Verslag plenaire vergadering
Verslag
Aan de orde is de beleidsnota Jeugd 1999-2004, ingediend door de heer Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Stedelijk Beleid, Huisvesting en Brusselse Aangelegenheden.
De bespreking is geopend
De beleidsnota oogt mooi, ambitieus, experimenteel en stedelijk. Het beleid mag echter niet yuppie worden. Experimenteren is positief, maar dat mag niet leiden tot oppervlakkigheid. Het kortstondige, individualistische en inhoudsloze mogen niet worden gestimuleerd. Het experiment mag geen doel op zich zijn. Er moet worden gestreefd naar duurzaamheid.
De CVP wil de realiteit waarin het individuele en het kortstondige de bovenhand halen, sturen in de richting van engagement, groepsverbondenheid en jaarwerking. Cultuurwaardebons leiden niet noodzakelijk tot participatie.
Participatie veronderstelt immers omkadering en begeleiding. Als we jongeren tot meer cultuurbeleving willen aanzetten, moeten we proberen aan te sluiten op hun leefwereld. Bovendien moeten we zoeken naar een systeem waardoor niet alleen studenten - dankzij het Erasmusproject - maar alle jongeren naar het buitenland kunnen.
Minister Anciaux wijst op het belang van dwarsverbindingen, maar vergeet dat die onmogelijk zijn zonder aandacht voor eigenheid en identiteit. Aandacht voor maatschappelijk kwetsbare jongeren blijft noodzakelijk. Daarnaast mag de administratie de actoren niet langer inspecteren, maar moet ze die begeleiden.
Als de 20-percentregeling voor bijzondere doelgroepen voortaan bij de 80 percent wordt gerekend, moeten er voor die 80 percent meer middelen ter beschikking worden gesteld.
De beleidsnota zal verder worden uitgewerkt in een beleidsplan Jeugdwerk. Wij hopen dat de Jeugdraad deze keer wel om advies gevraagd zal worden. Dat is immers decretaal verplicht. Bovendien rekenen we erop dat naast de jongeren, ook de kinderen aandacht zullen krijgen. Vooral de taakverdeling tussen de verschillende overheden en tussen de overheid, het steunpunt en het werkveld is belangrijk.
Laat het vrije initiatief doen wat het kan. De jeugd kan ons meer leren dan we denken. (Applaus bij de CVP, de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID
De verdienste van deze beleidsnota is dat het jongerenbeleid eindelijk voldoende aandacht krijgt. Tot aan de vorige regeerperiode waren jongeren slechts een onderdeel van het cultuurbeleid. Maar omdat jongeren tussen 0 en 19 jaar 23,25 percent van de bevolking van het Vlaams Gewest uitmaken, verdienen ze een afzonderlijke beleidsnota.
In de inleiding lezen we dat deze beleidsnota voldoende speling toelaat. Wij beschouwen dat niet als een gebrek aan visie, maar wel als een bewust flexibele tactiek. In 2001 zal de visie verder uitgewerkt worden in een Jeugdbeleidsplan. De regering verdient het voordeel van de twijfel. Het jongerenbeleid van minister Anciaux is overigens coherent met het beleid van minister Vanderpoorten. Ook zij vindt de doelgroepen belangrijker dan de netten.
Het positieve en emanciperende beleid gaat uit van een aantal waardevolle maatschappelijke trends, die evenwel niet statisch zijn. Jongeren verdienen het gerespecteerd te worden door de maatschappij. Jongeren worden immers steeds mondiger, maar op beleidsniveau worden ze niet altijd voor vol aangezien.
We kunnen het beeld dat wij van jongeren hebben bijsturen door middel van een betere woordkeuze. Georganiseerde en niet-georganiseerde jongeren betekent hetzelfde als maatschappelijk gewaardeerd en maatschappelijk niet-gewaardeerd jeugdgedrag , maar de ondertoon is verschillend.
