Verslag plenaire vergadering
Verslag
Dames en heren, het debat is geopend.
Mevrouw Michiels heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, geachte leden, mijnheer de minister, op 22 december jongstleden werd u hier ook al ondervraagd over wat toen nog het voornemen was van de krant De Standaard om een scholenrapport te publiceren. Uw antwoord toen was zeer geruststellend. U had met de redactie duidelijke afspraken gemaakt, niet alleen over de wijze van publiceren, maar ook ging u enkel recente doorlichtingsverslagen - dus die na 1 september 2000 - doorgeven aan de krant. De krant zou zich bovendien enkel baseren op het samenvattende overzicht op het einde van het verslag. De scholen zouden van tevoren worden geïnformeerd. Indien ze dat zouden willen, zouden ze een reactie kunnen bezorgen aan de krant.
Kortom, mijnheer de minister, u hebt toen door uw antwoord de indruk gewekt dat door die afspraken de hele publicatie rimpelloos zou verlopen. Ondertussen is de artikelenreeks daadwerkelijk verschenen, en dat niet alleen in De Standaard, maar ook in tal van andere kranten. Ze zorgt voor heel wat onrust. De scholen zelf zijn ongerust, maar ook de koepels reageren scherp. En of de ouders nu inderdaad beter geïnformeerd zijn over de scholen, blijft voor mij een vraag. Ik vind dan ook dat u toen een inschattingsfout hebt gemaakt in deze hele kwestie.
Ik ben het er echter met u over eens dat de schoolkeuze nu vaak gebaseerd is op zogeheten subjectieve informatie. Het is ook waar, zoals een krant zegt, dat scholen op opendeurdagen hun beste beentje voorzetten. Zoals de zaken nu echter worden voorgesteld, wordt volgens mij de indruk gewekt als zouden scholen met opzet vaag zijn en soms bepaalde informatie niet of verkeerd doorgeven aan ouders. Ik beaam dan ook volledig wat door verscheidene mensen werd benadrukt, namelijk dat ouders recht hebben op objectieve informatie over de school waar ze hun kind heen willen sturen. Die objectieve, meetbare informatie alleen is echter niet doorslaggevend voor de schoolkeuze. Als ik, als ouder van een leerling in het zesde leerjaar, moet zoeken naar een school voor mijn kind, dan ga ik niet alleen af op objectieve informatie en verslagen. Voor mij spelen op dat ogenblik nog zeer veel andere factoren een rol.
En daarmee kom ik tot mijn punt, meneer de minister: deze doorlichtingsverslagen zijn niet het juiste middel om deze objectieve informatie te verstrekken. Ik durf trouwens te stellen dat zowat iedereen het daarover eens is. Om te beginnen is zo'n doorlichtingsverslag slechts een momentopname. Voor sommige gepubliceerde verslagen ligt dat moment ondertussen toch al zo'n 6 jaar achter ons. Dat betekent dat zowat alle leerlingen die op het ogenblik van de doorlichting aanwezig waren, de school reeds verlaten hebben. Ook kan er al een hele wissel bij het personeel en zelfs bij de directie zijn doorgevoerd, en aan belangrijke opmerkingen hebben scholen ondertussen zeker al gevolg gegeven.
En bovendien geeft zo'n verslag geen volledig beeld, want het zegt bijvoorbeeld niets over de ouderbetrokkenheid, over de bereikbaarheid van de school, over de voor- en naschoolse opvang enzovoort. Ook die zaken zijn voor ouders heel belangrijk. Kinderen brengen tenslotte het grootste deel van hun tijd op school door. Kortom, zo'n verslag is niet gemaakt om aan de ouders te vertellen wat voor hun kind de beste school is.
Daarnaast bestaat ook de vrees dat dergelijke publicaties zullen leiden tot een rangschikking van scholen. Ook daarover is iedereen het eens dat dit niet kan, zeker niet op basis van de huidige verslagen. Ze zijn immers bedoeld om advies te verlenen over de erkenning en de subsidiëring van scholen, terwijl dit net zaken zijn waar ouders weinig of geen boodschap aan hebben. De verslagen moeten ook dienen om de school aan de eigen kwaliteit te laten werken, maar net daarom leeft de vrees bij heel veel scholen dat, door deze publicatie, men niet meer geneigd zal zijn om juist die zaken waarbij men een tekort aanvoelt, duidelijk en eerlijk naar voren te brengen.
Mijnheer de minister, ik weet dat u zich bewust bent van die angst om zelfcensuur, want ook dat hebt u hier de vorige keer gesteld. Maar uit de verschillende reacties die intussen verschenen zijn, blijkt toch wel dat ook de scholen geneigd zullen zijn om die zelfcensuur toe te passen, wat uiteraard de kwaliteitsverbetering geen goed zal doen.
Meneer de minister, ik heb niet enkel de reacties van de scholen gelezen, ik heb ook verschillende reacties van u doorgenomen. Wat mij vooral opviel is dat u de doorlichtingsverslagen leesbaarder wilt maken voor de ouders. Ik vrees echter dat dit weinig of niets zal veranderen. Zoals ik reeds gezegd heb, zijn de verslagen immers niet voor de ouders bedoeld, maar voor u en uw administratie en voor de scholen zelf. De scholen die het niet goed doen, wilt u verplichte begeleiding opleggen. U stelt ook dat de verslagen moeten bijdragen aan een scherper onderscheid tussen scholen die zich boven en onder de kwaliteitslat bevinden.
De heer De Cock heeft het woord.
Mevrouw Michiels, u refereert aan het feit dat de verslagen gemaakt zouden zijn voor de minister en zijn administratie, en voor intern gebruik in de scholen. Ik wil u er toch op wijzen dat in de wet duidelijk staat dat de verslagen openbaar zijn. Ze zijn dus voor iedereen bedoeld, ook voor de ouders.
Natuurlijk kunnen we de discussie voeren over de vraag of ouders er de juiste elementen kunnen uithalen, maar in dat geval twijfelt u natuurlijk aan de lees- en interpretatiekracht van de ouders. Door dat zomaar te poneren, begeven we ons op gevaarlijk terrein.
Mijnheer De Cock, het klopt wat u zegt. Ik twijfel immers niet zozeer aan de leeskracht van de ouders, maar wat ik uit dit debat afleid, is dat er heel erg wordt getwijfeld aan de eerlijkheid van scholen inzake het verschaffen van informatie aan de ouders.
Mevrouw Van Kerrebroeck heeft het woord.
Mevrouw Michiels, ik betwist dat de verslagen niet bestemd zouden zijn voor de ouders. Naast de leerlingen zijn de ouders een van de eerste betrokkenen in een schoolgebeuren. Het gaat tenslotte om hun kinderen.
Ook onderschat u de ouders een beetje indien u denkt dat ze niet in staat zouden zijn om de voor- en nadelen af te wegen. Ouders zijn juist mensen die heel goed weten wat er in de omgeving van hun kinderen gebeurt. Ze hebben ook het recht om dat te weten.
Mevrouw Van Kerrebroeck, dat klopt. Ik zeg juist dat de verslagen niet volledig zijn voor de ouders. De verslagen bevatten maar een heel klein deeltje waarop ze zich kunnen baseren.
