Verslag plenaire vergadering
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt
Voorstel van decreet houdende wijziging van het decreet van 30 april 2004 tot uniformisering van de toezichts-, sanctie- en strafbepalingen die zijn opgenomen in de regelgeving van de sociaalrechtelijke aangelegenheden, waarvoor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest bevoegd zijn
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, aan de orde zijn de voorstellen van decreet die door de commissie in samenhang werden behandeld, met dien verstande dat het voorstel van decreet van de heren Laurys, Mahassine en Vandenbroucke, mevrouw De Ridder en de heer Peumans als basis voor de bespreking werd genomen. Wij volgen hier dezelfde werkwijze.
De algemene bespreking is geopend.
Mevrouw Stevens, verslaggever, heeft het woord.
Beste collega's, ik zal u het verslag uitbrengen over het voorstel van decreet.
In de toelichting van het voorstel van decreet stelde de heer Mahassine dat het voorliggende voorstel moet worden beschouwd als een eerste stap in de richting van een betere afstemming van de Vlaamse decreetgeving inzake non-discriminatie op de Europese richtlijnen. De wijzigingen aan het decreet van 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt en het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht houden onder meer in dat de lijst met discriminatiegronden herleid wordt tot de discriminatiegronden die ook in de Europese richtlijnen zijn opgenomen. Hiermee wordt ook tegemoetgekomen aan het arrest van het Arbitragehof van 6 oktober 2004. De lijst van discriminatiegronden die nu wordt voorgesteld, is wel objectief gerechtvaardigd omdat het decreet een specifieke doelstelling heeft, namelijk het bevorderen van evenredige participatie maar ook de bestrijding van discriminatie op de arbeidsmarkt. Verder wordt onder meer de definitie van 'indirecte discriminatie' aangepast en wordt het begrip 'streefcijfers' gedefinieerd.
Collega Van Goethem verklaarde in de commissie dat de voorstellen van zijn fractie tot aanpassingen van de decreten van 8 mei 2002 en van 30 april 2004 de verschillende vormen van discriminatie schrappen. Bij de bespreking bevestigt collega Laurys dat het juridisch correct is om een limitatieve lijst te hanteren wanneer een wet of decreet een specifieke doelstelling heeft.
Dat is hier duidelijk het geval omdat dit voorstel van decreet als doel heeft de directe en indirecte discriminatie op de arbeidsmarkt te bestrijden.
De heer Laurys vestigt ook de aandacht op de bepalingen van artikel 3, ten derde met betrekking tot de fundamentele rechten en vrijheden en van artikel 4 over het begrip 'wezenlijke en bepalende beroepsvereiste'. Reeds bij de bespreking van het decreet van 8 mei 2002 had zijn fractie ervoor gepleit om in het decreet in een mogelijkheid te voorzien om te kunnen afwijken van de algemene regeling in bepaalde tendensbedrijven, zoals dat ook in andere landen bestaat. Dat betekent dat het nu mogelijk is dat een kandidaat voor een betrekking kan worden gevraagd om zich te engageren of loyaal op te stellen tegenover de filosofie of het ideeëngoed van de instelling zonder dat er sprake is van discriminatie. De heer Laurys verheugt zich erover dat dit nu ook opgenomen is in het decreet.
De heer Peumans verheugt zich dan weer over het feit dat het decreet in zijn uitvoering onder andere uitgaat van streefcijfers en niet van quota. De overheid gaat in het positieve actieplan van 2005 met betrekking tot de gelijke kansen en evenredige vertegenwoordiging in de Vlaamse overheidsadministratie reeds uit van streefcijfers. Hij suggereert ook dat het Vlaams Parlement tussentijds regelmatig op de hoogte wordt gebracht van de voortgang van dat actieplan.
De heer Van Goethem verklaart niet overtuigd te zijn door de argumentatie van de indieners over de limitatieve lijst van discriminatiegronden. Hij stelt dat de doelstelling in het decreet moet worden omschreven als het bestrijden van discriminatie, zonder opsomming van de soorten van discriminatie waarover het gaat. Hij plaatst ook vraagtekens bij de overeenstemming met het algemeen antidiscriminatiedecreet dat in voorbereiding is en de hantering van het begrip 'indirecte discriminatie'. Hij is ook tegen het hanteren van streefcijfers; er is volgens hem geen verschil tussen streefcijfers en quota.
Mevrouw Temsamani verklaart dat het fenomeen van indirecte discriminatie wel degelijk bestaat. Wat de tewerkstelling bij de overheid betreft, ligt volgens haar de drempel voor kansengroepen soms onnodig erg hoog. Ik heb mij bij die opmerking aangesloten door te stellen dat dit ook opgaat voor personen met een handicap. Bij de aanwervingsprocedures zou vooral gekeken moeten worden naar de essentiële competenties die iemand nodig heeft voor het goed uitvoeren van de job.
Mevrouw De Ridder zegt dat het voor haar fractie zeer belangrijk is dat de regelgeving duidelijk is. Het mag niet zo zijn dat de voorgestelde regelgeving in de toekomst oneigenlijk zou worden gebruikt voor zaken waarvoor die niet is bedoeld. Ze uit haar bezorgdheid over de toepassing van de bepaling in verband met de 'wezenlijke en bepalende beroepsvereiste'. Ze hoopt dat de interpretatie van deze regel zich niet beperkt tot het voorbeeld van de echtscheiding van een personeelslid dat door de heer Laurys werd aangehaald. Mevrouw De Ridder spreekt ten slotte de heer Van Goethem tegen dat er geen verschil zou zijn tussen streefcijfers en quota.
Minister Frank Vandenbroucke antwoordt dat hij zich aansluit bij de verklaringen van de indieners over het begrip 'wezenlijke en bepalende beroepsvereiste' dat in het decreet is opgenomen. Dat zijn die kenmerken die iemand van een persoon mag eisen omdat ze absoluut noodzakelijk zijn voor een goede uitoefening van een beroep. Er wordt hiermee ook een tegenstrijdigheid van het decreet vermeden met artikel 24 van de Grondwet dat de vrijheid en gelijkheid van het onderwijs garandeert. Verschillende organisaties zijn gebaseerd op een religie of een levensbeschouwing, zoals bijvoorbeeld de vrijzinnige universiteiten, joodse scholen of katholieke rusthuizen. Volgens de Europese antidiscriminatierichtlijnen mogen de lidstaten die organisaties beperkt toelaten om een eigen personeelsbeleid te voeren. De minister benadrukt nogmaals dat het hierbij belangrijk is dat die beroepsvereisten zowel wezenlijk als bepalend zijn voor de uitoefening van het beroep en dat iemand niet om zomaar gelijk welke reden mag worden geweigerd voor een betrekking.
Volgens de minister moet bij de vraag wat mag en wat niet mag een onderscheid worden gemaakt tussen het privéleven van een leerkracht enerzijds en zijn of haar functioneren op school anderzijds. Feiten uit het privéleven van een leerkracht mogen geen rol spelen bij de aanwerving of het ontslag van een leerkracht, tenzij die feiten een weerslag zouden hebben op het functioneren in de school: als daardoor de leerkracht op school niet meer naar behoren kan presteren.
Het voorliggende voorstel van decreet laat het laatste woord aan de rechter. Het is de rechter die in elke situatie altijd het verbod op discriminatie zal moeten afwegen tegen andere grondrechten. Bij een dergelijke afweging speelt het proportionaliteitscriterium. Dat betekent dat de rechter altijd de betrokken rechten en vrijheden zorgvuldig tegen elkaar zal moeten afwegen, afhankelijk van iedere concrete situatie.
Mevrouw De Ridder vroeg of zaken zoals seksuele geaardheid of religieuze overtuiging aanleiding kunnen geven tot discriminatie in het onderwijs, ook als men bereid is loyaal aan het onderwijsproject mee te werken. De minister antwoordde dat hij niet in de plaats van de rechter kan treden en uitspraken kan doen over de interpretatie van het decreet in concrete gevallen.
