Verslag plenaire vergadering
Verslag
Aan de orde is de beleidsnota Stedenbeleid 1999-2004, ingediend door de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden.
De bespreking is geopend
De minister vertelt in zijn beleidsnota dat hij een droom heeft. Het probleem is dat deze droom al eens gedroomd werd door zijn voorganger, de heer Leo Peeters. Deze beleidsnota is in zeer grote mate een samenvatting van de beleidsdocumenten die door de vorige regering werden geproduceerd. Het is ronduit een zeer zwak document.
Vele maatregelen die worden aangekondigd in de beleidsnota, werden reeds gerealiseerd of bleken op het terrein niet uitvoerbaar. Andere maatregelen behoren dan weer uitdrukkelijk tot de taak van de plaatselijke overheid en verdienen niet de volle aandacht van een minister. De Vlaams overheid moet niet in de plaats treden van de plaatselijke overheid, maar de maatregelen van die overheid coördineren en steunen.
Zoals zijn voorganger maakt de minister een prioriteit van het zogenaamde inclusief beleid. Reeds in de vorige regeerperiode drong de CVP meermaals op een dergelijk inclusief beleid aan. Verschillende ministers hun inspanningen voor de steden doen bundelen is echter niet altijd zo evident als op het eerste gezicht zou lijken. Elke minister treedt blijkbaar graag in zijn eentje op. Dat de minister dat toch probeert te realiseren, getuigt van moed en hij kan dan ook op steun van onze fractie rekenen
In de Vlaamse administratie bestond er tot nu toe geen cel voor stedelijk beleid. Die is er nu wel. Misschien koester ik een droom, maar ik ben ook bezig die te realiseren.
Het inclusief beleid zal ontwikkeld worden door een task force en vastgelegd worden in een witboek voor de steden. Het valt sterk te betwijfelen of dat de meest aangewezen werkwijze is. Het laatste wat de mensen vragen is nóg eens een studieronde. Alles is al wel eens bekeken, vanuit alle mogelijke invalshoeken. Het komt erop aan nu duidelijk te maken dat we werk willen maken van onze steden. Wat staat er ons dan wel te doen? In elke stad zijn er wijken die achterop zijn geraakt. In vele gevallen beschikt het stadsbestuur niet over voldoende middelen om in te grijpen.
Het komt erop aan deze wijken te inventariseren en de plannen van het stadsbestuur voor deze wijken te steunen met voldoende grote sommen. Wanneer we elk jaar één wijk in elke stad aanpakken geven we hoop en perspectief aan haar bewoners, ook in die wijken die wellicht nog enkele jaren moeten wachten op sanering. Bovendien zullen we Vlaanderen moeten overtuigen dat een goed beleid voor de steden samengaat met een goed beleid voor het platteland.
De minister noemt in zijn nota al eens de naam van een Vlaamse stad, maar Brussel wordt niet genoemd. Vlaanderen mag zijn verantwoordelijkheid hier echter niet ontvluchten. In de voorbije regeerperiode werd de subsidie van het SIF voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie verhoogd van 80 miljoen frank tot 157 miljoen frank voor het jaar 2000. Vanaf 2002 zal dat bedrag 6 percent bedragen van het krediet voor het SIF. Is de minister bereid om op de ingeslagen weg verder te gaan?
Ik kan de heer De Smet verzekeren dat dat inderdaad mijn bedoeling is.
Een eerste vereiste voor een degelijk beleid voor de steden is natuurlijk de nodige financiële middelen. Die ontbreken echter. De begrotingscontrole zal bijgevolg het moment van de waarheid zijn. Op dat moment zal blijken of de regering een geloofwaardig beleid voor de steden wil voeren.
De bedoeling van de begrotingscontrole is niet om bijkomende middelen te vragen, maar om problemen op te vangen, die niet of onvoldoende bekend waren bij de opmaak van de begroting voor 2000. De heer De Smet zal dus ontgoocheld zijn : voor het stedelijk beleid vraag ik in 2000 geen bijkomende middelen. Nu wil ik eerst de gepaste structuren ontwikkelen: ik zal het SIF hervormen tot een stedelijk impulsfonds en een stadsvernieuwingsfonds oprichten. Pas als die structuren uitgebouwd zijn, zal ik bijkomende middelen vragen.