We kunnen het multiculturele karakter van onze maatschappij niet negeren. Jongeren moeten voldoende ruimte krijgen voor creativiteit en om elkaar te ontmoeten. Vooral jongeren in verstedelijkte gebieden verdienen onze aandacht. We kunnen veel problemen vermijden door het sociale weefsel te herstellen.
De ontzuiling bij jongeren is een feit. Daarom moeten we samenwerken om de voorzieningen verder uit te bouwen. Jeugdwerk is een soort laboratorium ter verbetering van het jeugdbeleid. Overigens is een jeugdbeleid dat zich laat leiden door economische motieven gedoemd te mislukken. Door een gebrek aan overleg werden de middelen in het verleden niet efficiënt gebruikt. Het kan niet langer dat rivaliserende actoren gelijkaardige initiatieven ontwikkelen.
Een positief en emanciperend beleid streeft drie doelstellingen na : een geïntegreerd jeugdbeleid waaraan alle categorieën van jongeren participeren, het betrekken van het jeugdwerk als partner bij de uitbouw van een positief jeugdbeleid en psychische en fysieke ruimte voor jongeren en kinderen.
De voorgestelde maatregelen voor wat men noemt een positief jeugdbeleid genieten onze volledige steun. Zeer verheugend is de belofte om tegen 2000 een jeugdwerkbeleidsplan en tegen 2001 een ruimer geïntegreerd plan op te stellen. Om dat voor te bereiden wordt er een stuur- en een reflectiegroep opgericht. Die zullen concrete voorstellen formuleren om het te voeren beleid voor te bereiden. Het welslagen hangt af van de samenstelling en de expertise van beide organen.
Er wordt een interessante lijst met complementaire decreten voorgesteld. Ze moeten alleen concreet uitgewerkt worden om ook daadwerkelijk te kunnen worden beoordeeld. De maatregelen om de toegankelijkheid van de sportinstallaties, scholen en culturele infrastructuur te verhogen komen tegemoet aan de verzuchtingen van onze commissieleden in de commissie voor Cultuur, Media en Sport. Jongeren doen te weinig aan sport en daarom is een efficiënter gebruik van de sportinfrastructuur absoluut noodzakelijk. Een accuut probleem in de gemeenten is het gebrek aan fuifzalen. Het is dan ook enorm belangrijk om maatregelen te nemen. Verder is er een prangend tekort aan tenten. De som van 105 miljoen frank die vorig jaar werd uitgetrokken om nieuwe tenten aan te kopen, is niet voldoende gebleken. Gelukkig stelt de nota een oplossing in het vooruitzicht. De internationale samenwerking op het vlak van jeugdwerking moet volledig de rijkdom door verscheidenheid die Europa kenmerkt, benutten. Er is zeker nood aan meer onderzoek naar de evoluties in de wereld van de jongeren. Maar we kunnen niet wachten op de resultaten van dergelijk onderzoek, om dringende maatregelen te nemen.
De heer Gysbrechts legt terecht nadruk op de driehoeksverhouding tussen de overheid, de jeugd en de omgeving. Hij klaagt ook terecht aan dat de jeugd niet altijd au sérieux genomen wordt. Klopt het in dat verband dat het jeugdwerkbeleidsplan opgesteld is zonder het voor advies aan de Vlaamse Jeugdraad voor te leggen?
Het jeugdwerkbeleidsplan is nog niet klaar. We hebben trouwens niet alleen het advies gevraagd van de Jeugdraad, maar die wordt ook nauw betrokken bij het opstellen van het plan.
Is de beleidsnota voorgelegd aan de Jeugdraad? We hebben zijn advies niet gevonden terwijl dat toch volgens de decreten verplicht is
De beleidsnota is voorgelegd aan de Jeugdraad, maar we hebben zijn advies niet gevraagd. Ik was er niet van op de hoogte dat dat bij decreet verplicht was. De Jeugdraad is wel zeer tevreden over de nota
Ik stel vast dat ik een terechte vraag gesteld heb
Het is wenselijk maar niet verplicht dat een beleidsnota ter advies voorgelegd wordt.
Volgens mij is dat wel verplicht.