Ik besluit. Artikel 1 van het voorstel van decreet is unaniem aangenomen. De artikels 2 tot 9 zijn telkens aangenomen, met 9 stemmen voor tegen 5 onthoudingen. Het voorstel van decreet werd ongewijzigd aangenomen, met 9 stemmen voor tegen 5 onthoudingen. De goedkeuring van dit voorstel betekent dat de twee andere voorstellen van decreet die aan deze bespreking werden gekoppeld, impliciet zijn verworpen. (Applaus)
De heer Van Goethem heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, in de commissie hebben we kritiek geuit op dit voorstel van decreet. We handhaven deze kritiek. Ik ben nog steeds de mening toegedaan dat het voorstel onwerkbaar en in zekere zijn zelfs gewoon surrealistisch is. Vooral diegenen die het zullen moeten uitvoeren - de bedrijfsleiders - zullen met het surrealistische karakter ervan worden geconfronteerd.
Ik ben niet de enige met kritiek: die komt van verschillende kanten. In een brief analyseert Voka het voorstel van decreet. Verontschuldig me voor de uitdrukking, maar Voka kleedt het voorstel min of meer uit. Een van de voornaamste kritieken van Voka betreft het gebruik van de term 'indirecte discriminatie'. De dame en heren indieners begeven zich zo op zeer glad ijs. De rechtspraak inzake 'indirecte discriminatie' wordt een duistere aangelegenheid. Hoe kunnen we 'indirecte discriminatie' in godsnaam definiëren?
Zal een werknemer die geen christenmens is, zich gediscrimineerd mogen noemen als zijn werkgever een sinterklaasfeest organiseert? Er wordt dan toch een katholieke heilige opgevoerd? Dat is mogelijk. Zullen mensen zich gediscrimineerd mogen noemen als er soep met spekjes in wordt opgediend?
Die indirecte discriminatie creëert een grote rechtsonzekerheid, die nog verergert met de omkering van de bewijslast, wat voor de werkgever een zeer zware dobber is.
Een tweede probleem stelt zich bij het gebruik van de streefcijfers. De verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de werkgevers. Men gaat voorbij aan de verantwoordelijkheid die bij de kansengroepen ligt. Men gaat voorbij aan de verantwoordelijkheid die bij het onderwijs ligt. Men gaat voorbij aan de verantwoordelijkheid die we vinden bij de overheid en de arbeidsbemiddelaars. We mogen niet vergeten dat de hoofdopdracht van een bedrijf erin bestaat de juiste man of vrouw op de juiste plaats te krijgen, ongeacht hun kleur, hun afkomst, hun etniciteit, hun geloof. Een bedrijf heeft iemand nodig die competent is in zijn job, dat is voor een bedrijf het begin- en eindpunt van een aanwerving.
Verder wordt er ook gesproken over registratie van kansengroepen. Een registratie die in dit geval een zeer delicate zaak wordt. De registratie riskeert te botsen met de privacywetgeving.
Niet te veronachtzamen is ook het probleem dat zich zal stellen bij de mensen zelf, bij diegenen die deel uitmaken van de doelgroepen. Ik ben niet de enige die dat zegt. Ik lees in De Morgen: "Positieve discriminatie keert zich zo op de werkvloer tegen de werknemers van allochtone origine, omdat er wordt verondersteld dat ze enkel zijn aangenomen vanwege hun vreemde roots en niet om hun intrinsieke kwaliteiten. Dat pestgedrag werkt enorm demotiverend." Die woorden zijn niet van iemand uit mijn fractie, maar van sp.a-senator Mimount Bousakla. Ze laat die optekenen in De Morgen van 5 februari. Ik denk dat we mevrouw Bousakla niet kunnen verdenken van nog maar enige vorm van racisme, maar ik denk dat ze zelf aan de lijve kan ondervinden wat eventueel de gevolgen van positieve discriminatie kunnen zijn.
Het laatste punt in het decreet waarover we onze bezorgdheid moeten uitdrukken, is de extra administratieve last die opgelegd wordt aan de ondernemingen. Er moet nog maar eens een register bijgehouden worden, er moet nog maar eens een lijst ingediend worden. De overheid is ook betrokken. We kunnen ons dan afvragen of dit wel een efficiënte besteding van de overheidsmiddelen is.
We proberen dit decreet recht te trekken, al ben ik het gewoon dat dat toch niet lukt wanneer het Vlaams Belang iets indient. We hebben enkele amendementen ingediend. We proberen, door in artikel twee het woord 'gunstiger' toe te voegen, te vermijden dat men kan overgaan tot positieve discriminatie. Het is zo dat, wanneer men discriminatie gaat omschrijven, men doorgaans nogal eens durft te vergeten dat er ook vormen van positieve discriminatie bestaan. Positieve discriminatie houdt uiteraard steeds in dat er iemand negatief gediscrimineerd wordt. We proberen dat dus te vermijden en we trekken daarom de definitie van discriminatie zo breed mogelijk open.
Wij pleiten verder voor het schrappen van het begrip indirecte discriminatie. Ik zal niet uitweiden waarom we dat doen, want ik heb het daarnet al proberen duidelijk te maken. Net als Voka vinden we dit een brug te ver. We vrezen dat het in de rechtspraak tot veel onduidelijkheid en misère zal leiden.
We pleiten er ook voor om de streefcijfers af te schaffen. In het voorstel van decreet lezen we dat, om de evenredige participatie en de gelijke behandeling te realiseren, wordt gewerkt met streefcijfers. Die streefcijfers worden bepaald door de Vlaamse Regering, na advies van de SERV. Geachte collega's, we weten dat het woord streefcijfers ondertussen wordt gebruikt als eufemisme voor het woord quota. De publieke opinie heeft de neiging om nogal allergisch te reageren op het woord quota. Men weet, als over quota wordt gesproken, wat er achter zit. Streefcijfers zijn iets zachter, maar de facto komt het op hetzelfde neer.
De risico's op ontsporing bij het gebruik van streefcijfers, zijn volgens ons veel groter dan de eventuele positieve gevolgen die eraan verbonden kunnen zijn. Collega's, we hebben straks de mogelijkheid om aan de verzoeken van heel de bedrijfswereld tegemoet te komen en de streefcijfers te weren.
We zien dat mensen die dit voorstel van decreet gaan overtreden, gestraft kunnen worden met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar. In een democratische rechtsstaat mogen we verwachten dat gevangenisstraf als ultiem middel wordt gebruikt, om iemand die een gevaar inhoudt voor de maatschappij af te zonderen en de maatschappij te beschermen tegen dat gevaarlijke individu. Ik zie een overtreder van dit voorstel van decreet niet direct als een gevaar voor de maatschappij. Ik zie niet in waarom die man of vrouw in het gevang zou moeten belanden. Welke bedreiging vormt hij? Kan iemand me daarop een antwoord geven? Nee. Maar toch vinden we in het decreet terug dat de overtreder kan worden gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot een jaar. Gevangenisstraf is een middel dat niet past en disproportioneel is met de eventuele overtreding.
Dames en heren, wij zijn tegen elke vorm van discriminatie. Wij vinden discriminatie iets verwerpelijks. Maar als men niet wil dat een bepaalde volksgroep, een bepaalde etnische groep of gelijk welke groep wordt gediscrimineerd, mogen we een inspanning vragen van de twee kanten. We mogen een inspanning vragen van de mensen - laat me toe het woord autochtonen te gebruiken -, maar ook van de minderheidsgroep die zich hier wil inplanten en wil samenleven met de Vlaming. Als die minderheidsgroep, ongeacht de etnische afkomst, het eerlijk meent met zijn nieuwe toekomst in Vlaanderen, mogen we verwachten dat die mensen een minimuminspanning doen om zich aan te passen en in onze cultuur mee te stappen. Als die nieuwkomers dat willen doen, hebben we geen voorstel van decreet nodig over antidiscriminatie en verloopt alles vlot. Dan is dit voorstel van decreet het zoveelste overbodige decreet dat hier op tafel wordt gelegd. (Applaus bij het Vlaams Belang)
De heer Laurys heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, de aanleiding tot het voorstel van decreet was de vernietiging door het Arbitragehof in oktober 2004 van de limitatieve lijst van discriminatiegronden in de parallelle antidiscriminatiewet van het federale parlement. Volgens het Arbitragehof kon een limitatieve lijst niet en strookt deze niet met de algemene doelstelling, namelijk het absolute verbod op discriminatie. Omdat we ons decreet van 2002 hebben geënt op die antidiscriminatiewet, willen we daarop anticiperen door nu reeds een aanpassing van het decreet door te voeren. De indieners dachten nochtans een nieuwe limitatieve lijst in het decreet in te schrijven, zij het beperkt tot de lijst die ook in de Europese richtlijn is geformuleerd. We hebben die tekst letterlijk overgenomen.
