Verslag plenaire vergadering
Verslag
Algemene bespreking
Dames en heren, de algemene bespreking is geopend.
De heer Caron, verslaggever, heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, dit ontwerp van decreet heeft in de commissie ruime aandacht gekregen. Ik overloop kort de verschillende tussenkomsten van de verschillende sprekers. Ik verwijs voor de nuanceringen en dergelijke graag naar het zeer uitgebreide verslag. Verder neem ik aan dat een aantal mensen straks nog een en ander zullen opmerken.
De heer Sauwens benadrukt dat hij blij is met het ontwerp van decreet. Omdat zij de sportbeoefening in de breedte wil activeren, verleende CD&V haar volle medewerking. De partij vindt het pleidooi voor een tweesporenbeleid goed en is blij dat het ontwerp een jaar eerder dan gepland is ingediend. Positief is ook dat dit met een minimum aan administratieve rompslomp gepaard gaat. Momenteel beschikken 190 van de 308 Vlaamse gemeenten over een erkende en gesubsidieerde sportdienst. De uitdaging bestaat erin alle gemeenten te laten meedoen. In het kader van de meerjarenbegroting wordt gezorgd voor de extra middelen. De heer Sauwens vindt het goed dat sportverenigingen zelf een initiatief kunnen nemen als het gemeentebestuur in gebreke blijft. Dat is vooral voor de Vlaamse Rand belangrijk. Zijn fractie juicht de grote betrokkenheid van het sportveld toe en onderstreept dat met dit ontwerp de gemeentelijke sportraad opnieuw een decretale basis krijgt.
De heer Marginet van het Vlaams Belang herinnert aan het Regeerakkoord waarin wordt gepleit voor meer aandacht voor een brede sportparticipatie. Het ontwerp streeft naar planlastvermindering en wil de gewonnen middelen voorbehouden voor sportinitiatieven zelf. Hij kijkt uit naar de ontwikkeling van en de controle op de sportbeleidsplannen. De gevoelige verhoging van de financiële middelen vindt hij een positieve zaak. Negatief is volgens hem evenwel dat het decreet met terugwerkende kracht in werking treedt. Ook minder positief is de zware cofinanciering van 50 percent door de lokale overheden. Hij vindt het een nobel streven om de Vlaamse sportbeleidsdoelstellingen te laten doorsijpelen naar het lokale niveau, zolang dat maar niet te dirigistisch wordt.
Zo heeft hij reserves over de procentuele verdeelsleutels in het algemeen als over de quota voor diversiteit in het bijzonder.
De heer Van Nieuwkerke zegt dat men beginnen bouwen is aan de gouden triangel 'school-club-gemeenten' tijdens de voorbije legislatuur. Het ontwerp zet dat werk nu versneld voort. De spreker vindt het belangrijk dat de sportvereniging centraal staat in de subsidiëring en dat het geld ook naar sport gaat en niet naar infrastructuur. Positief is dat meer gemeenten betrokken worden. Zij zullen moeten werken aan een beleidsplan en daarover moeten nadenken met hun sportraad. Het coachen van de veelal kleinere gemeenten is een belangrijke ondersteuning.
Mevrouw Libert zegt dat de VLD tevreden is met het ontwerp, meer bepaald met de verhoging van de financiële middelen en de bijdrage door de gemeentebesturen. Belangrijk is dat het geld naar de sporters zelf gaat, zowel de georganiseerde clubs als de andere. De administratieve last is beperkt. De opsplitsing van de besteding van de middelen is vrij uitgewerkt. Het decreet mag geen betutteling van de lokale besturen instellen. De VLD steunt de coaching van startende gemeenten.
Ik zelf ben blij dat het oude decreet op de sportdiensten vernieuwd wordt. Het ontwerp is een goed voorbeeld van de samenwerking tussen de lokale besturen en de Vlaamse Gemeenschap, waarbij de sportclub centraal staat. Ik ben blij met de sociale aspecten zoals het doelgroepenbeleid en de aandacht voor diversiteit en niet-georganiseerde sport. Ik benadruk dat ik het ontwerp niet betuttelend vind. Dit decreet legt de lokale besturen weliswaar op om een sportbeleidsplan te maken, maar het is slechts een licht sturingsinstrument omdat de invulling vooral lokaal gebeurt. De samenwerking met de lokale besturen en de sportsector tijdens de voorbereiding van dit decreet, was voorbeeldig.
De heer Van Dijck zegt dat lokale besturen uitkeken naar het nieuwe ontwerp waarbij het de uitdaging was om meer gemeenten, in het bijzonder kleinere, te betrekken. Het ontwerp is drempelverlagend en staat garant voor kwaliteit. Er is een evenwicht tussen de gemeentelijke autonomie en de sturing door de subsidiërende overheid.
Mevrouw Robeyns sluit zich aan bij de collega's die het ontwerp belangrijk noemden. Het is complementair met het topsportbeleid. Zij benadrukt het belang van de sportgekwalificeerde ambtenaar.
Minister Anciaux zegt dat het ontwerp van decreet het resultaat is van langdurig en intensief overleg met alle partners: de administratie, Bloso, VVSG, VVP, VSF, de Sportraad, ISB, SVS. Ze werden intensief betrokken bij de totstandkoming van het decreet waarbij duidelijke keuzes gemaakt zijn. Voor het Sport voor Allen-beleid streeft de regering naar een grote consensus. Er zijn tijdens de besprekingen verschillende amendementen ingediend. De meerderheid diende er in voor het vermijden van verkeerde interpretaties van bepaalde begrippen en voor een aantal technische correcties. Maar ook voor een beperkte wijziging van de verhouding waarin subsidies moeten worden aangewend voor de verschillende onderdelen: 50 percent directe steun aan sportclubs, 20 percent voor programma's van anders georganiseerde sport en 10 percent voor diversiteit en toegankelijkheid in de sport. Dit laatste percentage is geïntegreerd in de verschillende bestedingspercentages. Er was ook een amendement over de toewijzing van de subsidies in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, waarbij nu naast de VGC ook de gemeentebesturen rechtstreeks subsidie kunnen ontvangen voor de ondersteuning van de Vlaamse sportclubs. De toewijzing is gebaseerd op het aantal inwoners van de gemeente en het aantal Nederlandstalige sportclubs. Er waren ook amendementen om de Vlaamse subsidies te bestemmen voor sportclubs die aangesloten zijn bij een federatie die zich heeft aangepast aan de Vlaamse decreten. Deze regel heeft echter pas over drie jaar uitwerking zodat de betrokken federaties zich kunnen conformeren aan de Vlaamse decreten. Er was ook een amendement over de regels voor de aanwerving van de sportgekwalificeerde sportambtenaar. Die regels worden licht verstrengd voor grotere gemeenten. Ook de datum waarin de sportgekwalificeerde ambtenaar in dienst moet zijn, is voorwaarde voor subsidiëring.
