Verslag plenaire vergadering
Verslag
Aan de orde is de beleidsnota Onderwijs en Vorming 2004-2009, ingediend door de heer Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming.
Volgens artikel 73, punt 5, eerste lid, van het Reglement wordt de bespreking gehouden op basis van de met redenen omklede moties die tot besluit van de in commissie besproken beleidsnota zijn ingediend.
De bespreking is geopend.
(verslaggever)
De gelijkheid van kansen is het richtinggevend beginsel voor alle aspecten van het onderwijsbeleid.
De beleidsnota steunt op vier speerpunten. Over vijf jaar wil de minister beoordeeld worden op het al dan niet realiseren van die punten.
Een eerste speerpunt is de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor de zwakste groepen. Dat onderwijs, vorming, opleiding en werk tot de bevoegdheid van dezelfde minister behoren, biedt extra kansen. Een meer fundamentele reden is dat de gelijkheid van kansen in het onderwijs blijkt uit de kansen op de arbeidsmarkt.
Een tweede speerpunt is de hervorming van de onderwijsfinanciering. In het leerplichtonderwijs zal de lat gelijk gelegd worden door de omkadering en de werkingsmiddelen te berekenen op basis van school- en leerlingenkenmerken. Kosteloosheid wordt geleidelijk geïmplementeerd in het basisonderwijs. In het secundair onderwijs moet kostenbeheersing ervoor zorgen dat er geen financiële drempels zijn voor gelijke kansen.
In het hoger onderwijs moet een nieuwe, geïntegreerde financiering de kloof tussen universiteiten en hogescholen dichten. Het volwassenenonderwijs krijgt een stabiel financieel groeipad zodat iedereen op om het even welke fase in zijn leven de kans kan krijgen op een diploma.
Het derde speerpunt betreft de versterking van het beleidsvoerend vermogen van de scholen. Scholen met een sterk beleidsvoerend vermogen zijn in staat om optimaal in te spelen op de uitdagingen waarvoor ze staan, onder meer op het vlak van gelijke kansen. Om deze ambitie waar te maken, moeten de scholen kunnen samenwerken, onder meer met Welzijn en Cultuur.
De leraren vormen het vierde en laatste speerpunt. Het succes van het Vlaamse onderwijs is een tastbaar bewijs van de inzet en de stielkennis van de Vlaamse leraren. Daarom zal niet alleen de lerarenopleiding, maar ook de volledige lerarenloopbaan een belangrijk thema zijn tijdens deze regeerperiode. Er zal beweging komen in de vlakke loopbaan. De taken van leraren met veel ervaring moeten kunnen worden gedifferentieerd. Waar nodig en nuttig, moeten leerkrachten aangemoedigd worden om over te stappen naar een andere activiteit.
Het beleid mag echter niet beperkt blijven tot deze vier grote doelstellingen.De beleidsnota bevat nog andere belangrijke elementen, die eveneens bijdragen tot het creëren van gelijke kansen, bijvoorbeeld het aanmoedigen van burgerschap om de sociale samenhang te stimuleren, het garanderen van brede ontwikkelingskansen in een brede school, de kwaliteitszorg, de kwalificatiestructuur en de mobiliteit.
Onderwijs kan ook gelijke kansen creëren op basis van een beleid dat op het eerste gezicht andere doelstellingen nastreeft. Met de realisatie van de BaMa-structuur is Vlaanderen een voortrekker in Europa. Vlaanderen integreert zijn hoger onderwijs en levert diploma's af die passen in een transparant Europees kader. Deze hervorming pakt ook de waterval aan. Opleidingen van het korte type worden geherwaardeerd. Als Vlaanderen alle mogelijkheden benut die deze hervorming biedt, zal ook het hoger onderwijs gelijke kansen creëren.
Het volwassenenonderwijs streeft dezelfde doelstelling ook na. Voor minister Vandenbroucke zijn onderwijs en vorming één opdracht. Het onderwijsbeleid moet op een volledig mensenleven gericht zijn. Het volwassenenonderwijs wordt gemoderniseerd. Het zal samengevoegd worden met andere onderwijs- en opleidingsvormen, wat de doelmatigheid van de investeringen zal verhogen. Zo wordt het systeem transparanter, en duidelijker verweven met de samenleving en arbeidsmarkt.
Drie thema's werden in de commissie verwezen naar latere besprekingen: leraren, infrastructuur en basismobiliteit.
Vlaams Belang vindt de beleidsnota zeer ambitieus en wil dat er prioriteiten worden vastgelegd, gezien de grote financiële implicaties. Vlaams belang gelooft niet zozeer in gelijke dan wel in gelijkwaardige kansen, ook voor kinderen van alleenstaande ouders. Er wordt gewezen op problemen als de autonomie van scholen en van scholengemeenschappen, de planlast en de evaluatie van het participatiedecreet.
Inzake het eerste speerpunt betreffen de opmerkingen vooral de realiteitszin en de concrete uitwerking van de voorstellen. Voor het tweede speerpunt, het nieuwe financieringssysteem, is Vlaams Belang positief, hoewel het zich afvraagt of het budgettair haalbaar is. Er zijn nieuwe middelen nodig.
De fractie wijst voorts op de begripsverwarring rond het woord imam en op de de indaling van een deel van de doctoraatsopleiding in een tweejarige master. Burgerzin wordt volgens Vlaams Belang te eng omschreven. Men heeft het moeilijk met het streven naar gelijke uitkomsten van het onderwijs voor alle kinderen. Er wordt gewezen op het probleem van de ICT-middelen.
Vlaanderen moet ook meer investeren in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel. Vlaams Belang meent dat er een absoluut voorrangsbeleid zou moeten gevoerd worden voor de Nederlandstaligen die van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel willen gebruik maken. Nu zouden sommigen moeten uitwijken omdat ze niet in het Nederlandstalig onderwijs kunnen worden ingeschreven.
Vlaams Belang is wel blij dat er eindelijk een datum vastligt waarop het Franstalig onderwijs in de faciliteiten- en taalgrensgemeenten moet voldoen aan de Vlaamse regelgeving. Als die streefdatum niet wordt gehaald, zijn duidelijke maatregelen onvermijdelijk.
Inzake volwassenenvorming ten slotte heeft VB vragen bij de werking van de regionale associaties. De doorslaggevende factor voor het succes van het inburgeringsbeleid is de attitude van wie zich inburgert. Inzake de startkwalificaties voor iedereen, mag niet geraakt worden aan de kwaliteit.
SP.a-spirit vindt dat voor het Vlaams Parlement het ontstaansproces van deze beleidsnota een na te volgen voorbeeld is. Het richtinggevende principe, namelijk de gelijke kansen, is voldoende concreet. Er is een nieuwe democratiseringsgolf nodig in het onderwijs en daarvoor moet een breed maatschappelijk draagvlak worden opgebouwd.
Het element competenties is volgens deze fractie revolutionair, maar de grootste revolutie is de geplande, nieuwe netonafhankelijke financieringswijze. Veel aandacht moet ook gaan naar kostenbeheersing. Men wil de onderwijskwaliteit goed meten. Opvoedingsondersteuning is erg belangrijk. Dit is een zaak van Welzijn en van Onderwijs.
Men wil voorkomen dat het Vlaamse onderwijsbeleid, dat sterk gericht is op gelijke kansen, onderuit wordt gehaald door Europese maatregelen. Het gelijkekansenbeleid mag echter niet beperkt worden tot een debat over het GOK-decreet. In dat laatste wil men de Lokale Overlegplatforms een grotere autonomie geven om specifieke, plaatselijke problemen op te lossen.