Het is niet zo dat elke limitatieve lijst in principe ongrondwettelijk is. De wetgever mag specifieke doelstellingen realiseren en daarbij voorrang geven aan bepaalde discriminatiegronden indien die keuze objectief en gerechtvaardigd is. In casu gaat het om het bestrijden van elke vorm van discriminatie, directe en indirecte, op de arbeidsmarkt.
Aangezien we toch verplicht waren een aantal wijzigingen door te voeren, hebben we van de gelegenheid gebruik gemaakt om ook een aantal andere bijsturingen te doen, waarover een akkoord bestond binnen de meerderheid. Die bijsturingen zijn: een aanpassing van de definitie van indirecte discriminatie, het invoeren van de term streefcijfer, het specifiëren van de inhoud van het actieplan en het vooruitgangsrapport en het correct formuleren van de strafsancties. Op het tweede en derde punt kom ik straks nog terug. Nu richt ik me op wat voor onze fractie vrij belangrijk was bij het wijzigen van het decreet van 2002.
Reeds tijdens de bespreking in het Vlaams Parlement van het basisdecreet in 2002, hadden we voorgesteld om een regeling te maken voor wat in het algemeen de 'tendensbedrijven' kan worden genoemd, zoals dat trouwens ook het geval is in andere landen. De toenmalige meerderheid wilde dat niet aanvaarden. Dat was de reden waarom wij ons toen hebben onthouden bij de stemming over het decreet waaraan we hadden meegewerkt. Het is niet zo dat de paars-groene meerderheid niet akkoord ging met het principe van de tendensbedrijven, maar men vond het vanzelfsprekend, en dus overbodig om het te betonneren in het decreet.
Natuurlijk zijn er een aantal instellingen en organisaties die blijven vragen om bepaalde garanties in het decreet te formuleren. Ik verwijs naar de vakbonden, de onderwijsinstellingen zoals de VUB, de ziekenfondsen en dergelijke. Een degelijke vraag kwam ook van het Katholiek Onderwijs, voor wie dat een heel belangrijk aspect is. Mij gaat het niet over gevallen waarbij men denkt dat het gaat om het ontslag of de weigering om iemand in dienst te nemen omwille van echtscheidingen. Toch was dat voor sommige mensen nog altijd een bijkomende reden om zich te verzetten tegen het opnemen van die uitzonderingen.
Dat is heel merkwaardig omdat ik eenzelfde bekommernis heb teruggevonden in een tekst van de bespreking in de Vlaamse Raad van 1990 van het ontwerp van decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerde onderwijs en de gesubsidieerde PMS-centra. Er werd een amendement ingediend door de heer Taelman met de tekst: "Feiten uit het privéleven kunnen geen aanleiding geven tot maatregelen vanwege de inrichtende macht." Ik citeer de tekst die het antwoord van de minister weergeeft: "De toetsing van deze delicate materie gebeurt door de rechtbanken. Wat nu de concrete vraag betreft of iemand die het echtelijke dak verlaat, onder dit artikel valt, verklaart de gemeenschapsminister dat het echtelijke dak verlaten geen aanleiding kan geven tot ontslag behalve indien daardoor de relatie leerling-leerkracht op het schoolleven in het gedrang zou worden gebracht."
Verder stelde minister Coens nog te betwijfelen of dit in de praktijk het geval is. Ik citeer: "Hij wijst erop dat er blijkbaar bij een aantal leden een verstard beeld is over het confessioneel onderwijs."
Waar gaat het dan wel over? Het komt er heel concreet op neer dat het mogelijk moet zijn dat, wanneer van een kandidaat wordt gevraagd dat hij zich zou engageren tot of zich minstens loyaal inschakelen in de filosofie of een gedragen ideeëngoed van een organisatie, dat volgens dit decreet niet kan worden beschouwd als een discriminatie. Nog concreter betekent dat in het katholiek onderwijs mag worden gevraagd dat sollicitanten het katholieke onderwijsproject onderschrijven, zonder dat dit kan worden beschouwd als een vorm van discriminatie op basis van geloofsovertuiging.
Ook bij de debatten in 2002 was dat eigenlijk geen punt. Men vond dat dit moest kunnen. Alleen wilde men het niet in de tekst opnemen. Daarom hebben we nu, met de aanpassing van het decreet, toch gevraagd dat dit zou worden opgenomen. We hebben dit principe duidelijk willen verankeren in het decreet, alleen maar om te voorkomen dat sommigen naar de rechtbank zouden stappen om hun niet-aanwerving aan te vechten op basis van dit antidiscriminatiedecreet.
Het probleem binnen de commissie was slechts hoe we dat juridisch zouden formuleren. De discussie die we daar de jongste jaren over hebben gevoerd, was veeleer een juridische dan een politieke. CD&V had eigenlijk liever een nog duidelijkere formulering gezien. Zo hadden we bijvoorbeeld een onderscheid kunnen maken tussen de verschillende discriminatiegronden, waarbij discriminatie op basis van geloofsovertuiging een soort open discriminatiegrond zou zijn, waarbij de toetsing zou worden overgelaten aan de rechter. We hadden ook graag gezien dat duidelijk in het decreet zou zijn bepaald dat, indien er sprake is van kerken of andere publieke en privé-organisaties met godsdienst of overtuiging als grondslag, een verschil in behandeling gebaseerd op godsdienst en overtuiging geen discriminatie is indien die overtuiging of godsdienst een wezenlijke, legitieme en gerechtvaardigde beroepsvereiste vormt, gezien de grondslag van die organisatie.
Maar zoals ik al zei, is het debat eigenlijk gevoerd onder juristen. Uiteindelijk hebben we elkaar gevonden in de aanpassing van artikel 6 van het huidige decreet. Dat lijkt me vrij duidelijk. Artikel 4 van dit voorstel bepaalde dat artikel 6 wordt vervangen door het volgende: "Een verschil in behandeling inzake de toegangs-, arbeids- en ontslagvoorwaarden van een betrekking of een beroepsactiviteit dat berust op een kenmerk in verband met een van de in artikel 2, 8°, en 2, 9°, genoemde gronden, vormt geen discriminatie, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken activiteit of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is." De verslaggever heeft het al gezegd: die toetsing kan door de rechtbank gebeuren.
Voor de rest hebben we ook nog in het decreet opgenomen, via artikel 3, 3°, dat er respect moet zijn voor de bescherming en de uitoefening van de in de Grondwet en in de internationale mensenrechtenconventies opgenomen fundamentele rechten en vrijheden. Daarmee wordt natuurlijk verwezen naar het recht op vrijheid van onderwijs. Voor alle duidelijkheid hebben we in de memorie van toelichting, ten slotte, ook nog eens verwezen naar de volledige tekst van de Europese richtlijn 2000/78. Daarmee maken de indieners heel duidelijk hun intentie kenbaar dat deze uitzondering zou moeten kunnen.
Ook de vorige spreker heeft er al naar verwezen: door bepaalde sociale organisaties zijn er de jongste weken nogal wat alarmkreten geslaakt, wegens de zware bijkomende administratieve verplichtingen die dit voorstel van decreet aan de Vlaamse diensten en de uitzendbureaus zou opleggen. Als we het huidige en het vorige decreet vergelijken, is dat niet zo denderend. In dit voorstel wordt de inhoud van het actieplan en het voortgangsrapport wat nader gepreciseerd. Er is inderdaad een bepaling ingelast dat er streefcijfers zouden moeten worden opgenomen, maar in feite verschillen de verplichtingen maar weinig van wat er reeds was beslist via de uitvoeringsbesluiten van de Vlaamse Regering van 24 december 2004. Enkel het begrip 'streefcijfer' komt er nu bij. Laat duidelijk zijn dat, als we het hebben over streefcijfers, het niet zo is dat er quota worden opgelegd.
