Verslag plenaire vergadering
Verslag
Collega's, de vergadering wordt bij dezen hervat. De minister zat hier gewoon in het gebouw te vergaderen met een aantal parlementsleden.
De heer Vandenberghe heeft het woord.
Collega's, ik zal mijn eerste stuk even hernemen aangezien de minister nu aanwezig is.
Dit is een erg belangrijk ontwerp van decreet. Dit gaat over hoe wij in het onderwijs zorg bieden aan leerlingen met extra zorgnoden. Dit ontwerp van decreet is cruciaal voor leerlingen en hun ouders, maar ook voor de leerkrachten en ondersteuners die dit ontwerp van decreet elke dag op school in de praktijk omzetten. Dit ontwerp van decreet is een stap vooruit. Er zijn zaken die verbeterd worden. We hebben het uitgebreid toegelicht in de commissie van 30 maart laatstleden, maar ik wil hier toch nog de belangrijkste punten herhalen.
Het feit dat de klassenraad de autonomie krijgt om aan een leerling die een individueel traject volgde toch een getuigschrift basisonderwijs te laten uitreiken als de daarvoor vereiste doelen behaald zijn, is positief. Het feit dat leerlingen uit het buitengewoon onderwijs die de lessen bijwonen in het gewoon onderwijs hun tolkondersteuning kunnen meenemen is ook positief. Ook een meerwaarde, is de opdracht die de onderwijsinspectie krijgt om kwaliteitsvolle leersteun en leerlingenbegeleiding te ondersteunen, en de aandacht voor kwaliteitsvolle verslaggeving door de CLB’s. Het feit dat de scholen voor buitengewoon onderwijs systematisch werken aan de mogelijkheid tot een terugkeer van leerlingen naar het gewoon onderwijs, en dat dit niet beperkt is tot het type basisaanbod, juichen wij ook toe. Ten slotte zijn wij ook tevreden met het feit dat er een ambt van leerondersteuner komt, zelfstandige onafhankelijke leersteuncentra en een duidelijk aanspreekpunt voor scholen, ouders en uiteraard ook voor de leerlingen.
Is dit ontwerp van decreet een gemiste kans? Absoluut. We zijn hier uitgebreid op ingegaan tijdens de bespreking in de commissie. Voor onze fractie zijn er toch een aantal grote bekommernissen waar het ontwerp van decreet echt onvoldoende aan tegemoetkomt. Wat de ondersteuning betreft, worden kinderen in het buitengewoon onderwijs voor bepaalde types nog altijd beter omkaderd. Het is absoluut onlogisch dat, wanneer een leerling een verslag basisaanbod type 3 of 9 kiest voor het buitengewoon onderwijs, de Vlaamse overheid de portefeuille opentrekt, en daar – terecht – de nodige omkadering, zowel onderwijskundig, paramedisch, orthopedagogisch, sociaal personeel en werkingsmiddelen voor voorziet, nieuwe scholen laat bouwen, busvervoer voor voorziet, en zo verder.
Maar, collega’s, als diezelfde leerling met hetzelfde verslag kiest om naar dezelfde school van zijn broer of zus te willen gaan, die dan een inclusietraject uitwerkt, dan zegt diezelfde overheid dat dat kan, maar dan zal die leerling het met veel minder moeten doen. Dan wordt de knip op de beurs gehouden. Kan mij hier iemand in het halfrond uitleggen waarom het principe van gelijke omkadering wel geldt voor types 2, 4, 6 en 7, maar niet voor basisaanbod type 3 en 9? Dit is een ongelijke behandeling, punt.
Tijdens mijn bezoeken aan scholen in het bijzonder onderwijs heb ik dat gemerkt. Daar komen jongeren terecht die al drie tot vier gewone, reguliere scholen zijn afgegaan, en overal buiten worden gegooid, om dan met veel tijdsverlies in het bijzonder onderwijs terecht te komen. Het omgekeerde komt ook voor: jongeren die in het bijzonder onderwijs zitten en in de derde graad naar het regulier onderwijs proberen te gaan, zijn heel erg rap opnieuw in het bijzonder onderwijs, omdat zij in het reguliere onderwijs onvoldoende ondersteuning krijgen.
Zolang er meer ondersteuning is als je kiest voor het buitengewoon onderwijs, in plaats van het gewone onderwijs, verwijs je inclusief onderwijs eigenlijk al bij voorbaat naar de prullenbak. Dan zegt u als minister “gewoon onderwijs als het kan, buitengewoon onderwijs als het nodig is”. Dat is eigenlijk niet correct. Dat zijn wel woorden, maar ook een gebrek aan daden. Zij moeten met meer kinderen in de klas en met minder ondersteuning proberen inclusie waar te maken. Als ze dan met veel pijn in hun hart aangeven dat dat moeilijk is, zegt u dat ze bedankt zijn voor hun inzet, maar dat er ook buitengewoon onderwijs is, en dat de overheid daar wel genoeg middelen voorziet voor kinderen met extra zorgnoden.
Maar de waarheid is: gewoon onderwijs als het kan, dat is vaak maar niet altijd, maar vaak kan het wel als er voldoende ondersteuning zou zijn in de reguliere scholen. Dat is wat leerkrachten ook vragen. Zij staan achter het inclusief gebeuren, meer dan ooit. Maar dan wel met meer ondersteuning op de klasvloer, dan wel met voldoende ondersteuning. Vraagt dat om extra middelen? Ja en neen. De wachtlijsten voor het buitengewoon onderwijs zijn gigantisch lang. Daar trekt u de beurs open. Dat is absoluut onlogisch, er zou net meer ondersteuning moeten zijn, aangezien een aangepast curriculum realiseren in het gewoon onderwijs net voor meer uitdagingen zorgt en er dan minder busvervoer nodig is. Inzetten op inclusief onderwijs is de absolute boodschap maar met voldoende ondersteuning.
Artikel 22 van de Grondwet stelt: “Ieder persoon met een handicap heeft recht op volledige inclusie in de samenleving, met inbegrip van het recht op redelijke aanpassingen.” Inclusie is dus een recht, maar is maar mogelijk wanneer scholen daar voldoende sterk in staan, en hier de nodige tijd voor overleg, professionalisering en ondersteuning voor krijgen. Het adagium ‘gewoon als het kan, buitengewoon als het nodig is’ lijkt logisch, maar zou alleen mogen worden gebruikt als de randvoorwaarden tijd, middelen en ondersteuning zijn gewaarborgd, en dat is niet zo vandaag.
Wat zien we in de praktijk? Inclusietrajecten worden vaak mee mogelijk gemaakt door vrijwilligers, door ouders die een breed netwerk rond zich kunnen verzamelen en op die manier het recht op inclusief onderwijs hebben kunnen waarmaken. Allemaal zelf meegemaakt tijdens mijn bezoeken aan diverse scholen. Dit toont dat als er genoeg ondersteuning is, inclusie vaak wel lukt. Maar een grondrecht zou toch niet mogen afhangen van vrijwilligers? En van de kracht van ouders om een netwerk rond zich uit te bouwen, want die hebben het al moeilijk genoeg? Blijkbaar is dat in Vlaanderen anno 2023 wel nog en te veel het geval. Het zou niet mogen, maar het is zo.
Wat is de visie op inclusief onderwijs? Het mag dan ook niet verbazen, een visie op inclusief onderwijs ontbreekt volledig in dit ontwerp van decreet. Ik heb het niet teruggevonden. Dat zeggen ook het Kinderrechtencommissariaat en de Vlaamse Onderwijsraad, minister. Dat kan niet worden ontkend. Die visieontwikkeling wordt immers uitbesteed aan een onafhankelijke commissie die uiterlijk in juni 2024 met conclusies moet komen. In uw beleidsnota stond dat u ging komen met een begeleidingsdecreet. Stap één is dan toch de vraag waar u naartoe wilt. Wat is uw visie op korte, middellange en lange termijn? In 2019, in het begin van de legislatuur had u zich die vraag moeten stellen. We zijn nu bijna aan het eind van deze legislatuur, we zijn halfweg 2023.
Heel belangrijk is het versterken van de brede basiszorg en vooral de verhoogde zorg. Dat is in de scholen cruciaal. Daar hangen alle volgende stappen aan vast. Het is nog onduidelijk hoe dat precies zal worden versterkt. Het leerpunt zal 6 miljoen euro krijgen, maar wat zal daarmee gebeuren? Hoe komt dat concreet de klasvloer ten goede? Want het is daar dat het moet gebeuren. Concrete doelstellingen ontbreken in dit ontwerp van decreet. Scholen vragen duidelijk om een referentiekader voor het aftoetsen van de redelijkheid van aanpassingen, iets wat ook het Kinderrechtencommissariaat terecht heeft aangegeven.
Er wordt veel gesproken over professionalisering, ook terecht. Expertiseopbouw en -uitwisseling zijn heel positieve zaken. Dat is ook een van onze stokpaardjes. Maar het is niet duidelijk hoeveel middelen en tijd hier tegenover staan. Vandaag zijn het professionaliseringsbudget en -tijd in scholen bijzonder beperkt. De tijd is nog beperkter dan de financiële middelen. Willen we dit serieus nemen, dan is het belangrijk om hier voldoende ruimte, tijd en middelen voor te voorzien. Ook voor leersteuncentra blijft professionalisering vaag. Het leersteuncentrum bouwt samenwerkingsrelaties uit voor het voorzien van leersteun en voor expertiseontwikkeling en -verdeling.
Netoverschrijdend samenwerken is ook belangrijk. De vereenvoudiging naar ondersteuning via één spoor is positief, maar het mag er niet toe leiden dat er minder netoverstijgend zal worden samengewerkt. We zien al in het veld dat netten zich terugplooien op zichzelf. Dat is niet goed. Dat is niet altijd in het voordeel van de leerlingen. Als om historische redenen de expertise in een bepaalde regio bij een bepaald net zit, so be it, maar de kwaliteit van de ondersteuning moet voor ons altijd en overal vooropstaan.
We missen ook een aantal elementen die wel aangehaald werden in de conceptnota Leersteun, maar waarover in het ontwerp van decreet niets is opgenomen. Het feit dat zeer makkelijk lerenden, hoogbegaafden en uitzonderlijk hoogbegaafden meegenomen zijn in de conceptnota over dit ontwerp van decreet is bijzonder positief. Jammer genoeg moeten we vaststellen dat dit niet mee opgenomen is in het ontwerp van decreet zelf. Betekent dit dat voor deze doelgroep brede basiszorg en verhoogde zorg moet volstaan? In de praktijk weten we dat er, zeker voor uitzonderlijk hoogbegaafden, meer nodig is en dat uitbreiding van zorg er ook voor hen zou moeten kunnen zijn.
Wat met het project ‘Voorbeeldscholen voor cognitief sterk functionerende leerlingen’, dat eind oktober afloopt? Wat zal er met die 500.000 euro gebeuren, minister?
Wat betreft leerlingen met een ernstige meervoudige beperking staat er in de conceptnota – ik citeer –: “we bekijken tijdens deze legislatuur in welke mate het huidige regelgevend kader voldoet om een volwaardig onderwijs- en zorgaanbod op maat te kunnen realiseren voor leerlingen met een ernstige meervoudige beperking, en passen regelgeving aan waar nodig”. Maar onze concrete vraag, minister, is wat er voor hen gebeurt.
Scholen voor gewoon onderwijs die achterblijven op het vlak van inclusie gingen worden versterkt. Dat gaat over scholen die meermaals besluiten dat de aanpassingen die nodig zijn om een leerling bij hen een individueel aangepast curriculum (IAC) te laten volgen, voor hen disproportioneel zijn. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Die scholen – zo luidde het in de conceptnota – zullen een engagement moeten aangaan om hun competentie in het organiseren van inclusief onderwijs te verhogen. Dat juichten wij toe, maar vinden wij niet terug in het ontwerp van decreet. Waarom is ook dat niet in het ontwerp van decreet uitgewerkt, minister?