Specifiek voor het eerste speerpunt, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, wordt gewezen op het probleem van de term tertiair onderwijs voor een diversiteit aan opleidingen en op de leervertraging in het deeltijds onderwijs.
Het tweede speerpunt zal moeilijk liggen, zeker voor het basis- en secundair onderwijs, maar de minister krijgt alle steun. De uitvoering van Tivoli-akkoorden is positief, maar de kosteloosheid van het basisonderwijs moet worden uitgeklaard en de inhaalbeweging voor de hogescholen moet worden versneld. Inzake sociale voorzieningen moet er één systeem komen voor universiteiten en hogescholen. De voordelen van het werken met autonome vzw's mogen niet worden prijsgegeven.
Inzake het derde speerpunt moeten de scholengemeenschappen dezelfde
bevoegdheden krijgen als de scholen zelf. De onderwijskoepels mogen niet
rechtstreeks door de overheid worden gefinancierd.
Inzake het islamonderricht wordt gewezen op het onderscheid tussen een opleiding tot islamleraar en een imamopleiding. Daarnaast moet Onderwijs zorgen voor een voldoende aanbod van islamtheologie of -islamgodsdienstwetenschappen.
De fractie merkt op dat de financieringsregel die nu wordt voorgesteld een belangrijke impact kan hebben op Brussel en een oplossing kan bieden voor scholen met overwegend anderstalige leerlingen.
VLD vindt de beleidsnota zeer goed en is blij dat vele items uit de vorige beleidsperiode worden voortgezet. Een belangrijk voorbeeld daarvan vormen de gelijke onderwijskansen. Men mist wel een omvattende visie op zorg. De nadruk wordt gelegd op basisonderwijs en leerplezier.
De uitvoering van de nota zal veel geld kosten. Er zullen dus keuzes moeten worden gemaakt. Een meer efficiënte besteding van middelen is echter mogelijk.
Autonomie is het meest misbruikte begrip uit het onderwijsveld. Men pleit voor een apart debat hierover in de commissie.
De VLD is blij dat de beleidsnota principieel alomvattend is, maar niet alles in concreto wil regelen. Er wordt wel een perspectief uitgetekend op zeer lange termijn. VLD geeft de minister alle steun voor de geplande gesprekken tussen partners uit diverse beleidsdomeinen.
De opmaak van de meerjarenbegroting zal onvermijdelijk leiden tot het vastleggen van prioriteiten. Het begrip beleidsnabootsing waarnaar de beleidsnota refereert, biedt volgens de VLD ruimte voor de noodzakelijke vernieuwing. Er kan nooit rust in het onderwijs komen: elke verandering zal heel veel mensen echt wel pijn doen.
Inzake gelijke onderwijskansen is het GOK-decreet een mijlpaal, maar sommigen zijn niet altijd even duidelijk over de mogelijkheden ervan. Er wordt gepleit voor een versterking van de LOP's. Er moet worden vastgehouden aan een aantal fundamentele principes en criteria die objectief meetbaar zijn. De fractie gaat graag in op elk debat om het GOK-decreet te verbeteren.
Gelijkekansenbeleid is ook belangrijk voor het leerplezier. Zo zouden kinderen met leerstoornissen, mits extra ondersteuning, zoveel mogelijk in een gewone school moeten kunnen blijven. De breuk tussen basis- en secundair onderwijs is een andere belemmering voor leerplezier. Meer leerlingen zouden het best onmiddellijk kiezen voor een technische opleiding. De aanpak met regelarme proeftuinen is boeiend maar niet zo eenvoudig.
Inzake het eerste speerpunt vindt de VLD de geplande centra voor leren en werken een grote uitdaging. Voorts vraagt de fractie zich af hoe wordt omgegaan met de private sector op het stuk van accreditatie en erkenning van diploma's en certificaten.
Inzake het tweede speerpunt moet ernstig werk worden gemaakt van rationalisatie in het aanbod van het hoger onderwijs. Men mag grensoverschrijdende initiatieven echter niet onmogelijk maken.
Met betrekking tot het derde speerpunt moet de betekenis van autonomie, betrokkenheid van het middenveld, en de plaats en de rol van de koepels uitgeklaard worden, en dit vanuit een open benadering en uitgaande van de scholengemeenschap bij de nieuwe overkoepelende ondersteuningsstructuur.
Inzake studiebegeleiding en -oriëntering vormen de leraren de eerste lijn, de CLB's de tweede. De VLD is het eens met 1 Regionaal Technologisch Centrum per provincie met 1 aansturing.
N-VA vindt dat er meer eensgezindheid komt over de toekomst en de opdrachten van het onderwijs. De minister kan starten vanuit een goede beginpositie: het onderwijs in Vlaanderen is goed, leerkrachten zijn vaak gemotiveerd en veel leerlingen komen graag naar school. De minister beschikt ook over een gedreven administratie. Nog niet zo lang geleden moesten leerkrachten maanden wachten op de uitbetaling van hun loon. Ook de moeizame behandeling van studietoelagen behoort tot het verleden. Wat goed is, moet bewaard blijven, fouten moeten bijgestuurd worden. Dat is trouwens de rode draad doorheen de beleidsnota.
Die blijft volgens N-VA niet beperkt tot de inventaris van de problemen, maar biedt ook een visie op de aanpak. Men heeft de indruk dat die visie geschraagd wordt door een brede raadpleging. Daarom vindt N-VA de beleidsnota een waardevolle uitwerking van de afspraken uit het regeerakkoord. Er bestaat een consensus over de inhoud van het begrip gelijke kansen, ook al spreekt men soms over gelijkwaardige en optimale kansen. Alleen is het voor N-VA niet altijd duidelijk wat bedoeld wordt met de zwakste groep. Allochtone jongeren in steden behoren daar zeker toe, maar ook hoogbegaafde, zelfs welstellende, kinderen. De vicieuze cirkel waarin allochtone jongeren zich bevinden, kan niet alleen gebroken worden door onderwijs, ook het jeugd-, cultuur-, welzijns- en sportbeleid moeten in het gareel gebracht worden. In die zin opent de beleidsnota ook perspectieven voor een betere samenwerking.
Eindtermen en ontwikkelingsdoelen in het basisonderwijs moeten voor N-VA op termijn kosteloos kunnen behaald worden. Voor scholengemeenschappen wijst men op het probleem van het gezamenlijk personeelsbeleid, dat vaak een reden is om niet netoverschrijdend samen te werken in het basisonderwijs. Daardoor is het gemeenschappelijk gebruik van infrastructuur uitgesloten. Voor Brussel ten slotte zit de beleidsnota volgens N-VA op het goede spoor.
Groen! stelt vast dat de onderwijsproblemen van lang geleden ook die van vandaag zijn. Soms zijn de problemen nog verergerd, zoals dat van de uitsluiting en van de scheidingslijn tussen TSO, BSO en ASO. Groen! twijfelt eraan of de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt het belangrijkste probleem van het onderwijs is. Zelf denkt die fractie veeleer aan probleemgedrag en zelfmoord. De oplossing bestaat erin voldoende eisen aan jongeren te stellen. De idee van de middenschool is een belangrijk model om de scheiding tussen TSO, BSO en ASO gedeeltelijk op te vangen. Men dient daarbij de studiekeuze zoveel mogelijk uit te stellen. Als tegenwicht voor meer autonomie moeten scholen niet alleen meer maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen en afspraken maken met andere scholen, maar ze moeten ook aandacht hebben voor participatie van leerkrachten, ouders en leerlingen. Aandacht voor de leerlingen blijft het belangrijkste. Jongeren hebben het moeilijker dan tien jaar geleden, precies door de vele keuzemogelijkheden. Overigens zijn ook bepaalde leerkrachten bang voor het doorbreken van een vast patroon, terwijl dat bij andere leraars juist stimulerend werkt.