Verder dient het steuntpunt een autonoom karakter te hebben anders wordt de objectiviteit ervan bedreigd. Het jeugdbeleid is immers een van de domeinen waarop men te lang gedraald heeft. De tijd van handelen is aangebroken. De regering is dat van plan en kan op onze steun rekenen. (Applaus bij de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Door het strakke tijdschema is mijn toespraak noodgedwongen onvolledig. Ik deel de mening van de minister dat het probleemgedrag van een aantal jongeren meer dan ooit op een hele generatie jongeren geprojecteerd wordt door de media. Door alle jongeren op één hoop te gooien wordt de indruk gewekt dat het slecht gaat met de Vlaamse jeugd. Nochtans gaat het met de overgrote meerderheid zeer goed. Natuurlijk klagen volwassen wel eens over de jeugd van tegenwoordig, maar die uitspraak is van alle tijden. Hoort de jeugd niet een gezonde kritische houding aan te nemen tegenover leerkrachten, politici, enzovoort?
Daarbij komt nog dat de eisen die tegenwoordig aan jongeren worden gesteld, een stuk hoger liggen dan vroeger. De studiedruk is enorm toegenomen en sociale contacten leggen is veel ingewikkelder gewroden. Dat neemt gelukkig niet weg dat een groot deel van de Vlaamse jongeren idealistisch ingesteld is. Het bewijs daarvan is de belangeloze inzet van duizenden jongeren in de jeugdbeweging, voor het milieu of voor de derde wereld. Jammer genoeg, wordt dat idealisme vaak misbruikt voor politieke doeleinden.
Ik ben het niet eens met de stelling van de minister dat de onverdraagzaamheid ten opzichte van jongeren toeneemt. Het volstaat één generatie terug te gaan om vast te stellen dat jongeren vandaag veel meer mogen dan dertig jaar geleden. Ik vind dat niet noodzakelijk een slechte ontwikkeling, als dat binnen bepaalde perken blijft. Jongeren hebben nu eenmaal de natuurlijke drang om grenzen te verleggen.
Het is duidelijk dat het recht van jongeren om zich te ontspannen niet volledig mag overgelaten worden aan de commercie, maar dat ook de overheid en vooral de gemeenten op dat vlak een belangrijke taak te vervullen hebben. Eerst en vooral moet het jeugdwerk geholpen worden met degelijke infrastructuur, kampvervoer en dergelijke. Verder moeten de gemeentelijke jeugddiensten uitgebouwd worden, met onder meer een uitleendienst waar materiaal tegen een kleine vergoeding gehuurd kan worden. Voor beginnende muziekgroepjes kunnen repetitieruimten ter beschikking gesteld worden tegen een betaalbare prijs. Voor adolescenten moet in elk dorp een jeugdontmoetingsplaats opgericht worden, waar men zich tegen democratische prijzen kan ontspannen. Een van de grote problemen van jongeren is mobiliteit. Ik pleit er dan ook voor dat met De Lijn convenants afgesloten worden zodat er in het weekend busverbindingen met de uitgaanscentra georganiseerd worden. Sportcentra en sporthallen moeten op bepaalde uren ook openstaan voor occasionele recreatiesporters, zodat ook jongeren die niet bij een sportclub aangesloten zijn, spontaan aan sport kunnen doen.
In de beleidsnota kondigt de minister ook aan dat hij de Jeugdraad zal hervormen en verruimen. We nemen dus aan dat hij een nieuw decreet voorbereidt. Om met de nodige deskundigheid en objectiviteit de opmaak en de implementatie van een Vlaams geïntegreerd jeugdbeleidsplan te kunnen begeleiden en evalueren is het noodzakelijk dat de nieuwe jeugdraad op een objectieve en representatieve wijze samengesteld wordt. Een goede jeugdraad moet een afspiegeling van de samenleving zijn en niet van een bepaalde strekking.