Niets belet de minister toch nu al extra geld te vragen. Ook de vorige coalitie heeft in moeilijke budgettaire omstandigheden middelen uitgetrokken voor het SIF. Nu er meer ruimte is op de begroting, wordt dit beleid niet verdergezet. De steden zullen daarvan de dupe zijn. Het beleid wordt immers voor twee jaar stilgelegd. Pas in 2003 zullen de resultaten zichtbaar zijn op het terrein.
Ook in de vorige regering bestond geen politiek akkoord om bijkomende middelen uit te trekken voor het SIF. Nu wil ik dit fonds meer richten op de steden. Als de structuren goed werken, moet men geen twee jaar wachten op resultaten. De vorige regering voerde geen speciaal beleid voor de steden.
Tijdens de vorige regeerperiode werd heel wat geld van het SIF aangewend voor de steden en gemeenten. Dat is positief. De tijd is echter rijp voor een evaluatie. De middelen zijn immers te veel versnipperd. Er is nood aan een nieuw concept voor het SIF.
De hulpbehoevenden in de steden hebben geen boodschap aan nieuwe studies. Ze willen zo vlug mogelijk geholpen worden. De minister is zijn belofte om in dit kader maatregelen te nemen nog steeds niet nagekomen.
Ik heb beloofd om een evaluatie te maken op het einde van de regeerperiode. Ik heb bovendien gezegd dat ik als enige bevoegd ben voor deze aangelegenheid en de verantwoordelijkheid dus niet kan doorschuiven.
Het is jammer dat in de beleidsnota nergens wordt verwezen naar de mogelijkheid van de steden om bevoegdheden te decentraliseren. Het is nochtans belangrijk om een beleid te voeren dat dicht bij de bevolking staat.
De minister dient voor heel wat aangelegenheden samen te werken met federaal regeringscommissaris Picqué. Deze schijnt echter soms te vergeten dat het beleid voor steden en gemeenten een Vlaamse bevoegdheid is.
We zullen het beleid van de minister met de grootste waakzaamheid volgen. (Applaus bij de CVP en VU&ID
Ik ben Brussel niet vergeten in mijn beleidsnota : ik heb naar Brussel verwezen op de pagina's 12 en 18.
Als ik me zou beperken tot de conclusie van deze beleidsnota, dan zou ik vlug uitgepraat zijn. Kort samengevat bepaalt de conclusie alleen : we moeten gaan studeren.
Toch bevat de beleidsnota ook enkele interessante elementen. Er komen vier thema's aan bod : veiligheid, een gezinsvriendelijk stedelijk beleid, een verlaging van de fiscale druk van de steden en het terughalen van kleine en middelgrote ondernemingen naar de steden.
We zijn verheugd dat eindelijk een regering het belang inziet van veiligheid bij een stedelijk beleid. Niet alleen het zo modieuze subjectieve gevoel van onveiligheid moet aandacht krijgen, maar ook de reële onveiligheid in de steden : de kleine, maar ook de grote criminaliteit. Ik heb de indruk dat de minister van plan is om daar eindelijk iets aan te doen. Het is hoognodig : enkele dagen geleden vernam ik nog dat twee stadswachters zich niet meer in het Antwerpse schipperskwartier wagen uit vrees voor de gewapende criminelen. De minister is van plan om lokale veiligheidsplannen op te stellen. Het Vlaams Blok kan daar voor een groot stuk mee akkoord gaan.
Volgens de beleidsnota moeten steden gezinsvriendelijker worden. De heer Anciaux is de eerste minister die dat inziet. Mensen met kinderen willen een huisje met een tuintje en een garage. Dat vinden ze echter niet in de steden. De minister wil wonen in de stad goedkoper maken dan in de rand. Ik vrees echter dat hij daar geen toverformule voor heeft.