Met betrekking tot het eerste speerpunt mogen de scholen volgens Groen! niet te specialistisch worden en zich zeker niet richten op één bedrijf. Deeltijds leren en deeltijds werken als voltijds engagement is een goede zaak. Het tweede speerpunt is cruciaal, maar Groen! vindt de beleidsnota op dit stuk te weinig
concreet. Wat betreft het derde speerpunt, moet men basisscholen niet verplichten zich te beperken tot een bepaald net voor de vorming van scholengemeenschappen. Rechtstreeks contact tussen steunpunten of expertisecentra en scholen is belangrijk. Groen! heeft bedenkingen bij topsportscholen in het basisonderwijs en huivert bij de eindtermen over ondernemerschap. Volwassenen die alsnog een diploma hoger onderwijs willen behalen, moeten volgens Groen! kunnen rekenen op speciale begeleiding.
CD&V vindt de beleidsnota meer dan een catalogus van maatregelen. De minister probeert een aanzet tot antwoord te formuleren op heel wat actuele uitdagingen; ook de VLOR is daarmee bezig. CD&V mist wel een systematiek in de opbouw van de nota. Na de omgevingsanalyse komen de doelstellingen en daarna een aantal speerpunten. Daarin zit evenwel geen absolute coherentie. CD&V vindt dat jammer, omdat de nota ook een soort tijdstabel behoeft van de nodige werkzaamheden; dat is trouwens ook belangrijk voor het parlementaire werk. Voorts moeten een aantal kernbegrippen uit de nota, zoals "brede school" of "tertiair onderwijs", nog beter worden gedefinieerd.
Het deeltijds kunstonderwijs en opvoedingsondersteuning blijven volgens CD&V onderbelicht.
De minister spreekt de samenleving terecht aan op haar verantwoordelijkheden ten aanzien van het onderwijs. Er is volgens CD&V behoefte aan een grote coalitie die het pedagogische belang een plaats geeft in de samenleving. De fractie vraagt hoe de budgettaire consequenties in de tijd zullen gespreid worden en pleit ervoor bepaalde uitgavenposten kritisch te bekijken. VLD onderschrijft die bekommernis. Breed overleg is voor CD&V belangrijk: in de relatie onderwijs-werk mag het niet uitsluitend gaan over de weg naar de arbeidsmarkt. Jongeren hebben behoefte aan zin en oriëntatie ten gronde.
CD&V pleit ervoor de zogenaamde Regel Impact Analyse (RIA) ook toe te passen op de niet-onderwijswetgeving waardoor het onderwijs gebonden is.
CD&V wil meer duidelijkheid over de rol van steden en gemeenten inzake onderwijs.
De beleidsmethode met proeftuinen is goed. Bij de oprichting ervan moet evenwel de zekerheid bestaan dat er voldoende financiële middelen zullen zijn om de gunstig beoordeelde "experimenten" structureel in te bedden. CD&V is voorstander van een gelijkekansenbeleid, maar de kritiek op de rigiditeit van het GOK-decreet blijft. Bijsturingen zijn noodzakelijk met het oog op de mogelijkheid voor de scholen om een actief instroombeleid te kunnen voeren.
Inzake het eerste speerpunt van de beleidsnota deelt CD&V het idee van het voltijdse engagement in de centra voor leren en werken, maar benadrukt de fractie ook de huidige problemen met stages en de extra middelen voor de nodige trajectbegeleiding, die heel wat vorming en aangepaste individuele begeleiding voor kwetsbare jongeren impliceert. Het machinepark van TSO- en BSO-scholen vraagt extra aandacht en de plannen rond RTC's en het concept van het tertiair onderwijs zijn voor CD&V onduidelijk.
Bij het tweede speerpunt vindt CD&V een snelle financiële injectie voor de hogescholen van het grootste belang. De financiële malaise leidt daar nu zelfs tot oneigenlijk gebruik van de middelen voor sociale voorzieningen en academisering. Duidelijkheid moet er komen over het nieuwe financieringssysteem in al zijn aspecten, inclusief studietoelagen. CD&V waardeert de plannen voor de financiering van de internaten en de uitvoering van de Polder- en Tivoli-akkoorden. De fractie zal mee zoeken naar een nieuw financieringssysteem in het basis- en secundair onderwijs. In dat laatste is kostenbeheersing de sleutel, niet een maximumfactuur.
Inzake het derde speerpunt vraagt CD&V aandacht voor de problematiek van de basisscholengemeenschappen en pleit de partij voor een transparante regeling met betrekking tot de koepelorganisaties. Inrichtende machten moeten worden ondersteund.
Scholen en CLB's moeten beter samenwerken zodat studiekeuzebegeleiding een echt en degelijk proces wordt. In het hele zorgbeleid wil CD&V nauwkeurig onderzoek naar de draagkracht van scholen en leraren, zodat de opdrachten van scholen en CLB's haalbaar blijven. CD&V vindt dat voor probleemleerlingen binnen de school flexibeler gewerkt moet kunnen worden. Time-outprojecten mogen niet het monopolie van steden zijn.
De beleidsnota werd in de commissie zonder tegenstemmen goedgekeurd. (Applaus)
Deze bespreking heeft iets irreëels. Het debat holt een beetje achter de feiten aan omdat men op het terrein al op kruissnelheid probeert te komen: de trein van initiatieven, projecten en acties loopt. Misschien moeten we ons bezinnen over deze algemene gang van zaken, waarbij besprekingen na de feiten komen.
Onze algemene appreciatie van de besproken stukken is positief. De minister heeft een goede ambitie, en de toon van de tekst is positief. Zowel de strategische als de operationele doelstellingen, die alle werden vooropgesteld in functie van gelijke kansen en talentontwikkeling, kunnen we stuk voor stuk onderschrijven en steunen. We beseffen wel dat geen enkele van die doelstellingen neutraal is: ieder doel staat voor een bepaalde waarde. Hoewel wij globaal achter de hele nota staan, sluiten we niet uit dat er hier en daar nog meningsverschillen over de interpretatie en de implementatie zullen ontstaan.
Over vrijheid en autonomie zullen we onvermijdelijk de vraag moeten stellen wat die inhouden: gaat het hier om inhoud, organisatie, budgetten of over personeelsbeleid? In welk kader moeten we die autonomie dan zien? Gaat het om een vrij kwaliteitskader, of om een zeer sterk van bovenuit gestuurd beleid? Daarover is geen duidelijkheid. Dit betekent dat we bij de concrete invulling stap voor stap zullen moeten nadenken waar we voor staan.
Gelijke kansen betekent niet dat iedereen gelijk moet zijn, maar dat ieder binnen zijn eigen mogelijkheden de kans moet krijgen zich optimaal te ontplooien. Hierbij moet voldoende aandacht gaan naar de zwakkeren. "Zwak" is een zeer breed begrip: het gaat niet enkel om kinderen met leer- of karaktermoeilijkheden, maar ook om hoogbegaafden en kinderen uit de beste milieus.