Mevrouw Michiels, ik meen heel goed te weten dat de verslagen openbaar zijn. Ik kan u volgen in uw redenering dat wat wordt gepubliceerd slechts een deel is, maar de ouders kunnen wel beschikken over het volledige verslag. Elke ouder, elke burger, kan beschikken over het totale doorlichtingsverslag
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wou gewoon opmerken dat het al dan niet volledig zijn van de verslagen op zich niet zo relevant is. Uiteraard is het zo dat de ouders samen met de leerlingen op basis van een totaalpakket aan argumenten kiezen voor een bepaalde school. Een doorlichtingsverslag kan daar een element van zijn. Het al dan niet volledig zijn van dat verslag is dus niet zo relevant. Ouders weten perfect op welke manier ze gebruik kunnen maken van een dergelijk verslag. Ik vind het argument van mevrouw Michiels dus niet erg overtuigend.
De heer Sannen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, ik wou hetzelfde zeggen. De ouders zullen zich baseren op verschillende bronnen van informatie. Het doorlichtingsrapport kan een belangrijke bron zijn, maar er zijn nog heel veel andere elementen. Naast de beschikbare informatie zullen ook de omstandigheden waarin de ouders en kinderen zich bevinden, bepalend zijn voor de keuze.
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Er zijn veel voorbeelden van scholen die het doorlichtingsrapport samen met ouders doornemen om te laten zien waar de knelpunten zitten. Ouders hebben dus wel degelijk toegang tot die rapporten.
Mevrouw Ceysens heeft het woord.
Het is belangrijk hoe de scholen reageerden. Voor mij als ouder was het positief dat ze sommige minpunten toegaven en daaraan wilden werken. De attitude van om te gaan met kritiek is ook heel belangrijk. De rapporten moeten niet allemaal perfect zijn, maar het is jammer als scholen niet of heel defensief reageren. Uit die rapporten blijkt een bepaalde sfeer, en ouders hebben daar veel aan.
We willen allemaal in dezelfde richting stappen, geloof ik. Er moet iets gebeuren voor de ouders. De verslagen zoals ze nu worden gepubliceerd, is niet de goede weg.
Mijnheer de minister, u speelt met de idee om de verslagen op een website te publiceren. Het is niet duidelijk of dat idee van u komt of van iemand anders. Daar heb ik bedenkingen bij. Iedereen is beducht voor een rangschikking van scholen. Zal de publicatie van die verslagen niet voor een rangschikking zorgen, zij het indirect? In hoeverre is dit idee overlegd met alle betrokken partijen? Op 20 december zei u dat de koepels al op de hoogte waren van het verschijnen van de huidige artikelenreeks. Toch reageren ze nu heel scherp op wat in de kranten is verschenen.
In een recente reactie stelt u dat we een onderscheid moeten maken tussen doorlichtingsverslagen en zelfevaluaties van scholen. Die laatste moeten vertrouwelijk worden. Dan verdwijnt natuurlijk de zelfcensuur.
Mijnheer de minister, welke weg wilt u hier bewandelen? Hoe concreet is dit voornemen? Is het een idee naar aanleiding van deze publicatie of is het al verder uitgewerkt? Kan er nog over gepraat worden? Kan het worden bijgestuurd als blijkt dat het toch niet haalbaar is? U spreekt over een decreet kwaliteitszorg en inspectie, waarin heel die zaak ten gronde zou worden behandeld. Welke termijn kleeft u daarop? (Applaus bij het Vlaams Belang)
Mevrouw Helsen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, we hebben de voorbije dagen allemaal de schoolrapporten kunnen lezen in de krant. Nogal wat collega's hebben dat ook ijverig gedaan en velen gingen op zoek naar het rapport van hun eigen school. Ik heb dat ook gedaan, maar mijn eigen school was niet opgenomen in het overzicht. Toen vroeg ik me af of mijn school, waar ik heel goede ervaringen had, misschien een negatief verslag had gekregen. Op basis van mijn heel positieve ervaringen, was ik daar vrij gerust in.
We hebben ook veel pro's en contra's kunnen lezen in de kranten. CD&V wil zich aansluiten bij de algemene conclusie van de heer Peter Vandermeersch in De Standaard: "Chapeau voor het engagement van leraars".
Ook wij willen hier vandaag wijzen op de grote pluim die zij verdienen. Hoeveel onderwijsdebatten we hier in het parlement immers ook voeren, het zijn de leerkrachten die het elke dag opnieuw samen moeten doen. Het is zeer gemakkelijk om vanaf de zijlijn kritiek te spuien.
Ik ben het niet eens met mevrouw Michiels. Ik stel vast dat heel wat leerkrachten en scholen op een positieve manier omgaan met de doorlichtingen, de rapporten en de publicaties die de voorbije dagen verschenen zijn.
Anderzijds vinden wij dat de onderwijskoepels heel accuraat de vinger op de wonde leggen in dit hele communicatieverhaal. De Standaard gaat met zijn aanpak voorbij aan het feit dat de gepubliceerde uittreksels uit de doorlichtingsverslagen heel wat belangrijke gegevens voor een goed zicht op een school niet bevatten. Elke school heeft een andere leerlingenpopulatie en beschikt over andere infrastructuur. Niet elke school heeft altijd de nodige infrastructuur om werk te maken van eventuele knelpunten.
Bovendien erkent men weliswaar het problematische leeftijdsargument van een aantal doorlichtingsrapporten, maar men stapt er wel erg snel overheen. Het is ook eigenaardig dat in 2007 ineens doorlichtingsrapporten gepubliceerd worden, ook al dateren die van 2000 en 2001.
In december hebben wij, naar aanleiding van de actuele vraag van mevrouw Temsamani, de thematiek al besproken. Toen hebben wij gewezen op het probleem van de identificeerbaarheid van gegevens, waar we enerzijds te maken hebben met openbaarheid van bestuur, maar waar we ons anderzijds moeten houden aan de privacywetgeving.
Mijnheer de minister, u hebt toen gezegd dat u afspraken gemaakt had met De Standaard, en dat er een garantie was dat persoonlijke gegevens niet gepubliceerd zouden worden. Als wij de verslagen nalezen, stellen wij vast dat in bepaalde rubrieken inderdaad geen persoonlijke gegevens opgenomen worden. Maar iemand die de scholen kent, kan wel vaak zien om welke persoon het gaat.
In het overzicht in de krant staat bijvoorbeeld dat de leerplannen van een bepaald vak niet gerealiseerd zijn. Als er in die bewuste school maar één leerkracht dat vak geeft, is dat een duidelijke aanwijzing over wie het gaat. Wij vragen ons daarom af of de afspraken die u gemaakt hebt, correct nageleefd zijn.
Overigens stelt De Standaard herhaaldelijk, zoals afgesproken met minister Vandenbroucke, dat het gepubliceerde overzicht niet kan dienen als een vergelijking tussen scholen, wat terecht is. Wij vragen ons echter af in welke mate dat ook dat effect heeft.
De vorm waarin de gegevens gegoten worden, stimuleert volgens ons het vergelijken van scholen, omdat heel overzichtelijk weergegeven wordt wat de goede punten zijn en wat de werkpunten. Dat zet aan tot vergelijken, en ik stel vast dat dat ook daadwerkelijk gebeurt. We maken daarbij de bedenking dat de elementen in de doorlichting niet gaan over de harde, resultaatgerichte gegevens, zoals leerresultaten van leerlingen.