Bovendien heeft de minister zich ertoe verbonden om, samen met het Overlegplatform Vlaamse Arbeidsbemiddelingsbureaus, te bekijken hoe deze decretale administratieve verplichtingen op een vrij pragmatische en realistische wijze kunnen worden nagekomen.
Voor de private arbeidsbemiddelingsbureaus is nog eens extra bevestigd dat de rapportering niet per bedrijf moet gebeuren, maar dat ze kunnen terugvallen op de algemene rapporteringverplichting van de sector. Tot daar het standpunt van onze fractie in het voorstel van decreet, dat wij straks ook zullen goedkeuren. (Applaus bij CD&V)
Mevrouw De Ridder heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, er is al veel gezegd over de inhoud van het voorstel van decreet. Ik bedank daarvoor ook de verslaggever.
Ik beperk me tot twee specifieke elementen: de definitie van streefcijfers en de opname van het begrip 'wezenlijke en bepalende beroepsvereiste'. Van bij het begin van de discussie was het duidelijk dat de VLD redelijk argwanend stond tegenover dat laatste. Daarom weigerden wij aanvankelijk ook om het amendement bij de bespreking van het voorstel van decreet te aanvaarden. Onze hoofdbekommernis is om duidelijk te maken dat we misbruiken, hoe klein ook, bij het inroepen van dit begrip zullen uitsluiten.
Er moet een stilstand komen: het is niet de bedoeling om nieuwe praktijken in het leven te roepen, enkel om de bestaande in stand te houden. Het principe van de wezenlijke beroepseisen mag geen aanleiding vormen voor andere discriminaties. Ik haal enkele voorbeelden aan uit het katholieke onderwijs, maar die gelden uiteraard evengoed voor vrijzinnigen, islamieten of andere geloofsovertuigingen. Het kan bijvoorbeeld niet dat iemand omwille van zijn seksuele geaardheid wordt uitgesloten in een katholieke school. Het kan ook niet dat een katholieke school mensen die niet gedoopt, gescheiden of moslim zijn, uitsluit bij aanwerving of dit gebruikt als een reden tot ontslag.
Ik benadruk dat er geen oneigenlijk gebruik mag zijn van het begrip 'wezenlijke en bepalende beroepsvereiste' in het aanwervingbeleid of voor het ontslag van leerkrachten. Scholen mogen van hun medewerkers dus alleen een loyauteit vragen in de mate dat die loyauteit noodzakelijk is om de functie in de school goed uit te oefenen en mogen dat niet aangrijpen om te discrimineren.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, een tweede belangrijke nieuwigheid in dit voorstel van decreet is de verankering van het begrip 'streefcijfers'. Ik kan niet genoeg benadrukken dat het gaat om streefcijfers en niet om quota. De verslaggever heeft ook benadrukt dat de streefcijfers geen eerste stap mogen betekenen naar de invoering van quota. Wij stemmen in met de invoering van het begrip streefcijfers in dit voorstel van decreet om het onderscheid duidelijk te maken. We gaan ervan uit dat de andere ondertekenaars dit ook zo begrepen hebben.
Streefcijfers zijn wat ze zijn: engagementen die te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. Daar staan we op als fractie. Ik wil de werkgeversorganisaties geruststellen. Zij hebben ons de laatste weken gecontacteerd omdat ze kennis hadden genomen van het voorstel van decreet. Wij weten dat de uitzendsector zonder streefcijfers heeft bewezen mensen uit kansengroepen aan het werk te krijgen. Mijnheer de minister, dat moet u ook erkennen. Het mag niet de bedoeling zijn om deze sector te sanctioneren. We mogen geen voortgangrapport of actieplan op bedrijfsniveau opleggen, maar kunnen wel een globaal engagement van de sector vragen. Dat wensen we overigens ook aan te moedigen in andere sectoren.
Het moet ook duidelijk zijn dat het voorliggende voorstel van decreet geen wijziging aan de administratieve vereisten bevat. De voorwaarden of vereisten zaten immers al vervat in de uitvoeringsbesluiten van het oorspronkelijke decreet-Mahassine van 2004. Dit voorstel van decreet houdt dus geen verzwaring in.
We roepen de minister en de werkgeversorganisaties op om overleg te plegen en om sectoriële akkoorden af te sluiten naar het voorbeeld van de uitzendsector, zodat niet de bedrijven, maar wel de sectoren voor de nodige opvolging van de streefcijfers zorgen en waardoor het kansenbeleid op de arbeidsmarkt kan worden verwezenlijkt.
We willen tegenover de werkgevers benadrukken dat streefcijfers geen vodje papier zijn. Het is voor ons belangrijk dat de engagementen au sérieux worden genomen, zo niet zullen de bedrijven zelf het compromis ondergraven waarover ze mee onderhandeld hebben. We rekenen dan ook op de minister voor de efficiënte uitvoering van de bepalingen uit het decreet, uiteraard rekening houdend met de vraag van de ondernemingen om hen te behoeden tegen administratieve overlast.
Mevrouw de voorzitter, de VLD kan achter de inschrijving van het begrip streefcijfers in het voorstel van decreet staan, precies omdat het geen quota zijn. Mijnheer de minister, we vragen u om de concretisering van de streefcijfers gepaard te laten gaan met een minimum aan administratieve overlast voor de bedrijven. We verwachten ook heel uitdrukkelijk van de bedrijven dat ze de engagementen te goeder trouw zullen nakomen.
Een laatste element is het gebruik van de wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. We waarschuwen iedereen die misbruik zou willen maken van het inroepen van het begrip, ervoor dat het niet de bedoeling is, noch van de minister, noch van de ondertekenaars om buiten het boekje te gaan. Voor ons is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de werknemers steeds heilig geweest. Dat blijft ook zo in de toekomst. We steunen uiteraard het voorliggende voorstel van decreet.
De heer Mahassine heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, in grote lijnen beoogt dit voorstel van decreet twee zaken in de Vlaamse bevoegdheidsterreinen met betrekking tot de arbeidsmarkt: het bestrijden van discriminatie, onder meer door een betere afstemming op de Europese richtlijnen, en het ondersteunen van het Vlaamse diversiteits- en evenredigeparticipatiebeleid door via streefcijfers tot sterkere engagementen te komen.
Ik ga hier niet in op de specifieke technische aspecten van de wijzigingen van het decreet van 8 mei 2002 houdende de evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Ze kwamen immers voldoende aan bod tijdens de bespreking in de commissie. Ik wil het daarentegen wel hebben over de grond van dit debat.
Over het feit dat de werkloosheid bij bepaalde doelgroepen zoals de allochtonen, onaanvaardbaar hoog is en dat hun deelname op de arbeidsmarkt in vergelijking met autochtonen ongelijk is, is iedereen het eens. Ook worden de huizenhoge percentages van werkloosheid, onder meer in sommige grootstedelijke wijken, door iedereen beschouwd als een maatschappelijke tijdbom. Het debat wordt trouwens nog dwingender door niet ingevulde vacatures en knelpuntberoepen, en door de vraag van sommige werkgevers naar meer buitenlandse arbeidskrachten.
Ook over de belangrijkste oorzaken bestaat er een zekere overeenstemming: de lagere scholingsgraad en mindere kwalificaties, een gebrek aan netwerking, sollicitatievaardigheid en arbeidsattitude bij de allochtone werkzoekende of werknemer, een gebrek aan het kunnen omgaan met diversiteit en het erkennen van de mogelijke meerwaarde ervan door de werkgever, en de, al dan niet bewuste, discriminatie bij aanwervingen en op de werkvloer.
