Verslag plenaire vergadering
Actuele vraag over de controle op werkonwillige werklozen in Vlaanderen, Brussel en Walloniƫ
Verslag
Aan de orde zijn de samengevoegde actuele vragen van de heren Sols en Van Goethem tot de heer Landuyt, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme over de controle op werkonwillige werklozen in Vlaanderen, Brussel en Wallonië.
Sedert de staatshervorming zijn de werkloosheid en de RVA een federale bevoegdheden. De regio's zijn alleen bevoegd voor arbeidsbemiddeling en -opleiding. Als een werkzoekende de regels niet volgt, kan de VDAB dit bij de RVA melden. De RVA zal dan al dan niet een sanctie opleggen.
Mevrouw De Block stelde in het federale parlement een vraag over dit alles aan de federale minister van Werkgelegenheid Vandenbroucke. De resultaten waren werkelijk onthutsend. In 2002 waren er in totaal 10.438 werkonwilligen. Hiervan waren er 65 procent terug te vinden in Vlaanderen, 27 procent in Brussel en slechts 8 procent in Wallonië.
Indien men nagaat welke sancties er uiteindelijk toegepast werden, komt men nog tot meer onthutsende cijfers. Vlaanderen telt immers maar liefst 79,2 procent van de gesanctioneerde werkonwilligen. Dit staat in schril contrast met de 13,7 procent uit Brussel en de 7 procent uit Wallonië. In Vlaanderen wordt er dus 11 maal meer gesanctioneerd.
Dit is onrechtvaardig, onbillijk en onaanvaardbaar ten opzichte van de vele werkzoekenden die echt op zoek zijn naar een job en ten opzichte van de Vlaamse belastingbetaler.
In het verleden schoven de Vlaamse en de federale minister al te vaak de hete aardappel naar elkaar door. De federale minister beweerde immers dat de meldingen moesten gebeuren door de VDAB. Minister Landuyt stelde op zijn beurt dat hij niet verantwoordelijk is voor het Waalse beleid of voor het federale sanctioneringsbeleid.
Enkele jaren geleden werd een samenwerkingsakkoord gesloten. Dit akkoord voorzag in de oprichting van een evaluatiecommissie, samengesteld uit regionale vertegenwoordigers en een vertegenwoordiger van de federale minister van Werkgelegenheid. Deze commissie had precies tot doel om de regels in heel België op dezelfde manier te laten toepassen. In 2001 kwam deze commissie echter niet samen. Vorig jaar werd er in december vergaderd. Binnen afzienbare tijd is er weer een vergadering voorzien.
Het is echter hoog tijd dat de scheve situaties worden rechtgetrokken. België werd door de OESO immers op de vingers getikt maar Vlanderen is in vergelijking met de overige regio's de minst slechte leerling.
Welke initiatieven zal de minister ontplooien zodat er een einde komt aan deze onaanvaardbare toestanden?
De cijfers van collega Sols illustreren treffend tot welke wantoestanden de Belgische constructie leidt. Er zijn 10.438 werkonwilligen gesignaleerd bij de RVA, 6.782 bij de VDAB of 65 procent en slechts 834 of 8 procent bij de FOREM en dit ondanks de hogere werkloosheidscijfers in Wallonië. De cijfers voor de werklozen buiten de wachttijd zijn nog erger : 72,9 procent bij de VDAB en slechts 4,9 procent bij de FOREM. In het totaal van de sancties dat uitgesproken wordt is er 79,24 of bijna 80 procent dat naar Vlaanderen gaat.
Deze wantoestand is inherent aan het Belgische systeem. De RVA is nog altijd een federale bevoegdheid. Wallonië kan zich rustig permitteren om een tolerantiebeleid te voeren tegenover de werkonwillige werklozen, vermits het toch Vlaanderen is dat voor het grootste deel van de sociale kosten opdraait.
