Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de topsportscholen
Verslag
De heer Van Nieuwkerke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega's, '14-'18 ligt gelukkig al ver achter ons, een afschuwelijke periode, maar '16-'18 ligt voor ons, namelijk de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal. Wij dromen van medailles maar daar moeten we onze getalenteerde jongeren goed op voorbereiden. Mijn vraag gaat erover in welke mate we ons binnen onderwijs en sport verzoenen met een bepaald model.
Ik volg dit dossier al een aantal jaren. Oorspronkelijk werd het landschap van de topsportscholen verdeeld vanuit onze onderwijsstructuur, met een evenwicht tussen gemeenschapsscholen, vrije scholen en dergelijke meer. Er is altijd een spanningsveld geweest tussen sport en onderwijs, en terecht, inzake de efficiënte inzet van begeleiding, namelijk de sporttechnische, de sportmedische en de onderwijskundige begeleiding. Daardoor stond altijd de reductie van het aantal topsportscholen midden in het brandpunt van de discussies.
Op een bepaald moment werd er gedacht aan het model van één topsportschool voor Vlaanderen. Hierbij hadden we te maken met het probleem van de financiële repercussies van één campus en de verbinding met de school, terwijl ook de sporttechnische infrastructuur ons heel wat geld zou kosten.
Het is ook heel belangrijk dat getalenteerde kinderen en jongeren van een kwaliteitsvol onderwijs kunnen genieten. De heer Van Aken stelt terecht dat de selectie van wie nu getalenteerd is of niet, strenger moet gebeuren. Ik kan dit beamen want een getalenteerd kind of een getalenteerde jongere kan topsportprestaties leveren mits zich een beetje pijn te doen, en kan dan mee op Europees of wereldniveau.
Onlangs heb ik vernomen dat binnen de schoot van de Vlaamse Regering een beslissing is genomen om te komen tot één topsportschool per provincie, plus één in Vilvoorde. Ik denk dat dit een goede formule is omdat dan de band van de kinderen en jongeren met hun eigen onderwijsmilieu nauwer kan worden aangehaald en het biedt garantie op een kwaliteitsvolle begeleiding op sporttechnisch vlak. Het heeft ook het voordeel dat bepaalde disciplines niet enkel in het secundair onderwijs kunnen worden georganiseerd, maar topsportscholen kunnen dan ook samenwerken met het lager onderwijs. Voor bepaalde disciplines is het lager onderwijs ook noodzakelijk, ik denk aan turnen, zwemmen en dergelijke meer.
Een gevoelig punt is uiteraard de relatie tussen de verschillende onderwijsnetten. Dat kan echter grotendeels worden verholpen door een goede samenwerking tussen de bestaande topsportscholen, of ze nu tot het gemeenschaps- of het vrij onderwijs behoren, en een vrije lagere school of een lagere school van het gemeenschapsonderwijs. Ook het hoger onderwijs heeft een taak in heel deze zaak. Dan denk ik aan de begeleiding van talentvolle studenten en dergelijke. Met wat goede wil lijkt de huidige formule van één topsportschool per provincie plus Vilvoorde me dus een haalbare kaart.
Een tweede aspect heeft niet zozeer te maken met de onderwijskundige of sporttechnische organisatie. Met één topsportschool per provincie die is ingeplant in een bepaalde regio of stad, kan de overheid gericht de topsportinfrastructuur uitbouwen. Dan is er sprake van bepaalde sites die van belang zijn voor topsport.
Mijnheer de minister, hoe ziet u dit model nu? Is er terzake nu een definitieve beslissing gevallen?