Onze fractie heeft de positieve zaken aangehaald, maar ook de tekortkomingen in het ontwerp van decreet. Wij gaan ons dan ook onthouden. Niettemin heb ik duidelijk aangegeven dat er ook positieve zaken in zitten. Maar, minister, collega’s, wij betreuren de gemiste kansen en de kansen die wij hier laten liggen. Het was een unieke kans om daar dieper op in te gaan. Het was een unieke kans om dit naar de scholen te brengen. Dat is niet gebeurd.
In de commissie hebben wij een artikelsgewijze stemming gevraagd voor de 194 artikelen. We hebben toen voor sommige artikelen voor gestemd, er waren artikelen waarbij we ons onthouden hebben, en ook artikelen waar we hebben tegengestemd. Grotendeels – ik besluit – kwam het hier op neer: we zijn voor de artikelen over de opdrachtkenmerking voor de leersteuncentra en het statuut voor leerondersteuners. De verduidelijking in terminologie, van gemotiveerd verslag en verslag naar GC-verslag (gemeenschappelijk curriculum), IAC-verslag en OV4-verslag (opleidingsvorm), ondersteunen we ook. De verfijningen van de artikelen uit het M-decreet, ingeschreven in het decreet Basisonderwijs en de Codex Secundair Onderwijs ook.
We onthouden ons echter op de organisatie van het Leersteundecreet. De vereenvoudiging naar ondersteuning via één spoor is positief, maar dat mag er niet toe leiden dat er minder netoverstijgend zal worden samengewerkt. Dat heb ik daarnet uitvoerig toegelicht. We zien al in het veld dat netten zich terugplooien op zichzelf en wij vinden dat geen goede zaak en het is vooral niet in het voordeel van de leerlingen. De kwaliteit van de ondersteuning moet voor ons vooropstaan. Ook over de timing onthouden we ons. Die is volgens ons veel te laat. Alweer zal dit pas net voor de zomervakantie definitief worden goedgekeurd en moet het al in voege zijn op 1 september. We hebben het daarnet nog gehad over de werkdruk op de scholen, op het team, op de directies. Ook dit is iets wat voor extra en onnodige werkdruk en stress zal zorgen. We hadden daar eerder op kunnen anticiperen.
We zullen tegenstemmen op de artikelen met betrekking tot de omkadering en de werking van de leersteuncentra. Leerkrachten vragen meer ondersteuning op de klasvloer en dat krijgen ze met dit ontwerp van decreet onvoldoende. Dat is een gemiste kans, heel jammer.
Wat ondersteuning betreft, worden kinderen in het buitengewoon onderwijs voor bepaalde types nog altijd beter omkaderd dan als ze kiezen voor het gewoon onderwijs. Ook het werkingsbudget is voor het type 2, type 4, type 6 en type 7 volgens onze fractie te laag.
De nascholingsmiddelen zijn ontoereikend, bovendien hadden we het niet alleen over middelen, maar ook vooral over tijd. Daarom zullen we op dat artikel tegenstemmen.
Wat betreft de amendementen ging het in de commissie allemaal over technische correcties, en die hebben we ook voorgestaan.
In totaliteit, beste collega’s, minister, voorzitter, zullen we ons bij de stemming van dit ontwerp van decreet onthouden.
De heer Laeremans heeft het woord.
Dank u wel, voorzitter.
Minister, geachte collega’s, we hadden hierover al een uitgebreide bespreking in de commissie, zo kan ik me beperken tot de essentie van ons standpunt. Het Vlaams Belang is tevreden dat het onzalige M-decreet nu tot de geschiedenis behoort, en dat er een pragmatischer Leersteundecreet voor in de plaats komt.
Maar we zijn nog niet helemaal tevreden, want dit nieuwe ontwerp van decreet lijkt voor ons nog te veel op een M-decreet light als gevolg van een onvermijdelijk compromis tussen drie partijen, die toch een behoorlijk verschillende kijk hebben op de inclusiekwestie. We hebben de indruk dat het wat geëvolueerd is qua premisse. Zoveel mogelijk leerlingen uit het buitengewoon naar het gewoon onderwijs, en enkel naar het buitengewoon onderwijs als dat nodig is. Bovendien schuift men de visie op inclusie voor zich uit, een onafhankelijke commissie moet hierover tegen volgende zomer een advies formuleren. En de hamvraag wat voor Vlaanderen nu de concrete bindende gevolgen zijn van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap had wat ons betreft toch al uitgeklaard moeten zijn.
Dan zoom ik wat nader in op het ontwerp van decreet. Ten eerste is er de hervorming naar een eenvoudigere en duidelijkere structuur met veertig leersteuncentra, die de spil zullen vormen in het zorgbeleid. Dat is zeker een stap voorwaarts. Ook het feit dat er kwaliteitscontrole en doorlichting worden voorzien en dat ouders rechtstreeks naar een meldpunt kunnen stappen juichen wij toe.
Inzake financiering heeft u ons heel veel cijfers gegeven, maar het is moeilijk om door de bomen het bos te zien. Er komt inderdaad een hoop geld bij op een aantal vlakken, maar hoeveel elk leersteuncentrum precies zal krijgen en of dat zal volstaan voor alle taken die moeten worden uitgevoerd, dat is toch nog de vraag.
Wanneer het gewoon onderwijs en buitengewoon onderwijs dichter bij elkaar worden gebracht, dan is dat zeker te waarderen. Maar als men op regelmatige basis leerlingen in het andere systeem les laat volgen, denken we toch dat daar ook een budget tegenover zou moeten staan.
Ten derde spreken jullie over meer autonomie voor de klassenraad en duidelijke criteria betreffende de redelijke aanpassingen, maar daartegenover staat dan weer dat een school die meermaals – dat kan al twee of drie keer zijn – kinderen weigert, verplicht zal worden om een verbetertraject op te starten om inclusiever te worden. Dat lijkt me toch niet zo veel meer autonomie.
Ten vierde missen we ook nog een duidelijk traject om het aantal attesteringen terug te dringen, en zouden we concreter willen zien hoe jullie de basiszorg en verhoogde zorg zullen opkrikken. Daar lijkt ons nog wel wat werk aan de winkel.
Ten vijfde maken we ons ook nog zorgen, net zoals bij het Transitiedecreet, over een aantal personeelskwesties. Zo blijven mensen met een masterdiploma toch nog in onzekerheid zitten over of de leersteuncentra hen wel gaan aannemen, aangezien zij zwaarder zullen doorwegen in het budget. Verder is er geen mogelijkheid ingebouwd om eens een jaartje uit te proberen in een leersteuncentrum, en om daarna eventueel terug te keren met de vaste benoeming naar het gewoon onderwijs, mocht die overstap toch tegenvallen.
We missen in dit decreet ook de gepaste aandacht voor de start van leersteun van in de kleuterklas. Tot hiertoe zagen we vaak dat kleuterleidsters veel te lang met hun probleemkinderen bleven zitten. Directie en het CLB waren niet altijd geneigd om doortastend op te treden bij zware gevallen en de diagnostisering in een centrum voor ontwikkelingsstoornissen (COS) laat vaak vele maanden, soms zelfs jaren, op zich wachten.
U beloofde in de commissie daarover samen te zitten met de minister van Welzijn en met het CLB, maar daar hebben we toch nog geen concrete resultaten van gezien. En als het bij de start van leersteun al misloopt, dan hebben we toch wel wat twijfels.
Ten slotte lazen we deze week ook de noodkreet van de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten (OVSG) over de problemen in 1B. We denken dat daarvoor alleen al een apart noodplan mag worden opgesteld, omdat we die kinderen zullen nodig hebben in de arbeidsmarktrichtingen en er zo vroeg mogelijk moet kunnen worden bijgestuurd om te vermijden dat het echte zorgenkindjes worden.
Collega's, al wat ik hier heb opgesomd, zijn volgens ons voldoende redenen om toch niet onverdeeld gelukkig te zijn met wat hier voorligt. We zullen ons dan ook onthouden bij de stemming.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Voorzitter, het is goed om even te duiden wat onze visie is op het onderwijs voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften. Het zal de collega's, de minister en al wie heeft geluisterd naar tussenkomsten over het onderwijs en het buitengewoon onderwijs, niet verbazen dat wij de weg naar meer inclusief onderwijs willen volgen, ook de komende jaren. Het is een weg die toelaat dat leerlingen, waar ze ook schoollopen, ook leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, zich daar thuis voelen, zich goed voelen en kunnen rekenen op kwaliteitsvol onderwijs.
Het is onderwijs dat volgens ons vertrekt vanuit de regel dat leerlingen in het gewoon onderwijs altijd kunnen rekenen op aanpassingen die hun onderwijstraject vraagt. Het is ook onderwijs dat vertrekt vanuit het idee dat het buitengewoon onderwijs sterker wordt gemaakt, zodat ook leerwinst daar de betrachting blijft en in alle omstandigheden wordt gemaximaliseerd, telkens op maat van de betrokken leerling.
Het is een manier van kijken naar onderwijs waarbij we vertrekken vanuit het idee dat het gewoon onderwijs en het buitengewoon onderwijs allebei reguliere onderwijsvormen zijn, maar dat ze beter nog meer naar elkaar toegroeien. Wat in het Leersteundecreet op tafel ligt, is een manier om een grotere betekenis te geven aan de weg naar meer inclusief onderwijs, om het buitengewoon en het gewoon onderwijs nog meer te laten samenwerken.
Het is goed dat in het Leersteundecreet dat vandaag op tafel ligt de ambitie overeind blijft om leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, zowel in settings van het buitengewoon onderwijs als in settings van het gewoon onderwijs, kwaliteitsvol onderwijs aan te bieden.
Dat vertrekt vanuit een aantal principes, namelijk dat de specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen meer doorslaggevend zijn dan de stoornisgebonden overwegingen. Er is dus gelukkig geen sprake van het medisch deficitmodel.
Ook het zorgcontinuüm behoudt binnen het leersteunkader een prominente plaats. En, zoals ik al zei, kunnen leerlingen in de toekomst blijven rekenen op gepaste, redelijke en niet-disproportionele aanpassingen als een onderwijstraject dat vraagt.
Ook belangrijk is dat het Leersteundecreet garandeert dat leerlingen onmogelijk op basis van een of meerdere SES-kenmerken (socio-economische status) toegang zouden krijgen tot het buitengewoon onderwijs.
Wat voor ons heel belangrijk is, is dat het Leersteundecreet ook betekent dat het reguliere onderwijs wordt versterkt. Regulier onderwijs staat zowel voor het buitengewoon als het gewoon onderwijs.
We zorgen voor een versterking van de brede basiszorg en de verhoogde zorg in het gewoon onderwijs. We versterken ook de doelgerichtheid in het buitengewoon onderwijs. En vooral, wat voor ons ook heel belangrijk is: we borgen de expertise van het buitengewoon onderwijs.
Via het leersteunmodel worden ook leersteuncentra uitgebouwd en voorzien we een ambt van ondersteuner. Dat is heel belangrijk in wat vandaag voorligt.
Verder apprecieer ik ook de maatregelen die een vlottere toegang tot het gewoon onderwijs moeten helpen realiseren voor leerlingen met een individueel aangepast curriculum of een OV4-verslag. Dat is heel technisch, maar toch wel heel belangrijk.
