Verslag plenaire vergadering
Verslag
De heer Peumans heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, mevrouw en heren ministers, deze vraag lijkt over een regionaal of streekgebonden belang te gaan. Dat is niet de bedoeling.
Mijnheer de minister, u weet dat de Vlaamse Regering op 22 september een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, GRUP, heeft goedgekeurd over de leemontginning. Uiteraard is daarover een uitgebreid openbaar onderzoek aan voorafgegaan. Een aantal gemeentebesturen in Zuid-Limburg heeft een Zuid-Oost Limburgse Archeologische Dienst, ZOLAD, opgericht. De drie gemeenten hebben op het gebied van de archeologie, een wat ondergesneeuwd onderwerp, een zeer uitgebreid advies gegeven. Daarin wordt gevraagd om in het GRUP duidelijk bindende voorwaarden op te nemen ten aanzien van de archeologie.
Het Forum Vlaamse Archeologie heeft daarover - en ik druk me zeer zacht uit - een zeer hard standpunt in de pers laten verschijnen. Het stelt dat het GRUP 'Leem in Zuid-Limburg' een ramp is voor de archeologische erfgoedzorg. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de manier waarop met de adviezen van verschillende gemeentebesturen is omgegaan.
Mijnheer de minister, u weet ook dat in Zuid-Limburg - maar daar niet alleen - het archeologisch erfgoed dat nog niet ontgonnen is, van zeer grote waarde is. Ik verwijs naar het feit dat in het ruimtelijk uitvoeringsplan wel gesproken wordt over het neanderthalerkamp dat werd gevonden.
Er wordt ook verwezen naar de Romeinse heirbaan die er ligt. Daarvoor heeft men geen enkele bindende voorwaarde opgelegd. Heel waarschijnlijk zal de administratie antwoorden dat zij bij de bouwvergunning de nodige verplichtingen kan opleggen ingevolge het decreet op het archeologisch patrimonium. Welnu, mijnheer de minister, klopt het dat er in het GRUP geen aandacht werd besteed aan alles wat met archeologie te maken heeft? Ik ga hier niet citeren wat de administratie noch wat de Vlaamse Commissie voor Ruimtelijke Ordening gezegd heeft.
Ten tweede, en dat vind ik eigenlijk veel belangrijker, hoe gaat de Vlaamse Regering er in de toekomst voor zorgen dat het archeologisch erfgoed door middel van bindende voorwaarden - en dat is het meest geloofwaardige - tijdig kan worden onderzocht vooraleer het gebied via bouwvergunningen en dergelijke kan worden afgegraven? Nu legt men heel waarschijnlijk via de bouwvergunningen wel verplichtingen op, maar u weet evengoed als ik, mijnheer de minister, dat de aannemers klaarstaan om het leem, noodzakelijk voor de huizenbouw, te ontginnen. Zo komen we natuurlijk te laat. Ik ben benieuwd naar uw antwoord.
Minister Van Mechelen heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, collega's, laat mij heel duidelijk zijn, first things first. Als we binnen ons economisch beleid de leemontginning willen voortzetten, dan moet overleg tussen de administratie Natuurlijke Rijkdommen en de administratie Ruimtelijke Planning eerst leiden tot een evenwichtig kader waarin dit kan plaatsvinden. Dit overleg heeft vele jaren geduurd en leidde in december 2005 tot de vaststelling van een voorlopig gewestelijk uitvoeringsplan voor de leemontginning. Mocht u eraan twijfelen, mijnheer Peumans, in de toelichtingsnota daarvan werd ruime aandacht besteed aan het archeologisch erfgoed. Eenieder wist, zelfs uw dienaar, dat daar restanten te vinden zijn van het Paleolithicum, het Neolithicum, de Bronstijd, de IJzertijd, de Romeinse Tijd en de middeleeuwen. Vanzelfsprekend waren wij daarvan op de hoogte. Dat werd vermeld in de toelichtingsnota.
U zegt dat dit zou moeten worden opgenomen in de bindende bepalingen. Dan denk ik dat wij eerst het decreet op de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 een aantal keren zullen moeten wijzigen. In artikel 38 van dat decreet - en ik verwijs daarvoor uitdrukkelijk naar de memorie van toelichting - uitdrukkelijk gestipuleerd dat men zich in een ruimtelijk uitvoeringsplan bezighoudt met het doen van uitspraken met betrekking tot de ruimtelijke ordening en de verbindings- en bufferfuncties ten opzichte van elkaar, maar niet dat men via een ruimtelijk uitvoeringsplan komt tot het invullen van sectorale wetgeving.
Weet u dat ik sinds mijn aantreden nogal wat aandacht heb besteed aan de archeologie? Vandaar mijn ergernis over de reactie die ik heb mogen lezen.
Wij zijn op dit ogenblik op twee terreinen actief. Het eerste terrein is vanzelfsprekend het Verdrag van Malta, dat in 1992 werd goedgekeurd en in 1993 slechts zeer gedeeltelijk werd vertaald in ons Archeologiedecreet. Dit biedt wel een bescherming, zij het onvoldoende. Via samenspraak met alle actoren moeten wij tot een nieuw decreet komen dat toelaat het Verdrag van Malta volwaardig in de praktijk om te zetten.
Tot slot, mijnheer Peumans, heb ik 3 weken geleden naar aanleiding van een werkbezoek aan de stad Tienen aangegeven dat wij op dit ogenblik bezig zijn met na te gaan hoe wij de 10 percent van ons archeologisch zeer waardevol bodemarchief gebiedsdekkend in kaart kunnen brengen. Wij doen daarvoor onder meer een beroep op de nieuwste technologie van de digitale hoogtemeting die ons toelaat exact te bepalen waar welke belangrijke vondsten te vinden zijn.
Na het totstandkomen van een ruimtelijk uitvoeringsplan moet voor nagenoeg alle sites, die in een prioriteitenorde werden vastgelegd, ofwel een project-MER ofwel een vergunning tot stand komen. Het spreekt voor zich dat in het kader van ofwel de project-MER ofwel de vergunning, op basis van wat in het ruimtelijk uitvoeringsplan staat en in overleg tussen de administraties Ruimtelijke Ordening, Onroerend Erfgoed, Archeologie en Natuurlijke Rijkdommen, per gebied de nodige stappen worden gezet.
Ik wil tot slot nog twee persoonlijke bedenkingen maken. Er wordt ten eerste voorgesteld om voor het hele gebied een vooronderzoek te starten. Dat staat volgens mij volledig haaks op de geest van het Verdrag van Malta. Ik ben daar uitdrukkelijk geen voorstander van. Ten tweede, met dit soort van acties en perscommentaren wordt net het tegenovergestelde bereikt van datgene waarvoor we al twaalf maanden hard werken, meer bepaald het creëren van een maatschappelijk draagvlak voor archeologie en archeologisch onderzoek.
Mijnheer de minister, mij interesseert het dat er duurzame randvoorwaarden of bindende bepalingen komen rond archeologie in die streek. Van het ogenblik dat er bouwvergunningen worden afgeleverd, is de procedure al zo ver gevorderd dat het te laat is om dergelijke opgravingen te doen. Die ervaring hebben we uit het verleden en dat willen we in de toekomst voorkomen, niet alleen daar maar ook op andere plaatsen.
Ik heb heel duidelijk gesteld dat een site groter dan 10 hectare onderhevig is aan het opstellen van een project-MER. Dit is een van de essenties van een project-MER.
Het incident is gesloten.