Verslag plenaire vergadering
Verslag
Het antwoord wordt gegeven door minister Bourgeois.
Mevrouw Berx heeft het woord.
Mevrouw de voorzitter, heren ministers, collega's, laat mij toe te zeggen dat ik het jammer vind dat ik de vraag niet kan stellen aan de bevoegde minister. Maar ik begrijp dat de volledige regering hier niet altijd aanwezig kan zijn.
Naar aanleiding van de voorstelling van het boek 'Onderwijs onderweg in de immigratiesamenleving' zegde de minster van Onderwijs 2 miljoen euro of 50 leraren extra toe voor scholen die nu reeds GOK-uren krijgen voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs. Het gaat om 109 scholen. De minister deed deze belofte in de context van een debat over de kloof tussen allochtone en autochtone leerlingen. Ik verwijs ook naar het opiniestukje van de minister in De Standaard van vandaag. Ik leg later uit waarom dat relevant is en in welke context hij die aankondiging heeft gedaan.
Dat er extra geld komt voor middelbare scholen met veel probleemleerlingen is een bijzonder goede zaak. Zij het dat weer eens eerder wordt gekozen voor een versterking van zogenaamde concentratiescholen dan voor een versterking van instrumenten waarmee scholen de leerlingenstroom kunnen sturen, om zo te komen tot een betere spreiding van kwetsbare leerlingen over de verschillende scholen en een echte afspiegeling van de samenleving. Ik betreur ook dat op geen enkele manier wordt gesproken over het verscherpen van de verantwoordelijkheid van ouders en leerlingen. Doch dit geheel terzijde.
Zoals gezegd zijn de extra middelen wel een zeer goede zaak, maar met dit voorstel komen we nog maar eens terug bij wat mijns inziens de kern van het probleem is, en dat niet wordt opgelost met het voorstel van de minister. Die kern van de zaak is de wijze waarop de GOK-uren worden verdeeld over de scholen, en de indicatoren op basis waarvan die GOK-uren en -middelen worden verdeeld.
Er is een verschil tussen de indicatoren die gelden voor het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs. Die indicatoren hangen samen met kansarmoede-indicatoren, met name met de sociaaleconomische status en de thuistaal van de leerlingen. Voor de tweede en derde graad wordt gewerkt met schoolse achterstand: zittenblijven dus, of de leerling neveninstromer is of uit het OKAN-onderwijs komt. Bovendien gelden ook andere minimumdrempels: 10, respectievelijk 25 percent. In zijn persmededeling geeft de minister aan dat die verschillen ertoe leiden dat de tweede en derde graad van het secundair onderwijs minder worden ondersteund. Dat betekent minder ondersteuning voor puberende probleemjongeren op scholen.
Het ontoereikende karakter van die ondersteuning voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, blijkt het duidelijkst bij scholen met een hoge concentratie GOK-leerlingen in de eerste graad secundair onderwijs. Hoewel sommige scholen 80 percent doelgroepleerlingen in de eerste graad van het secundair onderwijs hebben, raken zij niet of nauwelijks aan de instapdrempel van 25 percent om GOK-ondersteuning te krijgen voor de bovenbouw. Dit louter omdat er andere indicatoren gebruikt worden bij de toekenning van GOK-uren voor basisonderwijs en eerste graad secundair enerzijds, en voor tweede en derde graad secundair anderzijds.
Het perverse van dat systeem is dat scholen op die manier worden gestraft voor een goed zorg- en gelijkekansenbeleid dat erop gericht is om zittenblijven te vermijden, wat nochtans in het belang is van de leerlingen, de ouders, de school en de hele gemeenschap. Hoe minder zittenblijvers, hoe minder GOK-uren de school krijgt in de tweede en derde graad. Kortom, de GOK-indicatoren voor de tweede en derde graad secundair onderwijs en ook het aantal toegekende GOK-uren zijn geen reële afspiegeling van de kansarmoede, noch van het aandeel leerlingen van vreemde origine met een per hypothese andere thuistaal op de schoolbanken.
De door minister Vandenbroucke voorgestelde maatregel verandert daar niets aan, integendeel. Hij vergroot de kloof tussen de extra ondersteunde scholen tweede en derde graad secundair onderwijs en de niet ondersteunde scholen tweede en derde graad secundair onderwijs die per hypothese een gelijk of vergelijkbaar aandeel kansarmoede of taalvaardigheidsachterstand hebben maar minder zittenblijvers. Ze worden immers enkel extra vergoed voor die zittenblijvers.