Verder zijn er ook betere communicatieregels over het inschrijvingsrecht, is er de mogelijkheid om voorrang te geven aan leerlingen met een dergelijk verslag, de mogelijkheid tot onafhankelijke bemiddeling bij afwegingsprocedures en de verruimde focus op de LOP-bemiddeling (lokaal overlegplatform), naar aanleiding van een ontbinding van een inschrijving. Dat is, collega’s, allemaal zeer technisch maar echt wel de moeite waard om het hier in de plenaire vergadering te benoemen, omdat het een positief punt is in dit ontwerp van decreet.
Wat we ook belangrijk vinden, is de ad-hocsamenwerking tussen de verschillende leersteuncentra. Want als blijkt dat een centrum of een partner niet over voldoende of geschikte expertise beschikt om op een aanvraag naar leersteun te kunnen ingaan, dan is het mogelijk dat er wordt samengewerkt. Het is vooral belangrijk dat er een garantie op begeleiding is. Wellicht zal het niet altijd dezelfde persoon zijn die de begeleiding doet, maar het is wel heel belangrijk dat de persoon die de kinderen begeleidt, ook de juiste expertise heeft.
En toch, collega’s en minister, zijn er nog een aantal uitdagingen die wij ook zien. Ik denk dat het belangrijk is om te verwijzen naar het advies dat we tegen 30 juni 2024 verwachten van de onafhankelijke commissie van experten, academici, onderwijsprofessionals en ervaringsdeskundigen. Zij gaan vanaf 1 september 2023 aan het werk en krijgen de opdracht om een advies te formuleren over de evolutie naar inclusief onderwijs. Ik ben ermee gestart, en ik vind het ook een zeer belangrijk om dit nog even te benadrukken. U weet, minister, dat wat mij betreft, die weg naar inclusief onderwijs er vooral een moet zijn waar het buitengewoon onderwijs en het gewoon onderwijs elkaar steeds meer vinden, ook graag op één locatie. We mogen dromen, en als we visies uitwerken moet dat ook op langere termijn. We wachten niet op de lange termijn, maar we gaan vanaf dag 1 verder aan de slag, ook daar.
Ook het op het terrein waarmaken van de versterking van de basiszorg en de verhoogde zorg in het gewoon onderwijs, zal een punt zijn waar we de vinger aan de pols moeten blijven houden. ‘The proof of the pudding is in the eating.’ Ik denk dat we, minister, erover moeten blijven waken dat wat we in het ontwerp van decreet als doelstelling naar voor schuiven, ook kunnen waarmaken.
Ik heb in de commissie ook al een paar keer de vraag gesteld naar het schaduwonderwijs. Als we willen dat elk kind kansen krijgt binnen het gewoon en buitengewoon onderwijs, dan moeten we ook nagaan hoe we ervoor kunnen zorgen dat het niet afhangt van de portemonnee van de ouders of kinderen de juiste ondersteuning krijgen, maar dat het gebeurt tijdens de schooluren. Ik denk dat dit ook iets is dat we veder moeten opvolgen.
Het ontwerp van decreet heeft een heel grote impact op de opdracht van de CLB’s. Ik denk dat we er alles aan moeten doen om het samenspel tussen de CLB’s en de scholen verder op te volgen. De kwaliteit van de begeleiding moet maximaal worden ondersteund. Ik weet dat er extra middelen worden voorzien voor de CLB’s, minister, maar ik hoop ook dat de taken die ze daar krijgen binnen het kader van het Leersteundecreet, naar waarde worden geschat.
Als laatste wil ik de inclusieve leraarskamer benadrukken. De collega’s die aanwezig waren tijdens de hoorzitting over de conceptnota inclusieve leraarskamer, kunnen getuigen dat leerkracht Kim De Jonghe als geen ander kon getuigen hoe belangrijk representatie is, hoe belangrijk het is dat leerlingen zich herkennen in leerkrachten, hoe belangrijk het is om als leerkracht te erkennen dat, hoe moeilijk het ook is, hoe specifiek de noden en uitdagingen ook zijn, mensen er geraken en kansen krijgen.
Minister, ik hoop dat u dit ook behartigt en ook de stem van leerkrachten met een beperking hoort, en dat u ook werk maakt van een inclusieve leraarskamer, om op die manier de evolutie naar inclusief onderwijs niet alleen op papier uit te tekenen, maar ook in de leraarskamer.
Minister, ik denk dat de tijd dringt. September nadert met rasse schreden. In een-twee-drie zijn we opnieuw met het nieuwe schooljaar gestart. Toch zijn er een aantal mensen die het gevoel hebben dat ze momenteel met hun ondersteuningsvraag in het niemandsland zijn beland. Ze missen continuïteit. Ouders hebben vooral baat bij een warme overdracht van het partnerschap. Ze missen momenteel dat gevoel. Ze geven aan dat dat heel kostbaar is. Niet alleen ouders trekken aan de alarmbel. Ook de huidige ondersteuners stellen heel veel vragen. Onze fractie wil zich alvast engageren om extra te investeren in de overgang van het M-decreet naar het nieuwe Leersteundecreet. We willen er alles aan doen, met de betrokken onderwijspartners, om leerlingen met specifieke onderwijsnoden en hun ouders op 30 juni wél informatie en toekomstperspectief te kunnen geven, zodat ze met een gerust gemoed op vakantie kunnen gaan. Dat is zeker ook zo voor de ondersteuners. Ik denk dat dit alles vorm krijgt in de uitvoeringsbesluiten. Daarom wil ik uitdrukkelijk vragen wanneer zij, die aan de alarmbel trekken of het gevoel hebben zich nu even in het niemandsland te bevinden, duidelijkheid krijgen.
Maar goed, collega’s, ik denk dat het duidelijk is dat we dit ontwerp van decreet zullen goedkeuren en dat er snel duidelijkheid moet komen voor ouders, leerkrachten, ondersteuners, directeurs en iedereen die betrokken is. Ik hoop in elk geval dat de vele uitdagingen die ik benoemde en die vandaag op tafel liggen, worden aangepakt, want dit zijn we allemaal verschuldigd aan leerlingen met specifieke onderwijsnoden, maar eigenlijk aan elke leerling in de klas. (Applaus bij cd&v)
De heer Danen heeft het woord.
Collega’s, minister, dit is wat onze fractie betreft een van de belangrijkste onderwijsdecreten van deze legislatuur, of misschien beter gezegd, dit had het kunnen zijn. Ik zou willen starten met een vraag: waarom denkt u dat ouders vandaag steeds meer kiezen voor het buitengewoon onderwijs voor hun kinderen? Willen zij hun kinderen absoluut in aparte scholen ver van huis? Neen, dat is niet het geval. Ouders kiezen vandaag voor het buitengewoon onderwijs omdat ze in die scholen vandaag de beste hulp en ondersteuning krijgen, maar eigenlijk willen ouders voor hun kinderen, als het kan, gespecialiseerde hulp in gewone scholen, scholen in de buurt, dicht bij huis, dicht bij hun vrienden, dicht bij de plek waar ze muziek maken of sporten, waar ze ook een sociaal netwerk kunnen opbouwen, geen plek waar ze urenlang naartoe moeten bussen en waar ze weinig kansen hebben om dat sociaal netwerk op te bouwen. Zo kunnen ouders hun kinderen voorbereiden op het echte leven.
Minister, collega’s, die weg naar inclusie moet worden bewandeld. Hier is daarstraks ook een aantal keren verwezen naar buitenlandse voorbeelden. We waren op bezoek in Estland, in Ierland en ook in Nederland. In de meeste landen worden kinderen met zorgnoden in het gewoon onderwijs sterker ondersteund dan hier het geval is. Blijkbaar kunnen of durven of willen wij die keuze niet voluit maken, en ik begrijp echt niet waarom. Natuurlijk is dat een werk van lang adem. Niemand zegt dat dat binnen twee, drie of vijf jaar moet worden gerealiseerd, maar de weg ernaartoe moeten we wel plaveien.
Die keuze maken wij dus te weinig, en ik zie de gevolgen. Wat zijn de gevolgen? Het buitengewoon onderwijs barst uit zijn voegen. De krantenkoppen van de jongste weken liegen er ook niet om: op alle niveaus stijgt het aantal kinderen in het buitengewoon onderwijs, in het kleuter-, lager en secundair onderwijs, in de stad en ook op het platteland.
Mag u worden onderbroken?
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Ik heb zelf niet deelgenomen aan de werkzaamheden van de commissie. Ik kom tussen vanuit een persoonlijke affiniteit met het onderwerp.
Collega, u zegt dat er ouders zijn voor wie regulier onderwijs altijd de beste keuze is. Dat is absoluut niet waar. We moeten ophouden met te zeggen dat het versterken van het buitengewoon onderwijs een nederlaag is. Dat is niet zo. Niet elk kind is gebaat met regulier onderwijs. In veel gevallen is dat niet de beste keuze, niet voor het kind, maar ook niet voor de ouders of de leerkrachten. Dat is zeker niet zo. Ik kan ten stelligste vanuit mijn eigen ervaring tegenspreken dat elke ouder absoluut wil dat zijn kind in het regulier onderwijs zit. Dat is absoluut niet het geval. Ik ben het er wel mee eens dat we de schotten moeten wegwerken tussen beide systemen. Maar dat wil niet zeggen dat je elk kind in om het even welk systeem kunt doen passen. Het versterken van het buitengewoon onderwijs is nu wel iets waar de minister en de regering het afgelopen jaar echt wel werk van hebben gemaakt.
Ik heb enorm veel appreciatie voor de leerkrachten die in het buitengewoon onderwijs werken. We moeten daar respect voor hebben. We moeten daar ook de keuze van de ouders respecteren.
Mevrouw Vandromme heeft het woord.
Collega, ik heb het daarnet al gezegd: het regulier onderwijs is zowel het buitengewoon onderwijs als het gewoon onderwijs. U houdt een mooi pleidooi voor het buitengewoon onderwijs, maar in de regelgeving is dat allebei regulier onderwijs. Dat lijkt een semantische discussie, maar het is toch belangrijk als je het over inclusief en over buitengewoon onderwijs hebt.
De heer Danen heeft het woord.
De vraag is natuurlijk – en ik kijk ernaar uit om daar verder op in te gaan – hoever we willen gaan. De laatste jaren stijgt elk jaar het aantal leerlingen in het buitengewoon onderwijs. Het zijn er nu al veel meer dan vijftigduizend op elk niveau. We kunnen toch geen scholen voor buitengewoon onderwijs blijven uitbouwen tot in het oneindige? Waar willen we naartoe? Zestigduizend? Zeventigduizend? Honderdduizend? Zoveel als nodig? Het moet de ambitie zijn om meer kinderen in het gewoon onderwijs onder te brengen, met de goede ondersteuning. Dat is het waar inclusief onderwijs om draait.
Ik heb net gezegd dat we de voorbije jaren een paar keer in het buitenland zijn geweest, onlangs nog in Estland. Daar hebben we gezien dat er in iedere school vier ondersteuners zijn: een psycholoog, een ‘speech therapist’, zoals men dat noemt, een orthopedagoog en nog een andere ondersteuner. Zij zorgen in de klas van de gewone kinderen voor ondersteuning van kinderen die bijkomende noden hebben. Niemand pleit ervoor om het buitengewoon onderwijs af te branden of af te schaffen binnen een paar jaar. Niemand pleit daarvoor. Ik heb persoonlijk ook veel affiniteit met het buitengewoon onderwijs, maar daar gaat het niet om. Ik zie dat daar heel veel goede dingen gebeuren. Ik zie dat iedereen er hard werkt. Natuurlijk werkt iedereen daar vandaag met de beste bedoelingen en vanuit de beste intenties. Ik twijfel daar geen seconde aan. Maar de weg die we moeten gaan is volgens mij wel de weg richting meer inclusief onderwijs. Dat is het pleidooi dat ik hier wil houden.
