Verslag plenaire vergadering
Verslag
Mevrouw Ceysens heeft het woord.
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Collega's, mijnheer de minister, er was vorige week heel wat te doen over het rapport van IRES. Dat rapport was besteld door de federale overheid. Ook de federale minister van Werk heeft er uitvoerig commentaar op geleverd. We moeten het dus niet hebben over die ene brief waarover het onderzoek ging. We moeten het wel hebben over de randbedenkingen die bij het onderzoek opnieuw naar boven zijn gekomen en over een aantal vragen die daarbij rijzen.
Als ik goed naar het onderzoek kijk, wil ik er toch wel van opsteken dat de brief effect heeft bij diegenen die sowieso het snelst terug aan werk zouden geraken. Ik vind het niet onbelangrijk om dat eens terug te koppelen naar wat we doen bij de VDAB: de sluitende aanpak. Mevrouw Merckx zei me dat er volgende week nog een hoorzitting is. Het thema zal dus nog lang niet uitgebeend zijn. Het activeren van werkzoekenden is overigens ook in het kader van de Lissabon-doelstellingen een van de voornaamste uitdagingen, een van de voornaamste indicatoren.
Ik heb niet gezien dat u ergens op het IRES-rapport hebt gereageerd, althans niet in de media die ik heb gezien. Maar bij ons rees toch de vraag of we hier een les kunnen uit trekken voor de VDAB. Ik refereer graag aan de column van Jan Denys, die ik ook in het begrotingsdebat heb ter sprake gebracht. De heer Denys gaf min of meer dezelfde zoektocht aan: bij de VDAB vertrekt men voor een vacature van een databank van vierhonderd mensen, om uiteindelijk toch niemand aan een job te kunnen helpen.
Dat blijft ons heel erg zorgen baren. Moeten we hier niet opnieuw een les uit trekken met betrekking tot de werking van de VDAB? Naar mijn aanvoelen is dit wat IRES ons zegt: als de brief heeft gewerkt, heeft hij dat dan gedaan bij diegenen die misschien toch ook wel zonder die brief het eerst aan werk zouden zijn geraakt? Is dit ook niet wat we met de aanpak van de VDAB riskeren: dat we ook daar het meeste effect zullen sorteren bij diegenen die sowieso het snelst zouden weggeraken uit de categorie werkzoekenden? Dat zou dan betekenen dat we ons toch meer moeten concentreren op de moeilijkste groep.
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Ik vind het een beetje moeilijk om de vraag goed te plaatsen, maar ik zal proberen hem even te herhalen, zodat we zeker zijn dat we over hetzelfde discussiëren.
Ik denk, zoals u, dat de IRES-studie interessant is, maar ze is nogal beperkt als je er echt verregaande conclusies uit wil trekken. De mensen van IRES hebben nagegaan wat het effect is van het verzenden van een brief en vervolgens van het hebben van een gesprek met een ambtenaar van de RVA op mensen die werkzoekend zijn, en ze hebben de groep die de procedure doorloopt, vergeleken met een groep die ze niet doorloopt. Ze stellen vast dat het verzenden van de brief en het hebben van het gesprek een sterk effect hebben.
U hoort mij niet zeggen dat we over die studie in die mate tevreden zijn dat het resultaat voor ons volstaat. Dat is absoluut niet mijn idee, en ook niet van de mensen van IRES.
Waarom is dat onderzoek beperkt? Er wordt niet nagegaan wat de VDAB doet en dat is een van de problemen van het onderzoek. Er wordt wel in beeld gebracht wat de Waalse FOREM doet omdat die een actie onderneemt die zeer gelijktijdig is met de acties van de RVA. De VDAB daarentegen heeft beslist om eerder preventief te werken. Wie door de RVA wordt opgeroepen, is eigenlijk al bij de VDAB gepasseerd. Dat brengt het IRES-onderzoek niet in beeld. De onderzoekers zeggen wel dat dit kan verklaren waarom de resultaten in Vlaanderen en Wallonië verschillend zijn, maar het wordt niet in beeld gebracht. Ze brengen niet in beeld dat wij een benadering hebben die een beetje selectief is en die veel intensiever inwerkt op mensen die verder afstaan van de arbeidsmarkt.