De aangekondigde maatregel verandert niets aan het systeem maar enkel aan het budget dat onzes inziens op een verkeerde basis wordt verdeeld. De minister onderschrijft die tekortkoming zelf. Het is precies door het verschil in indicatoren en de andere instapdrempel dat er minder ondersteuning is voor de tweede en derde graad secundair onderwijs, aldus minister Vandenbroucke in zijn persmededeling. Hij vermeldt dit in de context van de kloof tussen allochtone en autochtone leerlingen. Welnu, die indicatoren hebben geen enkele referentie aan de etnisch-culturele achtergrond van leerlingen.
Is het niet meer aangewezen om in plaats van het budget te verhogen en het te verdelen op basis van problematische criteria, de indicatoren zelf aan te passen zodat de realiteit van kansarmoede, taalachterstand en etnisch-culturele achtergrond van leerlingen veel beter wordt benaderd? Gaat het om een eenmalige dan wel een structurele maatregel in afwachting van de herschrijving van de financiering van het leerplichtonderwijs? Hoe zullen de scholen duidelijk op hun resultaten worden aangesproken, wetende dat het behalen van resultaten, met name het dichten van de kloof tussen allochtonen en autochtonen in het onderwijs, een gedeelde verantwoordelijkheid is van beleid, scholen, ouders en niet het minst de leerlingen zelf?
Minister Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Berx, vanaf het schooljaar 2007-2008 wordt er inderdaad 2 miljoen euro extra uitgetrokken voor die secundaire scholen die in de tweede en de derde graad vandaag al een beroep kunnen doen op uren-leraar voor het voeren van een gelijkekansenbeleid. Ik wil deze keuze graag toelichten.
Vandaag bestaat er een onderscheid tussen de GOK-indicatoren van het basisonderwijs en de eerste graad secundair onderwijs enerzijds en die van de tweede en de derde graad anderzijds. De indicatoren uit het basisonderwijs en de eerste graad zijn kansarmoede-indicatoren, die van de tweede en de derde graad zijn achterstandsindicatoren. U zegt dat de indicatoren in de tweede en derde graad geen etnische indicator omvatten. Op zich is dat juist, maar toch kunnen we stellen dat de indicatoren 'leerachterstand', 'neveninstromer' en 'het schooljaar voordien ingeschreven in een onthaaljaar' in belangrijke mate allochtone leerlingen omvatten. In die zin worden de bestaande GOK-middelen in de tweede en derde graad reeds aangewend in scholen met een relevante populatie aan kansarme allochtone jongeren en zullen de nieuwe GOK-uren hun ook in belangrijke mate ten goede komen.
Ik ben het echter volledig met u eens dat we in het kader van het nieuwe financieringssysteem moeten zoeken naar een meer eenduidige set van indicatoren voor het volledige leerplichtonderwijs met een nadruk op de sociaal-economische context. De cesuur die er vandaag bestaat tussen de eerste graad en de hogere graden, is waarschijnlijk te vermijden omdat de perceptie nu wordt gecreëerd dat scholen met hoge percentages GOK-leerlingen in hun eerste graad plots veel minder GOK-leerlingen zouden hebben in hun hogere graden.
U mag echter niet vergeten dat er enkele scholen zijn die bij de installatie van het GOK-ondersteuningsbeleid eigenlijk iets minder uren hebben gegenereerd. Net die scholen zullen ten gevolge van deze maatregel uren-leraar extra genereren. Na verschillende bezoeken aan bovenbouwscholen met een groot aantal kansarme en allochtone leerlingen heb ik besloten om niet te wachten tot het invoeren van het nieuwe financieringsysteem om hen al een extra injectie aan middelen toe te kennen.
In vergelijking met de GOK-middelen voor het basisonderwijs en de eerste graad van het secundair onderwijs moet de tweede en derde graad het trouwens met een veel kleiner budget doen. Deze keuze was ingegeven door de wens om kansarmoede nadrukkelijk van bij de start van de schoolcarrière aan te pakken.
Ik ben van mening dat de extra GOK-uren in bovenbouwscholen die al een GOK-werking hadden, hen in staat zal stellen hun gelijkekansenbeleid beter uit te werken, de gekozen doelstellingen beter te bereiken, de taalachterstand van de allochtone leerling en de leerachterstand van kansarme leerling gunstig te beïnvloeden. Op het einde van de GOK-cyclus zal de onderwijsinspectie - zoals decretaal bepaald - nagaan of en in welke mate de doelstellingen werden bereikt.
Mijnheer de minister, ik dank u voor het antwoord van de minister van Onderwijs. Ik kondig nu al aan dat ik de vraag opnieuw zal stellen in de commissie voor Onderwijs.
Het incident is gesloten.