We moeten ons de vraag stellen waarom we in Vlaanderen zoveel kinderen naar het buitengewoon onderwijs doorverwijzen. Daardoor groeien de wachtlijsten steeds meer aan. Door die aanpak worden de wachtlijsten mee georganiseerd, ook door het discours dat zegt dat we het buitengewoon onderwijs gaan versterken, dat we de mogelijkheid om buitengewoon onderwijs in te richten gaan versoepelen. Dat zorgt ervoor dat steeds meer kinderen in het buitengewoon onderwijs terechtkomen. Waar je een aanbod creëert, volgt voor een groot stuk de vraag. Ook hier.
De kern van de zaak is of het voorliggende ontwerp van decreet ervoor zal zorgen dat het gewoon onderwijs voor meer leerlingen mogelijk wordt. Worden er met andere woorden met dit ontwerp van decreet stappen gezet in de richting van inclusiever onderwijs? Zullen kinderen meer en beter in het gewoon onderwijs ondersteund worden? Zal men ervoor zorgen dat de grote aantallen die vandaag in het buitengewoon onderwijs les volgen stelselmatig worden verminderd? Nogmaals, niemand pleit voor een big bang naar de helft binnen twee jaar, maar wel voor de weg naar een inclusievere aanpak. Wel, ik geloof niet dat dit vandaag zal gebeuren met dit ontwerp van decreet. Ik zie te weinig elementen die in die richting wijzen.
En ja, er zitten best wel goede elementen in dit ontwerp van decreet. Het is een goede zaak dat ondersteuners een apart statuut krijgen. En ja, de aanwezigheid van de mogelijkheid om in het buitengewoon onderwijs eenmaal over te stappen naar gewoon onderwijs is ook een goede zaak.
Het vorige decreet, het M-decreet, gaf die mogelijkheid ook al, maar die stap wordt vandaag heel weinig gezet. Het gaat maar om enkele honderden leerlingen per jaar die de stap in die richting zetten, tegenover duizenden in de andere richting. Maar hoe kan het ook anders, als scholen te weinig incentives krijgen om echt werk te maken van inclusiever onderwijs. Het is dus niet door gewoonweg wat elementen in een ontwerp van decreet op te nemen, dat dat ook zal gebeuren. Daar is veel meer voor nodig, in woorden en daden. De vraag is inderdaad of de leerlingen in het gewoon onderwijs zullen kunnen genieten van uitgebreidere ondersteuning dan vandaag het geval is. Als een kind bijvoorbeeld logopedie, kinesitherapie of psychologische ondersteuning – of alle drie – nodig heeft, is er dan garantie dat dat kind in het gewoon onderwijs kan blijven? Gaan we, met de nieuwe leersteuncentra, dat soort ondersteuning kunnen realiseren? Zal er voldoende ondersteuning geboden kunnen worden? Dat is voor mij de kern van de zaak. Zal de keuze tussen gewoon en buitgewoon evenwaardig zijn? Daar had ik graag een antwoord op gehad.
Ik heb nog vragen. Er worden vandaag heel veel vrijheidsgraden bij de scholen gelegd. Op zich kunt u zeggen dat de scholen de kinderen het beste kennen, en dat is een goede zaak, maar de vraag is hoe u zult monitoren of die scholen echt hun best doen om kinderen die in het gewoon onderwijs kunnen passen, daar ook binnen te laten, ondanks hun beperking. Zult u scholen voor gewoon onderwijs, die achterblijven op het vlak van inclusie, monitoren, en ook tussentijds? Is er een soort referentiekader van wat een goede praktijk is, of wilt u daar gaandeweg werk van maken? Het moet de bedoeling zijn om ook kinderen met beperkingen in gewone scholen de kans te geven om school te lopen. Ik maak me ook zorgen over de zogenaamde weigeringen onder tafel. Ik krijg daar regelmatig mails over, en ook het Kinderrechtencommissariaat spreekt daarover. Scholen die zeggen dat een kind niet echt welkom is en dat dat beter een plekje op een andere plaats zoekt, maar dat niet op papier zetten. Vooral kwetsbare ouders krijgen daarmee te maken. Bent u bereid om werk te maken van bijvoorbeeld een meldpunt voor dergelijke weigeringen, om daar meer zicht op te krijgen? Want nogmaals, het zijn vooral onze kwetsbare kinderen en ouders die daar het slachtoffer van zijn.
En dan de ouders. Er wordt vaak gesproken over de verantwoordelijkheid van de ouders, maar dan moet je hen ook de tools in handen geven om die verantwoordelijkheid te kunnen nemen. Met het ontwerp van decreet worden de betrokkenheid en de stem van de ouders meer naar de achtergrond geplaatst. Ouders zijn nochtans de belangrijkste partners bij de beslissing over en de vormgeving van de leersteun van een kind. Ook de leerling wordt als actor te weinig betrokken. Een aantal artikels in het ontwerp van decreet spreekt over ‘in de mate van het mogelijke betrekken’ in plaats van te streven naar ‘volledig betrekken’. Dat is een zwaktebod. ‘In de mate van het mogelijke’ laat veel te veel ruimte voor interpretatie.
Een globaal plan voor inclusie, met daarin een plek van en voor de stakeholders, ontbreekt. Zo’n plan is nodig en elke stap die hierin gezet wordt, moet een stap vooruit zijn, zonder het einddoel uit het oog te verliezen. Men vergeet blijkbaar dat het VN-verdrag, waar een aantal collega’s al naar verwezen, Vlaanderen ook bindt aan de progressieve realisatie van inclusief onderwijs. Dus iedere stap die we zetten, moet een stap vooruit zijn, zonder het einddoel uit het oog te verliezen. De ambitie op dit vlak, wordt ook niet echt uitgesproken en in uw discours geeft u niet altijd blijk daar een believer van te zijn, integendeel. Ik vraag u ook, in alle oprechtheid, of u denkt dat het ontwerp van decreet echte stappen zet naar meer inclusief onderwijs. Want u zult misschien vragen welke voordelen zo’n inclusief onderwijs heeft. Wel we hebben daarover in de commissie al uitgebreid van gedachten gewisseld en ik wil dat nog even kort in een paar zinnen samenvatten. Als er echt in wordt geïnvesteerd, dus mits de juiste ondersteuning, biedt het inclusief onderwijs tal van voordelen, zowel voor de sterke leerlingen, die van jongs af aan op een natuurlijke manier leren omgaan met diversiteit, als voor leerlingen die meer nood hebben aan ondersteuning.
Niet alleen worden die laatsten mee gestuwd door de sterkere leerlingen, inclusief onderwijs zorgt er ook voor dat zij naar school kunnen gaan dicht bij huis en een sociaal netwerk kunnen opbouwen, en dat is toch heel erg cruciaal. Is dat iets waarvan u werk wilt maken en waar u in de toekomst, mét de scholen, ook meer welwillend over zult spreken? Want, minister, woorden doen ertoe. (Applaus bij Groen)
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Collega’s, vandaag ligt een heel belangrijk ontwerp van decreet ter bespreking en stemming voor. Het decreet Leersteun, dat het vroegere M-decreet vervangt, werd lang verwacht en is er gekomen na veel overleg met alle actoren: ouders, leerkrachten, directies, ondersteuners, CLB’s en de pedagogische begeleidingsdienst – ieder vanuit de eigen focus, ieder vanuit de eigen inzichten, ieder vanuit het eigen verhaal en de eigen kijk op hoe meer inclusie kan worden gerealiseerd in ons onderwijs.
Dat brengt ons bij de eerste belangrijke stelling: wat is inclusie voor ons? U weet dat wij als N-VA kiezen voor een realistische wijze van inclusie, een realistische wijze om ons onderwijs meer inclusief te maken. Maar wat wordt verstaan onder het woord ‘inclusie’, is eigenlijk heel divers, te divers. Een definitie van inclusie zou kunnen zijn: een bepaalde visie op participatie, gericht op gelijke mogelijkheden en kansen, ongeacht beperkingen. Dat is exact wat dit ontwerp van decreet Leersteun probeert te verwezenlijken. Inclusie zegt namelijk niet dat je de verschillen tussen de mensen niet meer mag zien. Inclusie zegt ook niet dat je iedereen over een gelijke kam moet scheren. Inclusie zegt wel dat je, rekening houdend met ieders anders-zijn, tracht om iedereen mee te nemen naar eenzelfde doel, maar misschien wel via verschillende wegen.
Ik zet de definitie van onderwijs hiernaast: “Het onderwijs is het overbrengen van kennis, vaardigheden en attitudes met vooraf vastgelegde doelen. Daarbij houdt men rekening met een beginsituatie, volgt men een onderwijsstrategie en worden de resultaten geëvalueerd, onder meer door toetsing, zelfevaluatie en peerevaluatie.” Inclusie en onderwijs vinden elkaar in de zin: “Daarbij houdt men rekening met de beginsituatie, volgt men een onderwijsstrategie en worden de resultaten geëvalueerd.”
Onze kinderen, collega Laeremans, starten inderdaad in het kleuteronderwijs op de leeftijd van 2,5 jaar. Daar begint hun leerweg naar datzelfde doel, en de kleuterjuf bepaalt haar onderwijsstrategie, waarvan ze weet dat in normale omstandigheden de meeste kinderen zullen meekunnen. Maar ze ziet dat niet iedereen datzelfde tempo kan aanhouden en past de strategie voor verschillende kleuters aan, om dan toch in diezelfde richting naar datzelfde doel te kunnen blijven marcheren. Op dat moment, collega Laeremans, treedt effectief wel het decreet Leersteun in werking, want de eerste belangrijke pijler is het versterken van de basis- en de verhoogde zorg.
En hoe doen we dat? Via bijkomende investeringen, een beetje als antwoord op collega Vandenberghe. We gaan inderdaad bijkomend investeren om die brede basiszorg, die verhoogde zorg, te versterken. En inderdaad, u gaf het aan: het Leerpunt is daarin een belangrijke pijler, met een subsidie van 6 miljoen euro. En wat zal dat Leerpunt doen? Dat zal leraren helpen om specifieke onderwijsbehoeften van de leerlingen te herkennen, om er zo in te kunnen slagen om voor die leerlingen te differentiëren, te remediëren, te compenseren, te dispenseren, altijd in functie van het blijvend kunnen volgen van dat gemeenschappelijk curriculum.
En er zal ook 3,5 miljoen euro extra op jaarlijkse basis gegeven worden aan de pedagogische begeleidingsdiensten, om scholen professioneel te ondersteunen bij het uitwerken van dit sterke zorgbeleid. Dat zijn extra middelen, die gekleurd zullen zijn speciaal voor dit doel. En we gaan scholen ook stimuleren om te leren van elkaar, via pilootprojecten. We beogen hiermee de handelingsvaardigheid van de toekomstige leraar te versterken, om een krachtige leeromgeving te kunnen realiseren, gelijkaardig aan het project Talent, dat nu reeds drie jaar met succes loopt, om met meer kennis van zaken onze hoogbegaafde leerlingen te kunnen begeleiden, hen te stimuleren en hen de nodige uitdagingen te bieden. Daarnaast gaan we ook op positieve wijze de inspectie mee inschakelen. Zij kunnen controles uitoefenen die zich baseren op het referentiekader van een kwaliteitsvolle leersteun.