IRES heeft gelijk dat vooral mensen die niet zo ver afstaan van de arbeidsmarkt, erop komen door het louter verzenden van zo'n brief. Dat is evident. IRES zegt ook dat zo'n brief niet volstaat voor mensen die verder afstaan van de arbeidsmarkt en dat daar meer intense acties voor moeten worden ondernomen. Ook daarin hebben ze gelijk. Er is echter niet onderzocht of wat Vlaanderen op dat vlak doet, al dan niet volstaat. We hanteren een getrapt model met een lichtvoetige aanpak van mensen die hooggeschoold en nog maar pas werkzoekend zijn, en een veel intensere aanpak van mensen die lang werkzoekend en laaggeschoold zijn. Dat is niet onderzocht.
Omdat dat niet onderzocht is, hoort u me wel niet zeggen dat dit bij ons perfect loopt. Met de sluitende aanpak staan we nog maar aan het begin van het verhaal. Dit moet intenser, krachtiger en in de breedte worden georganiseerd voor alle werkzoekenden. Dat is mijn diepe overtuiging. We zijn nog heel wat leergeld aan het betalen in een benadering die we eigenlijk best tien of vijftien jaar eerder waren opgestart, maar dat is nu eenmaal de geschiedenis. We zijn daarmee wat laat begonnen, maar beter laat dan nooit.
U vraagt of ik het eens ben met de beleidsconclusies die IRES voorstelt. Ik ben het met een aantal niet eens. Ze hebben de neiging om wat in Wallonië gebeurt, naar voren te schuiven als het goede model. Er gebeurt een controle door de RVA en daarna moet worden begeleid. Neen, er is geen enkele reden waarom niet eerder zou worden begonnen met begeleiden. Ze hebben ook de neiging om te zeggen dat sanctioneren alleen maar mag als iemand een welbepaalde passende job of opleiding weigert. Ik vind dat een restrictieve opvatting. Sanctioneren moet ook kunnen als iemand klaarblijkelijk weinig onderneemt, zelfs al ligt daar nu niet meteen een welbepaalde job voor die persoon. Ik heb een daar wat strengere opvatting over dan de mensen van IRES. Het wordt allemaal nogal geïnspireerd door de Waalse praktijk. Ik vind dan ook dat we daar niet zoveel lessen uit kunnen trekken.
We hebben nog meer te doen. We zijn begonnen met een meer intensieve aanpak in dertien Vlaamse steden en gemeenten van een moeilijke groep: de jongeren die langdurig werkloos en laaggeschoold zijn. Het is te vroeg om dat te evalueren. Het duurzame effect daarvan moet kunnen worden nagegaan. Dat is een oefening met een moeilijke groep.
U hebt gelijk dat we in Vlaanderen in de breedte te maken hebben met knelpunten op de arbeidsmarkt. Dat is anders dan in Brussel en Wallonië. We moeten een beleid in de breedte ontwikkelen. We moeten werkzoekenden confronteren met de vraag die er is op de arbeidsmarkt. We moeten meer dan vroeger aan mensen zeggen dat ze hun aspiraties misschien moeten wijzigen omdat ze anders geen werk zullen vinden. Als ze die wijzigen, zijn er andere mogelijkheden die wel tot werk leiden. Er moet soms wat druk op mensen worden uitgeoefend om die aanpassing te maken. Dat is niet gemakkelijk voor de VDAB. Dat is een cultuuromslag waar de organisatie doorgaat. Die opdracht ligt voor ons.
Ik vat kort samen. De IRES-studie leert ons iets, maar niet zo veel. We leren iets over het effect van het verzenden van die brief. Ik denk dat wat ze daarover zeggen juist is. Is het logisch dat vooral hogergeschoolden er het snelst op reageren? Dat is logisch. Toont dat aan dat er meer moet gebeuren? Dat is absoluut het geval. Wij werken ook intensiever met groepen die verder van de directe arbeidsmarkt staan. Intuïtief denk ik dat wat we vandaag al meer doen, nog maar een begin is. Er is nog veel werk te verzetten. Volgende week wordt daarover in de commissie een gedachtewisseling met de administrateur-generaal van de VDAB gehouden. Ik wil in de komende twee of drie maanden een omvattend bilan over ons beleid over knelpuntberoepen opstellen.
Ik kan me erg vinden in het antwoord. Ik heb nog een kanttekening, die wellicht een debat op zich vergt. Ik heb geleerd dat we misschien te veel belang hechten aan de vereiste dat mensen formeel moeten aantonen dat ze voor jobs hebben gesolliciteerd. Als ze een stapel brieven op tafel leggen, is het gemakkelijk om te zeggen dat ze hebben gedaan wat ze moesten doen. De formele bewijzen zijn nodig, want zo kan men controleren. Het volstaat evenwel niet met die formele bewijzen te komen om te kunnen zeggen dat er geen problemen meer zijn. De informele inzet om werk te vinden, blijft erg belangrijk.