Er bestaan wel degelijk middelen om dat mogelijk te maken. Vlaanderen beschikt echter niet over voldoende fiscale bevoegdheden om de gemeentebelasting of het kadastraal inkomen te veranderen. Er kunnen bijvoorbeeld wel renteloze renovatieleningen worden verstrekt voor de renovatie van woningen.
Er zijn in de stad inderdaad huisjes met tuintjes en een garage beschikbaar, maar een doorsnee gezin kan dat niet betalen. Er is echter nood aan meer huisjes, tuintjes en garages en daarom zullen hele wijken opnieuw ingericht moeten worden. De vraag is hoe minister Anciaux dat wil realiseren. Via het stadsvernieuwingsfonds
Het stadsvernieuwings-fonds kan terzake inderdaad een rol spelen. Maar ik vind niet dat alleen de overheid daartoe het initiatief moet nemen. Door huursubsidie en renteloze leningen voor renovaties willen we particulieren aanzetten om zelf de renovatie van de wijken in de stad aan te vatten. Eigenlijk moeten al die oplossingen samen ervoor zorgen dat de stadskernen opnieuw leefbaar worden
De renteloze leningen voor renovatie kunnen het beste selectief verleend worden. We zullen met evenveel middelen veel meer bereiken als we bepaalde wijken selecteren. Dan kunnen ook wijken in andere steden dan de zogenaamde centrumsteden in aanmerking komen
We zullen de renteloze leningen voor renovatie zo snel mogelijk verlenen. Uit de ervaring van dit jaar zullen we lessen trekken om de regeling in 2001 te verbeteren. Tijdens de besprekingen in de commissie is echter gebreken dat er juridische problemen dreigen. We moeten er immers op toezien dat iedereen gelijk behandeld wordt, anders dreigt de regeling vernietigd te worden. Daarvoor geven we de voorkeur aan juridisch erkende entiteiten zoals steden en gemeenten
We kunnen inspiratie vinden bij de regeling voor de herwaarderings-gebieden
Ik stel voor dat we daar in de commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid dieper op ingaan. Ik vind overigens dat we alle beleidsnota's beter in de bevoegde commissies kunnen bespreken. Er zou veel meer belangstelling zijn.
We mogen er niet vanuit gaan dat alle eigenaars van leegstaande panden, vrijwillig hun panden leeg laten staan. We mogen de eigenaars van een pand dat niemand nog wil huren, niet straffen. Bovendien zijn middeleeuwse panden vaak niet meer aangepast aan de eisen van onze tijd.
In de steden is de fiscale druk vaak hoger dan in de randgemeenten. We zullen er maar in slagen dat probleem op te lossen als we de hulp van de federale overheid inroepen. Wat wel onder de bevoegdheid van Vlaanderen valt is het Gemeentefonds. De middelen voor het Gemeentefonds worden verhoogd, maar ook de verdeelsleutel zal herzien worden. Maar aangezien dat pas na 8 oktober zal gebeuren, vrees ik dat het niet op objectieve gronden zal gebeuren maar op basis van partijpolitieke overwegingen. Waarom kan dat niet voor de gemeenteraadsverkiezingen als er toch objectieve redenen voor zijn?
Steeds meer middenstanders en bedrijfjes verlaten de binnenstad en trekken naar grote winkelcomplexen. Ik betreur dat omdat de middenstand mensen naar het stadscentrum lokt. Middenstanders verlaten het centrum uit onveiligheid, maar ook omdat hun winkel niet langer bereikbaar is. Daarom pleit ik voor bereikbare steden. We moeten de steden kunnen bereiken met het openbaar vervoer, maar ook met onze auto en daarom moeten we zorgen voor parkeergarages in de buurt van de winkels. De regering moet in overleg met de steden een parkeerbeleid uitdokteren. Als dat in Nederland en Duitsland tot goede resultaten leidt, kan dat ook in Vlaanderen. Dat aspect mis ik in deze beleidsnota.
