspunt. We weten dat 20 tot 25 percent van onze jongeren geconfronteerd wordt met problemen en met problematische opvoedingssituaties. Hij vraagt zich af of we al die jongeren in instellingen willen. Dat is een relevante vraag, niet alleen omwille van de beheersmatige aspecten over vraag en aanbod, maar de vraag vormt ook een heel belangrijk uitgangspunt in het debat over ons samenlevingsmodel, over hoe we willen dat onze samenleving eruit ziet, over hoe we willen dat onze hulpverlening en het hulpverleningsmodel eruit zien.
Mevrouw Vogels, u hebt er al naar verwezen dat hierover ook in het verleden werd gediscussieerd met deskundigen. Die discussies hebben geleid tot een meer contextuele benadering van onze hulpverlening. Dat principe heb ik trouwens heel expliciet verankerd in alle toekomstige ontwikkelingen in de bijzondere jeugdzorg. Ik heb het over het werkingsprincipe dat werd verankerd in het Globaal Plan.
Professor Deboutte pleit voor preventie en opvoedingsondersteuning. Ik denk dat hij daar heel goede redenen voor heeft. Ik heb het zeker niet over gezinnen, maar wel over ouders. Ons hele beleid is erop gericht om de ouders enerzijds en de kinderen anderzijds te versterken. We besteden heel expliciete aandacht aan eenoudergezinnen en aan de kwetsbaren. Het is noodzakelijk om dat te doen, want er is een heel duidelijke wetenschappelijke evidentie. Het is aangetoond dat problematisch gedrag kan worden voorkomen bij de jongeren, maar ook dat opvoedingsproblemen kunnen leiden tot kindermishandeling, geweld in de familiale situatie en zo meer.
Als we om ons heen kijken, zien we dat het een internationale trend is. Andere landen, zoals Zwitserland, Engeland, Hong-Kong en Nederland, zetten er ook zwaar op in. Daarom hebben we gekozen om te investeren in het Triple P-programma, waarin 850 verpleegkundigen die ondersteuning krijgen. Daarmee kunnen we 250.000 gezinnen bereiken.
Ik wil ook verwijzen naar een recente Amerikaanse studie, waar het Triple P-programma werd toegepast op 100.000 jongeren. Er volgde een daling van 1000 hulpverleningsvragen. Het is dus een belangrijk proces dat we moeten onderschrijven en ondersteunen.
Mevrouw Vogels, u vraagt hoe het ene op het andere aansluit. Het is belangrijk om rekening te houden met de instroom, de doorstroom en de uitstroom. Dat was ook de opbouw van het Globaal Plan. Het was niet voldoende om te antwoorden op de vraag. Van 2003 tot 2005 was er een groei van 25 percent. Het moet een uitdaging zijn voor het beleid om die groei naar beneden te krijgen. Daar speelt het ene op het andere in. In het Globaal Plan staat duidelijk dat de evoluties en ontwikkelingen van de integrale jeugdhulpverlening inherent zijn aan de uitbreidingen. De uitbreidingen zijn afgestemd op de evoluties van die hulpverlening. Dat doen we ook met het preventiebeleid.
We hebben nu alle moduleringen van de integrale jeugdhulpverlening achter de rug. Dat is een hele opdracht geweest. De netwerken rechtstreeks toegankelijke hulp zijn ondertussen ook geïmplementeerd. De netwerken crisishulp gaan van start in juli. Deze maand hebben we een belangrijke vergadering over de toegangspoort. Die zou operationeel moeten zijn op 1 september 2008.
Het voorbereidende werk is dus gedaan. Nu moeten we knopen doorhakken. Deze maand is een vergadering gepland waarop de sector keuzes moet maken over de positioneringen van consulenten. Dat is een belangrijk debat. De werkgroep is ook al samengesteld.