Mevrouw Vanderpoorten heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, geachte leden, heren ministers, mijn vraag heeft hetzelfde onderwerp als die van de heer Van Nieuwkerke, maar misschien is de teneur anders. Sinds de oprichting van de topsportscholen, in 1998-1999, rees de vraag of de verhouding tussen het aantal topsportscholen en hun kwaliteit wel goed is. Het waren er acht, en op een bepaald ogenblik negen. Er is toen heel veel gepraat over het model van één topsportschool per provincie, wat zou neerkomen op vijf scholen. De laatste tijd is echter de formule van drie scholen in Vlaanderen, of zelfs één, ter sprake gekomen. De heer Van Nieuwkerke verwees er ook even naar. Dit gebeurde vooral naar aanleiding van de niet zo goede resultaten bij de Olympische Spelen. Toen is men beginnen te oordelen dat die topatleet die moet worden gevormd, meer nodig heeft dan die provinciale topsportschool.
Er is nu een beslissing gevallen om van acht naar zes scholen te evolueren. De scholen van Wilrijk en Genk zouden op termijn samensmelten met een andere school. Nu tellen die respectievelijk 21 en 27 leerlingen. Dat is alleszins al een stap in een heel goede richting. Toch vraag ik me af of dit voldoende zal zijn om de toekomstige kwaliteit van onze topsportscholen te waarborgen. Sommigen merken op dat er een verschil moet worden gemaakt tussen ploeg- en individuele sporten. Men heeft het daarbij dan vooral over voetbal. Zeker voor de individuele sporten zou het, met het oog op de expertise op het vlak van ondersteuning qua gezondheid en voeding, beter zijn dat er een evolutie komt naar één topsportinstituut. Ik weet niet of dat de juiste formule is. Ik wil geen model vooropstellen. Ik weet niet of er nu al voldoende over is nagedacht.
Ik vraag me vooral af waarom men niet is geëvolueerd naar vijf scholen en waarom men het bij zes houdt. Dan moet ik me natuurlijk ook richten tot de minister van Sport, in wiens beleidsnota heel duidelijk staat dat de ideale topsportschool meer dan één sport moet behelzen. De overblijvende school van Vilvoorde zou zich echter slechts met volleybal bezighouden. Waarom is men in deze eerste fase niet tot vijf topsportscholen gekomen? Wordt er onderzocht of een evolutie tot één school in de toekomst mogelijk is?
In welke mate gaat de huidige reductie de kwaliteit van de topsportscholen verbeteren? Blijft het de bedoeling om verder de mogelijkheid te bestuderen van een evolutie naar één topsportschool, vooral voor de individuele sporten?
Minister Vandenbroucke heeft het woord.
Mijnheer de voorzitter, deze vragen werden aan mij gesteld, maar over dit onderwerp overleg ik zeer veel met minister Anciaux, bevoegd voor Sport, zodat u mijn antwoord als een gemeenschappelijk antwoord kunt beschouwen.
Ik zou hier de geschiedenis kunnen behandelen, maar dat zou ons te ver leiden van de convenants. Mijn voorgangers hebben convenants afgesloten, die hernieuwd werden op het einde van de vorige legislatuur. Dat maakte het mogelijk dat op dit ogenblik een achttal scholen een topsportopleiding aanbieden, gecombineerd met onderwijs.
Sinds een aantal jaren dringen federaties uit de sportwereld en ook Bloso erop aan om dit eens kritisch te bekijken. Ze zijn van oordeel dat dit aanbod vanuit het standpunt van een hoogstaand professioneel aanbod op sporttechnisch vlak, eigenlijk gereduceerd zou moeten worden. Ook in het onderwijs wordt gezegd dat, als dit al te zeer versnipperd geraakt, het moeilijk wordt een hoogstaand onderwijs aan te bieden en vooral een veelzijdig onderwijsaanbod te hebben.
Het idee van een reductie stond bij mijn weten duidelijk aangegeven in het topsportactieplan, maar was eigenlijk geen onderdeel van het convenant. Mevrouw Vanderpoorten heeft die zelf nog vernieuwd, zodat ze dit wel zal weten. In de sportwereld werd dus heel duidelijk gezegd dat er gereduceerd moet worden, terwijl daar in de onderwijswereld niet zo'n duidelijk standpunt over bestond en dus ook geen engagement.