Via die basis- en verhoogde zorg trachten we niet alleen zoveel als mogelijk alle kinderen mee te nemen met dat gemeenschappelijke curriculum en daarbij extra aandacht te geven aan de kinderen die het moeilijk hebben, maar zullen we eveneens aandacht geven aan de kinderen die voldoende uitdagingen nodig hebben, die sneller willen gaan, meer willen leren, sneller willen leren. Het project Talent, waarnaar ik zonet verwees, is daar een heel belangrijke factor in, met zijn ankerscholen, met zijn schoolnetwerken. Het is hierbij een dragende en versterkende kracht, en een goed voorbeeld van hoe scholen van elkaar kunnen leren.
Een tweede belangrijke pijler is het zorgen voor een eenvoudig, duidelijk en transparant model van ondersteuning. Dat was ook een vraag vanuit de commissie-Struyf. De huidige ondersteuningsnetwerken zijn reeds volop aan het evolueren naar die regionale en laagdrempelige leersteuncentra, die leersteun voor alle types zullen aanleveren. Hierbij komen we ook tegemoet aan de specifieke bezorgdheid omtrent de beschikbaarheid van expertise voor leerlingen met een motorische, visuele, auditieve beperking, of een spraak- of taalontwikkelingsstoornis. We doen dit door de mogelijkheid te voorzien om voor een beperkt aantal scholen van het buitengewoon onderwijs die specifieke leersteun te aan te bieden, in samenwerking met de leersteuncentra, in samenwerking met de scholen.
En als fractie willen wie hier echt wel benadrukken dat het heel belangrijk is dat scholen zelf kunnen kiezen met welk leersteuncentrum ze kunnen samenwerken, los van het net of de koepel. Zowel de leersteuncentra zelf als de keuze van de scholen, kunnen dus net- en koepeloverschrijdend georganiseerd en aangevraagd worden. Collega Vandenberghe, als ik hoor dat u in het veld hoort dat verschillende scholen zich toch terugplooien op het eigen net, op die eigen koepel, dan is dat eigenlijk heel betreurenswaardig. Want dit ontwerp van decreet biedt echt de mogelijkheid om het anders te doen. Scholen gaan veel meer zeggenschap hebben in die leersteuncentra. Scholen gaan hun keuze jaarlijks kunnen bevestigen of wijzigen, wanneer ze om een of andere reden niet tevreden zijn, of wanneer het leersteuncentrum toch te ver is van hun school, en te veel tijd verloren wordt met de verplaatsing.
En doordat we de leersteuncentra ook verankeren en een eigen statuut en een competentieprofiel geven aan de leerondersteuner, met stabiele arbeidsvoorwaarden, wordt de expertise die we nu al hebben, behouden, en versterken we ook diezelfde expertise.
En er is uiteraard ook wel een duidelijk aanspreekpunt voor leraren en voor ouders, waar men zich steeds kan beroepen op die expertise. We zetten de omzetting naar leersteuncentra kracht bij. We voorzien daar gedurende twee jaar 5 miljoen euro extra bijkomend werkingsbudget als overgang naast de structurele middelen die voorzien worden voor de coördinatie. Het is dus een verbetering. We verbeteren ook hun financiën door een betere spreiding van ook nog een deel van die middelen volgens het 60/40-principe. Daarvoor hanteerden we een 70/30-principe. Waar er 30 procent ging naar de leerlingen met dat specifieke verslag, gaat dat nu naar 40 procent. We zetten dus nog meer in op de leerlingen die een verslag hebben. We brengen dat dus in een beter evenwicht.
Een derde belangrijke pijler is het voorzien van de kwaliteitsvolle ondersteuning op maat. En onze woorden ‘gewoon onderwijs als het kan, al dan niet met leerondersteuning, en buitengewoon onderwijs als het nodig is’, zijn hier echt geen holle woorden, maar heel bewust gekozen. Wanneer basis- en verhoogde zorg ontoereikend blijven, wordt via he CLB ingezet op de bijkomende ondersteuning vanuit het leersteuncentrum. De leerondersteuners zijn hierbij de partner van de leerling, van de leerkracht, maar ook van de ouders en de gehele school. Ze zijn rechtstreeks aanspreekbaar door al die actoren en ze zetten hun expertise maximaal in via hun eigen competentie of de competentie van hun team. En zij ondersteunen en coachen, maar niet alleen dat, zij stellen ook hun kennis in functie van inclusie, in functie van onderwijskunde ter beschikking.
Collega Danen, deze wijze van ondersteuning hoeft echt niet onder te doen voor de manier van werken die we in het buitenland zagen. Zij botsen daar ook tegen bepaalde limieten door de problemen van lerarentekorten, door problemen bij het vinden van de juiste deskundige. Als men in die school in Estland hoorde dat er een ‘speech therapist’ of logopedist is voor driehonderd kinderen, dan is dat echt geen sinecure voor de speech therapist. Dan denk ik dat we dat via de leerondersteuners en het systeem van de leersteuncentra eigenlijk beter kunnen ondervangen.
De heer Danen heeft het woord.
Mevrouw Krekels, u zegt – en het staat ook in het ontwerp van decreet –: “gewoon onderwijs als het kan en buitengewoon als het nodig is”. Maar bij het vorige decreet stond er dat inclusie de eerste optie. Wordt die eerste optie dan verlaten? Of hoe moet ik dat begrijpen? En natuurlijk is het begrip ‘als het nodig is’ voor veel interpretatie vatbaar. U kunt ook zeggen: we maken dat nodig, we zorgen dat dat kan en dan lukt dat wel. Ik vind het eigenlijk een stap achteruit als je gaat van ‘inclusie is de eerste optie’ naar ‘gewoon onderwijs als het kan en buitengewoon als het nodig is’. Ik weet niet hoe u ernaar kijkt, maar ik maak me er wel wat zorgen over, vooral omdat we stappen vooruit zouden moeten zetten.
Als we onze brede basiszorg, onze verhoogde zorg versterken, als we via het CLB de leersteuners aan het werk zetten in scholen, dan denk ik dat we echt kunnen zeggen dat we proberen om iedereen in eerste instantie in dat gewone onderwijs te houden. En inderdaad, die kijk naar inclusie is de eerste optie. Door al die zaken die daaraan voorafgaan te versterken, door de ondersteuning te versterken, door de expertise te willen uitbreiden en te versterken, willen wij echt al die kinderen meenemen in ons gewoon onderwijs. Het is ook pas wanneer al die zaken niet meer kunnen of lukken dat we naar het buitengewoon onderwijs gaan kijken. Ik kom daar zo meteen nog op terug in mijn tekst. Ik zal dus even verdergaan als u dat goedvindt, en anders onderbreekt u me maar opnieuw.
Ik had dus inderdaad gezegd dat we eerst al die stappen zetten om de leerlingen te begeleiden en proberen om die leerling ook in die klas te houden, maar voor sommige leerlingen gaat inderdaad dat buitengewoon onderwijs de betere oplossing zijn, omdat we daar – collega Danen, dat hebt u ook aangehaald – natuurlijk alle expertise samenbrengen in diezelfde school. Die is daar dus sneller en urgenter ter beschikking.
We willen natuurlijk ook wel dat het buitengewoon onderwijs maximaal inzet op het kind, en niet alleen op de motorische, visuele, gedragsmatige of emotionele problematiek die dat kind heeft. Wij willen dat ook deze vorm van onderwijs maximaal inzet op de intellectuele ontwikkeling en groei. Wij willen dat dit onderwijs – en dat gaat een bijkomende uitdaging voor hen zijn – ook volwaardige diploma’s, getuigschriften en kwalificaties aflevert, zodanig dat kinderen hier ook verder mee aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt. Het kan inderdaad niet zijn dat men met een diploma of getuigschrift van het buitengewoon onderwijs gewoon opzijgezet wordt omdat het niet voldoet, of dat men in een werkplek terechtkomt, terwijl je eigenlijk meer kunt, omdat je getuigschrift, diploma of kwalificatie niet zou voldoen. Ook die kwalificaties moeten afgestemd zijn op de arbeidsmarkt. We hebben alle krachten nodig, we moeten alle krachten bundelen om samen dingen te kunnen realiseren. Dat geldt dus ook voor degenen die uit ons buitengewoon onderwijs komen.
Het is natuurlijk ook wel zo dat wanneer school en ouders allebei akkoord gaan, de leerling, die vanwege zware zorgen het gemeenschappelijk curriculum niet kan volgen, toch een individueel aangepast curriculum kan hebben. Dat kan dan in die gewone school gevolgd worden. Hier vinden we het wel belangrijk dat de eindbeslissing bij de klassenraad ligt. In samenspraak met alle actoren die het kind al ondersteund hebben, en in samenspraak met de ouders – dat is heel belangrijk – kunnen zij bekijken wat nog in de school kan, en als het niet mogelijk is, moeten zij naar het buitengewoon onderwijs kijken. In dit ontwerp van decreet geven wij daar de klassenraad wel een belangrijke stem in. Het is namelijk ook belangrijk voor heel de klas dat het haalbaar blijft om bepaalde kinderen te kunnen meenemen. Als dat niet meer kan, als bepaalde zaken overschreden worden, dan is het buitengewoon onderwijs soms echt wel voor iedereen een goede keuze.
Daarbij onderstreep ik nog dat in dit ontwerp van decreet aandacht wordt gegeven aan de benamingen en bijbehorende definities die we in het buitengewoon onderwijs gebruiken. We gaan nu in beide actoren spreken over een individueel aangepast curriculum. Zodanig dat ook de overgang van de ene onderwijsvorm naar de andere beter kan verlopen. We hopen daarbij ook te versterken dat sommige leerlingen in de beide onderwijsvormen tegelijkertijd bepaalde lessen kunnen volgen, en ook zo een gekwalificeerd diploma kunnen halen. Dat gebeurt nu al, maar dat is soms moeilijk. We proberen dit echt te versterken en te vergemakkelijken door bijvoorbeeld die gelijknamige benamingen, bijbehorende definities en dus ook eisen te stellen.
Collega’s, ik denk dat het ontwerp van decreet dat nu voorligt in heel veel zaken tegemoetkomt aan de aanbevelingen die we van de commissie-Struyf gekregen hebben nadat zij haar evaluatie heeft gemaakt over het M-decreet. We beschouwen inclusie nu misschien iets meer als een bottom-upverhaal, met regelmatige evaluatie en realistische verwachtingen. Daarbij gaan we toch wel een beetje in tegen de top-downbenadering die het M-decreet is geweest – of dat nu gewild of ongewild was. Het inclusieverhaal werd op een bepaald moment te veel en te idealistisch verteld. Er werd te veel van verwacht. Het VN-verdrag is er misschien ook schuldig aan dat er bepaalde zaken gesteld werden die wij eigenlijk oorspronkelijk anders hadden voorzien en voorgeschoteld. Want er is nog iets bij gekomen, waardoor het allemaal een ander verhaal is geworden en waardoor het M-decreet te veel beladen is geworden. Dat is een beetje de mislukking geweest van het M-decreet.
De heer Danen heeft het woord.
Mevrouw Krekels, dat het M-decreet geen groot succes is gebleken, daar ben ik het wel voor een stuk mee eens. Ik vind het een vreemde redenering om te zeggen dat het VN-verdrag daar in de fout is. De commissie-Struyf heeft onder andere gezegd dat het M-decreet niet heeft gewerkt omdat die ondersteuning te weinig of te slecht was georganiseerd. Daar is stelselmatig wel wat verbetering in gekomen, maar men heeft gewoon het hele zaakje in het diepe gegooid en iedereen moest maar zwemmen. Dat was een van de grote mislukkingen van het M-decreet. Als je slecht start aan zoiets ingrijpends, dan is het heel moeilijk om dat bij te benen. Volgens mij – en volgens de commissie-Struyf – was dat een van de grote hiaten in dat M-decreet, of een van de grote redenen waarom dat niet heeft gewerkt, zeker in de beginjaren. Dat is wat er volgens mij aan de hand was.