Een beleid van gelijke kansen kan maar slagen als Onderwijs het niet moet voeren vanuit een geïsoleerde positie: er is een ruime context en een breed partnership voor nodig waarbij alle neuzen in dezelfde richting wijzen. De inspanningen daarvoor moeten ook volgehouden worden in de tijd. Daarom moeten we jonge mensen aanspreken en vroegtijdig detecteren waar zich zwakke punten voordoen. Op welke leeftijd de leerplicht moet beginnen, is een relevante vraag.
We moeten ook voor ogen houden dat het slagen van jonge mensen niet enkel met intellectuele kennis en technische handigheid te maken heeft. Ook flexibiliteit, communicatieve vaardigheden, teamspirit, innovatieve kracht, creativiteit en zin voor verantwoordelijkheid spelen een belangrijke rol. In het brede partnership blijven de ouders nog altijd de belangrijkste factor: we moeten ze blijven mobiliseren om hun volle verantwoordelijkheid te dragen.
We leven in een tijd waarin gezinnen het moeilijk hebben om hun interne cohesie te behouden. De evidente opvoedkundige milieus staan onder druk. Jongeren staan in een pluriforme samenleving bloot aan meer en sterkere verleidingen dan ooit. Hoe mondig zij thans ook zijn, toch hebben ze behoefte aan houvast. Maar de tijd dat er maar één opvoedkundig model was, is voorbij. Het komt er daarom op aan de ouders te ondersteunen, die het vandaag moeilijker hebben om duidelijke lijnen te trekken.
Ik wil voorts waarschuwen dat men bij de inspanningen om via het onderwijs de toegang tot de arbeidsmarkt te verbeteren, niet uit het oog mag verliezen dat het slechts gaat om een bijdrage en niet om de eigenlijke finaliteit van het onderwijs.
Doordat het budget minder sterk zal toenemen dat in de vorige beleidsperiode, zal de minister op zoek moeten gaan naar synergie, keuzes moeten maken, herschikken en rationaliseren. Daarbij is een positieve mobilisering aangewezen. Want alles staat of valt met de menselijke inzet: de bezieling van de leerkrachten. En alleen wie vrij is, kan begeesteren. Zij moeten dus voldoende ruimte krijgen. (Applaus)
Na het regeerakkoord, de discussienota, de begroting en de beleidsnota - en de onderwijsdebatten die zij elk met zich meebrachten - is het thans tijd voor beleid. Het onderwijsveld wacht op maatregelen en een tijdschema voor de uitvoering.
Onze fractie is tevreden met de centrale positie van de gelijke onderwijskansen in de beleidsnota. Maar die moeten inderdaad ruimer gezien worden dan opleiden met het oog op de arbeidsmarkt.
Er komt ook een nieuw financieringsysteem, zowel voor het leerplicht- als voor het hoger onderwijs. Het wordt stapsgewijs ingevoerd en kan tot herverdeling leiden. Wat zullen de criteria zijn? Hoe zit het in dat verband met de beloofde eenmalige financiële injectie voor hogescholen? Men moet wel opletten dat de middelen voor academisering niet voor iets anders gebruikt worden. Ook voor de studiefinanciering zijn criteria nodig en de gebouweninfrastructuur vraagt om formules als PPS of andere.
De minister hecht veel belang aan overleg. Terecht, maar het vastleggen van de keuzes blijft een voorrecht van de politiek. Het veld is immers erg pluriform en er is vaak een afstand tussen top en basis. Als men kiest voor een participatiecultuur en voor autonome scholen en scholengroepen, moet uitgeklaard worden wat de intermediaire structuur wordt. Het kan niet dat het middenveld in de plaats van de overheid treedt.
De beleidsnota creëert heel wat verwachtingen. Keuzes dringen zich echter op. Net als mevrouw Gennez hecht ik een groot belang aan een langetermijnvisie. Een globale visie is goed. De verschillende elementen moeten echter tijdig bij elkaar gevoegd worden. (Applaus bij CD&V, VLD-Vivant, sp·a-spirit, Groen! en N-VA)
Ik ben een gelukskind. Heel mijn schooltijd, van de kleuterschool tot en met de universiteit, heb ik immers kunnen doorbrengen in splinternieuwe gebouwen. Als volkskind heb ik dus onder de best denkbare voorwaarden een toekomst kunnen opbouwen.
Minister Vandenbroucke heeft zelf al herhaaldelijk verwezen naar de voorbije 50 jaar, naar het democratiseringsproces dat gedurende deze periode heeft plaatsgevonden en naar de welvaartsgroei die Vlaanderen tijdens deze halve eeuw heeft gekend. Deze welvaartsgroei is onlosmakelijk verbonden met de ontwikkelingen die zich op hetzelfde ogenblik voordeden in het onderwijs. Dankzij dit onderwijs kon Vlaanderen immers zeer snel over zeer goed gekwalificeerde arbeidskrachten beschikken.
Het is evenmin een geheim dat deze welvaartsgroei momenteel onder druk is komen te staan. We worden immers geconfronteerd met nieuwe vormen van internationale concurrentie, met vergrijzing, met dualisering en met het immigratiefenomeen.
Om al deze problemen het hoofd te kunnen bieden moeten we streven naar een innovatieve economie met een zeer grote activiteitsgraad. We moeten er dus voor zorgen dat een zo hoog mogelijke kwalificatie kan gerealiseerd worden bij heel de bevolking. Onderwijs speelt hierbij een sleutelrol.
De verschuiving naar nieuwe vormen van pluralisme vereist ook nieuwe stimulansen in emancipatieprocessen. Indien men niet tot een duale samenleving wil komen, moet men hele bevolkingsgroepen emanciperen.
Verder is deze emancipatie ook noodzakelijk voor een gegarandeerde welvaartscreatie. Ik ben er heilig van overtuigd dat het onderwijs ook hier weer van doorslaggevend belang is.
Het bewustzijn over de rol van het onderwijs groeit. In mijn contacten met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven constateer ik dat verantwoorde ondernemers niet alleen oog hebben voor de loonkosten maar ook erg begaan zijn met de kwalificaties van nieuwe werknemers. Verder hechten ook heel wat vertegenwoordigers van de ingeweken bevolkingsgroepen veel belang aan onderwijs als emancipatiemotor.
De tijd is dus rijp om een breed maatschappelijk draagvlak te creëren voor een nieuw onderwijstijdperk. Het is echter nog niet in brede lagen van de bevolking doorgedrongen hoe belangrijk een nieuw tijdperk voor onderwijs wel is. Het Vlaams parlement en de Vlaamse regering mag zich dit moment dus niet laten ontglippen. Het is immers zonneklaar dat we een nieuw onderwijsbestel nodig hebben om het hoofd te kunnen bieden aan de nieuwe uitdagingen. Uit het Pisa-onderzoek blijkt immers dat Vlaanderen over een zeer gedegen onderwijs beschikt maar dat er te veel ongekwalificeerde schoolverlaters zijn, dat er te veel schoolmoeë en verkeerd georiënteerde leerlingen zijn.
Iedereen die met het Vlaams beleid te maken heeft, moet de nieuwe beleidsuitdagingen erkennen. Ook het maatschappelijke middenveld moet hier een rol in spelen. Luc Huysse stelt immers terecht dat de grote onderwijshervorming van de voorbije 50 jaar enkel kon plaatsvinden omdat ze geschraagd werd door een breed maatschappelijk vlak. Hier moeten we allemaal aan werken.
Investeren in welvaart betekent dat we, meer nog dan tevoren, zullen moeten investeren in onderwijs. De budgettaire voorwaarden zijn momenteel niet zo gunstig. Net daarom hebben we zo dringend een breed maatschappelijk draagvlak nodig.