Nochtans zijn er ook in de onderwijswereld mensen die willen dat er één topsportschool in Vlaanderen komt. Ik merk op dat de mensen die daarvoor pleiten, dat ook doen voor de ploegsport. Het zou me te ver voeren nu op dat debat in te gaan, maar het pleidooi wordt in elk geval niet beperkt tot de individuele sporten. Ze kiezen voor de radicale optie om tot één school te komen.
Daar is veel voor te zeggen, maar er zijn dan nog heel wat problemen die overwonnen moeten worden. Die hebben bijvoorbeeld te maken met sportinfrastructuur, die duur is om aan te leggen. Alleen al om die reden is de optie van één topsportschool een dure optie. Verder hebben die problemen te maken met locaties van ploegen. U zult wel zeggen dat ik me daar niet te veel door mag laten leiden, maar er zijn nu eenmaal bestaande situaties of locaties van belangrijke infrastructuur van federaties, bijvoorbeeld volleybal in het Vilvoordse.
Verder gaan de problemen over het regionaal kunnen spreiden van het aanbod en de klassieke subregionale gevoeligheden en dergelijke die we in elk politiek-maatschappelijk dossier tegenkomen. Het is dus niet zo eenvoudig te kiezen voor één topsportschool, ook al zijn er daar ook argumenten voor.
Mijn collega en ik hebben dat heel grondig overwogen. Er zijn ook gesprekken over gevoerd en er zijn informele contacten gelegd met de onderwijskoepels, de burgemeesters van geïnteresseerde steden, enzovoort.
Uiteindelijk hebben we besloten een voorstel voor te leggen aan de stuurgroep. Dat kwam erop neer het aantal scholen te reduceren van acht tot zes. Praktisch gezien zou binnen afzienbare tijd de gemeenschapsschool in Mortsel haar aanbod afbouwen, zodat er voor Antwerpen een concentratie komt in Merksem. Ook de school van het vrij onderwijs in Genk zou op termijn haar aanbod afbouwen, zodat er voor Limburg een concentratie komt in Hasselt.
We denken dat een overgang van acht naar zes kwalitatief voordelen biedt. Het is natuurlijk niet hetzelfde als van acht naar één, maar voor dat scenario zijn er heel wat hinderpalen en bezwaren. Een reductie van acht naar zes levert ook een gestabiliseerd landschap op, wat belangrijk is.
Als minister van Onderwijs moet ik aan de sportwereld zeggen dat dat het aanbod is, en dat ze niet in staat zijn veel te shoppen. De ene school kan dan niet tegen de andere worden uitgespeeld door het aanbod tegenover elkaar af te wegen. Als we de onderwijskwaliteit willen benadrukken, dan moeten we de betrokken scholen duidelijk maken dat ze niet onderhevig zullen zijn aan shopping of druk vanuit de sportwereld om eventueel bepaalde afspraken of standaarden te versoepelen, louter vanwege het belang van de sport.
Er moet een evenwicht zijn tussen de kwaliteit van het sportaanbod of het sportonderricht en van het onderwijs in de brede zin.
De heer Van Nieuwkerke stelde een vraag over een voorbereidende topsportopleiding in de eerste graad. Ik durf niet veralgemeend positief reageren. De kwestie is afhankelijk van de sport. Voor sommige sporten is het verantwoord en zelfs nodig om op jongere leeftijd te starten, bij andere sporten is het beter om niet te jong te starten. De voorbeelden zijn bekend: voor gymnastiek, zwemmen en tennis is een vroege start noodzakelijk. We kunnen niet veralgemenen, maar we zeggen niet 'neen'.
De medewerkers van het departement Onderwijs werken op dit moment een nota uit die de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen en van het sportonderwijs in het bijzonder wil garanderen. We willen een kwaliteitsvol aanbod van vakken en studierichtingen, we willen een aanbod op maat, we willen een heel degelijke studiebegeleiding van de betrokken leerlingen en we willen een zekere continuïteit in de opdrachten van de leraren.