De Vlaams Belang-fractie diende eveneens enkele amendementen in: één om de datum van inwerkingtreding niet retroactief toe te passen en één over de datum waarin de sportgekwalificeerde ambtenaar in dienst moet zijn.
De minister vindt het goed om een onderscheid te maken tussen clubs die niet aangesloten zijn bij erkende sportfederaties en clubs die aangesloten zijn bij unitaire sportfederaties. De minister gaat akkoord met het uitsluiten van sportclubs, aangesloten bij een unitaire sportfederatie die zich niet in regel wil stellen met de Vlaamse decreten. Hiervoor moet echter in een aanvaardbare overgangsperiode worden voorzien. De minister nodigt alle unitaire federaties uit zich in regel te stellen. Hij dankt de leden voor de constructieve medewerking. (Applaus bij sp.a-spirit en VLD-Vivant)
De heer Sauwens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, we waren in 2004 toch wat geschrokken. Mijnheer de minister, ik begrijp dat iedereen een kind van zijn tijd is en u werd minister van Sport toen we tijdens de Olympische Spelen niet de verhoopte resultaten haalden. We zagen dat uw eerste verklaringen als nieuwe minister van Sport vooral over topsport, medailles en prestaties gingen.
We waren daar niet zo gelukkig mee. Vooral niet toen we in uw beleidsnota lazen dat er voor het lokale sportbeleid, het Sport voor Allen-beleid, in 2008 een nieuw decreet zou komen en de middelen in 2009. Wij vonden dat daarmee onrecht werd gedaan aan een enorm belangrijk maatschappelijk gebeuren in Vlaanderen dat nog enorme groeikansen heeft: sport aan de basis.
Men spreekt soms over de sportpiramide, met een heel brede basis en aan de top enkele kampioenen die medailles bij wereldcompetities kunnen halen. Mijnheer de minister, de realiteit is totaal anders. Als u zou doen wat men vroeger in de DDR en in Australië deed, namelijk in de lagere scholen en de kleuterklassen kijken hoeveel jongeren puur fysiek de kans hebben om kampioen te worden, zou blijken dat het een zeer beperkte groep is. Het gaat uiteindelijk om 5 of maximum 10 percent van de mensen die ooit in nationale of internationale competities kunnen meedraaien als de omstandigheden inzake opleiding, begeleiding enzovoort goed zijn.
Dus wordt 90 percent uitgesloten van het topsportgebeuren. Dat is de discussie in heel wat clubs, waar trainers enorm resultaatgericht werken en enkel willen werken met de mannen die kunnen voetballen. Men gaat voorbij aan een zeer belangrijk maatschappelijk gebeuren, dat we niet alleen in stand moeten houden, maar ook groeimogelijkheden moeten geven.
Het enthousiasme van 22 jonge spelertjes, toegejuicht door ouders, grootouders of familie en die zich allemaal kleine Ronaldo's wanen, is enorm. Als iemand gaat joggen en de zoon loopt fier mee met zijn papa, is dat toch schitterend. Het is een soort belevings-, spel- en sportvreugde die voor de persoonlijkheidsontwikkeling van de bevolking enorm belangrijk is. Dat geldt zowel voor de teamsporten als het individueel beleven van de inspanning en de uitdaging om eens te kunnen winnen van iemand anders, ook al is het tijdens een badmintonwedstrijd met een vriendengroepje van 50-plussers.
In het brede sportgebeuren zit een enorme sociale kracht. Investeren in breedtesport heeft een enorme maatschappelijke meerwaarde. Nieuwe Vlamingen, die de taal nog niet goed spreken, maar dankzij sport een status verwerven, worden mee betrokken.
In deze moderne tijd van televisie en pc kunnen we mensen samenbrengen dankzij het samen beleven van spelvreugde. Dat heeft zo'n grote maatschappelijke meerwaarde, dat we vanuit CD&V onmiddellijk hebben gezegd dat we de breedtesport, de recreatieve sport en sport voor allen veel meer moeten ondersteunen. Topsport is goed, maar dat gaat om een vrij smal segment. Het begint jong en dan komen de topsportscholen en de begeleiding en uiteindelijk zeggen we aan de mensen van het BOIC dat ze met deze kampioenen in spe iets goeds moeten doen. Maar het brede maatschappelijke gebeuren van de tienduizenden sportclubs in Vlaanderen en van honderdduizenden jonge en oudere Vlamingen die heel veel vreugde beleven aan sport is van groter belang.
Ik ben ervan overtuigd dat wanneer je mensen drie uur sport per week zou afpakken, de referenda een heel andere uitslag zouden hebben dan wanneer mensen drie uur langer moeten werken voor hetzelfde geld, om even bij de actualiteit van Volkswagen Vorst aan te sluiten. Het is goed voor de sociale samenhang en voor de persoonlijkheidsontwikkeling.
Ook de gezondheidseffecten mag men niet te licht inschatten. De laatste 10 tot 15 jaar is er een nieuw fenomeen ontstaan waarbij vooral jongeren minder lenigheid en kracht ontwikkelen en daar op latere leeftijd de nadelige effecten van ondervinden, zoals bewegingsarmoede of zwaarlijvigheid. Men onderschat de gezondheidseffecten op korte en langere termijn. Minister Van Mechelen van Ruimtelijke Ordening zegt dat we allemaal dichter op elkaar moeten wonen en we geen ruimte meer zullen hebben. De minimumnorm zal 25 woningen per hectare zijn in de stedelijke gebieden. Er zal dus nog maar heel weinig ruimte blijven. Vroeger konden wij nog op straat voetballen of de Olympische Spelen imiteren. Maar deze natuurlijke omgevingsruimte is er bijna niet meer in het overbevolkte Vlaanderen. De gemeenschap zal ruimte moeten bieden aan jong en oud om te kunnen sporten en vrij te kunnen bewegen. Dat betekent een enorm grote opdracht.