Geld alleen volstaat niet. Het geld dat we investeren moet echter ook beter besteed worden. Dit moet onze permanente bekommernis zijn in onze overgang naar een nieuw onderwijsbestel. Ik treed de heer Martens dan ook bij wanneer hij stelt dat we de gerealiseerde synergieën steeds in de gaten moeten houden.
De beleidsnota biedt een goed antwoord op de vraag op welke manier een nieuw onderwijsbestel kan gerealiseerd worden. Het is een plan dat verder reikt dan deze legislatuur. Het maakt echter voldoende duidelijk welke problemen er prioritair moeten aangepakt worden. Minister Vandenbroucke verklaarde trouwens zelf al dat hij wil afgerekend worden op de realisatie van de 4 speerpunten van de beleidsnota.
De gelijke kansen zijn de rode draad doorheen de beleidsnota. Door gelijke onderwijskansen te creëren overstijgt men immers het gevoerde sociale beleid. Het streven naar gelijke kansen zorgt voor betere onderwijskansen voor iedereen. Iedereen is hierbij gebaat. De sp·a-fractie zal minister Vandenbroucke dan ook ten volle steunen in zijn poging om de beleidsnota daadwerkelijk in beleid om te zetten.
Ik wens enkele thema's van de beleidsnota te accentueren. Werken aan een nieuw onderwijsbestel impliceert dat er geen rustperiode aanbreekt voor het onderwijs. In een wereld die volop in beweging is, kan en mag er geen sprake zijn van rust in het onderwijs. Onderwijs moet daarentegen een voortrekker zijn in voortdurende vernieuwingsbewegingen.
De onderwijswereld mag ook niet vervallen in hervormingsmoeheid. In mijn persoonlijke contacten met leerkrachten stel ik vast hoe enthousiast deze mensen wel zijn. Er moeten echter wel aan een aantal voorwaarden voldaan worden.
De leerkrachten moeten zelf de motor van de vernieuwing vormen. De tijd dat vernieuwingen van bovenaf werden opgelegd is definitief voorbij. Vernieuwing van onderuit betekent meer vrijheid, meer zelfstandigheid en een grotere kans op differentiatie. Telkens met hetzelfde doel voor ogen: gelijke onderwijskansen. Daarom moet het beleid in de eerste plaats ondersteunen. Dat vinden we ook terug in de beleidsnota.
Tegelijk zullen we moeten investeren in het beleidsvoerend vermogen van onze scholen. We zullen dat in de eerste plaats moeten doen door scholengemeenschappen te vormen. Belangrijk daarbij is dat de lokale besturen de regie op zich moeten nemen. Dat is niet alleen een kwestie van goed bestuur, maar ook van efficiëntie. De uitdagingen verschillen immers van streek tot streek. Ze vereisen een gedifferentieerde aanpak. Omdat de uitdagingen op lokaal niveau vergelijkbaar zijn, is de regierol van de lokale besturen zo belangrijk.
Ik ben het eens met de heer Voorhamme dat de lokale besturen een belangrijke bondgenoot zijn. We mogen dat niet los zien van de inspanningen die nu al gebeuren door het GOK, het stedenbeleid en de LOP's. We mogen niet vergeten dat lokale besturen ook inrichtende macht kunnen zijn.
De lokale besturen kunnen ervoor zorgen dat de netten het eens worden over de aanpak van een aantal uitdagingen. Ook in het concept brede school kunnen de lokale besturen een belangrijke rol vervullen.
Het klopt dat de LOP's bewijzen dat het lokale niveau een belangrijke rol kunnen spelen. Bij onderwijsvernieuwing van onderuit moet men de kans krijgen om ervaringen uit te wisselen. In de eerste plaats op lokaal niveau.
Er zijn uiteraard een aantal voorwaarden: een zelfstandig gemeentelijk onderwijs, netoverschrijdende lokale investeringen, netoverschrijdende lokale steun enzovoort.
Vernieuwing mag geen geïsoleerd verschijnsel worden. Vernieuwingen moeten overdraagbaar zijn. Scholen moeten ervaringen kunnen uitwisselen. Kwaliteitsmeten wordt essentieel. De overheid moet dat ondersteunen.
Onderwijsvernieuwing mag niet leiden tot taakoverlading. Het onderwijs moet een belangrijk knooppunt worden. Niet de enige instantie die alle taken uitvoert. Scholen moeten hun competenties kunnen inbrengen in een breder geheel. Ik pleit tegen de verkokering. Ook hier is de invloed van het lokale niveau belangrijk. Net- en schooloverschrijdende netwerken mogen geen extra last zijn voor de scholen. In dat opzicht ben ik voorstander van een geïntegreerde opvoedingondersteuningaanpak.
Scholen moeten hun respect herwinnen. De leerkrachten genieten nog alle vertrouwen. Gebrekkig huisvesting en uitrusting ondermijnen het respect. De begroting alleen zal niet volstaan om dit probleem op te lossen. De GIMV-opbrengsten zullen niet volstaan. Tijdens deze regeerperiode moeten we een nieuwe structuur zoeken. Dit is een kans om te kiezen voor nieuwe schoolconcepten. Het moet fysiek duidelijk worden dat scholen samenwerken. Een campus vormen betekent niet dat scholen hun eigenheid verliezen.
Wij vinden de band tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt uitermate belangrijk. De beleidsnota richt zich in dat verband volkomen terecht in de eerste plaats op de zwakste groepen. Dat betekent hoegenaamd niet dat het onderwijs de slaaf wordt van het bedrijfsleven. Want ook het bedrijfsleven verwacht van het onderwijs dat het de leerlingen een algemene attitude bijbrengt.
De belangrijkste discussie wordt ongetwijfeld de discussie over het nieuwe financieringssysteem. We zullen genoeg tijd moeten vrijmaken om deze discussie grondig te voeren. Een nieuw financieringssysteem wordt de belangrijkste motor van het gelijkekansenbeleid.
Deze beleidsnota is al een belangrijke stap op zoek naar steun. De consensus over de pijlers waarop deze nota steunt is groot.
Het is een uitgebreide beleidsnota maar dat betekent niet dat ze ook voor alles concrete maatregelen bevat.
Een eerste speerpunt is een onderwijs in functie van de arbeidsmarkt. De relatie tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt is belangrijk, maar de minister geeft de indruk dat het de hoofdklemtoon wordt en dat het onderwijs in dienst staat van de arbeidsmarkt. Het onderwijs moet de volledige persoonsontwikkeling tot doel hebben. Het is essentieel dat men in het onderwijs en de bedrijfswereld mensen aangeboden krijgt met goede attitudes. Fundamenteel is wel dat de verschillende opleidingen die arbeidsmarktgericht zijn, op elkaar worden afgestemd en gecoördineerd. Ik hoop dat de minister daarin slaagt zodat er geen grote versnippering van de diverse opleidingen is. De herwaardering van het BSO en TSO is een belangrijk aandachtspunt, maar er worden ter zake te weinig concrete voorstellen gedaan of keuzes gemaakt.
Belangrijk is dat men aan elk kind gelijke kansen wil geven. Ik heb daar geen problemen mee. De grootte van de klassen in het basisonderwijs moet evenwel een essentieel aandachtspunt zijn. Kleinere klassen zijn fundamenteel om aandacht te kunnen besteden aan de diversiteit van de kinderen. Zeker in het lager en het kleuteronderwijs is de grootte van de klas belangrijk.