Tot slot hopen wij naar aanleiding van dit communicatie-initiatief tot een brede maatschappelijke discussie te komen, waarin kan worden vastgelegd wat er wordt gecommuniceerd, en hoe, wanneer en aan wie dat gebeurt. Ik heb het dan over de kwaliteit van het onderwijs en de doorlichting van scholen. We zijn het erover eens dat ouders en leerkrachten moeten kunnen beschikken over de informatie waar ze recht op hebben. Het is belangrijk dat we goed nadenken over de vorm waarin dat moet gebeuren en wie op welk moment over welke informatie moet kunnen beschikken.
Mijnheer de minister, u hebt aangekondigd dat u deze denkoefening wilt maken in overleg met het onderwijsveld. Binnen welke termijn denkt u die oefening af te ronden? Daarnaast moet ook de discussie worden gevoerd over het instrumentarium en de werking van de inspectie.
Mevrouw Ceysens heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, mijn fractie is deze manier van rapporteren genegen. Wanneer er zoveel gemeenschapsmiddelen worden geïnvesteerd in een bepaald domein, is het goed dat daar inspectie op gebeurt en dat daar met de hele samenleving over gedebatteerd kan worden. Het geeft een legitimatie aan de blijvende investeringen in het onderwijs.
Mijn fractie feliciteert het hele onderwijsveld want het was een mooi rapport met een aantal punten die vatbaar zijn voor verbetering.
Het gaat hier over publieke middelen en de hele gemeenschap moet daar dan ook over kunnen meepraten. Zij moet inzage krijgen en zij moet voorstellen tot verbetering kunnen doen. Aangezien er niets te verbergen is, kan dat best op het publieke forum gebeuren.
Mijn fractie vraagt zich af er geen parallel kan worden getrokken naar andere beleidsdomeinen zoals de welzijnssector. Ook daar worden heel wat gemeenschapsmiddelen op tafel gelegd. Ook in die sector gebeuren er inspecties. Ik denk dan aan de ouderensector, de thuiszorg, rusthuizen, kinderdagverblijven enzovoort. Ook in deze sector moet deze openheid heersen en moet het debat kunnen worden gevoerd. Daarbij is het niet de bedoeling om mensen persoonlijk te viseren, maar wel om na te gaan hoe gemeenschapsmiddelen door de verschillende voorzieningen worden ingezet en wat daarvan het eindproduct is.
Wat het schoolrapport betreft, heeft de minister al aangegeven wat hij daaraan wenst te veranderen. Dat zal in de toekomst ongetwijfeld gebeuren.
Ik zou nog twee kleine kanttekeningen willen maken. In het algemene schoolrapport hebben we kunnen lezen dat we in Vlaanderen een tandje bij moeten steken op het vlak van de ICT. We hebben daarover zelf wat onderzoek verricht. Ik heb toen aan minister Vandenbroucke gezegd dat er volgens ons nood is aan een actieplan. Het valt op dat dit ook in het schoolrapport een van de pijnpunten is. Er zijn pc's in de klassen. Men heeft daar ook in geïnvesteerd. We kunnen een debat voeren of er wel voldoende pc's zijn. We hebben het dan echter enkel maar over de hardware. De vraag is natuurlijk wat er met de software in de scholen moet gebeuren en hoe we onze jongeren op een innovatieve manier scholingskansen willen geven.
Mijnheer de minister, u hebt gesproken op de studiedag van Agoria, waar het rapport 'Skills for the future' werd voorgesteld. Ook daar zien we dat het oplossen van dit probleem een van de cruciale uitdagingen wordt om te zorgen dat men die skills ook verwerft. Volgens dat rapport is het van kapitaal belang dat de jongeren, en zeker ook de meisjes, die technische kwalificaties en technologie onder de knie krijgen. Wat de ICT-scholingen betreft, is de houding van Agoria dus dezelfde. We moeten daar de volgende maanden zeer innovatief mee omgaan.
Ik heb zelf drie jonge schoolgaande kinderen. Ik kom ook in die klassen. Ik zie die pc's daar staan. Als ik vraag wat ze ermee doen, dan krijg ik soms het antwoord dat ze problemen hebben omdat de pc af en toe vastloopt. Het blijft een probleem om aan te geven hoe ver we kunnen gaan om kinderen er op jonge leeftijd mee te laten werken, juist omdat we beducht zijn voor de digitale kloof. De pc-penetratie bij de gezinnen in Vlaanderen bedraagt op dit moment 50 percent. Die kinderen zullen er ook mee kunnen werken. Dat betekent echter ook dat één op de twee gezinnen er geen beschikking over heeft. Als de scholen het onderwerp dan niet op een pedagogisch onderbouwde manier aanbrengen, dan ontstaat juist die digitale kloof.
Daarnaast is er nog een ander punt, dat niet in het rapport staat. In de kranten wordt er echter wel aandacht aan besteed. Ik heb het dan natuurlijk over het boek 'Wit krijt schrijft beter'. Daarin staat dat de helft van de allochtonen het secundair onderwijs verlaat zonder diploma. Ik wil het probleem wel buiten het bestek van het schoolrapport laten. Terecht werd immers gezegd dat veel te maken heeft met de thuissituatie. We willen alles op alles zetten om die kinderen vroeger naar school te krijgen. Mijnheer de minister, een tijdje geleden heeft mijn fractie daarover met u gedebatteerd. Onze meningen botsten wel eens. Ik heb nu echter begrepen dat het kleuteronderwijs vroeger een rol zal spelen, zeker als het over allochtonen gaat.
Mevrouw Ceysens, u verwijst naar het boek van professor Glorieux. Volgens De Morgen van vandaag schrijft hij daarin ook dat niet de etniciteit de doorslag geeft, maar wel de sociaaleconomische context. Bent u het dan met mij eens dat het veeleer een kwestie is van kansarmoede en kansarme mensen dan van wit krijt of gekleurd krijt?
Ik heb natuurlijk niet de titel van dat boek gekozen. Ik heb gezegd dat de thuissituatie van cruciaal belang is.
Ze moeten vroeg genoeg aan dat onderwijs kunnen beginnen. Ik denk wel dat professor Glorieux daar een punt heeft. Hij heeft het ook over de schoolvakanties, maar dat debat zal op een ander moment gevoerd moeten worden. Dat die kinderen heel vroeg naar de kleuterschool gaan, is van kapitaal belang. Dat is trouwens een onderdeel van ons regeerakkoord.
Mevrouw Temsamani heeft het woord.
Goedemiddag, collega's, mijnheer de minister, mevrouw de voorzitter, ik heb een maand geleden een vraag gesteld over de publicatie van de doorlichtingsverslagen, die uiteindelijk vorige week maandag niet alleen in De Standaard maar ook in een aantal andere kranten heeft plaatsgevonden. Dat heeft ondertussen ook het debat losgemaakt.
Los van de vraag naar de openbaarheid van bestuur worden er heel wat inhoudelijke vragen bij de verslagen zelf gesteld. Zeker als die worden gebruikt voor een publicatie in de media. Enerzijds gaat het over het publiek maken van een werkdocument voor de scholen. Ook de ouders hebben uiteraard inzage in die documenten. Maar anderzijds gaat het ook over het kwaliteitszorgsysteem in ons onderwijs.