En ik wou misschien toch ook nog even aangeven: we zijn een paar keer naar het buitenland geweest, en dat is niet voor niets geweest. We zijn ook in Ierland geweest. In Vlaanderen werken meer dan 20.000 mensen in het buitengewoon onderwijs, ze doen vaak heel goed werk. Ik heb daar heel veel respect voor. Hetzelfde aantal mensen werkt in Ierland in het gewoon onderwijs, als ondersteuner. Dat is een heel andere benadering. Wij gaan die omslag niet in een-twee-drie kunnen doen, maar misschien wel in een, twee, drie ... tot tien, vijftien. De ambitie zou moeten zijn om binnen verloop van tijd dat gewoon onderwijs beter uit te bouwen, zodat de ondersteuning daar meer gewoon wordt geacht en elke school een aantal ondersteuners heeft. Ik hoop echt dat we stappen in die richting zetten. Dat zal met dit ontwerp van decreet allicht niet lukken, maar misschien wel met een volgend ontwerp, binnen drie, vier jaar. Wie zal het zeggen?
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik zal daar even kort op ingaan. Het M-decreet heeft inderdaad een heel slechte start gekend. De focus van het M-decreet was aanvankelijk dat er te veel kinderen in ons buitengewoon onderwijs zaten die er eigenlijk niet hoorden. Er waren kinderen die de Nederlandse taal onmachtig waren, daardoor niet mee konden, daardoor slecht presteerden en die we dan, hop, naar het buitengewoon onderwijs stuurden. Dat was vaak een gemakkelijkheidsoplossing. Dat wilden we in eerste instantie tegengaan. Dat was het oorspronkelijke idee: kinderen die daar echt niet hoorden, die echt wel beter konden op intellectuele en andere vlakken, zouden we eruit halen. Dat zou stap 1 geweest zijn.
Maar het VN-verdrag heeft daar wat stokken in de wielen gestoken. Doordat we dat geratificeerd hebben en daarin stond dat elk kind het recht had om onderwijs te volgen in het regulier onderwijs, kwamen we ineens een stroomversnelling, omdat iedereen dacht dat het M-decreet sterk genoeg was om vanaf het begin heel het inclusieverhaal te dragen. Daarop is het inderdaad stukgelopen. Er was immers geen ondersteuning voorzien. In het eerste jaar van het M-decreet was er niets voorzien. Minister Crevits heeft dan de prewaarborg ingeroepen, die was wel voorzien na twee jaar. Zo is een en ander aan het rollen gegaan. Er zijn ondersteuningsnetwerken gekomen, maar het bleef altijd bij brandjes blussen. Dat gegeven was moeilijk in te halen.
Dat versterken we nu wel. We gaan nu echt krachtige, sterke, zelfstandige leersteuncentra oprichten die hun eigen beleid kunnen voeren. Ze zullen zelf kunnen beslissen hoe ze hun ondersteuners gaan uitsturen naar de scholen, wat ze kunnen halen in die 36 uur. De ondersteuner krijgt een 36 urenstelsel waarin hij heel wat kan beogen. De kind- of schooluren zijn geen 36 uur, er zijn uren voor professionalisering, voor gesprekken met ouders. Uiteraard kan het leersteuncentrum zelf beslissen hoe het dat organiseert. Een leersteuner kan perfect vier dagen op school zijn en een dag investeren in gesprekken, vorming, materialen, voorbereiding en dergelijke. Zo kunnen de centra zich zelf organiseren. Hier staan we nu veel sterker aan de start dan met het M-decreet.
Het campusverhaal, daar zijn we zeker niet tegen. Er zijn al maatregelen genomen om zulke initiatieven te versterken. Natuurlijk is het nu al mogelijk voor een school om te bekijken hoe ze zich wil organiseren binnen de huidige organisatie. Nu al kunnen scholen een moeilijke groep opsplitsen, een aparte klas oprichten binnen de campus bijvoorbeeld. Dat is in Estland gebeurd. Bepaalde kinderen zetten ze samen in een andere klas zodat ze op een andere manier, een ander tempo, rond bepaalde vakken kunnen werken. Voor andere vakken komen ze dan weer samen of wordt er gewisseld. Dat kan nu al. Ze moeten het gewoon organiseren met hun leerkrachten en zorgteam. Dat campusverhaal zal van onderuit moeten groeien, de regelgeving heeft daar geen problemen mee.
Om af te ronden zou ik eigenlijk gewoon nog een oproep willen doen naar alle scholen, alle leerkrachten, alle zorgcoördinatoren en alle directies om dit ontwerp van decreet goed ter hand te nemen, en om te kijken wat ze ermee kunnen, en om dat te vertalen naar hoe zij hun school organiseren, dat ze het vertalen naar hun noden en naar hun mogelijkheden. Dit ontwerp van decreet is echt bedoeld om te helpen en te ondersteunen. Ik vraag hen dus om het zo ook te gebruiken. Lees het, en interpreteer het zo. Staar je niet blind op de letters en komma’s in een ontwerp van decreet. Neem de memorie van toelichting erbij en interpreteer het naar de verdere uitwerking in je school, naar de contacten die je hebt, met je leercentra, en probeer op die manier een krachtig zorgbeleid uit te werken. Niets moet, maar veel is mogelijk. Dank u wel (Applaus bij de N-VA)
De heer De Witte heeft het woord.
Minister, voor de PVDA moet iedere persoon met een handicap zich kunnen ontplooien en de regie van zijn of haar leven in handen kunnen nemen, betrokken zijn, erkenning krijgen voor zijn of haar talenten en potentieel. Wij streven met andere woorden naar een inclusieve samenleving in de ware betekenis van het woord. Dat geldt bij uitbreiding voor het onderwijs.
In 2015 werd het M-decreet goedgekeurd als een eerste stap naar meer inclusie van kinderen met een handicap in het reguliere onderwijs. Hoewel dat decreet goede bedoelingen had, waren er in de praktijk serieuze problemen. Die waren voornamelijk te wijten aan tijd, aan krachten, en aan middelen. Iedereen op het terrein had voorspeld dat inclusie maar kan werken als er ook de nodige middelen tegenover staan. Maar de Vlaamse Regering, met exact dezelfde partijen als vandaag, zette gewoon door en liep met de kop tegen de muur. Het zijn de leerkrachten en de kinderen met een handicap die daar de prijs voor hebben betaald.
Met het nieuwe Leersteundecreet probeert u de situatie, naar eigen zeggen, te verbeteren, maar het nieuwe Leersteundecreet is eigenlijk in hetzelfde bedje ziek. We zien eigenlijk dat u exact dezelfde problemen als in het M-decreet herproduceert en dat er geen stappen vooruit gezet worden op het vlak van inclusie, integendeel.
Om te beginnen neemt u de belangrijkste oorzaak waarom het M-decreet is mislukt niet weg, namelijk het gebrek aan budget voor leerondersteuning. Het bedrag van 190 miljoen euro is ontoereikend. Vakbonden, directeurs, experten, zorgondersteuners en middenveldorganisaties hebben zeer expliciet gevraagd om meer middelen. U biedt die niet. In de ondersteuning van leerlingen uit de brede types, zoals kinderen met gedragsproblemen, emotionele problemen of autismespectrumstoornis wilt u werken met gesloten enveloppes. Het is evident dat dat opnieuw problemen zal opleveren, want het aantal ondersteuningsvragen blijft stijgen. In het verleden heeft dit ertoe geleid dat scholen niet alle aanvragen kunnen behandelen. In de toekomst zal dat probleem alleen maar toenemen. De scholen vrezen bovendien dat dit decreet de planlast zal verhogen, terwijl we allemaal weten dat die net omlaag moet. Schoolteams hebben nood aan meer middelen voor professionalisering, maar die blijven ontoereikend.
Het is onduidelijk, minister, hoe u een brede basiszorg en een verhoogde zorg voor alle leerlingen wilt organiseren. Al van bij de start van het M-decreet willen leerkrachten daarover duidelijkheid. U hebt daar in de conceptnota een speerpunt van gemaakt, maar bent in het ontwerp van decreet niet verder gekomen dan – ik citeer – “De Vlaamse Regering kan initiatieven nemen voor een verder versterking.” Punt.
Wat de rol van de ouders en de leerlingen betreft: zij blijven met dit Leersteundecreet een passieve rol behouden. Het is jammer dat zij geen actieve partnerrol krijgen om mee te zoeken naar de beste manier voor ondersteuning en bepaling van schooltrajecten. Meer inspraak, vanuit het idee ‘nothing about us without us’, zoals ook de Verenigde Naties hebben onderschreven in hun General Comment op het recht van inclusief onderwijs. Ook voor de PVDA is het punt van de regie van je eigen leven in handen nemen essentieel.
Het M-decreet had als principe om de beste plaats te zoeken voor elke leerling, met welke beperking ook. We hebben daarnet al kort het debat erover gehad dat dit met het Leersteundecreet losgelaten wordt en getransformeerd wordt naar het gewoon onderwijs waar het kan, en buitengewoon onderwijs waar het moet. Als de middelen voor een degelijke ondersteuning in het reguliere onderwijs echter onvoldoende zijn, en als de budgetten niet meestijgen met de noden, dan duwt u kinderen die in het reguliere onderwijs zouden zitten, opnieuw in de richting van het buitengewoon onderwijs. Op die manier legt u de lat en de ambitie voor inclusief onderwijs de facto lager.
Er staan ook goede elementen in het ontwerp van decreet. De transformatie van de ondersteuningsnetwerken naar verzelfstandigde leersteuncentra is een goede zaak voor de basiszorg. Ook de uitwerking van het statuut van de leerondersteuners is een stap vooruit, ook al kunnen we ons vragen stellen over de impact op de continuïteit van ondersteuning van leerlingen, bijvoorbeeld wanneer een ondersteuner van een netwerk niet zal werken met het CLB dat die school ondersteunt. We kunnen ons ook vragen stellen bij de financiering van personeelsleden met de puntenenveloppe.
Kortom, er worden met dit ontwerp van decreet geen echte stappen vooruitgezet betreffende inclusie van personen met een handicap. Integendeel, op een aantal punten gaan we achteruit. In het ontwerp van decreet ontbreekt een langetermijnvisie en het pakt de pijnpunten rond inclusie in het onderwijs niet aan. We gaan dit dan ook niet goedkeuren. Ik dank u. (Applaus bij de PVDA)
De heer De Gucht heeft het woord.
Dank u, voorzitter.
Er is al heel veel gezegd door de collega’s, maar het is toch misschien belangrijk om nog enkele punten te benadrukken die voor onze fractie belangrijk zijn. Namelijk, dat dit ontwerp van decreet het eigenlijk vooral ook mogelijk maakt dat er meer samenwerking is tussen het gewoon en het buitengewoon onderwijs. Dat is toch wel de kern van de zaak. Namelijk, dat we niet meer in een systeem van een waterval zitten naar buitengewoon onderwijs, maar naar een draaideur tussen dat gewoon en buitengewoon onderwijs, en dat in functie van de noden van elke leerling. Bijvoorbeeld, leerlingen kunnen in principe deeltijds in het gewoon en buitengewoon onderwijs les volgen, wat mijns inziens toch een belangrijke stap voorwaarts is, en ik denk, collega Danen, dat dit eigenlijk ook wel tegemoetkomt aan verschillende bezorgdheden die u daarnet in uw tussenkomsten naar voren hebt gebracht.
Daarnaast moeten de scholen van het gewoon onderwijs zich beter professionaliseren om die nodige zorgondersteuning te bieden in de fasen 0 en 1, waar ze met andere woorden als school zelf actie moeten ondernemen. Dit kan door een betere brede basiszorg te voorzien met extra controle hierop en – en dat is ook heel belangrijk in dezen – verplichte remediëring indien dit niet goed zou verlopen.