We zijn heel blij met dit ontwerp van decreet omdat het tegemoet komt aan een bekommernis die heel breed is gedragen in Vlaanderen. We zijn blij dat het er een jaar vroeger komt en dat er meer middelen komen. Als je ziet welke enorme positieve effecten het sporten maatschappelijk heeft, moet het mogelijk zijn met de enorme budgetten waarover deze regering beschikt - dankzij onder meer de alternatieve financiering blijkbaar - dat we de impulssubsidies wat vroeger zouden inschakelen. Dit ontwerp van decreet moet lukken. Op dit ogenblik zijn er 190 gemeenten die beschikken over een erkende en gesubsidieerde sportdienst. Het moet mogelijk zijn om van de 308 gemeenten er op zijn minst 300 te laten instappen. Het moet algemeen zijn. De hand die Vlaanderen nu reikt geeft meer middelen, met een enorme vereenvoudiging en veel minder bureaucratie, met een licht sturend aanbod om op het lokale niveau een nieuwe impuls aan het sportbeleid te geven. We moeten ervoor zorgen dat die middelen vanaf 2008 kunnen worden ingebracht. Onze fractie zal in de begrotingsbesprekingen een lichte amendering bepleiten. Het gaat om relatief kleine bedragen maar met een heel groot effect bij de basis. Het zou jammer zijn dat een aantal gemeenten niet zou instappen omdat het iets nieuws is en ze een gekwalificeerd sportfunctionaris moeten aanwerven. De drempel moet zo laag mogelijk gehouden worden.
Dit is een van de betere ontwerpen van decreet. We hebben het ooit meegemaakt dat er ontwerpen van decreet werden voorbereid in de regering, waarna er niets meer aan kon worden gewijzigd, want het was in de interkabinettenwerkgroep binnen de meerderheid zo beslist en het moest zo door het parlement gejaagd worden. Mijnheer de minister, ik ben blij dat u ruimte hebt gegeven voor amendering en bespreking. U hebt uit uw verleden een gezonde democratische reflex overgehouden. Het parlement heeft in de diverse besprekingen in de commissie de kans gekregen om een aantal amendementen in te brengen. We zijn blij dat het amendement in verband met de invoering van de verplichting om gekwalificeerd personeel in dienst te nemen, aanvaard werd in de commissie. We zijn blij dat we ook de Brusselse gemeentebesturen de kans geven in dit Vlaams initiatief te stappen. We zijn blij dat het parlement het ontwerp van decreet heeft geamendeerd, zodat we nog enkel de sportclubs die aangesloten zijn bij een erkende Vlaamse sportfederatie vanaf 2010 met Vlaams geld zullen subsidiëren. Het debat woedt thans volop, hoofdzakelijk ten aanzien van de KBVB. Het voetbal is hierbij zeer belangrijk. We vinden het goed dat dit drukkingsmiddel nu wordt ingevoerd.
Het kan niet dat Vlaams geld wordt gebruikt, ook op het lagere niveau, voor sportfederaties die zich niet hebben aangepast aan de Vlaamse decreten. Het kan niet dat men wel van de voordelen van het systeem wil genieten, maar zich niet wil inschakelen in een vernieuwd sportbeleid in Vlaanderen.
Dit is een goed ontwerp van decreet, dat we voluit zullen steunen. Ik hoop dat we ter zake eenparigheid kunnen bereiken. Dit is een nieuwe kans om het Sport voor Allen-beleid in Vlaanderen een nieuwe start te geven. (Applaus bij CD&V)
De heer Deckmyn heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, dit ontwerp van decreet komt allerminst te vroeg, zeker gezien het feit dat het na goedkeuring met terugwerkende kracht in voege treedt. Na de klemtoon op topsport in het begin van deze zittingsperiode komt de focus nu eindelijk ook volop op de brede sport te liggen. De heer Sauwens wees u hier al op. Ook voor mijn fractie is het Sport voor Allen-beleid een zeer belangrijk maatschappelijk gegeven.
Dat lokale besturen zullen worden gestimuleerd om een lokaal sportbeleid uit te werken of te verfijnen, is zeker toe te juichen. De Vlaamse overheid zal in de toekomst echter ook genoeg aandacht moeten hebben om daartoe ook in de nodige middelen te voorzien. Het is bovendien de ambitie van dit ontwerp te voldoen aan het algemene streven naar planlastvermindering, en de zo gewonnen middelen vooral voor te behouden voor concrete sportinitiatieven. Op dat vlak moeten we echter toch nog een beetje wachten op het effect van de vele lokale sportbeleidsplannen die de komende jaren zullen worden opgemaakt, met de vraag hoe de daaraan gekoppelde controles binnen de Vlaamse administratie zullen verlopen. Tijdens de hoorzittingen over dit ontwerp was er bovendien een waarschuwing te horen: we moeten erover waken dat de planlast niet gaat verschuiven van de gemeenten naar de lokale sportclubs.
Mijnheer de minister, de heer Sauwens wees er daarnet al op: het is goed dat u wat ruimte hebt gegeven voor amendering in de commissie. Via amendering heeft men bij dit ontwerp van decreet alvast rekening gehouden met heel wat opmerkingen geformuleerd door de diverse sportactoren in Vlaanderen. Op sommige opmerkingen werd niet ingegaan. Bij andere opmerkingen is er, hoewel ze zijn verwerkt in dit ontwerp, toch nog interpretatie mogelijk. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten heeft ons dan ook enkele dagen geleden een brief gestuurd opdat, naar aanleiding van deze bespreking, vooralsnog enkele zaken zouden worden verduidelijkt. Er waren nog verenigingen die ter zake vragen hebben gesteld. De VVSG stelde dat het antwoord van de minister op haar vragen een belangrijk houvast zou kunnen bieden voor de interpretatie van het decreet bij de toekomstige implementatie ervan.
Mevrouw de voorzitter, ik zie dat de minister er niet is.
De regering is vertegenwoordigd. De minister moest heel even weg, maar hij komt meteen terug.
Ik hoop dan dat mijn boodschap aan hem wordt overgemaakt. Ik heb gezien dat een kopie van de VVSG-brief onder meer naar hem is gestuurd. Het is niet mijn bedoeling de vragen in die brief hier uitgebreid en volledig over te nemen. Daar de minister die brief ook heeft gekregen, neem ik aan dat hij daar dieper op in zal gaan in zijn antwoord.
Ik wil de bespreking in de commissie niet volledig overdoen. Het volstaat te verwijzen naar het mondelinge verslag van daarnet en naar het uitgebreide schriftelijke verslag. Toch wil ik nog enkele aandachtspunten aankaarten. Het ontwerp zorgt er ook voor dat er rekening wordt gehouden met de gevoeligheden in de Vlaamse Rand, wat positief en noodzakelijk is. Dit geeft sportverenigingen immers de mogelijkheid om zelf het initiatief te nemen als gemeentebesturen in gebreke blijven.