Ik begrijp de reactie van mensen op het terrein over de integrale jeugdhulpverlening. Iedereen wil een oplossing voor zijn dossiers. In het parlement werd in 1999 vastgesteld dat de sociale sector met beschotten zit. Nu willen we zes sectoren op elkaar afstemmen. Dat is een beleidsproces. Als die beheersprocessen worden geïmplementeerd, dan pas zal de individuele hulpverlener dat voelen. Dit is iets procesmatig, maar ik verdedig de mensen die hieraan hebben gewerkt. Ik zou ook willen dat het sneller kon, maar het gaat over een grote operatie.
De netwerken zijn er, de crisisnetwerken zullen er ook zijn, het belangrijkste keerpunt dat nog moet worden genomen, is de toegangspoort. De knopen zullen worden doorgehakt voor ik vertrek en de toegangspoort zal van toepassing zijn op 1 september 2008.
Aan de sector is het signaal gegeven dat het onomkeerbaar is. Het is ook mijn verantwoordelijkheid om op alle andere pijlers te mikken, maar het is duidelijk een geïntegreerd geheel. Het Globaal Plan stond nooit los van de integrale jeugdhulpverlening. Het is een visie over het uitbreidingsbeleid. De integrale jeugdhulpverlening is een beheersmatige afstemming, waarin we een aantal stappen hebben gezet. De opvoedingsondersteuning is een belangrijke uitvoering van de maatschappelijke beleidsnota van 1999, waar eindelijk uitvoering kan aan gegeven worden.
Mevrouw de minister, ik dank u voor uw antwoord. Als het goed is, zeg ik het ook: als u nog knopen doorhakt voor de toegangspoort, voor u vertrekt, ben ik daar heel blij om. (Applaus bij CD&V)
Ik denk dat niemand in dit parlement de integrale jeugdzorg in vraag stelt. Het is als het ware een kind van dit parlement. Het zou misschien wel wat sneller mogen gaan. Het ongeduld op het terrein is logisch. Het is een zeer moeilijk proces. De mensen op het terrein zitten vaak tot over hun oren in de ellende en er zijn verschrikkelijk lange wachtlijsten.
Het debat dat professor Deboutte op gang heeft gebracht, is absoluut niet fout, maar ik krijg er wel een déjà-vuegevoel bij. Het doet mij terugdenken aan de discussie van voor 1999: moeten we kiezen voor meer voorzieningen, voor meer pleeggezinnen of voor meer ouderondersteuning? Dat is de enige, weliswaar fundamentele, kritiek die ik heb op uw antwoord. U zegt nog altijd dat u in het Globaal Plan gekozen hebt voor uw uitbreidingsbeleid. Het gaat er mij niet zozeer om wat de vraag is en wat het antwoord. Het gaat ook over de doorstroming. De essentiële kwestie blijft zorg op maat. Wat is nu precies de vraag van een bepaalde jongere in een problematische opvoedingssituatie? Wat is de vraag van een ouder in een problematische opvoedingssituatie?
Ik heb niks tegen Triple P, dat, zeker in de eerste fase, vooral gericht is op de ouders van jonge kinderen. In het kader van de Dag van het Gezin moeten we echter veel meer aandacht hebben voor ouders met puberende kinderen. Die staan vaak helemaal alleen met hun problemen. Daar zijn voorlopig nog maar zeer weinig antwoorden op.
De heer Caron heeft het woord.
Mevrouw de minister, naast de bijzondere jeugdzorg en de integrale jeugdhulp, moeten we de opvoedingsondersteuning zien als een stimulerende activiteit en 'empowerment'. We moeten daarbij anticiperen op de problemen. We mogen niet in termen van 'hulpverlening' en 'zorg' denken, maar ouders met opvoedingsproblemen of -vragen laagdrempelige hulp bieden. Op die manier kunnen opvoeders, mensen uit het onderwijs, de kinderopvang en dergelijke meer, daar ook terecht.
Kunnen we opvoedingsondersteuning zien als iets dat vóór de jeugdhulp komt, als een laagdrempelig initiatief? Ik zou dat toejuichen. Het is een impliciete vorm van preventie. We kunnen er problemen mee vermijden. De complexiteit van de integrale jeugdhulp leidt uiteraard tot een trage implementatie. Maar ik pleit ervoor om de opvoedingsondersteuning direct toegankelijk te maken voor de mensen, vóór de problemen ontstaan.