In de beleidsnota wordt onrechtstreeks aandacht besteed aan allochtonen, onder meer in het gelijkekansenbeleid. Cijfers over de leerachterstand en de werkloosheid van allochtonen tonen aan dat het gaat om een heel specifieke problematiek waarvoor de minister een apart beleid moet voeren.
De minister legt de nadruk op inspraak en participatie, maar de budgettaire omkadering is minder. We dienen een amendement in op de motie van de meerderheid en vragen dat het expertisecentrum op 1 september van start dient te gaan.
Het knelpunt van het onderwijsbeleid zijn de besparingen die de regering heeft doorgevoerd. Om een goed onderwijsbeleid te kunnen voeren is duidelijkheid nodig. De minister is het krediet van de sector verloren: de zogenaamde eenmalige besparingen zijn blijvend en een aantal concrete maatregelen blijven uit. Verder is er geen duidelijkheid over een aantal aanwendingspercentages.
Het is de hoogste tijd dat de scholen weten wat de aanwendings- en omkaderingspercentages zijn. Momenteel worden heel wat scholen in het ongewisse gelaten. Alleen over de vervangingspool bestaat enige duidelijkheid. Ondanks de mooie beschouwingen blijft het budget een knelpunt en ontbreken concrete voorstellen. De sector heeft met veel verwachtingen naar de nota van de minister uitgekeken, maar blijft op zijn honger zitten. Heel wat maatregelen zijn geïnspireerd door besparingsoverwegingen in plaats door een positieve benadering van het onderwijs. (Applaus bij Groen!)
Er is meer eensgezindheid aan het groeien, zodat het moeilijk is om eigen accenten te leggen. Ik wijs erop dat de begroting van Onderwijs meer dan 40 procent van het budget van de Vlaamse overheid bedraagt en voor 80 procent een weddenbegroting is. Als men andere keuzes wil maken, is de marge niet zo groot.
De minister kan starten vanuit een goede beginsituatie. Hij kan bogen op een sterk lerarenkorps en op een goede administratie. Binnen het kabinet werden goede keuzes gemaakt doordat heel het onderwijsveld van Vlaanderen erin terug te vinden is. Daarom is er een breed draagvlak voor het voorliggende document.
Er zijn echter nog heel wat uitdagingen in het onderwijs. Het Vlaams Parlement zal niet van op de zijlijn toezien. Mijn fractie is bereid verantwoordelijkheid op te nemen voor het onderwijsbeleid ook voor de zaken die soms wel eens mislopen.
De eerste bekommernis van de motie van de meerderheid is het behoud van de hoge kwaliteit van het onderwijs. Tegelijk is de motie gericht op de realisatie van voldoende gelijke kansen. Niet alleen voor de sociale ongelijkheid, maar ook voor de taalachterstand en voor de intellectuele en fysieke ongelijkheid is een aangepaste aanpak noodzakelijk. De kinderen met hun verschillende talenten moeten optimaal aan hun trekken kunnen komen.
Uit recent onderzoek is gebleken dat Vlaanderen de beste leerlingen van de klas heeft. We zijn ook de primus inter pares inzake de kloof tussen de beste en de minder goede leerlingen. De oriëntering loopt nog vaak mank. Niet iedereen is overtuigd van de visie op het watervalsysteem die in dit parlement algemeen verspreid is. Het strategisch plan voor de Kempen stelt bijvoorbeeld vast dat er in het arrondissement Turnhout minder leerlingen zijn die ASO volgen dan in de rest van Vlaanderen. Dit werd omschreven als een knelpunt. Er zijn nochtans heel wat knelpuntberoepen waarvoor er geen hoger opgeleiden nodig zijn, maar mensen met technische vaardigheden.
Het onderwijs hoeft niet uitsluitend op de arbeidsmarkt gericht te zijn. Het omgekeerde is echter evenmin waar. De kwaliteit van een samenleving wordt immers in hoge mate bepaald door de arbeid die er verricht wordt. Als Vlaanderen in Europa aan de top wil blijven staan, is tewerkstelling heel belangrijk. Het onderwijs speelt daarin een belangrijke rol.
De realisatie van belangrijke zaken kost niet altijd geld. De meeste aanbevelingen in de motie kunnen echter niet worden gerealiseerd zonder extra middelen. Verschillende partijen, waaronder die van mij, hebben benadrukt dat actie noodzakelijk is.
Gebouwen en pedagogie zijn belangrijk, maar eigenlijk is onderwijs een zaak van mensen, een zaak van dialoog en communicatie. Daarom is het welbevinden van de verschillende actoren belangrijk. Over het welbevinden van leerlingen is in het verleden wel al wat te doen geweest. Het welbevinden van leerkrachten mag echter niet worden vergeten. Een belangrijk decreet in dat verband is dat over de lerarenopleiding. Om goede leerkrachten te hebben, moet het onderwijs attractief zijn. Dat betekent een boeiende loopbaan met een goede verloning maar vooral ook met een goed werkcomfort. Dat betekent ook een onderwijs waar de leerkrachten zelf initiatieven voor vernieuwing kunnen aanbrengen.
In het debat werd niet ingegaan op een bepaald klein onderdeel van de beleidsnota, namelijk de contingentering. De regeringsonderhandelingen en de beleidsnota focussen op de artsenopleiding, maar ondertussen is ook de kine-opleiding opnieuw in de actualiteit gekomen. Het onderwijsbeleid moet deze zaken goed in het oog houden. De minister is voorstander van een vrije toegang van het onderwijs, zoals de meesten onder ons. Die vrije toegang werd echter voor een stuk belemmerd voor artsen die bijna rechtstreeks op het conto van de overheid komen te staan als ze afstuderen. Deze bekommernis is terecht. Men mag de studenten evenwel geen gevoel van onzekerheid geven. Daarom pleiten we voor een niet-inhiberend ingangsexamen. Dat betekent dat wie dat wil nog steeds met de studies kan starten. Het ingangsexamen bepaalt echter wel wie in aanmerking komt voor een RIZIV-nummer.
Mijn fractie zal deze beleidsnota goedkeuren. (Applaus)
Tijdens deze tussenkomst wil ik mij beperken tot twee punten: de centra voor leren en werken, en het thema 'zorg' dat onlosmakelijk verbonden is met het scheppen van gelijke kansen in het onderwijs, de leidraad doorheen de beleidsnota en tevens een onderdeel van de motie die vandaag voorligt.
Het Vlaamse onderwijs behoort tot het beste ter wereld. Toch werd vastgesteld dat de kloof tussen de prestaties van leerlingen groter is dan in andere landen. De oorzaken daarvan zijn hardnekkig. Het is een goede keuze van de minister om tijdens deze legislatuur aandacht te schenken aan het opwaarderen van het technisch- en beroepsonderwijs en in het bijzonder van het alternerend leren.
Binnen deze laatste onderwijsvorm vinden we een grote groep van schoolmoeë leerlingen: zij verlaten het onderwijs ongekwalificeerd en vinden zeer moeilijk een plaats op de arbeidsmarkt. De keuze om in het onderwijsbeleid aandacht te schenken aan een betere afstemming tussen onderwijs en werk hebben wij dan ook expliciet opgenomen in de motie die vandaag aan het Vlaams parlement wordt voorgelegd. Ik ben ervan overtuigd dat binnen het kader van een voltijds engagement van deels leren en deels werken, een gepast leertraject voor elke jongere een verbetering zal zijn. Dit impliceert wel voldoende flexibiliteit binnen het onderwijs.