Over alle partijgrenzen heen bestond er een consensus dat de Vlaamse subsidies enkel ter beschikking konden worden gesteld van sportclubs die aangesloten waren bij een federatie die zich heeft aangepast aan de Vlaamse decreten. Na een door de meerderheid ingediend amendement, kunnen verenigingen niet meer ondersteund worden als zij zijn aangesloten bij unitaire sportfederaties, die zich niet wensen te splitsen in een Vlaamse en Franstalige vleugel. Vooral de Koninklijke Belgische Voetbalbond wordt hierbij voor een keuze gesteld.
Het Vlaams Belang was verheugd over dit amendement, maar kon zich niet verzoenen met een bijkomend amendement bij het laatste artikel van dit ontwerpdecreet, dat deze redenering uitstelt tot begin 2010. Men argumenteert dat deze geste de Vlaamse bereidheid aantoont om samen met de voetbalbond te zoeken naar een oplossing voor de splitsingsproblematiek. Feit is dat de voetbalbond reeds meermaals een uitgestoken hand geweigerd heeft. Door het hanteren van dit tijdspad heeft men alleen maar minder drukkingsmiddelen om de voetbalbond te overtuigen tot splitsen. Onze discussie naar aanleiding van de actuele vraag van de heer Sauwens over de acute geldnood van de voetbalbond, zette dit extra in de verf. De voetbalbond slaat liever het lidgeld van de clubs op, dan via een splitsingsscenario een oplossing te zoeken.
Een ander punt van kritiek betreft de procentuele verdeling van de subsidies. Voor de lokale overheden komt het nogal betuttelend over dat de besteding van de middelen onderworpen is aan een vast procentueel patroon. In het advies van de Vlaamse Sportraad formuleert men het voorzichtig: men stelt dat de verplichte procentuele verdeling lichtjes naar betutteling zweemt. Ook de VVSG wees erop dat dit de autonomie van de lokale overheden inperkt.
In verband met de voorziene opgelegde quota voor diversiteit, heb ik er al op gewezen dat diversiteit breed wordt omschreven, maar dat de invulling, vooral op stedelijk vlak, wellicht een specifiek patroon zal volgen.
Het Vlaams Belang maakt ook voorbehoud omtrent het feit dat de lokale overheden de beleidssubsidie van de Vlaamse Overheid moeten verhogen met 50 percent. Deze vorm van cofinanciering is zeker een beperking van de lokale autonomie. Elk lokaal bestuur dat het op sportgebied goed meent met de bewoners, zal automatisch mee investeren, zonder dat het decretaal verankerd hoeft te zijn. Maar de cofinancieringregel maakt er wel een opgelegd nummer van.
Toch bevat dit ontwerp van decreet veel positieve elementen om ervoor te zorgen dat de lokale besturen een goed en kwalitatief sportbeleid kunnen ontwikkelen. Veel lokale overheden zijn daarvoor vragende partij. Ondanks enkele negatieve aspecten, juichen we dus het tot stand komen van dit decreet toe.
Mijnheer de minister, ik heb verwezen naar een brief van de VVSG. Ik heb er niet uitvoerig uit geciteerd, omdat u die ook ontvangen hebt. Ik besluit dat dit decreet in de toekomst een hefboom kan worden voor een degelijk lokaal sportbeleid in Vlaanderen. (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Libert heeft het woord.
Beste collega's, mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, de Vlaming kampt met gezondheidsproblemen. Vlamingen hebben in toenemende mate last van zwaarlijvigheid en depressies. Beweging is een goede bestrijding van hart- en vaatziekten. Sport is goed voor de mens. Een goed sportbeleid zet meer mensen aan tot bewegen. Een algemene sportcultuur zet ook aan tot meer topsport, wat afstraalt op de hele gemeenschap.
Er zijn dus redenen te over om het engagement van Vlaanderen om het lokaal en provinciaal sportbeleid te ondersteunen, toe te juichen. Ik benadruk de term 'ondersteunen', want de gemeentelijke autonomie moet gevrijwaard blijven. Het zwaartepunt moet bij de gemeenten, de provincies en de VGC liggen, maar in ruil voor de extra budgettaire inspanningen kunnen wel een aantal dingen worden gevraagd aan de lokale besturen, bijvoorbeeld een extra toelage van 50 percent.
Wij geloven dat in dit ontwerp van decreet een goed evenwicht werd gevonden tussen de gerechtvaardigde eisen van Vlaanderen en de kwaliteit van het lokale sportbeleid. Bovendien kan ook de gemeentelijke autonomie gevrijwaard blijven. Open Vld heeft wel wat schrik voor een te rigide opsplitsing van de middelen. Er diende immers 50 percent te worden besteed aan de sportclubs en 20 percent aan de buurt- en schoolgebonden sport, en 10 percent diende als waarborg voor de toegankelijkheid en diversiteit binnen de sport. Open Vld vond dit te kunstmatig en betuttelend. Het is belangrijk dat 10 percent wordt gevrijwaard om sportkansarme mensen te stimuleren om meer aan sport te doen, maar dat kan ook gebeuren binnen de percentages die aan de sportverenigingen en aan de buurt- en schoolgebonden sport zullen worden besteed. We hebben een amendement ingediend om die integratie te bewerkstelligen en we zijn heel tevreden dat ons amendement door de commissie werd aangenomen.
Mijnheer de minister, hoe dan ook dienen er nog een aantal uitvoeringsbesluiten genomen te worden. Het is belangrijk dat ook daarbij de gemeentelijke autonomie niet wordt beknot en dat de planlasten niet worden verzwaard. We vragen u om hierover te waken en om ervoor te zorgen dat de administratieve vereenvoudiging prioriteit krijgt bij de voorwaarden inzake de subsidiëring, de voorwaarden van de beleidsplannen en de controle op de beleidsplannen. Open Vld vindt het belangrijk dat de middelen worden besteed aan de sporters zelf. Vooral hieraan moet aandacht worden besteed in de uitvoeringsbesluiten.
Mijnheer de minister, er werd reeds verwezen naar de vragen van de VVSG, maar ik wil het ook even hebben over een vraag van de VVP. In de artikelen met betrekking tot de provincies staat dat de provincies recht hebben op 'een maximum van 0,2 euro aan beleidssubsidies' per inwoner per jaar. De gemeenten hebben recht op een vast bedrag van 1,5 euro per inwoner per jaar. Hoe moet het woord 'maximum' worden geïnterpreteerd? Betekent het dat in de toekomst minder middelen besteed zullen worden aan de beleidssubsidies van de provincies?