De heer Laurys heeft het woord.
Mijn bedenkingen sluiten aan bij wat de minister heeft gezegd. Ik vind dat het onderzoek van het IRES meer aandacht krijgt dan het verdient. Er wordt eigenlijk maar een heel beperkt aspect gemeten: het effect van de eerste verwittiging verstuurd door de RVA in het kader van de activeringspolitiek. Eigenlijk kan men geen bredere besluiten trekken. De onderzoekers geven dat trouwens zelf toe. Ze zeggen dat ze absoluut niets kunnen zeggen over het zoekgedrag van de werkzoekende. Het zou zelfs kunnen dat het zoekgedrag is toegenomen, al kunnen ze dat niet uit het onderzoek afleiden. Er is alleen vastgesteld dat er een groter effect is bij die groep die gemakkelijker 'bemiddelbaar' is.
Ik zou het betreuren als men op basis van dit onderzoek besluiten zou trekken en ingaan op aanbevelingen zoals het stoppen met de administratieve procedure en te sanctioneren op basis van het weigeren van een passende dienstbetrekking. Dat zou haaks staan op de conclusies van de onderzoekers, want zij stellen vast dat het versturen van een brief een niet te verwaarlozen effect heeft op 11 percent van de doelgroep. Ik heb niets tegen het bestraffen van het weigeren van een passende dienstbetrekking, maar dan moet wel goed worden gedefinieerd wat een passende dienstbetrekking wel is.
Ik ga dus akkoord met de minister als hij zegt dat we ten minste moeten wachten op een evaluatie - niet alleen van de eerste brief, maar ook van het eerste en tweede gesprek met de RVA, van de maatregelen van de gewestelijke instellingen en van de begeleiding en opleiding van de VDAB. Laat ons niet te snel besluiten trekken op basis van dit summiere onderzoek.
Ik wil nog even ingaan op de correcte opmerking van mevrouw Ceysens. De mensen van het IRES merken op dat werkzoekenden met de nodige papieren door de mazen van het net glippen, terwijl diegenen die niet zo handig zijn, bestraft worden. Dat is juist. Maar de conclusie dat men dat soort van controles moet stopzetten, deel ik absoluut niet. De waarheid is immers dat de handige jongens en meisjes ook ontsnappen aan sancties wegens het weigeren van een passende dienstbetrekking. Bij sollicitaties doen ze het immers 'slecht' en dan worden ze niet aangeworven, maar dat levert hen geen problemen op.
Als u me toestaat even buiten mijn bevoegdheden te gaan: dat laatste doet me besluiten dat de enig goede oplossing op termijn erin bestaat controles, sancties, bemiddeling en opleiding in één hand te centraliseren. Vandaag is er sprake van schizofrenie. Enerzijds is er de instelling die de uitkering betaalt en het controle-, handhavings- en sanctioneringsbeleid uitvoert.
Anderzijds wordt er binnen instellingen zoals de VDAB, FOREM, BGDA met mensen omgegaan en wordt over de inspanningen van deze mensen kwalitatief geoordeeld, maar er worden geen sancties uitgesproken. Deze instellingen oefenen een vorm van transmissiepolitiek uit op basis van papier - al gebeurt dat via elektronische weg, naar een andere instelling. Dat werkt nooit optimaal.
Als we over nieuwe stappen in de staatshervorming spreken, pleit ik ervoor dat de opvolging van de beschikbaarheid, de bemiddeling en de opleiding in één hand zouden terechtkomen. Dan zou men dat aspect veel beter kunnen aanpakken.
Op het vlak van de institutionele vormgeving zijn de dingen echter wat ze zijn. We trachten ons te behelpen met wat we hebben. Als we alle gegevens bij elkaar hebben, zullen we zien wat dat geeft.
Het laatste punt dat de minister aanhaalt, is ook mijn persoonlijke mening. Ik heb daar geen probleem mee. We zullen zien of we daar geraken. Dat element zat al een stukje in de studie. Het kan niet optimaal functioneren. Ik wil de studie niet overroepen, al zitten er zeker punten in waarover we het debat moeten voortzetten.
Het incident is gesloten.