Een goede trajectbegeleiding, uitgaande van een uitgebreide beginsituatiebeschrijving waaraan een bepaald traject gekoppeld wordt, is uitermate belangrijk. Ik geloof in een trajectbegeleiding door de verschillende partners die binnen het deeltijds leren samenwerken. Zowel het onderwijs als de leertrajectbegeleiders van de Syntra en de CLB's, moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Ook het vormingswerk, als autonome partner, moet dit doen: de sector deeltijdse vorming is immers reeds jaren gespecialiseerd in het werken met en voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. Onderwijs, tewerkstelling, welzijn en vormingswerk moeten op gelijkwaardige basis en ieder vanuit een eigen deskundigheid, autonoom een bijdrage leveren tot de begeleiding van jongeren binnen één structuur.
Een gelijkekansenbeleid in het onderwijs staat centraal in de beleidsnota. Om een ongelijke start te voorkomen moeten we de totale ontwikkeling van kinderen zo vroeg mogelijk stimuleren. Ook ouders moet geleerd worden hoe ze dit kunnen doen, opdat het zo goed mogelijk voorbereid is op onderwijs. Ik geloof niet dat het vervroegen van de leerplicht met één jaar iets zou oplossen. We moeten reeds kansengelijkheid nastreven van bij de eerste inschrijving: op 2,5-jarige leeftijd dus.
Ik volg de beleidsnota waar gesteld wordt dat elke school de opdracht heeft een leer- en leefomgeving te creëren waarin alle leerlingen welkom zijn en maximale ontwikkelings- en leerkansen krijgen. Het zal een belangrijke uitdaging zijn tegemoet te komen aan specifieke onderwijs- en begeleidingsbehoeften van sommige leerlingen. In de beleidsnota wordt geopteerd om te evolueren naar een nieuw systeem van financiering waarbij rekening gehouden wordt met zowel school- als leerlingenkenmerken.
De aandacht voor zorgkinderen binnen de scholen is de laatste jaren sterk toegenomen. Dit is het gevolg van het GOK-decreet. Soms worden binnen bepaalde scholen specifieke deskundigheden opgebouwd. De aanwezigheid van bepaalde expertise leidt tot het aantrekken van specifieke doelgroepen binnen de school. Als wij in de toekomst nadenken over nieuwe financieringsmechanismen moeten wij daar oog voor hebben.
In de beleidsnota wordt gesteld dat scholen ook leerlingen met specifieke onderwijs- of begeleidingsbehoeften moeten aankunnen. Toch zal voor een aantal leerlingen externe hulp nodig zijn. Dit kwam onder meer tot uiting tijdens de hoorzitting rond de spijbelproblematiek. Volgens de nota moeten scholen de eerstelijnshulp zelf aanbieden. Wat wordt daar precies mee bedoeld?
De hoofdopdracht van een school is nog steeds leerprocessen te begeleiden. Wel is het belangrijk dat signalen van problemen moeten onderkend worden en dat de school de eerste stappen naar een hulpverleningsproces moet zetten. De hulpverlening zelf is niet de taak van het onderwijs, zeker niet als het gaat om psycho-sociale of medisch problemen. Ik pleit voor enige voorzichtigheid.
Belangrijk is om zowel binnen de scholen als binnen de CLB's voldoende ruimte te bieden voor het opbouwen van expertise.
Een laatste belangrijk element in het kader van de zorg voor leerlingen is de schoolloopbaanbegeleiding. Nog te veel leerlingen maken een verkeerde studiekeuze. Een goede oriëntering van leerlingen is niet eenvoudig. Het zijn ouders en leerlingen die de keuze maken, waarbij niet altijd ten volle rekening gehouden met elk talent van de leerling. Daarom moet reeds van in de eerste kleuterklas zeer gericht gewerkt worden aan een goede communicatie tussen school en ouders over de ontwikkeling van de talenten van de kinderen. Scholen hanteren hierin vaak een zeer enge benadering: de communicatie en rapportering is hoofdzakelijk prestatiegericht.
De opwaardering van het technisch en het beroepsonderwijs begint in de kleuterschool. Scholen hebben een grote verantwoordelijkheid in de begeleiding van leerlingen doorheen hun schoolloopbaan. Het is belangrijk dat ouders en leerlingen goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden hun talenten binnen de verschillende studiegebieden en onderwijsniveaus verder te ontwikkelen, en over de minimumvoorwaarden om in een bepaald leerjaar van een welbepaald studiegebied in te stappen. Deze informatie werd in het verleden door CLB's gegeven. In de commissie werd geopperd om de scholengemeenschappen hierin een grotere verantwoordelijkheid te geven. Er werd eveneens gesteld dat de objectiviteit bij leerlingenoriëntering zo groot mogelijk moet zijn en dat CLB's dit door hun netgebondenheid niet kunnen verzekeren. Vraag is of de scholengemeenschappen dit beter kunnen.
In de onderwijsnota wordt in dat kader ook verwezen naar een recent Mechels project, dat zich richt op leerlingen die het einde van de leerplicht naderen. We moeten de evaluatie afwachten.
Het is een uitdaging de doelstellingen van de beleidsnota te realiseren. Met veel enthousiasme zullen we onze verantwoordelijkheid opnemen. (Applaus bij CD&V)
Het Vlaamse onderwijs is goed - dat bewijzen internationale vergelijkende studies - maar de kloof tussen wie het moeilijk en wie het gemakkelijk heeft in de samenleving blijft bestaan. Daar moet volop aan gewerkt worden in deze rijke regio.
Sinds drie jaar is er het GOK-beleid en we wisten van meet af aan dat evaluatie en bijsturing nodig zou zijn. De discussie hield sindsdien niet op. De VLD is blij met die aandacht voor gelijke kansen, ook in de beleidsnota. De onderwijskloof loopt immers uit in een integratiekloof in de hele samenleving en vormt er de basis van. Het is daar dat de frustraties ontstaan waarvan de aanpak jaren later veel meer inspanningen vergt. Uiteindelijk is het model gebouwd op drie pijlers: extra middelen, het inschrijvingsrecht en de LOP's. Bij de criteria om kansarmoede te meten werd ook bewust opgenomen dat de thuistaal geen Nederlands is. In een poging om meer gemengde scholen te krijgen, werd dat een criterium van doorverwijzing. Als het aantal anderstalige leerlingen te hoog is, wordt het immers moeilijk. Daarom lukt men er in concentratiescholen moeilijk in om de leerlingen goed Nederlands aan te leren, hoe gemotiveerd en geëngageerd de leerkrachten ook zijn. Maar het doorverwijssysteem bleek te omslachtig en werd - zeker formeel - weinig toegepast. Sommige scholen die wel resultaten bereiken, kunnen als voorbeeld fungeren. Dat geldt ook voor goed werkende LOP's. Ook in het streven naar betere talentontwikkeling blijkt taal een centrale rol te spelen.
Meer geld is natuurlijk prima, maar men kan ook wat voorhanden is efficiënter besteden. De scholen moeten hun verantwoordelijkheid op zich nemen. De leerkrachten beseffen soms niet welke mogelijkheden zij nu al hebben. Daarom was het ook intellectueel oneerlijk van de heer Tavernier om campagne te voeren met de idee van kleinere klassen. Dat klinkt natuurlijk aantrekkelijk maar wil men dan misschien dat opnieuw van bovenaf wordt opgelegd hoe groot klassen moeten zijn? Ik pleit ervoor om in de commissie het debat over de autonomie voort te zetten. We moeten haar precies omschrijven. Voor mij gaat het om het niveau van de school of desnoods de scholengemeenschap en zeker niet over tussenliggende structuren die niet transparant zijn en geen verantwoording hoeven af te leggen.