Open Vld is heel tevreden dat er eindelijk aandacht wordt besteed aan de onmiskenbare belangrijkheid van een efficiënt lokaal sportbeleid dat alle bewoners en alle sporters de kans geeft om een eigen sport te beoefenen. (Applaus)
Mevrouw Robeyns heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, beste collega's, het ontwerp van decreet voor het voeren van een Sport voor Allen-beleid is een belangrijk decreet. Het uitgebreide overleg met de verschillende actoren in de sector en de uitgebreide bespreking en amendering in de commissie, benadrukken samen het belang van dit decreet.
De doelstelling om in samenwerking met de gemeenten en provincies een Sport voor Allen-beleid te voeren, het sportaanbod te verruimen, te professionaliseren en kwalitatief te verbeteren, kan ik namens mijn fractie enkel toejuichen. Met dit initiatief krijgt sport voor allen een eerste eigen decreet. Dat sport voor allen decretaal in het lokale sportgebeuren wordt verankerd, is een goede zaak. Het lokale niveau is voor de sport voor allen van levensbelang. Dit ontwerp van decreet legt dan ook een grote verantwoordelijkheid bij de lokale en regionale besturen. De gemeente- en provinciebesturen spelen een cruciale rol. Het principe dat de lokale of provinciale overheid voor elke euro die de Vlaamse overheid subsidieert, een vast bedrag, namelijk 0.5 euro, moet bijleggen, is positief en zorgt voor een gedeelde verantwoordelijkheid.
Om zo veel mogelijk mensen in Vlaanderen te stimuleren, uit te nodigen, te begeleiden en om hun de ruimte te bieden tot actieve sportbeoefening, is er een duidelijke responsabilisering van het lokale niveau noodzakelijk.
Tegenover deze grote verantwoordelijkheid biedt de Vlaamse overheid via dit ontwerp van decreet ook grote vrijheid en enorme kansen voor de lokale besturen. Ze kunnen vrij de Vlaamse doelstellingen concretiseren, ieder op hun eigen wijze, waardoor een uniek sportbeleidsplan zal ontstaan. Via een prioritair ondersteuningsbeleid wordt in dit ontwerp van decreet ook het belang van de sportverenigingen onderstreept. Dat men de brede sportparticipatie wil verhogen, bij voorkeur via een actieve sensibilisatie voor sportbeoefening in clubverband, ondersteunt mijn fractie ten volle.
Het is bovendien belangrijk dat de sportverenigingen centraal staan in de subsidieregeling en dat het geld ook naar de sport gaat in plaats van naar infrastructuur. Bovendien is mijn fractie ook blij met de sociale aspecten, zoals het doelgroepenbeleid en de aandacht voor diversiteit en niet-georganiseerde sport. Tot slot is het ook belangrijk dat er specifiek aandacht wordt besteed aan de jeugdsport door middel van de impulssubsidies. Het aanmoedigen van jeugdsport door het stimuleren van de kwaliteit van de jeugdsportbegeleiders is voor de sp.a belangrijk.
De optimale situatie zou zijn dat impulssubsidies en beleidssubsidies gelijktijdig worden ingevoerd. Dat is nu niet het geval. Voor ons ligt een vernieuwend ontwerp van decreet, dat ongetwijfeld de nodige vragen oproept; daarom is het begeleidingstraject absoluut noodzakelijk. De coaching van de veelal kleinere gemeenten die voor het eerst meedoen, vormt hierbij een belangrijke ondersteuning. De administratieve last die dit ontwerp met zich meebrengt, is beperkt en dit moet in de uitvoeringsbesluiten ook zo blijven. Door dit ontwerp van decreet is het tweesporenbeleid van topsport en sport voor allen eindelijk een feit. We hopen dan ook dat zoveel mogelijk gemeenten op deze uitnodiging zullen ingaan en op die manier meehelpen om zoveel mogelijk Vlamingen te stimuleren om actief aan sport te doen. De sp.a staat volledig achter dit ontwerp van decreet en zal het dan ook goedkeuren. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Vanackere heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, uit de vorige tussenkomsten moet blijken dat Limburg zeker een van de meest sportieve provincies is.
De waarheid is hier gezegd, mijnheer Vanackere. 37 van de 44 Limburgse gemeenten hebben vandaag een erkende en gesubsidieerde sportdienst. Daarmee zijn we absolute koploper in Vlaanderen, ook wat de sportinfrastructuur betreft, zoals zwembaden, sporthallen en atletiekpistes. (Applaus bij de meerderheid)
Zo zie je maar dat je zelfs zonder het dossier te kennen, de waarheid kunt spreken.
Dit was maar een captatio benevolentiae om vanuit Brussel een kleine toelichting te geven en de tevredenheid te onderstrepen die hier al aan bod is gekomen. Door dit ontwerp van decreet is het parlementaire werk ten volle mogelijk. Dat is belangrijk. Sommige collega's hebben gezegd om welke inhoudelijke redenen het een goed ontwerp van decreet is. Het imago dat soms wordt opgehangen van dit parlement, dat het een instelling is waar je voorontwerpen van de regering zonder meer hebt goed te keuren, en dat we een jaknikkersvereniging zijn, is in ieder geval tenietgedaan.
Ik wil het hebben over een set van amendementen, waarmee we het mogelijk maken dat de Brusselse gemeenten ook rechtstreeks met de Vlaamse Gemeenschap meewerken aan een Sport voor Allen-beleid. De inspiratie daarvoor komt uit de sector van het cultuurbeleid. Vlaanderen heeft ervoor gezorgd dat de Brusselse gemeenten ook rechtstreeks kunnen instappen. Vandaag nemen 12 van de 19 gemeenten deel. Dat heeft een dynamiek op gang gebracht in de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Nu weet ik wel dat sport, en zeker de beoefening ervan, minder taalgebonden is dan cultuur. Velen zeggen dat je sport niet beoefent in het Nederlands of het Frans, maar gewoon samen met de mensen die toevallig op een bepaalde plaats een passie hebben voor deze vorm van lichaamsbeweging. Zij zeggen ook dat je dat dus niet taalkundig kan bekijken.
Dat is gedeeltelijk waar. De nuance tussen het Sportdecreet en het Cultuurdecreet is ongetwijfeld relevant, maar aan de andere kant is het ook zo dat de organisatie van een bevoegdheid als Sport gerust vanuit een van de gemeenschappen kan worden gedaan, om vervolgens bijzonder open te staan ten aanzien van de anderstalige bevolking die een beroep wil doen op dat aanbod. Men moet dat onderscheid telkens opnieuw maken. Het is niet omdat een bepaalde activiteit van het menselijke leven wat minder taalgebonden is dan andere, dat je die niet vanuit één gemeenschap op een correcte manier kunt lanceren. En dat is wat er hier gebeurt.