Minder overeenstemming is er echter over de aanpak van die ongelijke deelname aan de arbeidsmarkt. Het debat gaat vaak over de noodzaak van een doelgroepenbeleid, van positieve acties om achterstand en achterstelling weg te werken en over welke instrumenten het beste worden ingezet om discriminatie te bestrijden. Spijtig genoeg verzandt het debat al te vaak in een dovemansgesprek, waarbij steeds met een beschuldigende vinger naar de ander wordt gewezen. 'Ze willen niet werken' versus 'We krijgen toch geen werk'. Halve waarheden en veronderstellingen zijn dan een excuus om de eigen verantwoordelijkheid te ontvluchten. Zo wordt het constructieve debat over welke maatregelen het meest effectief zijn, verlamd en belemmerd. Daar is niemand bij gebaat.
Eigenlijk is het vreemd dat we dit debat nog moeten voeren. De aarzeling van sommige werkgeverskringen om discriminatie zo effectief mogelijk aan te pakken, met dus ook effectieve instrumenten zoals praktijktests om ongelijke behandeling aan te tonen, en de aarzeling om effectief werk te maken van het wegwerken van structurele achterstanden, is eigenlijk kortzichtig en onbegrijpelijk. Door te blijven aarzelen, voeden we de excuses uit het dovemansgesprek en blijven we werken binnen een slecht functionerende arbeidsmarkt waarbij de, zeker in de toekomst, zo belangrijke arbeidsreserves verloren gaan. Daar is niemand bij gebaat.
Zolang we niet het duidelijke signaal geven dat we in de mate van het mogelijke discriminatie zullen bestrijden en achterstanden wegwerken, laten we ook krachten binnen de allochtone gemeenschappen toe om discriminatie als excuus te gebruiken om de eigen verantwoordelijkheden inzake emancipatie te ontvluchten, en blijven we ter plaatse trappelen. Daar is niemand bij gebaat.
De hele samenleving heeft hier een verantwoordelijkheid: overheidsdiensten, werkgevers, vakbonden, werknemers, intermediairen en de allochtonen en hun organisaties. Net zoals inzake inburgering zijn we ook in dit debat over de arbeidsmarkt de vrijblijvendheid voorbij en wordt het tijd dat we knopen doorhakken. Zowel een volgehouden antidiscriminatiebeleid als een tijdelijk en aanvullend doelgroepenbeleid om structurele achterstanden en achterstelling weg te werken zijn noodzakelijke schakels binnen elk beleid dat de emancipatie en zelfredzaamheid van de individuele burger beoogt.
Ik ben er trouwens van overtuigd dat er in de hele discussie over het doelgroepenbeleid veel minder tegenstellingen zitten dan we zelf denken. Een doelgroepenbeleid is toch in de eerste plaats een beleid dat er heel specifiek voor zorgt dat achterstanden worden weggewerkt. De vrijwilligheid van sollicitant en werkgever is in de hele kwestie van de monitoring erg belangrijk.
Langs de ene kant meldt de werkzoekende allochtoon zich vrijwillig voor een specifieke databank. Aan de andere kant krijgt de werkgever die positief wil werken aan diversiteit, een interessant instrument om dit ook daadwerkelijk te doen. Een doorgedreven evenredige arbeidsdeelname- en diversiteitsbeleid impliceert niet enkel bestrijding van discriminatie bij aanwerving en op de werkvloer, maar ook investeren in opleidingen, mensen stimuleren taal- en andere opleidingen te volgen, bedrijven engageren met diversiteitsplannen en -contracten, mensen adequaat toeleiden en begeleiden, en speciale banenplannen voor kansengroepen.
Op die manier moet worden gewerkt aan een wil om te werken en aan een wil om tewerk te stellen. Slechts als deze dynamiek op gang komt, kan een eind worden gemaakt aan de negatieve spiraal waar nu een groot deel van de jonge allochtone generatie in vastzit en waarvan niet alleen zijzelf en hun omgeving, maar eigenlijk de hele samenleving de negatieve gevolgen draagt. Zowel om economische, pragmatische als morele redenen kunnen we het ons niet langer veroorloven om een groot deel van ons menselijk kapitaal onder- of onbenut te laten. Ook dan pas kunnen we ervoor zorgen dat een open samenleving niet afglijdt tot een samenleving van eerste- en tweederangsburgers.
Ik ben blij dat ik samen met mijn collega's en de minister een vervolgverhaal heb kunnen schrijven aan deze belangrijke materie, die meer dan ooit heel actueel blijft en die ons allen op de een of andere manier raakt. Het uiteindelijke doel moet zijn om de activering van alle mensen in ons rijke Vlaanderen voort te zetten, ook die groepen die het moeilijk hebben of moeilijk te activeren zijn. We moeten blijven ijveren om iedereen aan het werk te kunnen zetten.
Dit decreet is een van de belangrijkste beleidsdecreten op dit vlak, en ik ben fier dat ik hierin een rol heb mogen spelen. Ik bedank de collega's voor de steun die ik heb gekregen om dit - hopelijk - tot een goed einde te brengen. (Applaus bij de meerderheid)
Mevrouw Vogels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, dames en heren, ik wil graag in de blijheid van de heer Mahassine delen. Het is inderdaad belangrijk dat wij een decreet hebben over de evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Het was ook nodig dat het oorspronkelijke decreet van 2002 werd aangepast. Na de vernietiging door het Arbitragehof van het federale decreet, was het nodig om opnieuw wat juridische zekerheid te hebben. Door de discriminatiegronden te baseren op de door Europa erkende discriminatiegronden, hebben we juridisch een betere basis om beleid mee te voeren.
Het is ook belangrijk dat we de definitie van het begrip 'streefcijfer' omschreven hebben, waardoor een aantal uitvoeringsbesluiten een juridische ondergrond krijgen. Ik was nogal geschrokken van de reactie van Voka en een aantal andere organisaties. Het is de taak van het parlement om een aantal instrumenten te creëren om het beleid uit te voeren. En een van de belangrijke beleidsdoelstellingen van dit parlement is inderdaad een evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Streefcijfers zijn daarbij een instrument, dat wij hier straks wellicht zullen goedkeuren. Er moet uiteraard overleg zijn over de manier waarop die streefcijfers ingevuld worden, maar dat is ook voorzien in het decreet.
Als ik het decreet had gemaakt, was ik nog een stapje verder gegaan en had ik ook het begrip 'quota' omschreven, gewoon om ook dat instrument decreetmatig vast te leggen. Ik weet dat er op dit moment geen politieke meerderheid rond bestaat, maar die was er een jaar geleden ook niet rond de streefcijfers. Misschien zien we morgen dat de streefcijfers niet echt werken en kiezen we toch voor quota. Mijn partij heeft daar al enkele keren voor gepleit, maar ook sp.a-voorzitter Johan Vande Lanotte heeft dat gedaan. Het ware mooi geweest, als ook het begrip 'quota' hier een decretale basis gekregen had.
Tot dusver ben ik het min of meer eens met de schrijvers van het decreet. Waar ik het wel bijzonder moeilijk mee heb, is de bepaling om een soort uitzondering te maken voor de zogenaamde tendensbedrijven. Die bepaling stond niet in het oorspronkelijke decreet, maar staat wel in het nieuwe voorstel van decreet op vraag van CD&V, zoals de heer Laurys duidelijk gezegd heeft.
Aan de mensen die het decreet misschien niet echt gevolgd hebben: tendensbedrijven zijn vooral vzw's van christelijke origine die het overheidsbeleid uitvoeren, bijvoorbeeld in de zorgsector en het onderwijs. Ik heb grote vragen bij die bepaling, omdat het volgens mij een bepaling is van de vorige eeuw, en niet van de 21ste eeuw. Dit decreet maakt immers mogelijk dat men, boven op de vereiste kwalificaties die iemand nodig heeft om in de zorgsector te werken of om onderwijs te geven, een soort loyauteit kan vragen, een soort onderschrijving van een ideologisch project van die bepaalde vzw.