In de reacties op de publicaties van de verslagen wordt onderstreept dat bij de doorlichting heel wat kwaliteitsaspecten, zoals leerwinst, niet aan bod komen, en dat er te weinig rekening wordt gehouden met factoren zoals de samenstelling van de schoolpopulatie. De vrees dat dergelijke publicaties de tweedeling in onze scholen versterkt, heeft daar veel mee te maken, een tweedeling die niet alleen in het PISA-rapport maar ook uit de bevindingen van de SONAR-studiegroep blijkt. Hun onderzoek bevestigt - mevrouw Ceysens heeft er al naar verwezen - dat de ongekwalificeerde uitstroom een groot en vooral een gekleurd probleem is. Als de focus van dit soort verslagen ligt op de naakte outputgegevens en minder op het rendement of de leerwinst, zullen ouders die hun schoolkeuze op basis van die verslagen maken, de tweedeling tussen onderwijsinstellingen eerder bevestigen.
Het is bemoedigend dat heel wat onderwijsmensen het erover eens zijn dat de huidige schooldoorlichtingen renderen. Maar juist daarom, omdat scholen ook effectief rekening houden met de bevindingen van de inspectie en hun werkpunten trachten te verbeteren, geven zelfs verslagen van slechts enkele jaren oud gemakkelijk een gedateerd beeld van een school. Dat de meeste scholen de doorlichtingen en de verslagen ervan beschouwen als een leerrijk en belangrijk moment in het teken van de kwaliteitszorg binnen de scholen, doet ons geloven dat er in het onderwijs een draagvlak is voor een meer frequente en gediversifieerde kwaliteitscontrole.
Tegelijk erkent iedereen dat mensen die een schoolkeuze moeten maken, recht hebben op toegankelijkere, objectievere en meer actuele informatie over de scholen. Naar aanleiding van de publicatie in De Standaard maakte de minister zijn toekomstplannen bekend, die ondertussen al werden voorbereid in overleg met de onderwijsinspectie. Een onderdeel daarvan vormt de toegankelijke publicatie van de doorlichtingsverslagen door de overheid zelf. Tegelijk wil de minister de interne keuken beter afschermen, om de kwaliteitszorg uit te diepen en ruimte te maken voor de confrontatie van meetbare resultaten.
Wij juichen elk initiatief dat ouders en leerlingen helpt bij een betere studie- en schoolkeuze toe. Dus ook het verspreiden, bijvoorbeeld via een officiële website, van relevante informatie over de kwaliteit van onze scholen, over het schoolbeleid en de accenten die scholen daarbij leggen. De ene school is, gelukkig maar, de andere niet en de betrokkenen moeten hierover goed geïnformeerd worden. Op de website van de Vlaamse Interuniversitaire Raad vinden we trouwens al lang de visitatieverslagen van verschillende hogere opleidingen.
Als we dat echter doen door de toekomstige doorlichtingsverslagen van het secundair onderwijs toegankelijker te maken, rijzen er toch enkele vragen. Een website is een goed idee, maar dan moet de informatie die erop staat ook up-to-date zijn. Is het bijgevolg de bedoeling om de frequentie van de inspecties op te drijven?
Gaat de aard van de inspectie hierdoor veranderen? Zal men in de toekomst ook informeren over basisscholen en op basis van welke gegevens? Bestaat, zeker voor het basisonderwijs, niet het risico dat de aangeboden informatie de basis zal vormen voor rangschikkingen van scholen?
In de krant lees ik echter dat het niet de bedoeling is om veel te veranderen aan de methodiek van de doorlichtingen, hoewel de taal van de verslagen toegankelijker moet. Anderzijds hebben de initiatieven van De Standaard en andere kranten duidelijk aangetoond wat de beperkingen van dit soort publicaties zijn. De gemiddelde Vlaming is natuurlijk niet de lezer van de Standaard. Het aspect toegankelijkheid moet erg worden benadrukt als u een initiatief neemt om de gegevens publiek te maken.
We zijn blij dat het scholenrapport het debat over onderwijs en kwaliteit van ons onderwijs heeft aangewakkerd. Tegelijk mogen we ook niet blind zijn voor de inspanningen die scholen en CLB's nu al leveren om beter te communiceren. We mogen ook niet vergeten dat de kwaliteit van de scholen bewijst dat heel veel scholen zich engageren om zich continu te verbeteren en nu al andere instrumenten dan de officiële doorlichting hanteren om dat te doen. Ik denk aan wetenschappelijke onderzoeken, ouderbevragingen, benchmarkings en overleg met de lokale gemeenschap. (Applaus bij sp.a-spirit)
De heer Tavernier heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, leden van de regering, dames en heren, openbaarheid van bestuur en openbaarheid van inspectieverslagen zijn op zich erg belangrijk. We besteden vanuit de Gemeenschap enorm veel middelen aan onderwijs. Het is dan ook belangrijk dat op geregelde tijdstippen wordt nagegaan of dat geld goed wordt besteed. Dat is de basisstelling.
Op het ogenblik dat er inspecties zijn, moeten de betrokkenen inzage kunnen krijgen in de resultaten van de verslagen. Tezelfdertijd is het belangrijk om de relativiteit van een aantal doorlichtingsverslagen te bekijken. Er worden een aantal elementen onderzocht, maar een aantal andere niet. De doorlichting gebeurt ook op één bepaald moment. Hopelijk worden de betrokkenen op het moment dat ze kennis krijgen van de resultaten uit het verslag, daarop aangesproken en proberen ze aan de minpunten te verhelpen. Met andere woorden, elk verslag is altijd wat gedateerd en er moet worden nagegaan wat er met het verslag gebeurt.
Daarnaast moet duidelijk zijn wat er is doorgelicht. In sommige kranten verschenen nogal wat hoeratitels waaruit bleek dat we een zeer goed onderwijs hebben. Gelukkig klopt dat ook in grote mate. Dat is te danken aan de inzet van leerkrachten, directie en het personeel van de school, maar ook aan een aantal elementen die door het beleid worden aangebracht. Ik wil die hoerakreten naast het vergelijkend onderzoek van de OESO van een aantal maanden geleden leggen. Daarin werd gezegd dat het Vlaamse onderwijs voor autochtonen aan de top staat en voor allochtonen aan de staart bengelt. De minister heeft zelf gezegd dat we goed zijn voor de sterken, maar soms wat te zwak voor de zwakkeren, waardoor de kloof groeit. Er is daarnet ook verwezen naar het onderzoek 'Wit krijt schrijft beter'. Ik moet dan toch concluderen dat er een aantal knelpunten zijn.
Die knelpunten zijn in de doorlichting te weinig aan bod gekomen. Hoe dan ook moeten we die doorlichtingsverslagen relativeren, zowel wegens het moment waarop ze zijn opgesteld als wat de inhoud betreft.