Op een bepaald moment heeft de minister een bepaalde illegale substantie het hoogtepunt van intellectueel genot genoemd. Ik vond dat een betreurenswaardige uitspraak, omdat het drugsgebruik voor jongeren een zwaar probleem is dat zeer moeilijk te bestrijden valt. Sinds hij minister geworden is, heb ik dergelijke uitspraken niet meer gehoord. Dat verheugt me, omdat een minister bevoegd voor het jeugdbeleid een voorbeeld dient te zijn voor de jongeren. Het zou nog correcter zijn als u publiekelijk afstand zou doen van uw vroegere uitspraken. Dat zou een belangrijke boodschap zijn voor alle jongeren die vandaag met allerhande drugs experimenteren. (Applaus bij het VB
Ik wil de minister eerst en vooral proficiat wensen met deze degelijke en ambitieuze beleidsnota. Er wordt eindelijk werk gemaakt van een jeugdbeleid en de brief slaat de juiste toon aan : jongeren worden beschouwd als een bron van permanente kritische reflectie en creativiteit. Er moeten wel duidelijke prioriteiten gesteld worden. Als men alles in een keer probeert te verwezenlijken, zullen de geplande maatregelen niet weloverwogen en niet betaalbaar zijn.
De minister moet werk maken van de herziening van het decreet Landelijk jeugdwerk. Dat moet soepeler worden voor kleinere organisaties, die zich richten tot specifieke groepen met een specifieke werking en die het slachtoffer dreigen te worden van de zware kwantitatieve normen. De Jeugddienst voor Maatschappelijke Participatie, die al jarenlang zinvol werk verricht, is daarvan een voorbeeld. De Vlaamse Jeugdraad heeft gelijk als hij zegt dat de betrokken organisaties niet veroordeeld mogen worden op grond van een decreet dat niet deugt. De werking voor maatschappelijk kwetsbare jongeren moet dan weer ingepast worden in het decreet Lokaal Jeugdwerkbeleid. De Vlaamse overheid moet daarbij een zinvolle aanwending van de middelen door de lokale overheid garanderen, zonder haar autonomie aan te tasten. Een goede overeenstemming tussen de decreten voor landelijk, provinciaal en lokaal jeugdwerk moet ontwikkeld worden.
Wat het experimentele jeugdwerk betreft, pleit ik binnen de administratie voor een autonome cel die op zoek gaat naar interessante vernieuwende experimenten. Daarmee bedoel ik dan echt nieuwe projecten en niet zaken die uit reeds eerder gesubsidieerde organisaties voortkomen.
Hoe lost u de discontinuïteit tussen die experimentele projecten en het reguliere jeugdwerkbeleid op?
Na een bepaalde, afgesproken periode wordt het project geëvalueerd. Als die evaluatie gunstig is, wordt het opgenomen in het reguliere jeugdwerk.
Ik vind niet dat het de taak is van de adminstratie om naar interesante projecten op zoek te gaan en die dan zelf te honoreren. Er moet integendeel juist een duidelijke afbakening bestaan tussen aanmelding, deskundig advies, beslissing en controle. De twee laatste zijn de respectieve verantwoordelijkheden van de minister en de administratie. Men kan toch niet tegelijk projecten selecteren en de selectie controleren?
Daarover ben ik het eens met mevrouw Van Hecke. Ik zie niet in waarom een afzonderlijke cel een verbetering zou zijn. Wel ga ik akkoord met de heer Mahassine dat er een verband moet bestaan tussen de experimenten en het reguliere jeugdwerk. Ik denk dat het er in de eerste plaats op aankomt voldoende middelen te reserveren voor de steun, de begeleiding en het onderzoek van de projecten door de administratie. Op dit moment is de administratie Jeugd wel degelijk onderbemand. Tegelijk moeten wij zorgen voor een reglement dat voldoende toegankelijk en transparant is.
Mijn voorstel, dat neerkomt op een uitbreiding naar de hele Vlaamse Gemeenschap van een succesvol Limburgs systeem, is bespreekbaar.