De Vlaamse overheid heeft in de eerste plaats een verantwoordelijkheid voor alle Vlamingen. Zij financiert scholen met als bedoeling het recht op onderwijs voor alle kinderen in Vlaanderen te garanderen. De Vlaamse overheid financiert vzw's om zorg te organiseren voor al wie gehandicapt of oud is. We leven in de 21e eeuw. Dat wil zeggen dat we leven in een samenleving waar we samenleven in verschil. Mensen herkennen zich niet meer in de realiteit van de vorige eeuw, waar de welvaartstaat groeide uit enerzijds katholiek geïnspireerde scholen en vzw's en anderzijds door de overheid georganiseerde neutrale scholen of voorzieningen.
Veel Vlamingen vandaag baseren hun handelen op christelijke waarden maar voelen zich absoluut geen deel meer van een netwerk van katholieke voorzieningen. Er is echter meer. Wanneer ik naar mijn eigen stad kijk, dan zie ik dat zeven op tien kinderen in de Antwerpse scholen thuis geen Nederlands spreken. Zij baseren hun handelen waarschijnlijk op waarden die ze putten uit de joodse religie, de islamitische religie, het boeddhisme, het confucianisme enzovoort.
Ik heb de indruk dat met dit voorstel van decreet heel duidelijk wordt gezegd dat de realiteit zich moet aanpassen aan de organisatie van ons onderwijs en onze zorg, terwijl ik van mening ben dat wij de organisatie van de zorg en het onderwijs moeten aanpassen aan de realiteit op het terrein. Ik geef het voorbeeld van Kind en Gezin. Kind en Gezin organiseert voor de Vlaamse overheid het beleid en wil alle kinderen die in Vlaanderen geboren zijn, de eerste jaren van hun leven maximale kansen geven door hun preventieve zorg te bieden en opvoedingsmatig te begeleiden. Ik ben heel fier op deze organisatie die aan de Europese top staat en die vandaag 97 percent van alle pasgeboren kinderen in Vlaanderen bereikt.
In mijn eigen stad Deurne worden zeven op tien kinderen geboren in een gezin waar ze thuis geen Nederlands praten. Het is dan ook niet evident om die kinderen te bereiken. We bereiken ze niet door te zeggen dat ze zich moeten aanpassen aan onze organisatie maar wel door extra mensen te engageren die andere religieuze opvattingen hebben of een andere taal spreken. De basisdoelstelling is het bereiken van de klanten. Ik begrijp dan ook niet dat Open Vld en sp.a zoiets goedkeuren. Met dit voorstel van decreet wordt het aangeworven personeel de spiegel van de opvattingen van de raad van bestuur van de vzw die de overheid financiert terwijl het personeel van de onderwijs- en zorginstellingen juist de spiegel moet zijn van de klanten die deze instellingen bereiken.
Mevrouw Vogels, ik weet niet of u enigszins getraumatiseerd bent door jeugdervaringen.
Absoluut niet.
We leven in een land waar er vrijheid van onderwijs is. Vanuit een bepaald opzicht wordt onderwijs georganiseerd en wordt een onderwijsproject nagestreefd. Wanneer men werknemers aanwerft, dan is het toch logisch dat men van die mensen vraagt dat zij dat project onderschrijven. U kunt zeggen dat u niet gelooft in dat project, dat is uw volste recht. U hebt het recht om niet te geloven in de vrijheid van onderwijs. U hebt het recht om te vinden dat de overheid neutraal onderwijs zou moeten aanbieden, maar wij vinden dat niet. Volgens ons bestaat neutraal onderwijs niet. Het christelijke onderwijsproject heeft bepaalde waarden. Wanneer men werknemers aanwerft, dan mag men toch wel vragen dat zij dat project respecteren. Wat zou u doen indien de VUB docenten zou aanwerven, en er biedt zich een fundamentalistische katholiek aan die niets wil weten van vrij onderzoek en die zich niets aantrekt van de doelstellingen van de VUB maar die men op basis van zijn kwaliteiten verplicht moet aanwerven? Moet dat kunnen of niet?
Mijnheer Laurys, u moet me niet in het kamp van de VUB drummen. Ik ben absoluut geen vrijzinnige.
Het wordt altijd andersom voorgesteld. Dat is de reden waarom ik dat voorbeeld geef.
U zit vast in de tweedeling van de vorige eeuw. (Rumoer)
Ik pleit voor religiositeit. Ik pleit voor religieuze waarden in het onderwijs. Als we echter uw redenering doortrekken, dan worden morgen islamitische of joodse scholen opgericht.
Maar die zijn er al!
Is dat het model dat u nastreeft? Wilt u ook aparte islamitische scholen en aparte confuciaanse scholen?
Vindt u niet dat de VUB het recht heeft om een fundamentalistische katholiek te weigeren? Mag de VUB niet zeggen dat ze vindt dat die bepaalde docent misschien wel de nodige technische capaciteiten heeft, maar dat hij niet past binnen het onderwijsproject?
Die vraag is niet ter zake.
Natuurlijk is ze ter zake!
Iedereen heeft het recht dat te doen als er keuzevrijheid is. Een aantal mensen heeft die keuzevrijheid echter niet.
U hebt het nu over iemand die gaat werken. Ik heb het echter over de klanten. Zeven van de tien kinderen die in Antwerpen school lopen, spreken thuis geen Nederlands, hangen ook niet de christelijke waarden aan en zijn evenmin vrijzinnig.
Maar daar gaat dit ontwerp niet over. Het gaat enkel over de mensen die daar komen werken. Het gaat over evenredige participatie op de arbeidsmarkt.
Dat is juist mijn fundamentele kritiek. Dit ontwerp gaat voor een groot deel over de hele socialprofitsector: over onderwijs, over zorg. In de zorgsector bestaat die keuze helemaal niet. Het gaat over vzw's die met overheidsgeld iets organiseren wat voor ons beleidsmatig belangrijk is. Als dat per net wordt georganiseerd, dan heeft de overheid ook de verantwoordelijkheid om er morgen voor te zorgen dat islamitische, confuciaanse, boeddhistische, vrijzinnige scholen mogelijk worden.
U zegt nu eigenlijk dat het katholiek onderwijs de mogelijkheid moet hebben om tegen sollicitanten te antwoorden dat ze het project niet onderschrijven en dus ook niet worden aangeworven. 70 percent van de kinderen in die scholen hangt echter niet de ideeën aan van de raad van bestuur van de vzw, die met overheidsmiddelen wordt gefinancierd. Waar zijn we dan eigenlijk mee bezig!
Dat is dan de keuze van de ouders.
Maar ze hebben die keuze niet!
Mevrouw Merckx heeft het woord.
Mevrouw Vogels, ik heb er een probleem mee dat u naar de vorige eeuw of eeuwen verwijst. Via artikel 6 wordt een bijzondere regel ingevoerd. Krachtens de Europese richtlijn mogen we die ook invoeren. Blijkbaar is er binnen Europa dan toch enige consensus om deze mogelijkheid open te laten.
In het ontwerp hebben we die mogelijkheid opgenomen in een duidelijke tekst. De heer Laurys heeft er al op gewezen dat er ook een uitdrukkelijke vermelding is dat geen afbreuk kan worden gedaan aan de rechten en vrijheden die vervat zijn in de Grondwet en alle internationale verdragen.
Daarnaast kan de rechtbank zich nog uitspreken. In het vorige decreet was het de SERV die een advies mocht uitbrengen. Vindt u dat de SERV een betere rechtswaarborg biedt dan een rechtbank? Ik heb een voorkeur voor de tekst die nu in artikel 6 van het ontwerp is opgenomen.
Mevrouw Merckx, Europa geeft u inderdaad die mogelijkheid. Dat klopt. Gebruik maken van die mogelijkheid betekent echter ook impliciet kiezen voor 'vernetting' van de organisatie van het onderwijs op basis van religieuze waarden. Als dat de keuze is van dit parlement, dan moet dat ook duidelijk worden gemaakt. Dat betekent namelijk dat morgen ook de deur wordt opengezet voor islamitische scholen. Joodse scholen bestaan nu al omdat die gemeenschap genoeg middelen heeft.
Ik heb daar geen problemen mee. U moet dat dan wel duidelijk maken.