Verder lijkt het me belangrijk enige afstand te houden tegenover een publicatie met uittreksels van doorlichtingsrapporten in de krant. Bijna automatisch vreest men dan dat die informatie zal worden gebruikt om een ranking op te stellen. Ik denk dat niemand die bedoeling heeft. Die doorlichtingsverslagen moeten voor iets anders dienen. In de eerste plaats denk ik dat ze dienstig zijn voor het beleid. Welke analyse maakt het beleid van die verslagen? Is er iets mee gebeurd? In de tweede plaats kan het lokale niveau ze gebruiken. Ik denk dat het niet de bedoeling is om een aantal mensen in een school te droppen waar men na weken voorbereiding probeert om zijn beste beentje voor te zetten.
Men hoopt dat het verslag positief uitdraait, en dat wordt dan doorgenomen door de inrichtende macht, de directie en enkele bevoorrechte leraren. Het moet de bedoeling zijn om op het lokale niveau, in de eerste plaats in de school zelf, te onderzoeken welke punten men kan verbeteren. Zo'n doorlichtingsverslag is een ideaal instrument om de lokale participatie te organiseren. Noem het steunpuntparticipatie, met het oog op de verbetering van de onderwijskwaliteit in de scholen en de scholengemeenschappen.
Zo'n verslag is één element, naast vele andere om kwaliteit te realiseren. Ik geloof dat ouders en de lokale gemeenschap zullen openstaan voor argumenten en relativerende opmerkingen. Ze zullen naar waarde worden geschat en in een context geïnterpreteerd, op basis van de inzichten in de concrete realiteit ter plaatse. Vanuit Brussel kan men dat nooit doen.
Ik wil de minister daarover enkele vragen voorleggen. Wegens de publicatie van de verslagen is het misschien nodig dat de redactie van de verslagen wordt aangepast. In welke aanpassingen voorziet u? Welke beleidsbesluiten trekt u uit de inhoud ervan? Op welke manier wilt u die verslagen eventueel gebruiken als element voor lokale evaluatie en lokale participatie? Ik denk dat stappen vooruit op dat vlak, vanuit onze gedeelde zorg voor zwakke leerlingen, de kwaliteit van het onderwijs in Vlaanderen ten goede zal komen. (Applaus bij Groen!)
De heer Van Dijck heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, het debat dat nu wordt gevoerd verbaast mij enigszins omdat het onderwerp op 20 december 2006 dankzij een actuele vraag van collega Temsamani volledig aan bod is gekomen. Als ik uw antwoord erop nalees, mijnheer de minister, denk ik dat u de juiste klemtonen hebt gelegd. Ik voeg er het volgende aan toe. Wat ter discussie staat, is wel degelijk fundamenteel. In Vlaanderen kennen we immers een actieve vorm van vrijheid van onderwijs. Dat betekent dat iedereen scholen mag inrichten, maar dat de overheid bepaalt welke scholen zij erkent en subsidieert en haar kwaliteitsnormen oplegt. Er bestaan tal van decreten die bepalen wanneer een school voldoet aan bepaalde criteria.
Die normen en criteria kunnen slechts op één manier worden gecontroleerd, namelijk door de inspectie. De inspectie heeft doorheen de decennia een andere vorm gekregen. Op dit moment werken we met doorlichtingen van scholen en worden er verslagen opgesteld. Dat is een belangrijk punt. Verslagen moeten immers een nut hebben. Zoals we ze nu kennen, zijn ze op drie vlakken van belang.
Vooreerst moet een inspectieverslag een instrument zijn voor de school zelf. U hebt enkele maanden geleden het beeld gebruikt van de spiegel, mijnheer de minister. Zo ziet men waar moet worden bijgetsuurd of verbeterd. We mogen deze verslagen niet zuiver als kritiek beschouwen, er kan iets van worden opgestoken. We moeten afstappen van de idee dat de inspectie een boeman is die de school de duivel aandoet. De inspectie moet worden gezien als een bondgenoot om tot beter onderwijs te komen. In Vlaanderen biedt het onderwijs een goede kwaliteit dankzij duizenden leerkrachten die het beste van zichzelf geven en ook tot goede resultaten komen. De spiegel voor de school is belangrijk.
Het tweede punt is eveneens belangrijk. Het gaat om de leerlingen en de ouders zelf. Het is nodig dat een ouder weet dat hij een school kiest waar goed wordt gewerkt en de eindtermen worden gehaald, maar waar ook andere reglementeringen, zoals over brandveiligheid, in orde zijn. Deze elementen zijn belangrijk en de ouders mogen dat weten.
Een derde punt is de vraag welke conclusies men kan trekken uit de evaluaties, zodat het beleid in de juiste richting kan worden bijgestuurd. In Zolder ging het om de vraag of de verslagen zoals ze nu worden opgesteld, voldoen aan deze drie criteria en vooral of ze voor publicatie vatbaar zijn. De confrontatie met deze vraag was een goede zaak. Er moest nu worden bekeken of we daar zomaar mee naar buiten kunnen komen en of er geen verkeerde conclusies uit worden getrokken. U was daarover in gesprek met de redactie van De Standaard, mijnheer de minister, en intussen zijn ook andere kranten die weg ingeslagen. De afspraken werden gehonoreerd.
Er werd duiding gegeven bij de waarde van een verslag en er werd ook gezegd dat dit maar een momentopname is.
Ik wil stellen dat de N-VA niet wil dat deze verslagen tot rankings zullen leiden. Elke school is verschillend, de populatie in de scholen is verschillend, de aanpak die elke school moet hanteren is verschillend, de accommodatie is verschillend. Geen ranking dus, want dat zou te gemakkelijk zijn. Blijf de weg bewandelen van een evaluatie waarbij duidelijk aangeduid wordt waar er kan bijgestuurd worden. En indien er moet bijgestuurd worden voor de manier van inspecteren en het maken van verslagen, zorg dan dat de drie dimensies zeker aanwezig zijn: de spiegel voor de school om bij te sturen, informatie voor de ouders om te weten wat de sterktes en de zwaktes zijn en informatie voor de overheid om lessen te trekken uit datgene wat bestaat en bij te sturen.(Applaus bij CD&V en de N-VA)
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Ik denk dat we met dit debat eigenlijk gekomen zijn bij het thema waar we moeten bij komen. Ik heb in het verleden al heel wat onderwijsdebatten meegemaakt binnen mijn eigen partij, in de publieke opinie, in het parlement. Zeer dikwijls gingen die over centen, statuten en structuren. Belangrijk, maar de essentie is kwaliteit van onderwijs. Ik zou dit vandaag willen onderstrepen: het kwaliteitsdebat wordt misschien wel het debat van de toekomst.
We zeggen dat we gelijke kansen willen voor al onze kinderen. We willen geen gelijke kansen op middelmatig onderwijs, we willen gelijke kansen op uitstekend onderwijs. We willen een onderwijs dat van knappe koppen heel knappe koppen maakt, we willen een onderwijs dat alle talenten van alle kinderen helpt ontplooien, we willen een onderwijs dat ook sterk is voor zwakkere kinderen. Gelijke kansen, maar niet op middelmatigheid, wel op uitstekend onderwijs. En dus is kwaliteit essentieel.
Ik heb hier en daar mensen wat relativerende dingen horen zeggen over doorlichtingsverslagen. Ik hoop dat daarover geen misverstand bestaat. Ik denk dat men doorlichtingsverslagen in een context moet plaatsen, ik denk dat men begrip moet hebben voor wat in een school gebeurt, maar kwaliteit mag men niet relativeren. Men kan ook niet marchanderen over kwaliteit. Kwaliteit is essentieel. De vraag is wat we kunnen doen om kwaliteit te ondersteunen en te bevorderen.