Het is ook belangrijk dat bij de financiering van de basiszorg en de verhoogde zorg, rekening wordt gehouden met de noden en kenmerken van scholen en natuurlijk ook hun leerlingen. Scholen die meermaals leerlingen weigeren moeten zich verplicht professionaliseren. Dat is een bijzonder belangrijke passage in dit ontwerp van decreet, want de realiteit is dat dit vandaag wel onbeperkt kan gebeuren.
Volgens de ondersteuningsnetwerken worden leersteuncentra ofwel aan een school buitengewoon onderwijs gekoppeld, ofwel aan een ander bestuur. Het is belangrijk dat lokale besturen hierin een voortrekkersrol kunnen opnemen, en dat dit netneutraal is. De rol van de ouder wordt duidelijk benoemd. Zij zijn een duidelijke partner in het gehele verhaal dat dit Leersteundecreet wil brengen.
Ten slotte gaan de huidige ondersteuningsnetwerken evolueren naar die leersteuncentra, en die leersteuncentra zijn regionaal gespreid, en nogmaals om niet in herhaling te vallen, de leersteuncentra zijn net- en koepeloverschrijdend en ze kunnen ook op deze manier werken, maar dat is ook al door verschillende collega’s aangehaald.
Ten slotte is dit Leersteundecreet inclusief, en je kunt inderdaad discussiëren over welke definitie je aan inclusie geeft. Maar in dezen is het volgens mij een weerspiegeling van de noden die zich in het veld voordoen, waarbij we inzetten op elke leerling binnen een algemeen verhaal, namelijk het versterken van die leerling met aandacht voor de noden van elke leerling, en ik denk dat dat het voornaamste is.
Ik denk dat dit een belangrijke stap voorwaarts is waarbij we – zoals het moet – proberen om elke leerling maximaal op een goede manier te begeleiden in zijn onderwijs. Dank u wel. (Applaus bij Open Vld)
Minister Weyts heeft het woord.
Dank u wel voor de tussenkomsten en de veelal constructieve punten van kritiek die werden geformuleerd.
Eindelijk, het M-decreet gaat op de schop. Eindelijk! Het was al vaak aangekondigd, veel beloofd en nu is het gerealiseerd.
Vanzelfsprekend blijven wij uitgaan van inclusie, maar we verabsoluteren dat begrip niet. Want het is inderdaad zo dat niet elk kind met elke beperking in elke klas in het gewoon onderwijs terechtkan. Enerzijds is het buitengewoon onderwijs soms een betere plaats voor het kind zelf en anderzijds moet het ook behapbaar en realistisch zijn voor de betrokken leerkracht, maar ook voor de andere kinderen in de klas, want ook zij hebben natuurlijk recht op onderwijskwaliteit. Er moet een afweging worden gemaakt om ervoor te zorgen dat elk kind op de juiste plaats terechtkomt.
Enerzijds zorgen we voor extra middelen en mogelijkheden voor het buitengewoon onderwijs, waar we ondertussen al gestegen zijn van 47.000 plaatsen in 2019 naar 53.000 plaatsen nu, en er komen er nog bij. De heer Danen zegt dat die toename te wijten is aan het gewoon onderwijs, maar dat klopt niet, want ook het aantal kinderen met een IAC in het gewoon onderwijs neemt toe. Het is dus niet helemaal correct om te zeggen dat de toename van de vraag in het buitengewoon onderwijs louter en alleen te maken heeft met het gebrek aan kwaliteit in het gewoon onderwijs. We zorgen dus enerzijds voor een versterking van het buitengewoon onderwijs en voor een vereenvoudiging om dat buitengewoon onderwijs te kunnen inrichten.
Maar anderzijds zorgen we ook voor een versterking van het gewoon onderwijs. Daarbij investeren we opnieuw extra. Er wordt gezegd dat het gewoon een kwestie van middelen is. Maar met de extra investeringen die we doen, zitten we ondertussen aan 200 miljoen euro, 200 miljoen euro voor leersteun.
We zorgen ervoor dat die leersteun en de ondersteuning van de leerkrachten in het gewoon onderwijs wordt geprofessionaliseerd. We zorgen voor een betere vorming van nieuwe leerkrachten via de lerarenopleiding. We zorgen ervoor dat ze sterker in hun schoenen staan op het vlak van de basiszorg en de verhoogde zorg. Daarnaast zorgen we voor extra vorming en extra investering in de professionalisering op dat vlak van de bestaande leerkrachten. We zetten dus niet alleen in op de nieuwe leerkrachten, maar ook op de bestaande leerkrachten. Ten slotte zetten we ook in op de professionalisering van de leerondersteuners. Ook zij worden gevormd. Door onze extra financiële injectie zullen zij overigens met meer zijn, in aantal voltijdequivalenten (vte’s) meer dan 3600. We komen van iets minder dan drieduizend en gaan deze regeerperiode naar ongeveer 3680 in totaal.
Minister Weyts, de heer Danen zou u willen onderbreken.
Maar dat kan hij zo dadelijk.
En gaat het over het aantal koppen werkzaam in het kader van leersteun, dan spreken we over 4800. 4800 Vlamingen zijn daarmee bezig, met een budget van om en bij de 200 miljoen euro op jaarbasis. Dat zijn gigantische investeringen. Het komt er nu op aan ervoor te zorgen dat dit er maximaal toe leidt dat kinderen en jongeren op de juiste plaats terechtkomen.
En ja, bij elke grote hervorming is er een overgangsperiode. Ondertussen hebben we alle leersteuncentra gereduceerd tot 44. In plaats van honderden leersteuncentra zijn het er nu 44, zodat we zeker weten dat elk leestencentrum afdoende kritische massa heeft, afdoende sterk staat om te zorgen voor een goede dienstverlening aan de scholen ten aanzien van alle types van beperkingen.
En trouwens, als de scholen niet tevreden zijn – om het plat uit te drukken –, dan gaan ze op een ander. Die mogelijkheid creëren we. Namelijk, dat de scholen hun middelen meebrengen naar een leersteuncentrum en als het ware niet alleen klant, maar ook aandeelhouder van een betrokken leersteuncentrum zijn. En als men niet tevreden is over de dienstverlening, dan gaat men elders. Men kan over de grenzen van de netten heen kijken. Laat er maar een beetje concurrentie spelen. Scholen, leerlingen en ouders kunnen er maar wel bij varen als er wat concurrentie speelt op het vlak van professionele dienstverlening. Dat is, denk ik, ook een heel goede, ingrijpende maatregel.
Dus, we hebben alle leersteuncentra sinds kort, ik denk vorige week, op de hoogte gesteld welke middelen ze krijgen. Daar was hier een vraag over. Maar als we dit ontwerp van decreet goedkeuren, kunnen we vervolgens ook de mogelijkheid bieden aan de leersteuncentra om de teams te vormen en samen te stellen en vervolgens ook de koppeling tussen ondersteuners en leerlingen. We hopen daarmee rond te zijn eind juni. Dat is echt een scherpe timing. Ongetwijfeld zal dat hier en daar wel een nieuwigheid zijn voor velen. Maar opnieuw, als men spreekt over extra middelen, extra ondersteuning, meer professionalisering, dan is een en ander, denk ik, absoluut wel de moeite waard.
Opnieuw stel ik vast, en daarmee wil ik afsluiten, dat we, een week na de kamerbrede goedkeuring in dit parlement van de Vlaamse toetsen, zonder enige tegenstem, opnieuw een serieuze kassei verleggen in de onderwijsrivier met het vervangen van het M-decreet door het Leersteundecreet. Als ik even goed kijk zullen er, opnieuw, weinig tegenstemmers zijn. Opnieuw zijn we erin geslaagd om heel wat weerstand, die er aanvankelijk wel bestond, dat moeten we erkennen, te counteren en aan heel wat punten van kritiek tegemoet te komen, ook op grond van de discussie die we gevoerd hebben in de schoot van dit parlement. We zorgen er opnieuw voor dat we met een vrij ruim draagvlak een kassei kunnen verleggen in de rivier van ons onderwijs om ervoor te zorgen dat we in de strijd voor meer onderwijskwaliteit stappen vooruit zetten voor alle kinderen, met en zonder een beperking. (Applaus bij de N-VA)
De heer Danen heeft het woord.
Ik wilde u onderbreken, minister, tijdens uw discours omdat ik het vreemd vind dat u blijkbaar blij bent dat er steeds meer kinderen in het buitengewoon onderwijs les volgen of dat u daar steeds meer plaatsen creëert. Natuurlijk, we moeten niemand die vandaag een plek zoekt laten wachten. Dat is vanzelfsprekend zo. Maar ik zie geen pad richting meer inclusief onderwijs en dus ook minder plaatsen in het buitengewoon onderwijs. Ik moet zeggen dat ik dat niet begrijp.
Natuurlijk, als u zegt dat we vandaag werken met 3600 vte’s om de leersteuncentra te ondersteunen, dan lijkt dat een heel grote groep. Maar weet u hoeveel mensen er vandaag in ons buitengewoon onderwijs werken? Weet u dat? Ik zal het u zeggen: het zijn er meer dan twintigduizend. En maar goed ook, dat zij er vandaag werken. Maar laat ons eens een gedachtenexperiment doen. Stel u eens voor dat we zouden proberen tussen nu en vijf jaar, van die 3600 mensen in de leersteuncentra, bijvoorbeeld tienduizend te maken. En in het buitengewoon onderwijs trekken we het verschil daarvan gewoon af, dus dat is ongeveer zesduizend minder, dan blijven daar 15.000 mensen tewerkgesteld. Als we dan de beweging kunnen maken van een aantal kinderen dat vandaag in het buitengewoon onderwijs zit – of nog niet maar er normaal gezien naartoe zouden gaan –, die in het gewoon onderwijs blijven maar beter worden ondersteund, dan zetten we toch gigantische stappen vooruit? Ik begrijp, in alle eerlijkheid, niet wat daar zo moeilijk aan is. En vooral, omdat we in Vlaanderen Europees kampioen zijn op het vlak van het aantal mensen in het buitengewoon onderwijs.
Ik heb daarnet al gezegd dat geen enkele ouder kiest voor het buitengewoon onderwijs als dusdanig. Maar ze kiezen er natuurlijk wel voor omdat ze daar maximaal worden ondersteund. Maar als we er nu eens op termijn zouden voor zorgen dat iedere school één of twee of drie ondersteuners vast in dienst zou hebben – dat kan niet volgend jaar of binnen twee jaar –, dan zouden in dat geval veel meer kinderen in het gewoon onderwijs terecht kunnen komen.
Ik moet zeggen dat ik wat boos word als u zegt dat kinderen met zorgen of met bepaalde noden voor minder onderwijskwaliteit voor de anderen zorgen. Dat hoeft toch niet zo te zijn. Dat hoeft niet zo te zijn. We zijn in Ierland geweest – het is de laatste keer dat ik ernaar verwijs – en daar hebben we een klas gezien met dertig kinderen, 10-jarigen. Er stond een master voor die klas, die wiskunde gaf, en daar liepen twee of drie ondersteuners rond. Dat was een hoogkwalitatieve omgeving voor iedereen. Daar waren twee of drie kinderen met noden. De andere kinderen hadden geen bijzondere noden. Dat was een perfect ecosysteem. Waarom proberen we daar in Vlaanderen ook niet werk van te maken, niet nu of morgen, maar misschien wel overmorgen? Ik heb zelfs het gevoel dat u daar zelfs tegen bent, en in alle oprechtheid, dat begrijp ik niet. Wie kan er tegen meer inclusie zijn, zodat kinderen kunnen opgroeien en schoollopen in hun buurt, daar vrienden kunnen maken en netwerken kunnen opbouwen? Ik denk dat dat de weg is die we moeten bewandelen, en ik begrijp niet dat u daar wat minnetjes over doet. (Applaus bij Groen)
Minister Weyts heeft het woord.