Dan moeten we artikel 24 van de Grondwet wijzigen. Europa stelt dat Vlaanderen de beperkte aanwervingsvrijheid van de scholen mag respecteren. Ik verwijs naar de antidiscriminatierichtlijnen. Daarnaast is er artikel 24 van de Grondwet, dat stelt dat Vlaanderen die beperkte vrijheid moet respecteren.
Als we deze twee bepalingen samen lezen, kunnen we toch niet anders dan besluiten dat Vlaanderen die beperkte aanwervingsvrijheid moet respecteren. Daar is niets aan te doen.
Ik wou hetzelfde zeggen. Hier verschuift het debat. U moet voorstellen om de vrijheid van onderwijs af te schaffen. Dan kunt u uw betoog voortzetten. U moet voorstellen dat het niet toegelaten is dat een groep ouders een freinet- of een steinerschool opricht. Of dat een groep mensen een katholieke school opricht. Als dat aanvaard is, bevinden we ons in een andere context.
Ik zal u een ander voorbeeld geven en voor de rest zal ik geen voorbeelden geven, het is aan de rechter om dat in alle wijsheid toe te passen. Vindt u dat een organisatie die opkomt voor dierenrechten het recht heeft om aan een sollicitant te zeggen: "Wij wensen niet dat u hier elke dag met een bontmantel komt werken en overal vertelt dat bontmantels oké zijn en dat het geen enkel probleem vormt dat daarvoor dieren geslacht worden."? Vindt u dat?
Ja, want die organisatie wordt niet door de overheid gesubsidieerd.
Mevrouw Vogels, door wie wordt uw eigen groene fractie gesubsidieerd?
Dat gebeurt op basis van de kiezers die voor Groen! stemmen, mensen die kiezen voor het groene project.
Uw eigen groene fractie, zal die nooit de opvatting die mensen hebben beschouwen als een wezenlijke beroepsvereiste? U kunt niet volhouden wat u hier zegt, tenzij u zegt dat de vrijheid van onderwijs moet worden afgeschaft. U mag dat zeggen: de gedachten zijn vrij. Dan gaan we staatsonderwijs organiseren, geen steiner- en freinetscholen meer, geen vrij initiatief. Dan kunt u verder.
Ik noteer dat iedereen er hier impliciet mee akkoord gaat dat wij evolueren naar een verdere vernetting van het onderwijs. Dat zal de conclusie zijn van dit debat. Dat is logisch.
Ik wil u een ander voorbeeld geven uit de sector die mij, mijnheer de minister, veel beter bekend is. Op dit moment financieren wij de psychiatrie, om psychiatrische zorg te verlenen aan mensen. 92 percent van de psychiatrische zorg in Vlaanderen wordt georganiseerd door één religieus gebonden groep, de Broeders van Liefde. Ik heb daar geen probleem mee. Zij verstrekken kwalitatief zeer goede zorgen. Maar dat betekent niet dat 92 percent van de psychiatrische patiënten behoren tot dezelfde overtuiging als de psychiatrische instelling die de zorg organiseert.
Ik ga nog verder. Stel, ik ben gehandicapt. Ik wacht vier jaar op een plaats in een gehandicaptenvoorziening. Ik heb geen keuze want er zijn wachtlijsten. Na vier jaar komt er eindelijk een plaats vrij in een religieus gebonden gehandicaptenvoorziening. Ik moet daar de rest van mijn leven in wonen en ik zal daar permanent verzorgd worden door mensen die een loyauteitsverklaring hebben afgelegd aan de vzw waarvoor ze werken. Terwijl het publiek dat daar zit zich helemaal niet hoeft te bekennen tot die waarden. Daarom snap ik niet dat partijen zoals Open Vld en sp.a-spirit in de 21e eeuw een dergelijke bepaling goedkeuren. Ik heb niets tegen religie, integendeel. Maar wij leven in de 21e eeuw en naast katholieken en christelijken heb je islamieten en mensen met een zeer brede visie.
Collega's, ik wil afsluiten want het uur is vergevorderd en sommigen onder ons moeten een vliegtuig halen. Ik wil positief afsluiten. Ik vind het goed dat wij in dit parlement wakker liggen van een betere participatie van personen met een handicap en allochtonen. Ik vind dat zeer goed. Het is goed dat wij deze instrumenten hebben. Het is goed dat er dingen gemaakt worden zoals die databanken, om te zien hoeveel allochtonen er op dit moment in de werkloosheid zitten, of hoeveel personen met een handicap er zijn.
Ik heb dat op het Bureau aangekaart. Ik wou daar naar aanleiding van dit decreet nog iets over zeggen, maar het uur is te ver gevorderd. Het is mijn mening dat het parlement zich moet buigen over de grenzen van dergelijke databank. Ik hoop dat we daar op een later moment op kunnen terugkomen. (Applaus bij Groen!)
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wil even wijzen op de reacties van Voka, Federgon en UNIZO. Die drie organisaties vertegenwoordigen nogal wat werkgevers en het is belangrijk om hen een duidelijk signaal te geven. Er moet duidelijk worden gecommuniceerd over het verschil tussen streefcijfers en quota. Het moet ook duidelijk zijn dat er niet wordt geopteerd voor positieve discriminatie. De Vlaamse overheid geeft in de uitvoeringsbesluiten van 2004 zelf het goede voorbeeld. Voka vraagt zich af of het weer de werkgevers zijn die het allemaal moeten doen. Neen, het onderwijs, de gemeentebesturen, de provincies en de Vlaamse overheid hebben een duidelijke voorbeeldfunctie. Mijnheer de minister, ik hoop dat u in uw antwoord duidelijk ingaat op de opmerkingen van deze drie organisaties.
Mevrouw de voorzitter, dames en heren, als voorzitter van de commissie wil ik stellen dat er echt wel behoefte was aan een herstelwetgeving die de juridische bestrijding van discriminatie in realistische, maar vooral in rechtszekere banen kan leiden. Ik vind het goed dat we niet hebben gewacht tot de federale wetgever die herstelwetgeving heeft gemaakt. Het waren wel onderdelen van een federale wet die door het Arbitragehof zijn vernietigd.
In de commissie voor Economie is er heel dikwijls aandacht voor de tewerkstelling van kansengroepen. Als het van mij afhangt, zal dat zeker ook zo blijven. Het is goed dat we aan een accuraat herstel doen.
Ik ben een beetje verwonderd over de reactie van UNIZO, Voka en Federgon, die doen alsof het parlement snel en stiekem deze wetgeving heeft gemaakt. Het is wel de taak van het parlement om instrumenten uit te tekenen om een diversiteitsbeleid uit te tekenen, maar er ook voor te zorgen dat discriminatie niet kan. Misschien is het debat niet erg lang geweest, maar er was consensus bij de democratische fracties. De behandeling van kansengroepen is het voorbije jaar in elk geval een belangrijk gespreksonderwerp geweest in de commissie. Rond dit thema hebben we hoorzittingen georganiseerd naar aanleiding van het Meerbanenplan en het Inwerkdecreet. Het is goed dat antidiscriminatiewetgeving een vehikel kan zijn om bepaalde evoluties te provoceren of om sluimerende problemen aan de oppervlakte te brengen. Daarvoor is echter wel heldere, hanteerbare en voorspelbare wetgeving nodig, die krijtlijnen uittekent en afdoende rechtszekerheid biedt.
Dit decreet bouwt voort op het oorspronkelijke decreet van 2002 en op een handhavingsdecreet van 2004. Het zorgt voor een glasheldere vertaling van de basisbegrippen uit de Europese richtlijnen. Het zorgt voor een eenvormige interpretatie van alle mogelijke vormen van discriminatie. Ik ben dus blij dat de regering en het parlement zo de kans grijpen om het wettelijke kader ter bestrijding van discriminatie te corrigeren.