Ik wil even terugkomen op de aanleiding voor dit debat en de publicaties die er deze week geweest zijn. Wat ik in de vorige plenaire zitting gezegd heb, blijft onverkort overeind en zal ik hier dus niet herhalen. Men vraagt of we dit niet verkeerd ingeschat hebben. Ik denk het absoluut niet. Ik denk dat de inspectie en ikzelf goed hebben ingeschat wat hier zou gebeuren. De Standaard heeft ons een vraag gesteld waarbij een recht wordt uitgeoefend dat elke Vlaming heeft. Maar omdat we ervan uitgingen dat het zou kunnen leiden tot misverstanden, omdat we er zeker van waren dat het onrust zou creëren, hebben we met De Standaard overlegd over de manier waarop dit recht zou worden uitgeoefend.
Tijdens het vorige debat heb ik aangeduid wat we in dat overleg hebben afgesproken. Er moest duiding zijn over de betekenis van een doorlichtingsverslag, men moest duidelijk maken dat de context van de scholen erg verschillend kan zijn, dat de uittreksels niet volledig waren, dat het ging over verslagen die soms al enkele jaren geleden waren opgemaakt en waar ondertussen op gereageerd is door scholen, die dingen hebben rechtgezet, en de scholen moesten de kans hebben om te reageren en een wederwoord te hebben. Ik stel vast dat De Standaard zich volledig heeft gehouden aan die afspraken, zowel naar de letter als naar de geest, en correct is opgetreden. De andere kranten die De Standaard gevolgd hebben, zijn ook correct opgetreden.
Er was zeker ook geen probleem met privacy. Mevrouw Helsen, u hebt een interessant voorbeeld gegeven. Als we zeggen dat een leerplan niet volledig wordt gerealiseerd, is dat dan een schending van de privacy? Om twee redenen is dat niet het geval. De inspectie waakt er zorgvuldig over dat in een verslag nooit staat dat de leerkracht het leerplan niet realiseert. Dat vindt u nooit in een verslag. Er staat dat het leerplan niet wordt gerealiseerd. Niet alleen om de leerkracht te beschermen, maar ook omdat het niet realiseren van een leerplan eventueel te wijten kan zijn aan een interimaris die al vertrokken is en niet duidelijk heeft gemaakt wat hij wel of niet gedaan heeft, waardoor er geen goede opvolging kon zijn. Het kan ook te wijten zijn aan de inrichtende macht die onvoldoende heeft geïnvesteerd in leermiddelen of aan de context, zaken waarvoor de leerkracht misschien niet zelf verantwoordelijk is.
Systematisch staat in onze verslagen dat het leerplan niet wordt gerealiseerd. Er staat niet dat de leerkracht het leerplan niet realiseert, want dat is misschien niet juist en bovendien kan er dan een probleem zijn inzake privacy.
Een leerkracht die of een leerkrachtenteam dat de job niet goed doet, wordt niet beschermd door privacy. Het is een functie waarin men wordt beoordeeld en ik denk niet dat men met privacy moet schermen als wordt vastgesteld dat men die functie niet goed uitoefent. Iets anders is een individuele evaluatie, want die valt vanzelfsprekend wel onder de privacy.
Ik denk dat De Standaard en de andere kranten volkomen correct de afspraken hebben uitgevoerd. Maar zelfs dan - en dat wisten we ook - geeft dat aanleiding tot zeer veel onrust in zeer veel lerarenkamers en directielokalen. Ik denk dat dat te verwachten was.
Als we de balans opmaken van die publicatie, denk ik dat ons onderwijs er bijzonder goed uitkomt. Niet alleen omdat, grosso modo, de beoordeling van ons onderwijs positief is, maar ook omdat, als er kritieken zijn, scholen zeer dikwijls zeer adequaat reageren en aanduiden wat ze hebben gedaan en hoe ze zich hebben verbeterd. Dat toont aan dat scholen kunnen omgaan met kritiek en zich ook kunnen verbeteren.
Ik denk dat iedereen heeft kunnen vaststellen dat onderwijs inderdaad wel een complexe aangelegenheid is. Ik denk dat de verschillende kranten een mooi stukje burgerschapseducatie tot stand hebben gebracht. Veel mensen beseffen nu dat er eindtermen, leerplannen en doorlichtingen zijn en daarnaast ook nog reglementen die nageleefd moeten worden. Het is een ingewikkeld karwei, een school doen draaien. Ik denk dat dat echt duidelijk is geworden. Veel leerkrachtenteams werd ook nog een pluim op de hoed gestoken. Een en ander mag dus absoluut niet worden gedramatiseerd. We mogen hier ook niet defensief op reageren. Ik denk dat het al bij al een goede zaak is voor ons onderwijs.
Dit alles viel samen met werkzaamheden, in mijn departement en met de inspectie, voor een nieuw kwaliteitsdecreet. Ik schat dat we ten laatste binnen twaalf maanden met een ontwerp van decreet kunnen komen inzake kwaliteitszorg en inspectie. Twaalf maanden lijkt misschien lang, maar dat komt omdat het toch over een grondige hervorming gaat, waar heel wat voorbereidend technisch en administratief werk bij komt kijken. In tegenstelling tot wat links en rechts wordt gezegd, is het geen kleine bijsturing.
Er zijn drie uitgangspunten van de nieuwe benadering die ik wil beklemtonen. Goede kwaliteitszorg veronderstelt dat de overheid via haar inspectie voldoende inzicht heeft in wat er gebeurt in de school, in het proces en in de resultaten. Op dat vlak kunnen we nog beter. Goede kwaliteitszorg veronderstelt dat de scholen zelf dagelijks bezig zijn met hun kwaliteit, dat als een kerntaak beschouwen, dat ze kritisch in de spiegel naar zichzelf kijken en goede maar ook minder goede dingen zien. Kwaliteitszorg veronderstelt ten slotte dat scholen daarin begeleid, ondersteund en geholpen worden en dat daar toezicht op wordt gehouden. Dit zijn de drie ankerpunten: meer inzicht in wat er gebeurt zowel in het proces als het resultaat, kwaliteitsevaluatie uitroepen tot een kerntaak waar alle scholen mee bezig zijn en de scholen daarbij meer ondersteunen en begeleiden en het toezicht hoog houden.
Wat de methode betreft, wordt informatie in al haar betekenissen, namelijk data, cijfers, kwalitatieve informatie en benchmarking, belangrijker. Vooral de richting waarin de informatie stroomt, gaat veranderen. Vandaag bestaat heel wat van onze wisselwerking met scholen uit informatie die vloeit van de scholen naar ons. Er moet nu ook vooral informatie van ons naar de scholen vloeien.