In wezen komt u altijd op hetzelfde terug, op een artificiële tegenstelling die u ziet of creëert, namelijk dat elke inspanning die we doen ten voordele van het buitengewoon onderwijs eigenlijk ook ten nadele is van het gewoon onderwijs en van inclusie in het gewoon onderwijs. Dat is niet waar. Het is gewoon een en-enverhaal. Ja, we investeren onmiskenbaar extra in het buitengewoon onderwijs, omdat dat dikwijls de juiste plaats is voor heel veel kinderen en het inderdaad in de praktijk niet altijd mogelijk is om elk kind op te nemen in het gewoon onderwijs. Dat is níet zo. De praktijk bewijst dat net. Dat is niet zo. De vaststelling is dat het buitengewoon onderwijs voor veel kinderen de juiste plek is, en we investeren daar dus extra in, maar we doen ook extra investeringen en ondersteunen extra in het gewoon onderwijs, om daar inclusie mogelijk te maken. U gaat toch niet overtuigend verdedigen dat 200 miljoen euro op jaarbasis enkel hiervoor en de inzet van 4800 mensen enkel hiervoor weinig is, dat dat een peulschil is, dat Vlaanderen niet toont het echt te menen met inclusie en niet zijn uiterste best wil doen om die inclusie te realiseren? Soms is dat in de praktijk echter gewoon niet mogelijk en/of is er een betere plaats voor een kind in het buitengewoon onderwijs. Dat is in een notendop onze stelling, die we hier een decretale grondslag geven met deze regeling.
De heer Vande Reyde heeft het woord.
Minister, dank dat we mogen aanvullen.
Collega Danen, ik moet zeggen dat ik heel veel begrip en respect heb voor uw standpunt. Ik weet ook dat dat bij u uit persoonlijke affiniteit met het onderwerp is. Ik geloof ook echt dat u gelooft dat inclusiviteit mogelijk is. Ik geloof oprecht dat u meent dat we die weg gewoon verder moeten inslaan en daar meer in moeten investeren. In een ideale wereld waarin dat mogelijk zou zijn, zou ik u onmiddellijk volgen. Het idealisme siert u op dat vlak.
Volgens mij is de denkfout die u maakt, dat u inclusie in dezen te veel als een doel op zich ziet. Het zou niet mogen gaan over inclusie te allen prijze, maar wel over op welke manier het kind het best geholpen is. Als je in de scholen van het buitengewoon onderwijs op bezoek gaat, dus niet in de scholen van het gewoon onderwijs – en ik twijfel er niet aan dat u dat doet –, dan merk je hoe complex die omgeving vaak is. Je ziet dan hoe die leerkrachten heel veel moeten doen om op de juiste manier les te geven aan die leerlingen en ervoor te zorgen dat ze volgens hun specifieke noden ook steeds progressie maken. Dat is echt niet evident. Je ziet vaak dat daar in die scholen voor buitengewoon onderwijs gewoon een betere omkadering voor is. Dat is mijn ervaring. Maar er is ook vooral de ervaring van de voorbije jaren, met het M-decreet, dat eind 2013 is ingevoerd en vanaf 2014 van start is gegaan. We hebben gezien dat dat gewoon niet werkte. Je kunt daar nog alle middelen van de wereld in steken. Ik begrijp dat u er vanuit uw idealisme voor pleit om de uitbreiding van het buitengewoon onderwijs aan meer inclusie te besteden, maar als we naar het verleden kijken, denk ik dat dat nooit gaat werken. Het is echt geen schande om in het buitengewoon onderwijs te zitten. Dat is in veel gevallen de beste oplossing. Het moet voor mij ook niet gaan over inclusie te allen prijze, maar wel over de beste oplossing voor het kind, de ouders en de leerkrachten.
Ik ben het ook niet helemaal eens met wat werd gezegd over andere leerlingen die daar dan te veel last van hebben. Wat dat betreft, volg ik uw standpunt, maar het moet voor mij gaan over wat de beste oplossing is, en dan denk ik dat deze oplossing, steun geven waar het mogelijk is, maar ook plaatsen in het buitengewoon onderwijs als dat de beste oplossing is, de weg is die we moeten inslaan. (Applaus bij Open Vld)
De heer Danen heeft het woord.
Ik moet zeggen dat ik het debat hierover redelijk respectvol vind. Dat was ook zo in de commissie. We verschillen van mening. Het is, voor alle duidelijkheid, goed dat we in het parlement van mening kunnen verschillen.
Minister, u moet het niet voorstellen alsof ik pleit voor een big bang. Ik pleit er niet voor om morgen alle scholen voor buitengewoon onderwijs te sluiten. Ik pleit er zelfs niet voor om dat binnen vijf of binnen tien jaar te doen. Ik pleit er wel voor om te monitoren, om te bekijken hoe het komt dat het aantal plekken in het buitengewoon onderwijs steeds onvoldoende is en dat we steeds moeten uitbreiden. Ik geloof wel dat voor de meeste kinderen de beste plek, als het kan, in het gewoon onderwijs is. Niet omdat het buitengewoon onderwijs een schande zou zijn, helemaal niet. Ik ken veel mensen die daar studeren, die daar schoollopen, die daar lesgeven. Ik ken een aantal directies en heel wat scholen die daar met de beste intenties, de beste bedoelingen, de beste uitkomsten werken volgens wat mogelijk is. Maar ik wil wel stellen dat voor de meeste kinderen, als het kan, de beste plek in het gewoon onderwijs is, omdat de kinderen ook van anderen leren. Dat aspect wordt onderschat: kinderen leren van andere kinderen. Ik kom regelmatig lesgevers in het buitengewoon onderwijs tegen die mij zeggen dat de vier of vijf kleuters type 2 die ze in hun klas hebben, heel weinig leren. Natuurlijk. Zij kunnen heel weinig leren van elkaar. Op die manier is het heel moeilijk om progressie te maken.
Nogmaals, ik betreur wat hier voorligt. Er gebeurt wel wat. Er zitten goede elementen in het ontwerp van decreet. Dat heb ik ook gezegd. Maar de stappen die zouden kunnen worden vooruitgezet, worden veel te weinig gezet. Dat betreur ik.
De laatste vraag die ik wil stellen, is deze: is de keuze tussen buitengewoon en gewoon onderwijs voor ouders of kinderen die daarvoor zouden willen kiezen evenwaardig of niet? Daar zou ik graag een antwoord op hebben. (Applaus bij Groen)
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil nog even ingaan op het gedachte-experiment van collega Danen. Hij vroeg of wij weten hoeveel mensen in het buitengewoon onderwijs werken. Hij zei 20.000. Mijnheer Danen, er zijn er meer. Het zijn er 22.100. Waarom zeg ik u dat? Omdat de mensen die daar werken, heel bewust voor het buitengewoon onderwijs hebben gekozen. Als u zegt dat u geen waardeoordeel uitspreekt over het buitengewoon onderwijs en vervolgens dat het volgens u beter is dat ze in het gewoon onderwijs zouden zitten, dan spreekt u impliciet wel een waardeoordeel uit. Als u zegt dat het ergens anders beter is, dan is het minder goed in het buitengewoon onderwijs. Ik treed de heer Vande Reyde daarin bij vanuit de N-VA – en collega Krekels heeft het ook al herhaald: daar ga ik niet in mee.
Dan kom ik op de titel van dit ontwerp van decreet: ‘leersteun’. Welke plek is de beste plaats voor een leerling om te leren? Ik kijk ook naar de mensen die daar werken. Wat is de plaats waar ze zich het best voelen om met mensen te werken? Ik zou dus niet gezegd willen hebben dat we de mensen uit het buitengewoon onderwijs misschien in het gewoon onderwijs moeten steken. Die mensen kiezen er nu net voor om in het buitengewoon onderwijs te werken. Dat wilde ik toch nog even aanvullen, zodat we het minstens daarover eens kunnen zijn: dat inderdaad gewoon onderwijs en buitengewoon onderwijs geweldige plekken zijn om te werken en geweldige plekken om te leren. Daar gaat het over.
De heer De Witte heeft het woord.
Collega’s Daniëls en Vande Reyde, het Europese gemiddelde van leerlingen in het buitengewoon onderwijs is 1,4 procent. In Vlaanderen zitten we boven de 5 procent. (Opmerkingen)
Dat is waar ze thuis zijn? Neen, dat is net het punt. (Opmerkingen van Koen Daniëls)
Heel de wereld zegt dat dat te veel is, dat het beter is om te proberen om de kinderen in het regulier onderwijs inclusief te betrekken. Het is beter voor de kinderen zonder beperking die daar zitten en ook voor de kinderen met een beperking én voor de ouders.
Dus dat is de context. Het is te veel en het wordt elk jaar meer. We zijn gestegen van 46.000 in 2017-2018 naar 52.000 vandaag. Het wordt elk jaar meer en mijn fractie zegt dat we weer in die andere richting moeten evolueren. Met wat hier op tafel ligt, is dat helemaal geen garantie. Dat is de kern van de zaak, en daarop antwoordt u niet. Minister, niemand ontkent dat er geld naartoe gaat, maar het is te weinig om die evolutie te keren. (Opmerkingen)
U verbindt zich daar ook niet toe. Hierover gaat het debat, dat is de discussie en daarin heeft de heer Danen volledig gelijk, vind ik. (Applaus bij de PVDA)
De heer Danen heeft het woord.
Ik wil echt niet in mijn schoenen geschoven krijgen dat ik buitengewoon onderwijs minderwaardig zou vinden, daar gaat het niet om. Wat is voor een kind doorgaans de beste plek? Dat is de plek dicht bij huis, bij hun vrienden en waar ze sporten en hun hobby’s doen. Dat is de beste plek om hun netwerk op te bouwen en niet op een plek op 30 kilometer van huis, waarvoor ze op de bus moeten. Dat is mijn stelling. We hebben ook vastgesteld dat er heel wat stemmen in het maatschappelijk debat waren die zeiden dat buitengewoon onderwijs – en daar hebben de mensen die daar werken natuurlijk helemaal geen schuld aan – voor een stukje segregerend werkt, omdat je op afstand schoolloopt met kinderen die je voor de rest niet meer gaat zien. Dat is vaak het probleem.
Het zorgt er ook wel voor dat je diversiteit sensitiever wordt, wat wil zeggen dat kinderen van andere kinderen leren, met en zonder beperking, wat heel erg waardevol is. En daar wil ik echt een pleidooi voor houden. (Applaus bij Groen)
Vraagt nog iemand het woord? (Neen)
De algemene bespreking is gesloten.
Artikelsgewijze bespreking
Dames en heren, aan de orde is de artikelsgewijze bespreking.
De door de commissie aangenomen tekst wordt als basis voor de bespreking genomen. (Zie Parl.St. Vl.Parl. 2022-23, nr. 1634/4)
– Artikel 1 tot en met 19 worden zonder opmerkingen aangenomen.
In artikel 20 moet, bij wijze van technische correctie, de indeling in leden worden vervangen door een indeling in paragrafen. Is het parlement het hiermee eens? (Instemming)
– Artikel 20 wordt zonder verdere opmerkingen aangenomen.
– Artikel 21 tot en met 194 worden zonder opmerkingen aangenomen.
De artikelsgewijze bespreking is gesloten.
We zullen straks de hoofdelijke stemming over het ontwerp van decreet houden.