Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de uitspraak van de Raad van State inzake dienstencheques in de kinderopvang
Verslag
ACTUELE VRAGEN (Voortzetting)
Dienstencheques in de kinderopvang
De voorzitter : Aan de orde zijn de samengevoegde actuele vragen van mevrouw Becq en de heer Van Dijck tot de heer Landuyt, minister vice-president van de Vlaamse regering over de uitspraak van de Raad van State inzake dienstencheques in de kinderopvang.
Enkele kranten melden dat het project rond de dienstencheques in de kinderopvang als werkgelegenheidsmaatregel door de Raad van State wordt afgekeurd. Wij hebben veel bezwaren geuit tegen dit systeem omdat wij vrezen voor een dualisering in de zorg en omdat de kostprijs voor dezelfde opvang via dit systeem veel hoger ligt dan die van de reguliere kinderopvang. Het is beter dat de middelen geïnvesteerd worden in de uitbreiding van de kinderopvang.
De Raad van State beweert dat de federale regering bevoegd is voor de tewerkstellingsmaatregelen. Wat zal de Vlaamse regering doen? Zullen de middelen die voorbestemd waren voor de dienstencheques in uitbreiding van de kinderopvang worden gestoken, of zal men het advies van de Raad van State naast zich neerleggen?
Op 26 november 2003 heb ik de minister-president een vraag gesteld over de invulling van de dienstencheques. Ook toen werd er een debat gevoerd over de bevoegdheden.
Bepaalde kranten brengen het bericht dat er een probleem zou zijn met de bevoegdheid van de Vlaamse regering inzake de dienstencheques. Blijkbaar heeft u daarop snel gereageerd : volgens Belga beweert u dat de Raad van State vraagt dat men duidelijk specificeert hoe men de dienstencheques toepast. Wat is de situatie op dit moment? Hoe denkt de Vlaamse regering de dienstencheques verder invulling te geven?
Het probleem van de onthaalouders is ook nog steeds niet opgelost. Ik vraag me af welke richting men zal uitgaan.
Het advies van de Raad van State bevat twee delen. Het stelt allereerst dat wedertewerkstellingsmaatregelen moeten begrepen worden zoals ze begrepen werden in de wet van 1980. Dit betekent dat dergelijke maatregelen op het niveau van het gewest moeten genomen worden met toepassing van de statuten van 1980. De regering koos er echter voor de nepstatuten om te zetten in reguliere tewerkstelling. Het advies van de Raad van State houdt in dat men het werkgelegenheidsbeleid op regionaal niveau niet kan actualiseren. Ten tweede haalt de Raad van State aan dat men binnen een bepaald bevoegdheidsterrein wel tewerkstellingsmaatregelen kan organiseren.
Onze bedoeling was een algemene regeling inzake dienstencheques in te voeren zodat we ze op diverse terreinen konden toepassen via besluiten van de regering. Volgens de Raad van State is dit slechts mogelijk indien men decreet per decreet de gemeenschapsbevoegdheid koppelt aan de tewerkstellingsbevoegdheid. Het voorontwerp van decreet zal dus verder gespecificeerd moeten worden.
De Vlaamse regering wil het advies van de Raad van State grondig lezen. Daarna wil ze beslissen of ze gaat voor de juiste interpretatie van de Vlaamse werkgelegenheidsbevoegdheid of meteen in een decreet specificeren dat het gaat over kinderopvang.
De Raad van State zegt dat een dergelijke regeling het voorwerp moet uitmaken van een specifiek decreet dat betrekking heeft op de aangelegenheden waaraan de maatregel gekoppeld is. Er wordt ook uitdrukkelijk bij vermeld dat dit een gemeenschapsdecreet dient te zijn. Daaruit begrijp ik dat dit een bevoegdheid is van minister Byttebier.
Wij pleiten ervoor dit binnen het bestaande kader te blijven zien, waarbij er een relatie gelegd wordt met het inkomen en waarbij de zekerheid wordt gegeven dat er geen dualisering is van de zorg. Die voorwaarden moeten decretaal bepaald worden. Ze moeten vanuit de gemeenschapsbevoegdheden bepaald worden en niet vanuit de gewestbevoegdheden.
We moeten kiezen welke richting we willen uitgaan met de kinderopvang. We moeten ons afvragen welke minister hiervoor verantwoordelijk is. Omwille van de eenduidigheid zou dit het best opgenomen worden in het welzijnsbeleid.
Men mag deze problematiek niet onderschatten. De bevoegdheidsinterpretatie van de Raad van State inzake werkgelegenheid brengt ons terug naar de situatie van 1980. Het werkgelegenheidsbeleid sinds de jaren '80 kan daardoor op de helling worden geplaatst.
De Vlaamse regering heeft nu twee mogelijkheden. Ze kan beslissen voluit te gaan voor de Vlaamse autonomie en zich niet te laten afremmen door deze historische interpretatie van de Raad van State. Oorspronkelijk werd voor deze optie gekozen om de techniek van de dienstencheque op bepaalde terreinen flexibel te kunnen toepassen, waardoor het werken met nepstatuten kan worden voorkomen, wat in de huidige buitenschoolse kinderopvang nog steeds het geval is. De regering kan dan kiezen voor een sociaal-economische maatregel in algemene zin, waardoor zowel de minister van Economie als de minister van Werkgelegenheid verantwoordelijk zouden zijn. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij voorontwerp rond buurtdiensten. We vullen nog niet in over welke diensten het zal gaan, wel dat het een techniek is om de economie en de werkgelegenheid aan te zwengelen.
Een andere mogelijkheid is dat men naargelang het terrein het ontwerp van decreet aanpast naar gewest- en gemeenschapsmateries en dat minister Byttebier en ikzelf samen optreden. De Vlaamse regering zal haar akkoorden uitvoeren. Het inhoudelijk debat kan verder gevoerd worden bij de bespreking van het ontwerp van decreet dat vermoedelijk midden maart zal worden ingediend.
Eigenlijk is er met deze zogenaamde historische interpretatie inzake werkgelegenheid geen enkel probleem. De restrictie die erin zit is dat het moet gaan om overheidsbedrijven of om niet-commerciële bedrijven.
Dit document is vrij fundamenteel. Algemeen belang wordt gelijkgeschakeld met openbaar belang, het belang van een overheid. Dat is een ideologische stellingname. Volgens die interpretatie mag men ook niets meer doen van wat er gebeurt na de regularisatie van de nepstatuten. Men citeert de interpretatie van wedertewerkstellingsmaat tijdens de voorbereidende werken in de Senaat en in de Kamer. Het gaat daarbij om alle statuten die we doelbewust hebben afgeschaft. Daaruit zouden we kunnen afleiden dat de Vlaamse regering niet meer bevoegd is indien er met reguliere contracten wordt gewerkt. Dat is een pijnlijke interpretatie van de Vlaamse bevoegdheden.
Het gaat niet alleen over overheidsbedrijven, maar ook over non-profitbedrijven. Men kan dus ook in de private sector terecht. Er is een verschil tussen de commerciële en de private sector.
Ook daarin zit een ideologisch element. Men gaat ervan uit dat alles wat van de privé-sector komt, niet tot het algemeen belang kan behoren. Er is inderdaad de overheid, de gesubsidieerde sector en de zuivere vrije initiatieven. Daarvan zegt de Raad van State dat dit niets met het algemeen belang kan te maken hebben.
Het incident is gesloten.