Ik geef een voorbeeld. We organiseren peilingsproeven. Ik vind het zeer belangrijk dat we dat systematisch gaan doen om te weten hoe onze leerlingen het doen met al die mooie eindtermen die goedgekeurd zijn. De informatie daarover moet van ons naar de scholen gaan. We moeten scholen uitnodigen en aanmoedigen om daaraan mee te doen. Als ze niet met de eigenlijke peilingsproef meedoen, moeten we hen aanmoedigen om mee te doen aan gelijkaardige toetsen. We moeten scholen helpen om het resultaat daarvan goed te bekijken en zichzelf te vergelijken met vergelijkbare scholen. Dat is moeilijker dan het lijkt. Dat vraagt ondersteuning in analyse- en dataverwerkingscapaciteit. We zijn dat aan het voorbereiden.
We moeten ook informatie geven over de positie van een school wat het soort leerlingen betreft, over de redenen waarom scholen soms beter of minder goed presteren. Het gaat om informatie die van ons naar de scholen gaat ter ondersteuning van die spiegel die we scholen willen voorhouden. Dat is een zeer belangrijk keerpunt in onze benadering van de verhouding onderwijs-scholen. De scholen moeten niet alleen ons voeden met informatie, wij moeten ook hen voeden met informatie.
Vervolgens willen we meer maatwerk. Mevrouw Temsamani vroeg naar de frequentie. Nu is dat een cyclus van zes jaar. Mevrouw Helsen, de reden waarom uw school er niet bij was, kan zijn dat de cyclus niet helemaal afgewerkt was. We hebben twee trimesters tijd gestoken in de thematische GOK-doorlichting. We hebben dus iets meer dan zes jaar moeten nemen. Als de school niet in de doorlichtingscyclus aan de beurt is geweest, dan was er ook geen verslag veronderstel ik. Wij willen dit soort cyclus behouden maar we willen meer maatwerk, waarbij we vertrekken van een risicoanalyse met knipperlichten die ons toelaat wat sneller en preciezer op de bal te spelen. Dat is nieuw en het vraagt een heel apparaat.
Het voorwerp gaat ook een beetje rijker worden. U zult gezien hebben in de kranten dat leerplanrealisatie erg belangrijk is, en dat blijft zo. Daarnaast gaan we heel veel aandacht schenken aan de capaciteit van een school om zelf beleid te voeren en om doelstellingen te formuleren, vertrekkende van de leerlingen die er in die school zijn, de problemen van die leerlingen en waar ze daarmee naar toe kunnen. De beleidskracht van scholen wordt essentieel in de doorlichting.
Ook wat we ermee doen zal evolueren. Vandaag is een doorlichting niet echt een foto. Dat beeld is wat teveel gebruikt. In de kranten was het een foto. Het doorlichtingsproces zelf is dat niet, het is een heel proces dat goed voorbereid wordt, dat tijd neemt en dat ook opgevolgd wordt. Dat gaan we nog versterken: wanneer een school faalt op een onderdeel of in haar geheel, zullen we een begeleiding opleggen, bij voorkeur door de eigen pedagogische begeleidingsdienst. In de nieuwe aanpak van de inspectie willen we de rol van de begeleidingsdiensten veeleer versterken, belangrijker maken en er nog meer op gaan leunen.
Laat me ook beklemtonen wat de heer Tavernier heeft gezegd: dit proces is participatief of het is geen goed proces. Dat wordt vandaag trouwens al voorondersteld. Zo moet een doorlichtingsverslag worden besproken op een personeelsvergadering. Daaraan kan echter inderdaad nog meer aandacht worden besteed.
Wat betekent dat nieuwe verhaal van de inspectie en de verhouding tussen de overheid en de scholen nu voor de openbaarheid? Laat er geen misverstand over bestaan: ik wil geen afbreuk doen aan de huidige visie op openbaarheid. Die lijkt me immers correct en legitiem in een moderne samenleving. Als een overheid op basis van een doorlichtingsverslag beslissingen neemt om scholen al dan niet te blijven subsidiëren, dan is heel dat verslag publiek, van begin tot einde. Dat is zo en blijft zo. Ik wil daar helemaal niets op afdingen. Integendeel, we moeten ervan uitgaan dat we nu in een stroomversnelling terechtkomen, waarbij mensen die verslagen steeds meer zullen opvragen. Dat gebeurt nu al. We moeten ongeveer elke week wel een verslag opsturen naar iemand die ernaar heeft gevraagd. Veel van wat de voorbije dagen is gezegd, nodigt er inderdaad toe uit die verslagen proactief zelf te publiceren.
De opmerking die we overal horen, ook hier, is dat de kranten niet volledig zijn geweest. Ik verwijt dat de kranten niet. Het maakte deel uit van de afspraken dat ze niet volledig konden zijn. Het enige dat we dan kunnen concluderen, is dat het beter zou zijn mocht de overheid ze volledig publiceren. Ik wil daarbij niet over één nacht ijs gaan. Ik wil daar goed over overleggen. Dat is voor mij geen uitgemaakte zaak. Ik voel er echter veel voor. Dan zouden we immers kunnen vermijden dat men het, zoals vandaag, nodig vindt om verslagen van vele jaren geleden nog te publiceren en onder de aandacht te brengen. Dan zou het hele proces eigenlijk voortdurend onder de aandacht worden gebracht, met de opvolgingsverslagen en de reacties.
Ik wil ter zake niet over één nacht ijs gaan, omdat de taal van die verslagen inderdaad niet de taal is van de ouders, van de bevolking. Als we beslissen ze proactief volledig te publiceren, dan moeten we natuurlijk iets publiceren dat ook zinvol is voor een breder publiek. Vandaag zijn ze niet geschreven met het oog op dat brede publiek, maar ik vind wel dat dat brede publiek daar iets aan kan hebben. Het is uiteindelijk beter dat mensen niet alleen hun oordeel vellen aan de hand van wat er wordt verteld en op basis van een imago, maar ook op basis van wat een overheidsdoorlichting zegt. Ik overweeg dus inderdaad een proactief publicatiebeleid, met een aangepaste taal en stijl, met meer duiding en meer uitleg, bijvoorbeeld via een website. Daarover is echter nog niets beslist. Voor dit idee wil ik immers ook een draagvlak ontwikkelen binnen de onderwijswereld.
Wat we bijkomend gaan doen, is het interne kwaliteitsproces voeden met informatie. We gaan scholen uitnodigen om voortdurend in de spiegel te kijken. Dat is een ontwikkeling die we niet voor ogen konden houden toen we in het verleden hebben gesproken over de openbaarheid van bestuur. Ik denk niet dat daar al aan werd gedacht. Het parlement zal dus moeten nadenken over de vraag hoe we dit soort ontwikkelingen inpassen in een cultuur van correcte openbaarheid. Persoonlijk denk ik dat we niet elke kwaliteitsevaluatie die een school voor zichzelf maakt, in de openbaarheid moeten gooien. Dan zullen we immers geen kwaliteitsevaluaties meer hebben. Dan krijgen we reputatiebeheer. Om de spiegel goed te laten werken, moeten we die spiegel soms ook in enige beslotenheid laten werken. Dit is niet zo eenvoudig. We zullen grondig moeten nadenken over de vraag waar de scheidingslijn ligt, over hoe we dat organiseren en garanderen. Het is iets wat dit parlement niet kon voorzien toen het destijds over openbaarheid sprak. Deze vraag rijst nu. We zullen er goed over moeten nadenken.