Het jeugdcultuurfonds, dat ook al in het regeerakkoord werd beloofd, moet concreter uitgewerkt worden dan thans in de beleidsnota het geval is. De minister moet er ook over waken dat zijn beleid ten gunste van de cultuur- en vrijetijdsbeleving van jongeren, niet gedwarsboomd wordt door andere, ondoordachte decreten of federale wetten. Die houden namelijk niet altijd rekening met de gevolgen voor jongeren. Zo maken recente wetten over de billijke vergoeding en de bewakingsfirma's de organisatie van fuiven extra moeilijk. Een geïntegreerd beleid is wenselijk.
Wat de internationale uitwisseling betreft, moet de minister bijzondere aandacht schenken aan die groepen van jongeren die niet in de bestaande programma's aan bod komen. Dat zijn in de eerste plaats de studenten van het technisch en het beroepsonderwijs en de jongeren uit landelijke gebieden. Ook zij moeten interculturele ervaringen opdoen. Ik stel voor dat zij allen na de middelbare school de kans krijgen twee tot drie maanden in het buitenland te vertoeven. Ik denk daarbij niet in de eerste plaats aan West-Europa, maar aan bestemmingen in Zuid-Amerika, Afrika, Azië en Oost-Europa.
Een dergelijk plan wordt thans uitgewerkt. Ik leg het weldra aan de commissie ter bespreking voor. De hamvraag is of we snel een regeling uitwerken met een beperkt budget, of veeleer opteren voor een degelijke regeling die goed voorbereid is. Wij moeten ons ook hoeden voor een te zware administratieve procedure, een euvel waaronder de bestaande Europese initiatieven te lijden hebben. Het is immers juist de bedoeling dat de regeling ook voor de meest kwetsbare groepen toegankelijk is.
De heer Johan De Roo, eerste ondervoorzitter, treedt opnieuw als voorzitter op
Tot slot pleit ik voor een aparte ondersteuning van de popmuziek binnen het Vlaams Muziekcentrum, met eigen personeel en middelen. In Nederland en Limburg hebben wij geleerd dat een vorm van verzelfstandiging een goede zaak is. Daarnaast is ook een afzonderlijke beoordelingscommissie nodig en een intense samenwerking met de gemeenten en provincies. Zij die nog niets doen, moeten tot actie gestimuleerd worden. (Applaus)
De beleidsnota is een uiterst knap en indrukwekkend document. Het moet me echter van het hart dat de beleidsnota's Jeugd en Cultuur geschreven zijn door libertair geïnspireerde mensen. De visie die eraan ten grondslag ligt, is op zich goed, maar niet voor het hele jeugd- en cultuurbeleid. Men schenkt namelijk te veel aandacht aan de individuele burger, die in alle vrijheid zelf zijn -wisselende - netwerken kiest. Nochtans toont de geschiedenis van Vlaanderen dat juist het georganiseerde sociaal-culturele middenveld essentieel is voor de versterking van de samenleving en de democratische waarden. De beleidsnota heeft te weinig aandacht daarvoor, en te veel voor het niet-georganiseerde jeugdwerk en voor de laboratoriumfunctie
De indruk dat ik ook maar in de minste mate het georganiseerde jeugdwerk niet naar waarde zou schatten, is totaal ten onrechte.
Ik heb onlangs nog verklaard dat het jeugdwerk in Vlaanderen het beste in de wereld is. Men kan niet volhouden dat mijn houding ingegeven is door een libertaire visie. Wat de beleidsnota voor cultuur betreft, kan men zeggen dat het evenwicht misschien niet helemaal bereikt is. Men weet dat ik uit de wereld van het sociaal-culturele werk afkomstig ben en daarom heb ik willen focussen op het kunstenbeleid om niet de indruk te wekken dat ik te veel met mijn eigen belangstellingsfeer bezig ben geweest. Dat neemt niet weg dat voor mij de band tussen het sociaal-cultureel werk en de kunsten of de cultuur in het algemeen zeer belangrijk is.
Ik herhaal dat dit de beste beleidsnota is die ik al gelezen heb. Toch meen ik dat de aandacht voor de nieuwe ontwikkelingen te groot is. Een libertaire mensvisie is een goed uitgangspunt voor bepaalde aspecten van het jeugdwerk, maar de bestaande jeugdorganisaties en de inzet in die organisaties moeten ook aandacht krijgen.