Wetgeving is natuurlijk geen doel, maar een middel. Zij moet zijn ingebed in het onderwijs, de opvoeding, het verenigingsleven, de sport en cultuur. De dialoog daarover moet worden voortgezet. Dit decreet reikt daartoe een kader aan, en we steunen dus dat voorstel. (Applaus)
Mevrouw de voorzitter, geachte collega's, vooreerst wil ik de indieners van het voorstel bedanken en feliciteren voor het initiatief. Mevrouw De Ridder en de heren Laurys, Mahassine, Vandenbroucke en Peumans hebben belangrijk en goed werk geleverd. Het was echt nodig om te zorgen voor een robuuste juridische vertaling van wat Europa zegt over evenredige arbeidsdeelname en non-discriminatie die tezelfdertijd rekening houdt met de realiteit van de tendensbedrijven. Wat we doen is niet alleen legitiem maar ook noodzakelijk.
Het debat dat we hier hebben gevoerd, is eigenlijk niet nodig. We moeten een onderscheid maken tussen echte discriminatie en het probleem van de evenredige arbeidsdeelname enerzijds en het feit dat in een aantal organisaties en bedrijven een maatschappelijke opvatting leeft die men moet kunnen uitdrukken anderzijds. Dat is in het voorstel van decreet zorgvuldig afgewogen, en ik feliciteer de initiatiefnemers en de commissieleden daarvoor.
Ik wil hen ook bedanken voor het feit dat ze daarmee in Vlaanderen niet alleen de basis leggen voor de strijd tegen discriminatie in de negatieve betekenis van strijd leveren 'tegen' iets. We moeten dat natuurlijk doen. Maar ze leggen zo ook de basis voor een positief beleid; voor een beleid dat evenredige arbeidsdeelname in de praktijk kan realiseren. Zo zet het parlement een echte stap vooruit, en dat steekt gunstig af bij wat andere parlementen doen. We hebben misschien meer mogelijkheden dan die andere assemblees. Het is evenwel een feit dat we zo echt voor een beleid zorgen.
We bestrijden niet alleen: we creëren een kader waarin overheden en maatschappelijke organisaties, privé-personen en bedrijven vorm kunnen geven aan positieve beleidsdoelen. Die doelen zijn het wegwerken van achterstelling en mensen gelijke kansen bieden. Dat is essentieel, want het helpt om steriele debatten en symbooldiscussies te vermijden. Ik kan in dat verband niet genoeg de woorden van de heer Mahassine onderstrepen. Debatten over discriminatie zijn heel dikwijls debatten geweest waarbij men mekaar met de vinger wijst. Het zijn debatten waarin de enen zeggen dat ze de slachtoffers zijn en alleen maar de slachtoffers, en de anderen alleen maar zeggen dat de 'slachtoffers' geen slachtoffers zijn en meer inspanningen moeten leveren. Het zijn dikwijls steriele debatten.
De waarheid ligt natuurlijk in het midden. Het gaat dikwijls om vicieuze cirkels, waarin mensen terechtkomen wegens tekorten inzake opleiding, attitude enzovoort, en ten gevolge van vooroordelen en discriminaties in die toestand worden gehouden.
Men moet niet naar elkaar wijzen, maar een inspanning vragen van de betrokkenen om uit hun situatie te geraken en daarvoor zelf mee verantwoordelijkheid te nemen. We moeten een inspanning vragen van diegenen die kunnen kansen geven aan mensen, bijvoorbeeld bedrijven en organisaties allerhande. We leggen daarvoor de basis met dit voorstel van decreet. Ik wil weg van steriele debatten waar men aan de ene kant victimisatie heeft en aan de andere kant de ontkenning van discriminatie en achterstelling. Ik denk dat de heer Mahassine dit zeer goed verwoord heeft.
Een belangrijke zorg die verschillende mensen hebben geuit, is dat we bedrijven geen planlast mogen opleggen die niet noodzakelijk is. Ik heb al een zeer constructief overleg gehad met Federgon die in deze onze belangrijkste partner is. Federgon is de federatie van uitzendkantoren, outplacementkantoren, loopbaanbegeleiders en is een belangrijke bemiddelaar op onze arbeidsmarkt. Ik denk dat ik de mensen van Federgon heb kunnen geruststellen. Na het overleg, heb ik een brief gestuurd aan Federgon waarin ik de conclusies van het overleg op een rijtje heb gezet.
Om te beginnen meen ik dat een aantal bedrijven een beetje onderschat hebben wat reeds in het eerste decreet stond. Daar stond al heel wat in en dit voorstel van decreet voegt daar enkele elementen aan toe, maar verandert niet wezenlijk de aard. Administratieve verplichtingen waren er natuurlijk al. Ik heb afgesproken met Federgon dat we de organisaties van de arbeidsbemiddelaars bij elkaar zullen brengen en dat we een advies zullen vragen over de manier waarop we dit voorstel van decreet zo handig en elegant mogelijk kunnen implementeren. De sectororganisatie zal daarin zeker een belangrijke rol kunnen spelen. Als we via de sectororganisatie de administratieve last kunnen opvangen, denk ik dat we heel wat kunnen realiseren. Ik heb dus op die manier het overleg op gang gebracht en we zullen nog verder overleggen. Ik denk ook dat ik een aantal misverstanden heb kunnen rechtzetten. En ik heb het gevoel dat het overleg voor Federgon een bevredigende verklaring was bij de stand van zaken van dit voorstel van decreet. Ik kan de brief aan Federgon bezorgen aan de leden van de commissie en aan de leden van het parlement.
De streefcijfers zijn nieuw, maar ik vind ze erg belangrijk. Ook hier moeten we steriele debatten overstijgen. Quota zijn geen betere versie van streefcijfers. Quota zijn niet de nog meer ideale variant van streefcijfers. Quota zijn een slecht idee. Streefcijfers zijn een goed idee. Quota betekent dat de overheid op een administratieve, juridische wijze van bovenaf bepaalde verplichtingen oplegt en vervolgens afdwingt. Ik denk niet dat dat werkzaam is, ik denk niet dat dat onze problemen oplost. Streefcijfers zijn engagementen die organisaties, bedrijven en sectoren zelf op zich nemen, op hun eigen maat, maar het zijn wel duidelijke engagementen. In onze diversiteitsplannen werken we met streefcijfers. Ik vind streefcijfers een goed en noodzakelijk verhaal, ik vind quota geen goed verhaal. Diegenen die streefcijfers slappe koffie vinden en quota echte koffie, vergissen zich. Het zijn twee totaal verschillende drankjes. We hebben nog een hele weg te gaan om van streefcijfers een goed functionerend instrument te maken. Maar ik kan zeggen dat waar we dat doen, we aanmoedigende resultaten boeken.
Ik was vroeger een beetje een scepticus als het over streefcijfers ging. Ik ben ondertussen wel wat bekeerd. We stellen vast dat in Vlaamse diversiteitsplannen die gebaseerd zijn op vrijwillige streefcijfers, aangegaan door de betrokken bedrijven zelf, de verwezenlijkingen stelselmatig beter en zelfs veel beter zijn dan de streefcijfers. Dat toont natuurlijk aan dat onze bedrijven voorzichtig zijn, maar ze mogen voorzichtig zijn, want hun realisaties zijn per saldo beter dan hun streefcijfers.
Het aantal diversiteitsplannen groeit van jaar tot jaar en we realiseren meer dan wat we op papier zetten inzake streefcijfers. Dat werkt, dus het komt erop aan om er geloof aan te hechten en het op een administratief lichte wijze te doen, maar ik denk dat we dat ook kunnen, want dan zullen we vooruitgaan.
Mevrouw de voorzitter, ik ben het parlement dankbaar dat dankzij goed parlementair werk de overheid en vele andere actoren deze mogelijkheid krijgen. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, de artikelsgewijze bespreking is geopend.
Artikel 1 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
Op de artikelen 2 en 3 werden amendementen ingediend. De stemmingen over de amendementen en de artikelen worden aangehouden.
Artikel 4 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
Op artikel 5 werd een amendement ingediend. De stemmingen over het amendement en het artikel worden aangehouden.
Artikel 6 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
Op de artikelen 7 en 8 werden amendementen ingediend. De stemmingen over de amendementen en de artikelen worden aangehouden.
Artikel 9 wordt zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het voorstel van decreet houden.