Heel terecht hebben verscheidene sprekers hier gevraagd wat de scholen en ook ikzelf doen met die verslagen. Die verslagen dienen inderdaad voor de scholen. Ik stel met veel voldoening vast dat scholen in de kranten zeer adequate en goede reacties hebben gegeven, ook op kritische punten.
De vraag is natuurlijk ook wat wij met die verslagen doen. De kranten hebben een goede samenvatting gegeven van een aantal knelpunten. Ik meen te mogen zeggen dat we, wat die drie grote pijnpunten betreft, niet toevallig bezig zijn met beleid.
De inspectie hamert er nu al jaren op dat de kwaliteit van de infrastructuur onvoldoende is. Die klacht wordt tot ons gericht en daarom zijn we begonnen met het inhaalprogramma ten belope van 1 miljard euro voor schoolgebouwen en investeren we meer in de technische infrastructuur van TSO- en BSO-scholen. We doen dat omdat de klacht via de doorlichtingsverslagen voortdurend onder onze neus werd gewreven - en terecht. Het is een eerste belangrijk aandachtspunt waarop het beleid vandaag adequaat reageert en moet reageren.
Er worden ook veel opmerkingen gemaakt over het taalbeleid. Het is niet voor niets dat ik enkele maanden geleden een talenbeleidsnota heb gepubliceerd. Ik verwacht daarover binnenkort een ruimer debat, onder meer op basis van het advies van de Vlaamse Onderwijsraad. Taalbeleid moet hoger op de agenda worden geplaatst. Dat werd nogmaals onderlijnd met de publicatie inzake allochtonen in ons onderwijs waarnaar mevrouw Ceysens verwees, maar die publicatie betreft natuurlijk veel meer dan alleen een taalprobleem. Niet alleen voor allochtonen, maar voor alle Vlamingen moet taal trouwens hoger op de agenda worden geplaatst. Het taalbeleid komt als een tweede groot item naar voren uit de verslagen.
Een derde belangrijk item is inderdaad ICT. Mevrouw Ceysens stelt terecht dat ICT niet alleen een technologie is, maar ook iets te maken heeft met onderwijs- en werkvormen. We moeten daarin ook niet overdrijven, - en dat deed mevrouw Ceysens ook niet - want ICT zorgt niet automatisch voor betere onderwijsvormen of voor een onderwijsvernieuwing, maar is wel een heel belangrijke prikkel.
Ik breng in maart een strategienota over ICT die gevoed zal worden door tal van inspectieverslagen. We proberen daarbij om een aantal dingen op een rijtje te zetten en we hebben daartoe reeds een aantal aanzetten gegeven. Ik vat even heel kort samen wat we moeten doen.
We moeten in de eerste plaats de doelstelling verduidelijken: de eindtermen die gehaald moeten worden met kinderen in het basisonderwijs en met name ook in de eerste graad van het secundair onderwijs moeten duidelijker worden. We moeten de lat gelijk leggen over de scholen heen. U weet dat we ongeveer een week geleden een ontwerp van decreet met betrekking tot nieuwe eindtermen ICT hebben ingediend. Ik hoop dat we het kunnen bekrachtigen. Natuurlijk moeten we erover discuteren, maar het zou betekenen dat de nieuwe eindtermen ICT van kracht zijn vanaf 1 september van dit jaar. Dat is een heel belangrijke mijlpaal. We moeten hier zeker nog een goed debat voeren over de betekenis ervan.
We moeten eerst de doelen vastleggen en vervolgens moeten we materiële middelen geven. Ik investeer dit jaar ongeveer 26 miljoen euro in ICT in het leerplichtonderwijs. Die middelen werden al aan de scholen gegeven. We zullen ook een extra inspanning doen voor het deeltijds kunstonderwijs en het volwassenenonderwijs. Normaal gezien komt daar volgend jaar nog eens 10 miljoen euro bij voor de infrastructuur, voor de 'harde kant van de zaak'.
We moeten natuurlijk ook investeren in de competenties van onze leerkrachten en, in tweede orde, in de competenties van degenen die onze leerkrachten opleiden, met andere woorden in de hogescholen en in de klassen. We moeten werken aan de competenties op het vlak van ICT en ook aan nascholing. We zouden daar lang over kunnen praten, maar de tijd loopt. Mijn voorgangster heeft op dat vlak heel veel ontwikkeld, denken we maar aan REN, de samenwerkingsnetwerken voor nascholing inzake ICT. Dat systeem draait goed, maar we kunnen zeker nog meer doen op het vlak van permanente vorming van leerkrachten.
De strategienota over ICT komt er normaal gezien in maart en zal een aantal van deze zaken bevatten als uitgangspunten, maar zal nog dieper ingaan op de vraag wat strategische aandachtspunten zijn.
Mevrouw de voorzitter, ik ben hiermee bij mijn besluit gekomen. De inspectie houdt de scholen en de overheid een spiegel voor. We verwachten van de scholen dat ze adequaat reageren en ook wij moeten adequaat reageren, of het nu gaat over de scholenbouw, ICT of het taalbeleid. Ik stel vast dat de scholen reageren. De spiegel zal in de toekomst nog belangrijker worden en zal ook meer gevoed worden met informatie van ons aan de scholen. Dat luidt een nieuw tijdperk in in het denken over openbaarheid. We zullen daar genuanceerd over na moeten denken. Ik meen dat er geen enkele reden is om de publicaties van de voorbije dagen te dramatiseren. Er is zeker geen reden om er defensief op te reageren. Eigenlijk zouden we moeten zeggen dat deze test van ons Vlaamse onderwijs, van de capaciteit van de scholen om te reageren op doorlichtingsverslagen, positief is verlopen. We zijn er door en ik denk dat we verder moeten. (Applaus bij CD&V en sp.a-spirit)
Al wat in de kranten is verschenen, al wat hier vandaag werd gezegd en ook het antwoord van de minister, toont aan dat we al een stap hebben gezet, maar dat het einde nog niet is bereikt. Iedereen weet dat ouders behoefte hebben aan en recht hebben op meer informatie over de scholen waar ze hun kinderen naartoe sturen. Iedereen is ook van mening dat een rangschikking van scholen geen optie is, dat kwaliteit en kwaliteitszorg in ons onderwijs uitermate belangrijk zijn. We hebben nog veel tijd nodig om dit allemaal uit te werken. Het is voor het onderwijs het beste dat we dit debat rustig verder voeren, zowel in het parlement als met de verschillende instanties die ermee in aanraking komen. Daarna moeten we met een duidelijk afgelijnd voorstel naar buiten komen, veeleer dan heen en weer te reageren op elkaar.
Iedereen is ervan overtuigd dat participatie een heel belangrijke voorwaarde is tot kwaliteitsverbetering. Leerlingen, ouders en studenten moeten we niet te veel bevestigen in hun rol van consument, want zij zijn juist heel belangrijke factoren in de kwaliteit van dat onderwijs. Het zijn niet zomaar klanten, het zijn betrokkenen. Dat hebt u, mijnheer de minister, ook aangehaald. We moeten samen investeren in onderwijs en de scholen vertrouwen en ruimte geven om te groeien.
Uit de rapporten is gebleken dat meer investeringen in scholeninfrastructuren, ICT, beleidsvoering en methodiek, betrokkenheid van ouderen en zorg belangrijk zijn voor ons onderwijs.
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
Het debat is gesloten.