Leerkrachten worden in dat verband niet altijd even goed geïnformeerd. Door de autonomie kunnen scholen, in overleg met hun leerkrachten en in het belang van de leerlingen, lestijden invullen en de door de overheid aangeboden mogelijkheden gebruiken.
Mevrouw Vanderpoorten heeft het slechts ten dele bij het rechte eind. In het secundair onderwijs beschikt men over veel meer mogelijkheden dan in het basisonderwijs om lesuren in te vullen.
Bovendien kan men een taal in het kleuter- en het lageronderwijs veel makkelijker aanleren in kleinere groepen. Te grote groepen zijn nefast. Aandacht voor taal is dus volledig in overeenstemming te brengen met mijn pleidooi voor kleinere klassen.
Indien de mogelijkheid bestond, zouden alle klassen natuurlijk bestaan uit een dozijn leerlingen. Alles hangt af van de prioriteiten die men stelt. Autonomie is onlosmakelijk verbonden met verantwoordelijkheid. Dat moet men terdege beseffen.
In het kleuter- en het lager onderwijs beschikt men over een zeer kleine marge om de geboden autonomie aan te wenden. In het secundair onderwijs is dat totaal anders. Daar treft men alternerend zeer kleine en zeer grote groepen aan.
Dit is een bijzonder vreemde discussie. De school beslist autonoom op welke manier zij de omkadering van de leerlingenaantallen organiseert.
Zeer tot mijn eigen verbazing blijkt uit het Pisa-rapport overigens dat de grootte van de klas slechts een minuscule factor is bij de realisatie van kwaliteitsonderwijs en de creatie van kansen.
Vroeger hebben we ons misschien te veel gericht op de creatie van kleine klassen. We hadden misschien meer aandacht moeten hebben voor de creatie van een transparanter ondersteuningssysteem. Problemen worden niet opgelost met kleinere klassen maar wel door personeel met de nodige expertise. Deze ervaren leerkrachten kunnen dan de andere personeelsleden bijstaan bij de vervulling van hun taken.
De middelen die Vlaanderen aan het secundair onderwijs besteedt, overstijgen het Europese gemiddelde. In de nabije toekomst dringen besparingen zich op. Ik kan het pleidooi van de heer Voorhamme voor een nieuw onderwijsbestel volledig onderschrijven. Men zal keuzes moeten maken en iedereen zal zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Lineaire besparingen zijn misschien het makkelijkst maar leiden tot de minst creatieve oplossingen. Moedigere keuzes waarbij niet iedereen voor de eigen deur blijft vegen, zullen leiden tot betere, kwaliteitsvollere oplossingen. Het debat over dit alles zal echter de komende weken gevoerd worden.
In het onderwijs zou men meer moeten durven samenwerken. De overheid moet openheid en netoverschrijdende samenwerking ondersteunen, promoten en belonen. Alle initiatieven die tot een dergelijke samenwerking leiden, kunnen rekenen op de steun van de VLD-fractie. (Applaus bij CD&V, sp·-spirit, VLD-Vivant en N-VA)
Vooreerst verheug ik me erover dat we, dankzij de gevolgde procedure, niet alleen geslaagd zijn om grondig te discussiëren maar ook tot een zekere hervormende consensus te komen, over alle partijgrenzen heen. Het debat van vandaag bewijst dat we er in onze zoektocht naar een gemeenschappelijke consensus voor het onderwijs op vooruit gaan. Om het onderwijs te steunen in zijn opdracht moeten we een brede coalitie van maatschappelijke krachten tot stand weten te brengen.
De klemtoon die gelegd wordt op de wisselwerking tussen arbeidsmarkt en onderwijs, vertrekt vanuit de bekommernis om een coalitie tot stand te brengen tussen sociaal-economische krachten en het onderwijsveld. Deze coalitie moet precies het onderwijs en wat het onderwijs doet beter laten valoriseren door de samenleving. Dat is belangrijk.
Meer dan een spreker vroeg zich ook luidop af of we er in zullen slagen om de samenleving ervan te overtuigen dat een dergelijke coalitie nodig is. Wat moet een dergelijke coalitie trouwens doen? Het is precies de taak van de Vlaamse Regering en van het Vlaams Parlement om de samenleving te overtuigen van het belang van het onderwijs.
Dit betekent dat men het onderwijs en diegenen die er werken moet respecteren en ondersteunen en dat men op zoek gaat naar samenwerkingsverbanden en creatieve synergie.
- De heer Carl Decaluwe, ondervoorzitter, treedt als voorzitter op.
Dit impliceert ook dat de Vlaamse regering in voldoende budgettaire ruimte moet voorzien. De bereikte hervormende consensus zal immers enkel met voldoende financiële middelen kunnen gerealiseerd worden.
Het lokale bestuur is een van de actoren die, met het nodige respect en onpartijdigheid, in staat is om het onderwijs te ondersteunen. Uit het debat kon opgemaakt worden dat op dit vlak de violen nog moeten gestemd worden. In se bestaat er echter geen echt meningsverschil.
De heer Martens beaamt dat de lokale besturen een rol te vervullen hebben maar waarschuwt voor een rechter-en-partij-situatie. De heer Voorhamme zegt eigenlijk net hetzelfde. Ik weet dat dit enkele concrete implicaties met zich zal brengen. Maar ook op lokaal vlak moeten we een brede coalitie vormen.
Het is over een aantal fundamentele en waardegebonden doelstellingen dat ik een brede consensus nastreef. Vanuit een verschillende overtuiging kunnen we het eens worden over talentontwikkeling en gelijke kansen.
Ik ben het grotendeels eens met de heer Tavernier. Hij vraagt terecht aandacht voor allochtonen. De beleidsnota doet dat trouwens. Als we een bijzondere inspanning plannen voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs, zal dat in ruime mate maar niet uitsluitend allochtone leerlingen ten goede komen. We moeten inderdaad grotere inspanningen leveren voor de integratie van allochtonen. We moeten brede doelstellingen nastreven in plaats van specifieke. Specifieke doelstellingen werken stigmatiserend.
Ik ben het eens met mevrouw Vanderpoorten dat taal van wezenlijk belang is voor integratie. Hoe we dat precies zullen realiseren in een vernieuwd GOK-beleid staat nog niet vast. Ik ben het ook met mevrouw Vanderpoorten eens dat basisonderwijs en kleuteronderwijs bijzondere aandacht verdienen.
We mogen autonomie niet negatief definiëren. Het gaat niet alleen om meer vrijheid en minder betutteling, maar wel om de vraag hoe we scholen kunnen helpen hun verantwoordelijkheid te nemen. In dit opzicht is er geen probleem om het middenveld of de koepels een belangrijker rol te geven. Daarom hecht ik ook zoveel belang aan scholengemeenschappen. Ze leiden tot meer professionaliteit. Autonomie betekent verantwoordelijkheid geven en laten nemen. We moeten inderdaad durven te zeggen dat ook de schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor de grootte van de klassen. Al moeten we de grootte van de klas relativeren als we het over gelijke onderwijskansen hebben.
Na deze lange discussie moet de trein stilaan op gang komen. We moeten zoeken naar een goed tempo. Niet overhaast. Goed voorbereid. Op basis van een brede consensus doelgericht hervormen. (Applaus)
De bespreking is gesloten.
Wij zullen straks de hoofdelijke stemming over de met redenen omklede moties houden.