Het Vlaams Blok zal deze beleidsnota goedkeuren. (Applaus bij het VB)
De maatregelen om het SIF te hervormen en de versnippering tegen te gaan zijn zeer verheugend. Op dit ogenblik zien de bewoners van een wijk wel dat er iets wordt gedaan, maar ze krijgen niet het gevoel dat men echt geïnteresseerd is in hun wijk. Daarom stel ik voor voortaan op het niveau van de wijk zelf te werken : samen met de wijkbewoners moeten we nagaan welke problemen we aanpakken. Een aspect van dat buurtgericht beleid is dat we niet alleen de cultuur maar ook de economie in de steden opnieuw leven moeten inblazen. Daartoe is evenwel politieke moed nodig, want bedrijven, hoe klein ook, brengen altijd een beetje hinder. Overigens heb ik me gestoord aan de formule dat de overheid van plan is de bewoners te consulteren. De burgers nemen er al lang geen genoegen meer mee dat ze alleen maar geconsulteerd worden; ze willen mee overleggen
In de beleidsnota ontbreekt jammer genoeg het begrip duurzame ontwikkeling. Nochtans kan de lokale agenda 21 die opgesteld werden in steden als Hasselt en Leuven en het klimaatverbond naar aanleiding van de conferentie van Rio, en de zogenaamde duurzaamheidbarometer die men in Gent hanteert, een methode zijn om verschillende aspecten van het stedelijk beleid met elkaar te verbinden. Ook de ecologische component is niet terug te vinden in de beleidsnota. Toch was die sterk aanwezig in het Breughelproject voor de Brusselse rand.
De heer Holemans heeft gelijk dat dat een lacune is. Ik verbind me ertoe om ecologische aspecten van het probleem alsnog op te nemen in het actieprogramma
De minister pleit voor een witboek voor de steden dat zou worden opgesteld door experten, bestuurders van de steden en internationale deskundigen. Er ontbreken hierbij twee groepen, namelijk de kunstenaars en de bewoners zelf. Kunstenaars hebben belangwekkende dingen te zeggen over hun omgeving en het armoederapport heeft bewezen dat de betrokkenen een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot het beleid. Desalniettemin kijk ik met belangstelling uit naar de uitvoering van het stedenbeleid. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
De Vlaamse regering heeft de noodzaak van een stedenbeleid begrepen. Dat is niet verwonderlijk omdat verstedelijking een wereldwijd fenomeen is. Zo woont het merendeel van de wereldbevolking in steden en vestigen migranten zich eerst in de steden. Niets wijst erop dat die evolutie stilvalt. De kwaliteit van de democratie kan gemeten worden aan de mate waarop de stedelijke problemen opgelost worden.
De beleidsnota heeft duidelijk een aantal sterke punten : de goede analyse, de methodiek van de strategische planning, de aandacht die besteed wordt aan de jeugd, de centrale functie van het sociale huis en ten slotte het feit dat er een nota bestaat die als basis dient voor een zogenaamd horizontaal beleid dat door alle departementen en alle ministers zal worden uitgevoerd.
Alles staat of valt echter met de coördinatie. Zonder coördinatie blijft alleen het SIF als de enige echte structuur over, maar dat is een te zwakke organisatie om een echt stedenbeleid in beweging te krijgen. Als men er werkelijk in slaagt om de inspanningen van de verschillende departementen te bundelen, dan zal er een stedenbeleid komen dat die naam waardig is.
Het is nuttig om duidelijkheid te scheppen. Wat is het zogenaamd virtueel budget voor een stedenbeleid dat zal bestaat uit de fondsen die elke minister, ieder voor zijn eigen bevoegdheden, zal bijdragen? Hoeveel dragen de ministers juist bij? Ook is het niet duidelijk hoeveel middelen voor stadsvernieuwingsfonds en vrijgemaakt zullen worden. Wie beheert het? Wat is de relatie tot de andere organisaties en structuren?