Mevrouw Vogels, de doorstroming is expliciet opgenomen in het Globaal Plan. Daar staan ook belangrijke aspecten in die te maken hebben met flexibilisering en deregulering. Zo zijn nu bijvoorbeeld de multifunctionele centra in werking. Dat zijn experimenten waarbij de voorzieningen met een breed aanbod - van ambulant tot residentieel - de ruimte krijgen om, zonder de strikte reglementeringen, een veel beter antwoord te kunnen bieden op de individuele vraag van de cliënt. Op die manier zit je niet met de regelgeving die stelt dat thuisbegeleiding dan pas al of niet ingezet kan worden. Die oefening is gestart. De pilootprojecten zijn toegewezen. De oproepen zijn gelanceerd.
We hebben daarnaast ook de andere flexibilisering van de regelgeving toegepast, omdat dat inderdaad cruciaal was. Daar ben ik het dus mee eens. Wij hebben daar gehandeld en we hebben dat geïmplementeerd. De vijf proefprojecten zullen natuurlijk geëvalueerd moeten worden, om van daaruit de regelgeving in haar algemene vorm aan te passen. Dat is uiteraard gekoppeld aan het creëren van plaatsen, maar daar heb ik al tot vervelens toe op geantwoord in de commissie.
Mijnheer Caron, ik ben het helemaal eens met uw opmerking. Wij zien de opvoedingsondersteuning ook als een sterk preventief luik. Wij zouden immers graag hebben dat de bijzondere jeugdzorg ook bijzonder blijft. Dat is het uitgangspunt. We moeten ervoor zorgen dat de mensen die eenvoudige vragen hebben of die dreigen in de problemen te komen, daar terechtkunnen. We moeten ervoor zorgen dat de instroom tegengehouden wordt en dat de groei afgeremd kan worden en dat we de bijzondere jeugdzorg bijzonder kunnen houden.
Dat is niet alleen belangrijk voor de samenleving maar ook om heel wat leed te voorkomen bij de mensen zelf. Ik wil daarmee vermijden dat er frustraties ontstaan waarbij plaatsingen ten onrechte gebeuren omdat er geen gepast aanbod is. Meestal heeft het kind in dat geval het gevoel dat het het slachtoffer is van de situatie omdat het alleen wordt geplaatst omwille van een problematische opvoedingssituatie. Het grootste gedeelte van de jongeren in de bijzondere jeugdzorg heeft te maken met problematische opvoedingssituaties. Het is voor ons cruciaal om de bijzondere jeugdzorg bijzonder te houden.
Mevrouw de minister, ik ben blij met uw antwoord op de opmerking van de heer Caron maar ik blijf bevreesd. Straks zullen de samenwerkingsakkoorden worden goedgekeurd naar aanleiding van de nieuwe wet op de jeugdbescherming waarin de verplichte ouderstage is opgenomen. Ik heb het verschrikkelijk moeilijk met de paragraaf waarin staat dat een verplichte ouderstage kan worden opgelegd aan ouders van wie de kinderen spijbelen en die klaarblijkelijk niet alles doen om dat spijbelen te voorkomen. Professor Deboutte heeft in zijn uiteenzetting gezegd dat we de ouders stigmatiseren. Ik heb daarnet nog in een vraag van mevrouw Berx gehoord dat u de ouders op hun verantwoordelijkheid moet wijzen.
Mevrouw de minister, hoe wilt u dat hard maken? De ouder die klaarblijkelijk niet alles doet om te voorkomen dat zijn kind spijbelt, kan worden gedwongen door de rechtbank om een ouderstage te volgen. Dat is een constructie die op juridisch vlak totaal mangelt. Ik vind het bovendien een fout signaal. Ouderondersteuning moet uitgaan van een positieve visie en niet van een strafvisie. Op dat vlak ben ik het eens met de heer Caron.
Het incident is gesloten.