De redenen om rechtstreeks met de gemeenten aan de slag te gaan, zijn hier in het parlement al min of meer aangekondigd. In de beleidsnota is al de principiële beleidskeuze gemaakt om naast de VGC ook de negentien Brusselse gemeenten als partner van het Vlaamse beleid in Brussel te beschouwen. Ik herinner u aan een motie van aanbeveling van dit parlement van 20 december 2006 op de beleidsbrief Brussel, waarin dit parlement erop aandringt om "gebruik te maken van het aantreden van de nieuwe schepencolleges om met vernieuwde energie de mogelijkheden van partnerschappen met de gemeenten te onderzoeken, natuurlijk in goed overleg met de Vlaamse Gemeenschapscommissie".
Het Vlaams Parlement maakt dus helemaal geen keuze tegen de Vlaamse Gemeenschapscommissie, door de hand uit te steken naar de Brusselse gemeenten die willen instappen in het Sport voor Allen-beleid. De VGC heeft uiteraard een essentiële rol te spelen en zal die ook moeten blijven spelen, zelfs in de compleet onrealistische hypothese dat alle negentien Brusselse gemeenten zouden instappen in dit ontwerp van decreet. De waarheid is natuurlijk dat verschillende gemeenten dat niet zullen doen. We zullen al bijzonder goed werk geleverd hebben, als we op termijn een aantal deelnemers krijgen dat vergelijkbaar is met dat van het lokale cultuurbeleid. Voor die territoria waar de gemeenten niet meedoen, is het duidelijk dat de VGC een complementaire rol te spelen heeft.
Waarom vind ik het een goed idee dat de lokale besturen zelf de kansen hebben om mee in te stappen? Vanuit de logica van de subsidiariteit zijn zij diegene die de sportclubs, de verenigingen en de instellingen kennen, die weten wie kan meedoen aan anders georganiseerde sport op hun grondgebied. Zij kunnen op die manier ook goed nagaan hoe de prioriteiten van het Vlaamse beleid kunnen worden gerealiseerd. Een Sport voor Allen-beleid heeft meer kans op slagen als men de medewerking heeft van het bestuur dat het dichtst bij de mensen staat.
Ik herinner er even aan dat het geld dat niet wordt gebruikt, doordat gemeenten er geen beroep op doen, integraal naar de VGC vloeit. Het is de verdienste van de minister om voor de gemeenten en de VGC een bedrag van 800.000 euro te reserveren. Daarmee komt hij ruimschoots tegemoet aan de vraag om een echte Brusseltoets in het volledige Vlaamse beleid te integreren en ervoor te zorgen dat er een Brusselnorm wordt gerespecteerd. Als de gemeenten er niet instappen, is de VGC daar om erop in te gaan.
Wanneer u straks over het ontwerp van decreet zult stemmen en u zult zien dat er 400.000 euro van de 800.000 euro gereserveerd wordt voor de VGC, is het meer dan waarschijnlijk dat het bedrag van de VGC veel belangrijker zal zijn dan dat. De middelen die de gemeenten niet opgebruiken, zullen door het amendement immers automatisch terugvloeien naar de VGC.
De Vlaamse schepenen in de Brusselse gemeenten krijgen op deze manier met het Sportbeleidsplan een extra instrument en financiële middelen om hun rol nog sterker te spelen en nog beter te benadrukken dat de Vlaamse Gemeenschap in Brussel ook een positieve partner wil zijn. Je mag ook niet vergeten dat de gemeenten, als ze willen instappen, net zoals in de rest van Vlaanderen naast elke euro van de Vlaamse Gemeenschap zelf een halve euro van het gemeentelijke budget moeten leggen.
Het is de minister die eraan herinnerd heeft dat dit eigenlijk een extra hefboomeffect is. Wanneer er één euro geld naar de VGC stroomt, en er komt een halve euro van de VGC bij, dan gaat het nog altijd over Vlaams geld. Verder wordt de VGC ook voor een groot deel gefinancierd met dotaties van het Brusselse Gewest. Wanneer vandaag verschillende Brusselse gemeenten zouden instappen, dan zouden ze naast de middelen van de Vlaamse Gemeenschap 50 percent eigen gemeentelijke middelen injecteren. Op die manier worden gemeentelijke budgetten gemobiliseerd voor het Vlaams beleid. We kunnen daar in dit Vlaams Parlement niet anders dan heel tevreden over zijn.
Zowel voor de inspanning die van de gemeenten wordt gevraagd als voor de aanwending, wordt met opzet weinig onderscheid gemaakt met de andere Vlaamse gemeenten. De regel dat 50 percent naar sportclubs gaat, 20 percent naar het probleem van de anders georganiseerde sport en 10 percent naar diversiteit en toegankelijkheid, geldt ook in Brussel. Er bestaat dus een synergie tussen de verschillende gemeenten. Het enige onderscheid is het ontbreken van impulssubsidies en van de mogelijkheid om een verenigingssportbeleidsplan in te dienen.
Ik ben ervan overtuigd dat er nood is aan goodwill en fair play tussen de verschillende lokale besturen. Sommigen vrezen dat de omweg langs de gemeenten het voor de VGC in sommige gevallen moeilijker zal maken om meteen te doen wat ze meent te moeten doen. Ik blijf ervan overtuigd dat de kans om de gemeenten mee in te schakelen op lange termijn meer voordelen heeft dan een beleid waarbij men er bij voorbaat van uitgaat dat die negentien gemeenten toch niet willen deelnemen aan een Vlaams beleid. We moeten het op zijn minst proberen. Ik weet dat dit ook in andere dossiers uw filosofie is, mijnheer de minister. Met dit amendement en met de goedkeuring van dit ontwerp van decreet tonen we aan dat we dit beleid van de uitgestoken hand naar de Brusselse gemeenten willen blijven handhaven. We zullen zien wat het oplevert. Ik reken op de Vlaamse Gemeenschapscommissie om daar zo loyaal en zo fair mogelijk een succes van proberen te maken. (Applaus bij de meerderheid)
De heer Callens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, ik wil het vooral hebben over de gemeenten zelf. De subsidiëring moet de gemeenten in staat stellen om meer middelen te investeren in de sport. Bovendien zou er ook kwalitatief een sprong vooruit moeten worden gemaakt via de pool van gekwalificeerde begeleiders, sportbeleidsplannen, sportraden en sportgekwalificeerde ambtenaren. We worden daar allemaal beter van, ten minste als er resultaatgericht wordt gedacht. Voor de gemeenten moet er een nulmeting komen voor de sportparticipatie in Vlaanderen.
