Verslag plenaire vergadering
Verslag
Aan de orde is de actuele vraag van de heer Loones tot de heer Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën, Begroting en Ruimtelijke Ordening, over het toekennen van een verkavelingsvergunning door de stad Gent voor gronden met vervuilde bodem.
In Gent wordt een verkaveling ontwikkeld boven een oud gifstort. Volgens Ovam is de grond zwaar vervuild, maar de stad zegt dat zij de verkavelingvergunning niet kan weigeren. Volgens de BBL kan zij dat wel. Wie heeft gelijk? Kan de minister klaarheid scheppen? Is een regeling mogelijk naar analogie met die voor waterzieke gronden?
De aanvraag dateert van 5 juli 2002, werd goedgekeurd door de gemeenteraad op 15 december 2003, waarna de vergunning werd afgeleverd in januari 2004. Zij is conform het voor dat gebied geldende BPA. Het bodemonderzoek naar de historische verontreiniging, dat door de stad werd uitgevoerd, werd door Ovam conform verklaard. Het stelt dat er geen noodzaak tot sanering is, vanwege het ontbreken van een ernstig risico. De stad Gent schreef bovendien volgens het voorzorgsprincipe beperkende bepalingen in de vergunning in. Zo blijft het terrein ingeschreven in het register van vervuilde gronden, zodat bij elke eigendomsoverdracht een oriënterend bodemonderzoek nodig blijft. Bovendien mag zogenaamd grondverzet alleen onder toezicht plaatsvinden.
Ik vind dat in sommige gevallen een verkavelingvergunning moet kunnen in deze omstandigheden - zoals hier - maar niet altijd. Soms - zoals in Temse - kan de context een aanleiding vormen om het terrein voorafgaandelijk aan de valorisering te saneren.
Ik dank de minister voor zijn duidelijk antwoord.
Aan de mensen zal men niet kunnen uitleggen dat in dit geval het voorzorgsprincipe speelt. Wie geen schuld treft zal niet begrijpen waarom hij dit nadeel lijdt. De wetgeving zou moeten bepalen dat een verkavelingsvergunning niet kan zolang er geen duidelijkheid bestaat over de bodemonderzoeken.
Er is wel degelijk een bodemonderzoek geweest. De wetgeving inzake de ruimtelijke ordening en het decreet bodemsanering stellen duidelijk dat de verkavelaar de gronden alleen kan verkopen indien er een valabel bodemattest kan worden verleend. De burger kan dus nooit de dupe zijn van de verkavelaar die onterecht in de wetenschap was dat zijn gronden vervuild waren.
Aan de mensen kan men niet uitleggen dat het feit dat de vervuiling dateert van voor of van na 1985 bepaalt of sanering al dan niet noodzakelijk is. De minister beschouwt alleen de bouwer als een burger. Voor mij is ook de verkavelaar een burger die kan benadeeld worden.
Het incident is gesloten.