In de federale begroting verwacht men 50 miljoen euro extra uit een strengere controle op de werkloosheid. Hiervoor worden zelfs 200 nieuwe inspecteurs aangeworven. Indien die inspecteurs gebruikt worden om de wantoestanden in Wallonië recht te zetten, kan ik daar in komen. Mijn vrees is echter dat die inspecteurs nog maar eens extra jacht gaan maken op de Vlaamse werklozen. Hier kan ik het niet mee eens zijn. Men wordt geconfronteerd met een ondemocratische en onrechtvaardige toestand die de Vlaamse werklozen discrimineert. Ik verwacht van de minister dat hij initiatieven neemt om deze wantoestand aan te pakken.
Deze problematiek is al diverse keren ter sprake gekomen in het parlement. De Vlaamse regering leeft de afspraken uit het verleden zo goed mogelijk na. De VDAB kijkt zo streng mogelijk toe op het weigeren van werk of opleiding en dat blijkt uit de cijfers. Ik ben echter niet zeker dat de cijfers in Vlaanderen dezelfde zouden zijn indien de sociaal-economische situatie er dezelfde zou zijn als in Wallonië. Er is inderdaad in Vlaanderen een beter zicht op de weigering van werk omdat er minder werkzoekenden zijn per openstaande vacature. In Wallonië zijn de omstandigheden anders. Dat is de enige argumentatie uit de vele contacten die we met de Waalse collega's gehad hebben.
In het kader van de werkgelegenheidsconferentie hebben we de problematiek aangekaart omdat wij in Vlaanderen klaar zijn voor een meer sluitende begeleiding van werkzoekenden. Dit hangt uiteraard weer samen met de bereidheid tot medewerking van de werkzoekende. De problematiek rond sancties hangt dus automatisch samen met de problematiek rond betere begeleiding.
In de werkgelegenheidsconferentie zijn er twee belangrijke punten besproken. Een eerste is het principe dat een betere begeleiding kan leiden tot een terugverdieneffect. Men is aan het kijken hoe men dit kan verrekenen. Een tweede belangrijker punt is dat er federaal een nieuwe sanctieregeling zal worden uitgewerkt. Het bestaande artikel 80 wordt volledig herzien. Van zodra dit uitgewerkt is op het federale niveau, al dan niet in samenspraak met de sociale partners, wordt er verder onderhandeld met de regio's om in een nog betere verwijzing te voorzien.
Op het Vlaamse niveau zijn we in de loop der jaren strenger geworden en we willen dit zo houden. Ook de nieuwe afspraken met de federale overheid worde strikt opgevolgd. De federale overheid zal meer ambtenaren aanwerven om de controles te doen. Wij zullen volledig open kaart spelen. Onze voornaamste doelstelling is de begeleiding van de werkzoekende naar werk.
Inzake controle en transmissie doet Vlaanderen het beter dan het Waalse Gewest. Als Vlaanderen het nu nog strenger gaat doen en Wallonië niet, gaat dat leiden tot nog meer onrechtvaardigheid. Uw ambitie om de regelgeving nog strikter toe te passen zou kunnen afgeremd worden door het feit dat men in het Waalse Gewest die ambitie niet heeft. De discrepantie kan dan nog groter worden. Het heeft weinig zin nieuwe regels te gaan bepalen wanneer die niet op gelijke wijze worden toegepast voor heel België. Ik hoop dat u dit zeker ter sprake brengt op de volgende bijeenkomst van de evaluatiecommissie en dat u dan ook nog eens verwijst naar de conclusies uit de werkgelegenheidsconferentie. Ik reken op uw ambitie.
De verschillen in de transmissies vanuit de FOREM en de VDAB kunnen niet uitgelegd worden door het verschil in werkloosheidsgraad tussen Vlaanderen en Wallonië. De FOREM voert een veel lakser beleid. Indien Vlaanderen een nog strenger beleid gaat voeren, zal het aandeel van Vlaamse gesanctioneerde werklozen nog toenemen. Indien de regeling in Wallonië niet strikter wordt, dan slaat de balans negatief door in het nadeel van de Vlaamse werklozen. Er is een overleg nodig tussen de gewesten en de federale regering, dat er op moet toezien dat het sanctie- en opvolgingsbeleid van de FOREM even streng wordt als dat van de VDAB. Ik reken op u dat u dergelijk initiatief neemt.
Het incident is gesloten.