Misschien hebben bepaalde gemeenten dit al lang zelf onderzocht. Indien dat niet het geval is, moeten ze daartoe worden aangemoedigd, bijvoorbeeld via het zogenaamde begeleidingstraject voor startende gemeenten.
Ook verwachten we dat minister Anciaux regelmatig tevredenheidsenquêtes houdt over het sportbeleid in Vlaanderen en in de gemeenten. Dat alles moet leiden tot een precieze meting van de werkelijke impact van het straks goedgekeurde decreet. Het mag niet louter gaan om een intentie.
Mijnheer de minister, deze voormiddag hebben we het al gehad over de vragen van de VVSG. Artikel 2.7 is nog altijd van toepassing. De vraag is wel of het nog altijd van toepassing is op de diverse financiële tussenkomsten die in de eerste versie stonden.
In de tekst is er sprake van een subsidiereglement. De VVSG vraagt of het ook kan slaan op verschillende subsidiereglementen. Het is immers mogelijk dat één subsidiereglement slechts slaat op één doelstelling terwijl een gemeente voor een andere doelstelling nood heeft aan een ander reglement. Wordt dat ook geaccepteerd?
Een laatste punt waar de gemeenten vragen over hebben, is het sportbeleidsplan en de inhoud, de inspraak van de gemeenten bij het opstellen van het provinciaal beleidsplan en de overgangssubsidie tot 2009.
Mijnheer de minister, collega's, als er voor het bereiken van de echte doelstellingen van het ontwerp van decreet - het aantal Vlamingen dat frequent aan sport doet gevoelig te vergroten -, voldoende waakzaamheid aan de dag wordt gelegd, dan is Open Vld de rennersploeg die samen met de minister van Sport de 'Omloop van al het Volk' wil meerijden en winnen. (Applaus bij de meerderheid)
Minister Anciaux heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, ik dank de heer Sauwens, de heer Deckmyn, mevrouw Libert, mevrouw Robeyns, de heer Vanackere en de heer Callens voor hun opmerkingen en de verslaggever voor de correcte weergave van de besprekingen in de commissie. Ik dank hen ook voor de steun die uit de reacties blijkt voor dit ontwerp.
Mijnheer Sauwens, ik heb helemaal niet de pretentie om te zeggen dat ik een minister ben die alles beter weet dan wie dan ook. Ik heb wel de pretentie om te zeggen dat ik goed kan luisteren. Dat is nog iets anders dan goed gehoorzamen. Ik luister met zeer veel plezier naar de inbreng van alle fracties.
Het klopt dat we er in eerste instantie van uitgingen dat de we tijdens de eerste jaren alles moesten inzetten op het topsportbeleid. Voor het Sport voor Allen-beleid moest er immers heel wat decretaal werk worden verzet. Mijnheer Sauwens, terecht hebt u en uw fractie benadrukt dat de twee delen van het sportbeleid belangrijk zijn. Zowel op het algemeen sportbeleid als op het topsportbeleid moet worden ingezet. We doen dat ook volop. Beide hebben elkaar nodig.
Ik sluit me volledig aan bij uw pleidooi voor het Sport voor Allen-beleid. Het is een goede correctie dat we vanaf 2008 en 2009 de financiering van het lokale en regionale Sport voor Allen-beleid verwezenlijken: een jaar vroeger dan oorspronkelijk gepland. Ik kan niet beloven dat we erin zullen slagen om de impulssubsidie, waarin nu is voorzien vanaf 1 januari 2009, naast de basissubsidie vanaf 1 januari 2008, zoals u namens uw fractie vraagt, mevrouw de voorzitter, versneld toe te kennen vanaf januari 2008. Ik begrijp dat CD&V en anderen zich ertoe hebben geëngageerd om daar zwaar op te drukken. Ik zal nagaan wat haalbaar is. Ik beloof wel dat ik mij er helemaal niet tegen zal verzetten indien het haalbaar is. Integendeel. Maar laat ons ervan uitgaan dat in ieder geval de basissubsidie vanaf 1 januari 2008 en de impulssubsidie vanaf 1 januari 2009 al een forse stimulans moeten geven aan het Sport voor Allen-beleid. Indien het sneller kan, wie zal er zich tegen verzetten? Niemand. Ik ben ook blij dat dit wordt gezien als een volledig nieuwe start voor het sportbeleid in Vlaanderen.
Ik vind het goed dat het parlement heeft duidelijk gemaakt dat unitaire sportfederaties die er bewust voor kiezen om zich niet aan te passen aan de staatkundige realiteit van dit federale land, zelf verantwoordelijk zijn voor het feit dat hun lokale afdelingen daar het slachtoffer van worden. Dat we die basissubsidies eerst wél gaan geven, is volgens mij een sterker middel om dat af te dwingen want als de unitaire sportfederaties zich niet aanpassen, zullen de clubs reëel ondervinden dat ze minder geld krijgen.
U vindt dat ik in de huidige onderhandelingen, onder meer met de Koninklijke Belgische Voetbalbond, te optimistisch ben. Ik móet daarin optimistisch zijn. Ik zal daar niet aflaten, wees gerust. Ik voel echter wel aan dat daar op dit ogenblik, meer dan ooit tevoren, de kans bestaat dat zij die uitgestoken hand zullen grijpen. Wellicht ook, mijnheer Sauwens, omdat de financiële situatie er blijkbaar catastrofaal is. Maar de bond is er zelf volledig verantwoordelijk voor indien de clubs ooit dit geld niet meer krijgen.
Ik kom straks terug op de vragen vanuit de gemeenten en de VVSG die onder meer door de heer Callens zijn gesteld.
Ik wil nog even ingaan op de opmerkingen. Het is een goede zaak dat we de 10 percent, mevrouw Libert, die we zouden willen inschrijven voor kansengroepen in de samenleving - ik blijf erbij dat dit zeer belangrijk is - ook blijven plannen binnen de 50 percent en de 20 percent, respectievelijk voor de georganiseerde en de anders georganiseerde sportbeoefening. Ik engageer mij er hier heel uitdrukkelijk toe dat de uitvoeringsbesluiten niet betuttelend en niet planlastverhogend zullen werken. Ik engageer mij er hier, ten overstaan van het parlement, toe dat we de logica die wij hebben doorgevoerd om tot minder planlast en tot minder betutteling te komen, en om de gemeenten en provincies meer te zien als partners in het sportbeleid, zullen voortzetten in de uitvoeringsbesluiten.