Het is noodzakelijk dat we onderzoeken in welke mate de beleidsnota in overeenstemming is met de aanbevelingen van het welzijnscongres 14-18 dat werd gehouden voor de verkiezingen. Zo moet er onder meer een aparte paragraaf over jongeren opgenomen worden in de decreten op de ruimtelijke ordening en op de mobiliteit. Deze twee decreten zijn goedgekeurd door de Vlaamse regering. Voor ze worden ingediend bij het Vlaams Parlement, moeten we nagaan of ze in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van het Welzijnscongres 14-18.
De minister stelt een zeer veeleisende doelstelling inzake participatie. Het is moeilijk om die jongeren te bereiken die geen deel uitmaken van een jeugdorganisatie. Daarvoor moet men een beroep doen op alle organisaties en netwerken.
De nota stelt een steunpunt in het vooruitzicht. Omdat de administratie een tekort aan mensen heeft, dreigt het gevaar dat het zal moeten instaan voor de voorbereiding en de uitvoering van het beleid van de overheid. Dan zou het ten dienste staan van de minister en niet van de jongeren en het jeugdwerk.
Over het experimenteel jeugdwerk heeft de minister al enkele verklaringen afgelegd in de commissie en in de pers. Ook in de beleidsnota wordt er aandacht aan besteed. Toch blijft het moeilijk te vatten wat bedoeld wordt. Het is belangrijk een duidelijk kader te geven. Welk soort experimenten zullen subsidies kunnen ontvangen? Er moet doorzichtigheid komen bij de selectie van de experimenten. (Applaus bij de VLD, de CVP, de SP, AGALEV en VU&ID)
Toen ik de beleidsnota voor de eerste keer gelezen had, heb ik de minister in een e-mail gefeliciteerd. Het verheugt me dat ik overal dezelfde reactie hoor. Dit is niet alleen een eerste beleidsnota Jeugd. Dit zal een referentiepunt worden in de geschiedenis van het jeugdbeleid in Vlaanderen.
Twee problemen wil ik wel signaleren aan de minister. De grote doelstelling van de beleidsnota is tegelijk de participatie van jongeren aan het beleid te stimuleren en een zogenaamd inclusief jeugdbeleid te voeren waarbij alle departementen van de administratie betrokken zijn. Uit het verleden heb ik geleerd dat een interdepartementale cel niet werkt. Daarom pleit ik ervoor dat die integratie zou worden gerealiseerd door een interkabinettenwerkgroep en door bilateraal overleg tussen ministers. De test voor deze samenwerking tussen de verschillende ministers, de departementen van de administratie en de jeugdorganisaties zal het jeugdwerkbeleidsplan zijn. Maar daarbij dreigt een ander gevaar : een stuurgroep, een reflectiegroep, een interkabinettenwerkgroep, een nieuw steunpunt, de Vlaamse jeugdraad. Het dreigt allemaal wel wat veel te worden.
Tegelijk moeten we vermijden om de participatie van jongeren te veel te structureren De participatie van jongeren moet verlopen via de bestaande jeugdorganisaties en de Vlaamse jeugdraad. Daarnaast kan men ook onder meer een beroep doen op hoorzittingen, enquêtes, nieuwe technologieën en stadskiosken. Ik denk dat een permanent jongerenparlement geen goed idee is.
Een ander probleem is de personeelsbezetting van de administratie. Voormalig minister Weckx heeft vijf nieuwe inspecteurs aangeworven in het kader van de plaatselijke jeugdbeleidsplannen. Op een na, zijn al deze inspecteurs vertrokken. Dat is tekenend. Gezien de jeugdwerkbeleidsplannen, de verruiming van de experimentele werking, de invoering van kwaliteitscriteria enzovoort, is er nood aan meer en ervaren ambtenaren. Anders zal deze beleidsnota niet in de praktijk kunnen worden gebracht.
