Verslag plenaire vergadering
Verslag
Erkenning van moskeeën in Vlaanderen
De voorzitter : Aan de orde is de actuele vraag van de heer Gatz tot de heer Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheide, Cultuur, Jeugd en Ambtenarenzaken, over de erkenning van moskeeën in Vlaanderen.
De minister wil moskeefabrieken of -raden erkennen. Deze fabrieken regelen het meer wereldse beleid van de moskeeën.
De minister en ik zitten hier grotendeels op dezelfde golflengte. Allebei geloven we immers in de gelijkheid van godsdienst en geloven we dat pragmatisch overleg integratiebevorderend werkt. Bovendien is het jammerlijk genoeg nodig dat de controle op wat reilt en zeilt om en rond bepaalde moskeeën, opgevoerd wordt.
Hoe zal de minister bij dit alles te werk gaan? Werd er hieromtrent een samenwerkingsakkoord gesloten met de federale regering? Heeft de minister al contact opgenomen met de moslimexecutieve?
De federale regering zorgt voor de erkenning van de godsdiensten en betaalt de beoefenaars van de erkende godsdiensten. De Vlaamse minister is enkel bevoegd voor de erkenning van de moskeefabrieken.
Is er doorbraak in het dossier? Moet de mogelijke erkenning van de moskeefabrieken hier los van gezien worden? Betreft het een demarche van de minister of van heel de Vlaamse regering? Zijn er gesprekken geweest die binnen afzienbare tijd tot een doorbraak zullen leiden?
Persoonlijk koester ik een grote genegenheid voor Nederland. Vlak voor het Nederlandse parlement ligt een steen die volgende spreuk bevat 'In dit land worden alle burgers voor gelijke zaken op gelijke wijze behandeld'. In de brede betekenis van het woord voel ik me een Nederlander. Ik ben dan ook van oordeel dat inzake geloofsaangelegenheden en emotionele belevingen iedere burger op dezelfde manier moet behandeld worden.
Sinds de Lambermont-akkoorden is Vlaanderen bevoegd voor de kerkfabrieken. De wet op de kerkfabrieken dateert uit de Napoleontische tijd. Men kan dan ook begrijpen dat een modernisering noodzakelijk is. Daarom heb ik het initiatief genomen om te wet te bestuderen in samenspraak met de verantwoordelijken van de verschillende godsdiensten.
Ik heb een tekst voorbereid die op 18 juli aan de Vlaamse regering zal worden voorgelegd en die vervolgens zal worden doorgestuurd aan de Hoge Raad voor Binnenlands Bestuur en aan de Raad van State om ten slotte te worden voorgelegd aan het Vlaams Parlement.
Voor de katholieke, orthodoxe, protestantse, anglicaanse en israëlitische eredienst is er in de wet een bestuurlijke verhouding vastgelegd tussen de vertegenwoordigers van de geloofsgemeenschappen en de overheid. Voor de islamitische eredienst is dat niet het geval. Hier bestaat dus ongelijkheid.
De leiders van de erediensten duiden de geloofsgemeenschappen aan die zijzelf erkennen. Op basis daarvan wordt een wettelijke erkenning mogelijk. Voor de islamitische eredienst gebeurt dit niet omdat de moslimexecutieve, die op federaal niveau wettelijk werd ingericht, niet functioneert. Bovendien kijkt de islamgemeenschap in Vlaanderen anders aan tegen de opdrachten als die in Wallonië. In de voorbije jaren zijn er dan ook geen voordrachten tot erkenning gebeurd, ook niet toen dit nog tot de bevoegdheid van de federale minister van Justitie behoorde.
Nu ik hiervoor bevoegd ben, heb ik zelfs geen gesprekspartners. Met dit initiatief wil ik een wettelijk instrument creëren om in Vlaanderen de bestuurlijke verantwoordelijkheid te nemen tegenover erkende moskeefabrieken. Deze zullen dan onder dezelfde wetgeving vallen als de andere godsdiensten.
Het incident is gesloten.