Nog wat de provincies betreft: ik ben over de vraag over de 0,2 euro ook zeer formeel. Wij hebben duidelijk met de provincies afgesproken dat het eerste jaar, 2008, de 0,1 euro zal worden toegekend, en vanaf 2009 de 0,2 euro. Ik ben daarvoor, zeker tijdens deze legislatuur, verantwoordelijk, en ik zal mijn engagement daarin gestand doen.
Mevrouw Libert, het lijkt mij niet zo vanzelfsprekend dat wie ook in de toekomst het sportbeleid namens de Vlaamse Regering verder moet opvolgen, zomaar tegen de wil van het Vlaams Parlement in zal kunnen gaan en reeds toegekende subsidies zal verminderen. Het maximumbedrag dat in het decreet staat, zal ook het bedrag zijn dat aan de provincies wordt toegekend. Dat gebeurt in elk geval tijdens deze legislatuur, en ik zie niet in wie tegen de wil van het parlement zal ingaan om dit te verminderen. Het lijkt me eerder logisch dat er in de toekomst meer middelen naar sportbeleid gaan en niet minder.
Er is een correcte uiteenzetting gehouden met betrekking tot Brussel en de bezorgdheid van de gemeenten. Ik wil graag antwoorden op de vragen die vanuit de VVSG zijn gesteld. Ik ga eerst in op de directe financiële ondersteuning van sportverenigingen. Door te stellen dat de ondersteuning moet gaan naar de algemene werking van sportverenigingen bevestig ik heel uitdrukkelijk dat de autonomie van de sportverenigingen behouden moet blijven. Over de besteding van de middelen door de verenigingen voor activiteiten, programma's, administratieve werking, huur van sportinfrastructuur, renovatie van eigen infrastructuur en de beschikbaarheidsvergoeding moet de vereniging autonoom beslissen. Ik bevestig uitdrukkelijk dat deze subsidies niet bedoeld zijn om oneigenlijk af te vloeien naar het oplossen van gemeentelijke sportinfrastructuurproblemen, zoals bijvoorbeeld het dichten van een lekkend dak.
De subsidies vermeld onder de post 'overdrachten' in de gemeentelijke begroting komen inderdaad inhoudelijk in aanmerking, op voorwaarde dat ze gerelateerd zijn aan een algemeen reglement of aan een reglement met kwaliteitscriteria. De heer Callens vroeg me of dit allemaal via één reglement moet. Neen, we geven gemeenten veel autonomie om een sportbeleid op maat te maken van de lokale noden en behoeften. Die lijn trekken we ook door in het onderdeel 'subsidiereglementen'. Een gemeente kan verschillende reglementen opmaken, maar steeds met de kwaliteitscriteria, of werken met één geïntegreerd reglement. Daar heeft de gemeente de vrijheid toe. Belangrijk is wel dat de integratie van de afstemming op en de interne samenhang tussen de verschillende reglementen bewaard moet blijven en dat ze principieel toegankelijk moeten zijn voor iedereen. Ze kunnen uiteraard niet discriminerend zijn.
Er was ook een vraag over het gemeentelijk sportbeleidsplan. De gevraagde omschrijving van de doelstellingen, inspanningen, voorzieningen en instrumenten in het sportbeleidsplan daalt absoluut niet af tot op het niveau van de actieplannen. In de uitvoeringsbesluiten die we aan het schrijven zijn, zullen we heel uitdrukkelijk in detail omschrijven dat het hier gaat om strategische en operationele doelstellingen en geenszins om acties en actieplannen.
Er was een vraag over de inspraak van gemeenten bij provinciale sportbeleidsplannen. Ik deel vanzelfsprekend de bekommernis inzake een goede afstemming tussen de provinciale en lokale sportbeleidsplannen. Om dit mee te verankeren, verwijzen we in de uitvoeringsbesluiten naar een aantal generieke elementen in de provinciale beleidsplannen. Een inventarisatie van de huidige structuren van de provincie en ook van de externe sportactoren wordt bijvoorbeeld uitdrukkelijk gevraagd. Daarnaast moeten ook de noden en behoeften van belanghebbenden in kaart worden gebracht.
De lokale actoren zullen voor de opmaak van de lokale sportbeleidsplannen worden bevraagd en actief geraadpleegd. Het is mogelijk dat ze zelfs in de planningsgroep worden vertegenwoordigd. Via de provinciale sportraad, die deels bestaat uit vertegenwoordigers van de lokale sportraden, worden ook de lokale besturen bij de opmaak en de uitvoering van de sportbeleidsplannen actief betrokken.
Men vraagt zich af ik de impulssubsidie zal opnemen in de berekening van de overgangssubsidies. Het lijkt me logisch dat alle subsidies in rekening worden gebracht. De basissubsidies zijn de facto instapsubsidies. Men krijgt ze niet automatisch: elke gemeente moet in het systeem instappen om de basissubsidie en vanzelfsprekend ook de impulssubsidie te krijgen. Als we de redenering van de VVSG consequent zouden doortrekken, dan zouden gemeenten die ervoor kiezen om niet mee te doen voor de volle 100 percent kunnen worden gesubsidieerd. Dat kan natuurlijk niet. We houden rekening met alle subsidies. Voor de bepaling van de overgangssubsidie wordt dus ook rekening gehouden met de impulssubsidie die Vlaanderen aan de gemeenten toekent.
Ik ben ervan overtuigd dat zo veel mogelijk gemeenten moeten deelnemen. Dit decreet maakt het mogelijk dat alle gemeenten die enige durf aan de dag leggen, deelnemen. Dat kan een nooit geziene impuls aan het sportbeleid in de hele Vlaamse Gemeenschap geven. Ik roep alle gemeenten op om mee te werken. Ik blik met enige fierheid terug op de totstandkoming van dit decreet, vooral omdat dit het resultaat is van een samenspraak met alle Vlaamse sportactoren én met alle leden van dit parlement. Ik maak van de inbreng van dit parlement een erezaak, en ik wil dat blijven doen. (Applaus bij de meerderheid)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
De voorzitter: Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking van het ontwerp van decreet.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl. St. Vl. Parl. 2006-07, nr. 1024/5).
De artikelen 1 tot en met 40 worden zonder opmerkingen aangenomen.De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen om 16 uur de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.