Er moet ook aandacht besteed worden aan de relatie tussen de stad en het ommeland en tussen de stad en de rand. Hoe kan men een stedenbeleid voeren zonder de verstedelijking van de stadsrand een halt toe te roepen. Daarnaast rijst de vraag wat er moet gebeuren met de zogenaamde Vlaamse Ruit die in het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen is afgebakend. Is het stedenbeleid alleen gericht op de binnensteden van de Vlaamse steden of is het ook gericht op het stedelijk gebied tusen Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven? Dat moet opgehelderd worden.
Ook moet er een constructieve samenwerking tot stand komen tussen de Vlaamse en de federale overheid. Fiscale maatregelen zijn nog altijd een federale bevoegdheid en vormen een essentieel onderdeel van het stedenbeleid. We moeten ook waken over de gepaste organisatie van het bestuur. In een commissie die zich heeft gebogen over de zogenaamde bestuurlijke vernieuwing, werden de mogelijkheden onderzocht van stadsgemeen-schappen. Het is belangrijk om die discussie niet uit de weg te gaan.
Het zou goed zijn als de Vlaamse regering een zogenaamd loftbeleid zou voeren. Lofts zullen wellicht nooit veel volk aantrekken, maar vormen toch voor steeds meer mensen een aantrekkelijke woonvorm. De regering kan dat stimuleren. Nu blijkt dat de bouwpromotoren in de steden vooral in appartementen investeren, moet de Vlaamse regering wellicht meer investeren in eengezinswoningen. Er zijn trouwens een aantal voorbeelden waaruit we kunnen leren. Zo is er het voorbeeld in Nederland, waar er heel wat meer middelen in het stedenbeleid geïnvesteerd worden. In Groot-Brittannië kan het towncentermanagement een voorbeeld zijn. Ten slotte kan men uit de ervaringen met de wijkcontracten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ontdekken dat particuliere investeerders niet altijd geïnteresseerd blijken te zijn in PPS.
De beleidsnota legt de fundamenten van een Vlaams stedenbeleid, maar wat erop gebouwd zal worden, hangt af van de hele Vlaamse regering. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID
Ik ben er me van bewust dat de bestaande structuren, zoals het SIF niet optimaal zijn. We moeten dringend werk maken van de oprichting van een stadsvernieuwingsfonds. De heer Gatz stelt terecht dat coördinatie tussen de verschillende departementen belangrijk is. Het zogenaamd virtueel budget mag niet virtueel blijven. In de volgende weken zal er een actieprogramma opgesteld worden. Dat omvat zogenaamde actiefiches voor de verschillende departementen en concrete cijfers over de kosten die ieder departement ter beschikking moet stellen.
Op zeven maart zal ik het actieprogramma aan de Vlaamse regering voorleggen. Ik zal ook de bevoegde commissie inlichten. Dat zal het ogenblik van de waarheid zijn, wanneer we kunnen nagaan of alle leden van de regering het zogenaamde horizontale beleid voor de steden ernstig neemt. Huisvesting en stedelijk beleid zijn prioriteiten van de Vlaamse regering, maar ik merk toch een zekere angst dat inspanningen voor de steden een reactie zullen oproepen op het platteland. Ik heb nog niets gehoord in de bevoegde commisie en tijdens deze plenaire vergadering waaruit men zou kunnen opmaken dat die angst gegrond is.
Ik dring erop aan dat het Vlaams Parlement de regering de nodige impulsen blijft geven
Hoe ziet de minister de consultatie van de bevolking waarover het witboek spreekt?
Zonder de participatie van de bewoners is elk stedelijk beleid op drijfzand gebouwd.
Door de heer Vermeiren, door de heer Gatz en door de heer De Smet werden tot besluit van de behandeling van deze beleidsnota met redenen omklede moties aangekondigd.
Ze moeten uiterlijk vrijdag 24 februari 2000 om 17 uur zijn ingediend.
We zullen op woensdag 15 maart 2000 om 16 uur de hoofdelijke stemmingen over de moties en de beleidsnota houden.
De bespreking is gesloten.