Mevrouw Vanderpoorten, u was iets concreter door onder meer te verwijzen naar Vilvoorde. Vilvoorde zit in het voorstel omdat we een zekere regionale spreiding wensen. We gaan ervan uit dat we bij een spreiding oog moeten hebben voor elke provincie, maar ook voor Brussel en de omgeving van Brussel. Bovendien bezit Vilvoorde een lange en nuttige ervaring inzake de samenwerking met de volleybalfederatie. Bovendien ligt Vilvoorde vlakbij een heel goede infrastructuur die ter beschikking staat. Vanuit het standpunt van doelmatigheid zou het een beetje eigenaardig zijn om er te stoppen. De situaties in Mortsel en in Genk zijn anders, maar mijn medewerkers zullen contact opnemen met de verantwoordelijken van Mortsel, Genk, Hasselt en Antwerpen om het gesprek te beginnen over een overgangsfase die geleidelijk leidt tot een concentratie in Antwerpen, met name in Merksem, en in Limburg, met name in Hasselt. (Applaus)
Ik wil toch nog even reageren. Ik heb de vraag over Vilvoorde gewoon gesteld omdat ik in de beleidsnota van minister Anciaux heb gelezen dat het omwille van de kruisbestuiving altijd een meerwaarde is om meerdere sporten in een school te hebben. Ik heb de nota gelezen en herlezen, maar ik neem aan dat ik mijn vragen beter aan hem stel in de bevoegde commissie.
Is dit slechts een eerste stap? Kunnen we nog meer verwachten of is dit een afgerond geheel?
De dingen zijn nooit afgerond in de politiek. (Rumoer)
We bevinden ons niet in de definitieve fase van de topsporthervormingen, maar de fase is toch voorlopig definitief. We moeten nu de klemtoon leggen op de kwaliteit van het aanbod, sportief en onderwijsmatig.
Ik wil nog eens mijn argumenten herhalen vanuit Onderwijs. Wat ik niet graag zie, is dat bepaalde federaties in de mogelijkheid zijn om aan een school te laten weten dat het convenant niet eeuwig zal duren. Zo kunnen ze eisen dat de school het hun een beetje makkelijker maakt en kunnen ze een beetje druk uitoefenen. Dat kan in het nadeel van de onderwijskwaliteit uitdraaien. Ik wens dat de betrokken school weet dat de toestand niet zomaar zal veranderen. Als de school weet dat hij het aanbod doet, bezit de school een stevige krachtsverhouding tegenover de wereld van de sport bij het vinden van een evenwicht tussen de onderwijskwaliteit en de kwaliteit van het sportieve aanbod.
Het stabiliseren van het landschap vind ik belangrijk vanuit het oogpunt van kwaliteit en vanuit het streven naar een evenwicht tussen onderwijs en sport. Als we de indruk wekken dat dit geen stabiel landschap is, dan blijven we een druk behouden die niet noodzakelijk gunstig is. Dat is tenminste mijn overweging om te besluiten dat dit nu toch wel voorlopig definitief is.
Ik ben blij dat uiteindelijk de moed is gevonden om tot een reductie te komen. We praten er nu al jaren over. Er werd tot een bepaald model beslist. Ik ben daar tevreden over.
Ik maak een onderscheid tussen topsportvoorbereidende jaren en de eigenlijke majoropleiding topsport in een bepaalde discipline. Daarom hoeven we niet in al die scholen voetbal te organiseren of volleybal, of basket of tennis. We kunnen bepaalde scholen uitkiezen waar we de majoropleiding organiseren in samenspraak met de bonden. Dat heeft niet enkel te maken met onderwijskundige kwaliteiten, maar ook met de sportkwaliteit. Dat moet groeien in dat model. Ik ben tevreden met de uiteindelijke keuze.
Het incident is gesloten.