We moeten overigens de taken van steunpunt en administratie goed afbakenen. Het steunpunt moet de jeugdorganisaties begeleid en steunen; de administratie moet zorgen voor de voorbereiding en uitvoering van het beleid van de overheid. De jeugdraad moet worden gekoppeld aan de administratie, niet aan het steunpunt. Ik aarzel om bestaande organisaties zoals VVJ, JINT en ADJ in een steunpunt te integreren : ze hebben immers te specifieke opdrachten. We zullen er alles aan doen om deze beleidsnota te helpen realiseren en om de jongeren niet te ontgoochelen. (Applaus bij de CVP, de VLD, de SP, AGALEV en VU-ID21
Vandaag kan nog niet alles uit de beleidsnota concreet worden uitgewerkt : de krachtlijnen van het te voeren beleid moeten verder worden uitgewerkt via samenwerking met jeugdwerk en jongeren.
Er moet gezocht worden naar verschillende methodes om jongeren te laten participeren. Een wonderformule bestaat niet. Enerzijds kan gewerkt worden in de bestaande jeugdorganisaties; anderzijds moet gezocht worden naar nieuwe methodes. Jongeren leven vaak op een georganiseerde wijze buiten de erkende organisaties. Ook deze jongeren moeten we kunnen aanspreken. Ik ben er echter nog niet uit hoe dat kan gebeuren. Het idee van een jeugdparlement staat haaks op mijn streven om jongeren te betrekken bij het beleid zonder hen daartoe te verplichten.
Ik besef dat cultuurwaardebons jongeren er niet van de ene dag op de andere toe aanzetten om te genieten van cultuur. Er is ook nood aan educatie. Ik hecht zeer veel belang aan de particpatie van jongeren aan de cultuur. Cultuur is immers van fundamenteel belang bij de opbouw van een samenleving.
Het spreekt vanzelf dat als de 20-percentregeling voor bijzondere doelgroepen voortaan bij de 80 percent wordt gerekend, er voor die 80 percent meer middelen ter beschikking moeten worden gesteld. Het staat nog niet vast of het vormingswerk voor kansarme jongeren zal worden geïntegreerd in het decreet op het landelijk jeugdwerk.
Wat is het alternatief? Zal het dan worden ondergebracht onder het lokale jeugdwerk of onder onderwijs?
Het alternatief is het lokale jeugdwerk, niet het onderwijs.
Ook ik wil me niet beperken tot het kortstondige, het experimentele en het individualistische. Er moet worden gestreefd naar duurzaamheid, naar een identiteit en naar continuïteit. De overheid moet die waarden zeker behartigen, maar moet er tegelijk over waken dat haar beleid niet betuttelend is. Als we dat kunnen vermijden en als we jongeren onze waardering geven, zullen ze zich ook inzetten voor en zich verbonden voelen met de maatschappij in haar geheel.
Om het probleem van het tekort aan fuifzalen op te lossen, kunnen we de culturele infrastructuur meer toegankelijk maken, het investeringsfonds voor culturele infrastructuur ook inschakelen voor jongereninfrastructuur in de steden, enzovoort. Ook voor de aankoop van tenten zal er in de toekomst meer geld nodig zijn.
Welk standpunt ik er ook op nagehouden heb over drugs, ik heb nooit verklaard dat drugs intellectueel genot verschaft. Ik wil toch het onderscheid tussen cannabis en hard drugs benadrukken In het belang van de hele samenleving moeten we samen met de jongeren een open debat voeren zonder vooroordelen over drugs. (Applaus bij de CVP, de VLD, de SP, AGALEV en VU&ID)
Met redenen omklede motie
Er werden tot besluit van de behandeling van deze beleidsnota drie met redenen omklede moties aangekondigd. Een door de heer Vermeiren, een door de heer Strackx en een door de heer Lauwers. Ze moeten uiterlijk donderdag 24 februari 2000 om 17 uur zijn ingediend.
Wij zullen op woensdag 15 maart 2000 om 16 uur de hoofdelijke stemmingen over de moties en de beleidsnota houden.
De bespreking is gesloten